opmaak katern 98
23-02-2006
11:36
Pagina 5427
Burgerlijk procesrecht
|
Burgerlijk procesrecht Mr. R.J.C. Flach EN REGELGEVING
EG-Betekeningsverordening: wijzigingsvoorstellen De Europese Commissie heeft voorstellen (COM (2005) 305 def.) gepubliceerd om de EG-Betekeningsverordening te wijzigen. Versnelling. De belangrijkste reden van deze op 31 mei 2001 van kracht geworden regionale regeling van het internationale betekeningsverkeer tussen EU-landen, was de wens tot versnelling. Dat is gelukt: de gemiddelde duur is teruggebracht naar één tot drie maanden met een uitschieter naar zes. Met een resoluut gebaar stelt de Commissie de termijn waarbinnen de ontvangende instantie verplicht is om de betekening te doen plaatsvinden, op één maand. Aangezien een sanctie ontbreekt, is de vraag wat hiervan de meerwaarde is boven het ‘zo spoedig mogelijk’ in de huidige tekst. Termijnvaststelling. Nieuw is ook de berekening van deze en andere termijnen. Die zal voortaan niet langer gerelateerd zijn aan het nationale recht, maar verordeningsautonoom worden vastgesteld aan de hand van de Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 (PbEG L124 van 8-6-1971, p. 1). Taaleisen. De bij een internationale betekening zo belangrijke en vaak bezwaarlijke taaleisen worden bijgesteld. Als het te betekenen stuk gesteld is in de taal van de aangezochte lidstaat of in een taal die de geadresseerde begrijpt (merkwaardigerwijs nu nog beperkt tot de taal van de lidstaat van verzending), hoeft geen vertaling bijgevoegd te worden. Schending van de taaleis is voor de geadresseerde een toegelaten reden tot weigering waar hij uitdrukkelijk (voortaan zelfs schriftelijk) op gewezen moet worden. Een dergelijke weigering moet binnen een week gedaan worden. In de huidige regeling ontbreekt een termijn. Ten slotte wordt de problematiek die in Leffler/Berlin Chemie (HvJEG 8 november 2005, C-443/03 m.nt. M.V. Polak in AA 2006, p. 57) speelt, geregeld: verzuim van de taaleis kan hersteld worden door tijdig (behoudens bijzondere omstandigheden een maand, aldus het HvJEG) alsnog een vertaling te betekenen. De oorspronkelijke datum blijft gelden als een termijn moet worden ‘gered’. Voor de geadresseerde geldt
Procesrecht in IE-inbreukzaken Bij de Tweede Kamer is een voorstel ingediend om de bepalingen van de EG-richtlijn betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (verder: IE) te implementeren in het WvBRv en andere wetten (TK 2005-2006, 30392, nr. 1 e.v.). Voorgesteld wordt om aan het Derde Boek van het WvBRv een nieuwe titel 18 toe te voegen met als KATERN 98
5427
|
W ET-
de datum waarop volgens het plaatselijke recht de vertaling alsnog wordt betekend. Tijdstip betekening. Het systeem van de ‘dubbele betekeningsdatum’ (voor de geadresseerde volgens het lokale, voor de aanvrager volgens het eigen recht) wordt vereenvoudigd door schrapping van de beperking dat ‘het redden van een termijn’ door de aanvrager alleen zou kunnen als het een termijn betreft in het kader van een toekomstige of al aanhangige procedure. Betekeningstermijnen in het kader van executie vallen daar nu bijvoorbeeld buiten, zodat een bijzondere, nationale, regeling noodzakelijk is (in Nederland art. 56 lid 3 Rv). Kosten. Al snel na de inwerkingtreding van de verordening is de kostenkwestie onder de aandacht van de Europese Commissie gebracht. Dat betrof onder andere de kosten die Nederlandse deurwaarders in rekening brachten en die door de Commissie, als ze boven de 150 euro uitkwamen als ‘zeer hoog’ werden bevonden en niet altijd transparant. Om deze transparantie te bevorderen wordt voorgesteld om lidstaten te verplichten deze kosten vooraf tot een bepaald, vast, bedrag te fixeren dat voldoet aan de eisen van evenredigheid en non-discriminatie. Een echte uniforme betekeningswijze blijft vooralsnog een droom. Postale betekening. De mogelijkheid om de betekening per post te laten plaatsvinden wordt geuniformeerd. Nu is dat nog afhankelijk van door de lidstaten gestelde voorwaarden. Straks is een aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging of gelijkwaardige wijze voldoende. Rechtstreekse betekening. De Commissie stelt voor om de mogelijkheid die lidstaten thans nog hebben (en waar op ruime schaal gebruik van wordt gemaakt) om zich te verzetten tegen de mogelijkheid om in het land van bestemming zich direct tot een betekeningsbevoegde autoriteit te wenden (bijvoorbeeld een vast deurwaarderskantoor), te schrappen. De formulering ‘laat onverlet’ blijft ongewijzigd. De bevoegdheid om op deze manier te mogen betekenen moet kennelijk al bestaan in het land van verzending (in Nederland bijvoorbeeld niet). Schakelbepaling. Verduidelijkt wordt dat zowel de taaleisen als de betekeningsdatumbepalingen toepasselijk zijn op postale en directe betekening. Europese gerechtelijke atlas. De door de lidstaten meegedeelde gegevens zijn beschikbaar in de Europese gerechtelijke atlas (http://europa.eu.int/comm/justice_home/judicial atlascivil/html/ds_information_nl.htm).
P R I VA AT R E C H T
2004-2005, 28 867, nr. 12). Na het verschijnen van deze Derde nota van wijziging op 14 december 2005 is het advies slechts op enkele punten achterhaald.
opmaak katern 98
23-02-2006
11:36
Pagina 5428
Burgerlijk procesrecht
opschrift ‘Van rechtspleging in zaken betreffende rechten van intellectuele eigendom’ (art. 1019, 1019a-1019i Rv). De richtlijn (2004/48/EG) complementeert het al grotendeels gecommunautiseerde materiële IE-recht met een handhavingsregime dat op mondiaal niveau al geharmoniseerd was in de WTO-Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIP’sverdrag 1994). Toepassingsbereik. Het nieuw voorgestelde artikel 1019 Rv somt de IE-rechten op die onder de nieuwe regels vallen (waaronder ook het recht op handelsnaam). Exhibitieplicht 843a Rv. Voorgesteld wordt om de exhibitieplicht van artikel 843a Rv uit te breiden. Buiten twijfel wordt gesteld dat een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een IE-recht als een rechtsbetrekking in de zin van dat artikel geldt. Verder kan niet alleen inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden en andere gegevensdragers worden gevorderd, maar ook van ander bewijsmateriaal dat zich in de macht van de wederpartij bevindt. De gewichtige redenen-exceptie in het vierde lid wordt buiten toepassing verklaard en de rechter moet de vordering af wijzen voor zover de bescherming van vertrouwelijke informatie niet is gewaarborgd. Bescherming bewijs. Als een verzoeker voldoende aannemelijk maakt dat er inbreuk op zijn recht is gemaakt of dreigt te worden gemaakt, dan kan de voorzieningenrechter verlof verlenen tot het treffen van voorlopige bewijsbewarende maatregelen. Het bestaande arsenaal, zoals een voorlopig getuigenverhoor, wordt uitgebreid met een conservatoir bewijsbeslag en beschrijving en bemonstering van inbreukmakende roerende zaken, gebruikte productiematerialen en documenten. De maatregelen worden zonodig ‘ex parte’ (zonder dat de wederpartij wordt gehoord) bevolen en de rechter kan voorwaarden stellen. Bescherming van vertrouwelijke informatie moet gewaarborgd zijn. Conservatoir bewijsbeslag. Deze nieuwe beslagvorm moet gelegd worden met overeenkomstige toepassing van de voorschriften in de artikelen 700 e.v. Rv. Conservatoire beschrijving en monsterneming. Dat geschiedt door de deurwaarder. Om de toegang tot bepaalde plaatsen en de medewerking van derden af te dwingen worden de bepalingen van artikel 440, 443, 444 en 444a en b Rv van overeenkomstige toepassing verklaard. Noodbevel in kort geding. Voorgesteld wordt om de voorzieningenrechter in spoedeisende zaken de bevoegdheid te geven desverzocht (dus bij verzoekschrift, niet bij dagvaarding) een bevel te geven om een dreigen inbreuk te voorkomen zonder de inbreukmaker op te roepen. Dat geldt met name als uitstel onherstelbare schade voor de IE-gerechtigde zou veroorzaken. De voorzieningenrechter kan zekerheidsstelling eisen en de vermeende inbreukmaker kan ‘herziening’ van de beschikking in kort 5428
KATERN 98
geding vorderen. Processuele mededelingsplichten. De rechter kan op vordering van eiser de inbreukmaker gelasten informatie te verschaffen over de herkomst en distributiekanalen. Bijzonder is dat die informatie ook van derden gevergd kan worden hetzij in een getuigenverhoor hetzij in schriftelijke vorm. Er moet dan wel sprake zijn van een ‘gerechtvaardigde en redelijke’ vordering van eiser en de mededelingsplicht rust alleen op derden die op commerciële schaal inbreukmakende goederen in hun bezit hebben of gebruiken, die op commerciële schaal diensten verlenen die bij de inbreuk worden gebruikt of die door een van deze derden is aangewezen als zijnde betrokken. Aansprakelijkheid. Buiten twijfel wordt gesteld dat degene die ter bescherming van zijn IE-recht ten onrechte een van de genoemde maatregelen heeft toegepast aansprakelijk is. Proceskosten. Met terzijdestelling van de regeling in artikel 237 e.v. Rv, moet de rechter de in het ongelijkgestelde partij desgevorderd veroordelen in de ‘redelijke en evenredige’ gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijkgestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Artikel 260 Rv. De op het TRIP’sverdrag 1994 gebaseerde regeling in artikel 260 Rv (2002), dat de voorzieningenrechter verplicht om in TRIP’s-zaken een termijn op te nemen voor het instellen van een eis in hoofdzaak, wordt verplaatst naar artikel 1019i Rv. Verhaalsinformatie De laatste drie leden van artikel 475g Rv voorzien in een verhaalsinformatieplicht van derden, namelijk potentiële derden-beslagenen die mogelijk periodieke uitkeringen verschuldigd zijn aan de tot betaling veroordeelde schuldenaar. Eventueel kan de deurwaarder bij de GAB het sofi-nummer van de schuldenaar opvragen en daarmee gegevens opvragen bij sofi-gerechtigde instanties. Deze laatste bevoegdheid van de deurwaarder is in 2001 ingevoerd bij de Gerechtsdeurwaarderswet. Op vragen vanuit de Tweede Kamer heeft de minister toegezegd met een wetsvoorstel te komen waarin de bevoegdheid van deurwaarders tot verhaalsinformatie zal worden uitgebreid met de bevoegdheid om bij instellingen als het UWV te informeren naar de identiteit van degene die periodieke betalingen verricht aan de tot betaling veroordeelde schuldenaar om zo achter naam en adres van werkgevers en dergelijke te komen (TK 2004-2005, Aanhangsel Hand. 3614, nr. 1695). In opdracht van de Europese Commissie is door de Heidelbergse hoogleraar Burkhard Hess een rapport geschreven waarin hij voorstelt om het verhaalsinformatieprobleem (dat bij grensoverschrijdende procedures dubbel zo lastig is) te verhelpen door in EU-verband te komen tot een uniforme regel waarin de tot betaling veroordeelde schuldenaar een schriftelijke verkla-
opmaak katern 98
23-02-2006
11:36
Pagina 5429
Burgerlijk procesrecht
|
Opheffing conservatoir beslag Bij de procedure tot opheffing van een conservatoir beslag gaat het om een kort geding (art. 705 Rv). Hoewel in eerste instantie op de eiser (schuldenaar, beslagene) de last rust aannemelijk te maken dat het door de beslaglegger gepretendeerde recht ondeugdelijk is, brengt het feit dat het om een kort geding gaat mee dat de voorzieningenrechter uiteindelijk moet beslissen aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Daarbij is hij verplicht om de wederzijdse belangen tegen elkaar af te wegen, aldus de Hoge Raad in het bekende standaardarrest De Ruijterij/MBO (HR 14 juni 1996, NJ 1997, 481). De toelichting op artikel 705 Rv (1992) had al duidelijk gemaakt dat dit ertoe kan leiden dat, ook al maakt de beslagene aannemelijk dat het vorderingsrecht vooralsnog geheel onbewezen is, het beslag toch moet blijven liggen gelet op het verhaalsrisico aan de kant van de beslaglegger. Aan de andere kant kan het zo zijn dat aannemelijk is dat het vorderingsrecht bestaat, maar dat het beslag toch wordt opgeheven vanwege de belangen van de beslagene die door de ingrijpende gevolgen van het beslag zwaar wordt getroffen (Parl. Gesch. NBW, Wijz. Rv e.a.w. (Inv. 3,5 en 6), p. 314). In het arrest inzake de dipperdredger ‘Machiavelli’ herhaalt de Hoge Raad dit stelsel en preciseert hij dat de voorzieningenrechter natuurlijk niet verplicht is om een conservatoir beslag te handhaven bij een vooralsnog geheel onbewezen vordering. Hij is daartoe bevoegd en volgens de Hoge Raad had het hof in het aan de orde zijnde geval geen onbegrijpelijk gebruik gemaakt van deze bevoegdheid (HR 25 november 2005, RvdW 2005, 134). Beslagvrije voet voor niet in Nederland wonende schuldenaar Artikel 475e Rv bepaalt dat voor een schuldenaar die in het buitenland woont maar hier recht heeft op periodieke vorderingen terzake van pensioen, loon e.d. géén zogenaamde beslagvrije voet geldt. Hij wordt geacht over voldoende bronnen van in-
Derdenbeslag en hypotheek In het geval dat aanleiding was tot het arrest Rabobank/Stormpolder e.a. (2005) legt de Rabobank ten last van MHL derdenbeslag onder Hengstmengel op alles wat deze schuldig was en zou worden aan MHL. Hengstmengel verklaart dat hij niets schuldig is en de Rabobank betwist deze verklaring. De rechtbank stelt Hengstmengel in het ongelijk (hij heeft geld geleend van MHL) en veroordeelt deze tot betaling aan de bank een bedrag van f 221.151. De bank legt executoriaal beslag op de villa van Hengstmengel. Op deze villa rust een recht van hypotheek van MHL tot zekerheid van terugbetaling van het door Hengstmengel van MHL geleende bedrag. De villa wordt executoriaal verkocht. Over de verdeling van de opbrengst ontstaat onenigheid, want Hengstmengels financiële positie is verre van rooskleurig en meerdere schuldeisers hebben zich bij de inmiddels benoemde rechter-commissaris gemeld. Rabobank stelt dat zijn vordering bij voorrang uit de opbrengst moet worden voldaan omdat hij een beroep kan doen op het recht van hypotheek dat ten gunste van de geëxecuteerde, MHL, is verbonden aan de vordering waarop de bank beslag heeft geKATERN 98
5429
|
R ECHTSPRAAK
komsten te beschikken buiten het Nederlandse pensioen, loon of andere periodieke uitkering. Is dat anders dan kan hij bij de kantonrechter onder overlegging van bewijzen een verzoekschrift indienen om een beslagvrije voet vast te stellen. Het is de vraag of deze regeling verenigbaar is met het door het EG-Verdrag aan EU-burgers gegarandeerde recht in de lidstaten vrij te reizen en te verblijven (art. 18 EG). In het Pusa-arrest (2004) oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen met betrekking tot een soortgelijke regeling in Finland het volgende. De Finse regeling waarbij bij de vaststelling van de beslagvrije voet alleen rekening wordt gehouden met de belasting die de schuldenaar in Finland moet betalen, maar niet met de belasting die hij in zijn woonland moet betalen (Pusa was na zijn pensionering in Spanje gaan wonen) is in beginsel in strijd met het EU-recht. Het EU-recht verzet zich niet tegen een regeling waarbij het aan de gepensioneerde is om te bewijzen dat en hoeveel belasting hij in het buitenland heeft betaald, mits uit de desbetreffende regeling duidelijk blijkt dat hij het recht heeft om dit te doen, mits er voldoende waarborgen zijn dat de beslagvrije voet jaarlijks op dezelfde wijze kan worden aangepast als een dergelijke belasting in Finland aan de bron was geheven en mits toepassing van deze regels niet tot gevolg hebben dat de uitoefening van dit recht in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk wordt. (HvJEG 29 april 2004, zaak nr. C-224/02, http://europa.eu.int/cj/index.htm.)
P R I VA AT R E C H T
ring moet afleggen aan de hand van een uniform modelformulier. Dit om de moeilijkheden die de tenuitvoerleggingsautoriteiten ondervinden bij het inwinnen van verhaalsinformatie over de grens gemakkelijker te maken. De verklaring moet alle EU-landen gelegen vermogen omvatten (Burkhard Hess, ‘Study No JAI/A3/2002/02 on making more efficient the enforcement of judicial decisions within the European Union’, http://europa. eu.int/comm/justice_home/doc_centre/civil/studies/ doc_civil_studies_en.htm).
opmaak katern 98
23-02-2006
11:36
Pagina 5430
Burgerlijk procesrecht
legd. Kan een beslaglegger beroep doen op de aan de beslagen vordering verbonden pand- of hypotheekrechten? Rechtbank en hof oordelen van niet, de Hoge Raad stelt de bank in het gelijk. Argument is dat dit strookt met het in artikel 477 in verbinding met artikel 477a neergelegde wettelijk systeem waarin aan de derdebeslaglegger de bevoegdheid toekomt zijn vordering op de beslagdebiteur te verhalen door inning van de vordering. Zou je de beslaglegger het recht ontzeggen een beroep te doen op het voorrangsrecht, dan zouden de andere schuldeisers van de derdebeslagene een ongerechtvaardigd voordeel toevallen ten koste van de beslagene (HR 11 maart 2005, RvdW 2005, 39).
L ITERATUUR Executieveilingen De matige economische toestand van de laatste jaren heeft het aantal executieveilingen doen stijgen. Voor het notariaat ligt daar van oudsher een taak. Bij executie van onroerende zaken en Nederlandse schepen op grond van een recht van hypotheek (art. 3:268 BW) of op grond van een executoriale titel na beslag (art. 514 Rv) is tussenkomst van het notariaat verplicht voorgeschreven. Er zijn verschillende signalen dat openbare verkoop als middel om de hoogst denkbare executieopbrengst te generen, niet langer bevredigend functioneert. Om de kennis, marktinformatie en transparantie van de veilingpraktijk te vergroten hebben verschillende notariskantoren op 1 november 2002 de website www.veilingnotaris.nl opgezet. Ter gelegenheid van het éénjarig bestaan van deze website is een symposium georganiseerd. De inleidingen zijn gebundeld in De executieveiling (Zutphen: Paris 2005). De bijdragen van A.W. Jongbloed (p. 9-17) en M.J.W. van Ingen (p. 19-25) gaan in op de ervaringen die inmiddels zijn opgedaan met de op 1 januari 1992 geïntroduceerde mogelijkheid voor hypotheekhouders om de executoriale verkoop onderhands te laten plaatsvinden (art. 3:268 lid 2 BW). Voor beslagleggers is deze mogelijkheid vooralsnog niet weggelegd. De bijdrage van R. Westrik (p. 27-49) betreft het huurbeding dat, zoals hij in zijn proefschrift Koop breekt geen huur en het huurbeding (2001) verdedigd, kan vervallen en de afhoudende reactie van de minister van Justitie daarop. De bijdrage van V.J.A.J.C. van Heeswijck ten slotte belicht de actuele problemen met de executie van woningen. Deze bijdrage geeft een zeer verhelderend, maar ontluisterend beeld van de praktijk. Verplichte procesvertegenwoordiging W.H.B. den Hartog Jager geeft in deel 6 van de Serie Burgerlijk Proces & Praktijk een overzicht van 5430
KATERN 98
de stand van zaken anno 2005 inzake het Procederen met of zonder procesvertegenwoordiger (Deventer: Kluwer 2005). Daartoe was reden omdat de laatste systematische behandeling uit 1979 stamt (G.R. Rutgers, De verplichte procesvertegenwoordiging, diss. VU Amsterdam). Sindsdien is door uitbreiding van de bevoegdheid van de kantonrechter (waarin de verplichting niet geldt) en de uitbouw van de verzoekschriftprocedure (waarin de verplichting beperkt is tot het indienen van verzoeken verweerschrift) het beginsel behoorlijk teruggedrongen. Inmiddels circuleert een concept-wetsvoorstel waarin, in combinatie met de mogelijkheid van elektronisch procederen, het procuraat in 2006 wordt afgeschaft. Procesvertegenwoordiging door een, in heel Nederland bevoegde, advocaat blijft wel verplicht. Voor de cassatiepraktijk zal een territoriaal beperkte bevoegdheid blijven bestaan, wellicht door een aparte cassatiebalie zoals is voorgesteld door de commissie-Neleman. In een in opdracht van het Verbond van Verzekeraars door het SEO Economisch Onderzoek (een aan de Universiteit van Amsterdam gelieerd economisch onderzoeksbureau) door de economen B.E. Baarsma en F.A. Felsö geschreven rapport wordt voor de lange termijn algehele afschaffing van het procesmonopolie van advocaten bepleit in combinatie met vereenvoudiging van het procesrecht. Voor de korte en middellange termijn zien de onderzoekers heil in openstelling van het procesmonopolie voor gekwalificeerde ‘procesjuristen’ zoals juristen werkzaam bij rechtsbijstandverzekeraars, vakbonden en bedrijven en verder deurwaarders en notarissen (Het proces als domein, www.seo.nl). En verder – is door Th.B. ten Kate en M.M. KorstenKrijnen een monografie geschreven over Herroeping, verbetering en aanvulling van burgerrechtelijke aanspraken (art. 382-393, 31 en 32 Rv) (serie Burgerlijk Proces & Praktijk deel 5), Deventer: Kluwer 2005; – is in de serie Ius Commune Europaeum onder redactie van C.H. van Rhee een deel verschenen over European Traditions in Civil Procedure (Antwerpen: Intersentia 2005). Diverse auteurs schetsen vanuit historisch-vergelijkend perspectief de algemene ontwikkeling in Nederland, België, Duitsland, Engeland en Frankrijk. Drie onderwerpen worden uitgediept: mediation, partij-getuige en de rol van de rechter; – beschrijft J. de Boer het sinds 1 augustus 2005 ingevoerde ‘Burgerlijke Rechtsvordering in de West’ (NJB 2005, p. 1980) met signalering van interessante afwijkingen zoals de afwijkende procesinleiding, taak en rol van de rechter, de ‘disclosure of documents order’ ook voor derden, bevel tot betaling en nog veel meer;
opmaak katern 98
23-02-2006
11:36
Pagina 5431
Faillissementsrecht
|
Mr. N.S.G.J. Vermunt Periode 1 januari 2005 - 31 december 2005
W ET-
EN REGELGEVING
Nederland Wet van 24 november 2004 tot wijziging van de Faillissementswet in verband met het bevorderen van de effectiviteit van surseance van betaling en faillissement (Stb. 2004, 615) De wet van 24 november 2004 tot wijziging van de Faillissementswet in verband met het bevorderen van de effectiviteit van surseance van betaling en faillissement is – met uitzondering van de artikelen 19 lid 4, 19a, 222a lid 4 en 222b – in werking getreden op 15 januari 2005 (Stb. 2005, 10). Belangrijke wijzigingen c.q. aanvullingen hebben onder meer betrekking op de aangifte tot faillietverklaring, de positie van de leverancier van gas, water, elektriciteit of verwarming tijdens het faillissement of de surseance van betaling van de afnemer, de afkoelingsperiode, het akkoord en het verhaal op of het opeisen van effecten of rechten ten aanzien van effecten. De artikelen 19 lid 4, 19a, 222a lid 4 en 222b Fw zijn in werking getreden op 1 december 2005 (Stb. 2005, 598). Het orgaan dat de centrale registers – genoemd in de artikelen 19a en 222b Fw – zal gaan houden is de Raad voor de rechtspraak (Stb. 2005, 599). In deze centrale registers worden de gegevens bijgehouden over uitgesproken faillissementen en verleende surseances van betaling. De integrale tekst van de Faillissementswet zoals deze luidt vanaf 1 december 2005 is geplaatst in het Staatsblad (Stb. 2005, 600). Wet van 15 september 2005, houdende wijziging van de Werkloosheidswet ter uitvoering van richtlijn nr. 2002/74/EG (Stb. 2005, 472) Teneinde uitvoering te geven aan richtlijn nr. 2002/74/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 september
Garantstellingsregeling curatoren 2005 In het op 13 september 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden ‘Actieplan bestrijding faillissementsfraude’ werd gesignaleerd dat de Garantstellingsregeling curatoren als een belangrijk middel kan fungeren ter bestrijding van faillissementsfraude. De Garantstellingsregeling curatoren 2005 (Stcrt. 2005, 1) verschaft de curator de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen bij de Minister van Justitie voor het verkrijgen van een voorschot ten behoeve van het instellen van een verhaalsonderzoek, vooronderzoek of het instellen van een rechtsvordering op basis van de artikelen 2:9, 2:138 en 2:248 BW en artikel 43 lid 6 Fw. Een dergelijke aanvraag wordt onder meer afgewezen indien daaruit niet blijkt dat de boedel ontoereikend is voor het instellen van het betreffende (voor)onderzoek of de betreffende rechtsvordering. Richtlijnen voor faillissementen en surseances van betaling (Recofa) Het landelijk overleg van rechters-commissarissen insolventies (Recofa) heeft na overleg met de faillissementscommissie van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), de Vereniging Insolventierecht Advocaten (INSOLAD) en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) de vernieuwde richtlijnen in faillissementen en surseances van betaling vastgesteld. De richtlijnen hebben geen bindende werking ten aanzien van het te voeren beleid van rechters-commissarissen in insolventiezaken, doch spelen een belangrijke rol bij de uniformering van het beleid. De vernieuwde richtlijnen zijn – een enkele uitzondering daargelaten – in werking getreden op 1 januari 2005. De voornaamste wijzigingen hebben betrekking op de tijdregistratie door curatoren en bewindvoerders, de verslaglegging, het voorschot op het salaris van de curator of bewindvoerder, de uniformering van de procedure voor vereenvoudigde afwikkeling, de separatistenregeling, de onderhandse verkoop van waardevolle activa, de pro forma behandeling van verificatievergaderingen en de honorering van faillissementsmedewerkers. De vernieuwde richtlijnen zijn in 2005 gepubliceerd als bijlage bij het januarinummer van het Tijdschrift voor Insolventierecht (TvI). KATERN 98
5431
|
Faillissementsrecht
2002 (PbEG L 270) betreffende de bescherming van werknemers bij insolventie van de werkgever wordt aan artikel 62 WW een tweede lid toegevoegd, dat ziet op het uitkeringsrecht van de werknemer indien de werkgever een vaste inrichting heeft op het grondgebied van ten minste één andere lidstaat van de Europese Unie of een in ten minste één andere lidstaat wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft.
P R I VA AT R E C H T
– pleiten E. Bouw en R.C. Hartendorp voor een genuanceerde keuzemogelijkheid voor de consument bij een geschil (dus niet alleen ADR) op basis van reële informatie zoals de consument die zelf via ICT-voorzieningen kan verwerven (‘Kantonrechter of geschillencommissie in consumentenzaken; de feiten op een rij’, NJB 2005, p. 2304.