FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
Boekhoudnormen voor verzekeringsondernemingen Een juridische benadering van de solvabiliteitsregels -
Masterproef van de opleiding ‘Master in de Rechten’ Academiejaar 2009 - 2010
Jocelyne Persyn 20052391 Major Burgerlijk- en Strafrecht
Promotor Prof. Dr. K. Bernauw Commissaris Prof. Dr. I. Van de Woesteyne
VOORWOORD
In deze Masterproef worden de boekhoudnormen die gelden voor verzekeringsondernemingen onder de loep genomen. Ik volgde de grondige studie Verzekeringen, gedoceerd door Prof. Dr. K. Bernauw waar mijn interesse voor het verzekeringswezen werd opgewekt. Ik besloot dan ook om binnen dit opleidingsonderdeel mijn Masterproef uit te werken. Het was een bewuste keuze om daarbij verder in te gaan op de boekhoudkundige aspecten binnen een verzekeringsonderneming omdat ik van oordeel ben dat binnen de opleiding Rechten er slechts in een beperkte mate wordt teruggekoppeld naar de boekhouding en accountancy van een onderneming. Nochtans is het aantal juristen in de ondernemingswereld niet gering. Omdat ik ook over deze aspecten meer te weten wilde komen maakte ik graag de combinatie van verzekeringen en boekhouden...
Toch wens ik de nadruk te leggen op het feit dat deze Masterproef steeds vertrekt van een benadering van de boekhoudnormen voor verzekeringsondernemingen waarbij de nadruk ligt op de juridische aspecten, eerder dan de technische, vaak complexe boekhoudkundige methoden en bewerkingen.
Mijn oprechte dank gaat uit naar Prof. Dr. K. Bernauw die de delicate taak van promotor bij de totstandkoming van deze Masterproef op zich nam.
INLEIDING
1
TITEL 1. HISTORISCHE SCHETS
3
Hoofdstuk 1. Tijdslijn
3
1. Inleiding
3
2. Babylonië en Fenicië
4
3. Griekse Tijd
5
4. Pax Romana
6
5. Middeleeuwen
8
6. Renaissance
12
7. Nieuwe Tijd
13
Hoofdstuk 2. Conclusie
16
TITEL 2. BOEKHOUDKUNDIGE VERPLICHTINGEN VOOR VERZEKERINGSONDERNEMINGEN
18
Hoofdstuk 1. Verzekeringen en hun economische waarde
18
Hoofdstuk 2. Europese Unie
23
Afdeling 1. Algemeen
23
Afdeling 2. Vrijheid van dienstverlening en vrijheid van vestiging
24
Onderafdeling 1. Vrijheid van dienstverlening en vrijheid van vestiging in het EG-Verdrag
24
Onderafdeling 2. Interpretatie door het Hof van Justitie
26
Afdeling 3. Drie generaties richtlijnen Onderafdeling 1. Eerste generatie
28 28
§ 1. Toegang, uitoefening, vergunning
29
§2. Solvabiliteit van de verzekeringsonderneming
31
Onderafdeling 2. Tweede generatie
33
§1. Voorgeschiedenis
34
§2. Totstandkoming van de tweede generatie
37
§3. Schadeverzekeringen
38
§4. Levensverzekeringen
41
Onderafdeling 3. Derde generatie
42 i
§1. Totstandkoming
42
§2. Inhoud
43
§3. Enige vergunning
44
§4. Home country control
45
§5. Minimale harmonisatie
46
a. afschaffing a priori controle op polisvoorwaarden en tarieven
46
b. technische reserves
48
c. corresponderende activa
49
Onderafdeling 4. Besluit omtrent de drie generaties
49
Afdeling 4. Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen
50
Onderafdeling 1. Comité van Europese toezichthouders op verzekeringsondernemingen
50
Onderafdeling 2. Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen
Hoofdstuk 3. Belgische controlereglementering
53
56
Afdeling 1. Algemeen
56
Afdeling 2. Hervorming van het toezichtstelsel
57
Afdeling 3. Controle-organismen
58
Onderafdeling 1. CBFA
58
Onderafdeling 2. Erkend commissarissen
60
Onderafdeling 3. Commissie voor de verzekeringen
61
Afdeling 4. Controlewet en haar uitvoeringsbesluiten
61
Onderafdeling 1. Toepassingsgebied
62
Onderafdeling 2. Vergunning en enige vergunning
63
Onderafdeling 3. Bedrijfsstructuur
65
§1. Vorm en doel
65
§2. Geschiktheid van de aandeelhouders en bestuur
66
Onderafdeling 4. Materiële controle
67 ii
Onderafdeling 5. Prudentiële reglementering
67
§1. Splitsing van activiteiten
68
§2. Solvabiliteit en solvabiliteitsmarges
69
a. samenstelling en bestanddelen van de beschikbare solvabiliteitsmarge
71
b. berekening van de vereiste solvabiliteitsmarge voor de activiteiten “niet-leven”
74
c. berekening van de vereiste solvabiliteitsmarge voor de activiteiten “leven”
75
§3. Waarborgfonds
76
§4. Technische reserves
76
§5. Dekkingswaarden en het bijzonder vermogen
79
§6. Herstel- en interventiemaatregelen
81
a. herstel
81
b. interventie
82
Onderafdeling 6. Financiële rapportering
83
§1. Jaarrekening, balans, resultatenrekening en toelichting – algemeen
83
§2. Jaarrekening, balans, resultatenrekening en toelichting – verzekeringsondernemingen
85
a. samenstelling resultatenrekening
85
b. registratie van de premies, acquisitie
87
c. registratie van de schadegevallen
88
d. registratie van de beleggingen
89
e. registratie van de algemene administratiekosten
90
Hoofdstuk 4. Solvency II
90
Afdeling 1. Inleiding
90
Afdeling 2. Reden tot hervorming
91
Afdeling 3. Solvency II: nieuwe solvabiliteitsvereisten
93
Onderafdeling 1. Lamfalussy-procedure
93
Onderafdeling 2. Doel
95
Onderafdeling 3. Inhoud Solvency II
96
§1. Pijler 1 – kwantitatieve aspecten
97 iii
a. waardering van activa en passiva
97
b. technische voorzieningen
97
c. eigen vermogen
98
d. solvabiliteitsvereisten
99
e. beleggingen
101
§2. Pijler 2 – kwalitatieve vereisten en toezicht
102
a. kwalitatieve aspecten
102
b. verzekeringstoezicht
104
§3. Pijler 3 – openbaarmakingsvereisten
106
a. informatieverstrekking aan toezichthoudende instanties b. jaarlijkse rapportering
106 106
Afdeling 4. Uitvoeringsmaatregelen, “principle based”-benadering en de relatie tussen Solvency II en IFRS
107
Onderafdeling 1. Uitvoeringsmaatregelen
107
Onderafdeling 2. “Principle based approach”
108
Onderafdeling 3. Solvency II en IFRS
110
Afdeling 5. Gevolgen van Solvency II
112
Onderafdeling 1. Gevolgen voor verzekeringsondernemingen
112
Onderafdeling 2. Gevolgen voor consument-verzekeringsnemers
115
Afdeling 6. Besluit
115
BESLUIT
117
BIBLIOGRAFIE
118
iv
INLEIDING Verzekeringen vervullen een zeer belangrijke economische en sociale functie in de maatschappij. Die economische en sociale waarde weegt zo zwaar dat het van groot belang is dat verzekeringsondernemingen steeds in de mogelijkheid zijn om hun verplichtingen die zij hebben tegenover verzekeringsnemers, verzekerden en begunstigden na te komen. Verzekeringsondernemingen moeten in staat zijn om ongunstige klimaten waarmee ze mogelijk geconfronteerd worden op te vangen en te vermijden dat de belangen van verzekeringsnemers, verzekerden en begunstigden aangetast worden. Daarom moeten zij verschillende kapitaalvereisten en boekhoudkundige verplichtingen naleven zodat toezichthoudende overheidsinstanties steeds een perfect zicht hebben op de financiële situatie van de verzekeringsondernemingen. Zo kunnen zij indien nodig, op het gepaste ogenblik, met de gepaste maatregelen ingrijpen.
De Europese Unie verplicht ons om niet enkel meer in nationale termen te denken maar steeds het Europese belang in acht te nemen. Het Verdrag van Rome stelde een interne Europese markt voorop als doelstelling. Ook binnen de verzekeringssector werd een dergelijke eengemaakte markt gecreëerd. Deze evolutie startte in de jaren 70 en is met de realisatie van Solvency II nog steeds in volle ontwikkeling. Gedurende de voorbije jaren werd de verzekeringssector immers geconfronteerd met bijzondere marktontwikkelingen die vereisten dat ook de Europese regelgeving met betrekking tot de interne verzekeringsmarkt hierop anticipeerde.
In deze Masterproef staat de controle op verzekeringsondernemingen en de boekhoudkundige verplichtingen die voor verzekeringsondernemingen gelden centraal.
De Masterproef gaat van start met een historische schets over het ontstaan van de verzekeringen. De geschiedenis van de verzekeringen interesseert me ten zeerste waardoor ik besloot er een kort overzicht van weer te geven in dit werk.
Vervolgens komt de hoofdbrok van de Masterproef aan bod waarbij vertrokken wordt vanuit het Europees perspectief. De creatie van een eengemaakte, interne verzekeringsmarkt
1
gebeurde niet in één stadium en wordt gekenmerkt door de drie generaties van richtlijnen waarbij telkens een stap richting harmonisatie werd genomen.
Vervolgens maken we de sprong naar de Belgische controlereglementering. Het Belgische toezichtstelsel is een nieuw, jong toezichtstelsel als gevolg van recente hervormingen. Eerst wordt ingegaan op de controle-organismen bestaande uit de CBFA, de erkende commissarissen en de Commissie voor de verzekeringen. Vervolgens komt de Controlewet en haar uitvoeringsbesluiten, waarvan het Controlereglement de belangrijkste is, aan bod. Daarbij worden de bedrijfsstructuur, de vergunning en de materiële controle die door de CBFA wordt uitgeoefend besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de prudentiële reglementering waar de solvabiliteitsvereisten, het waarborgfonds, de technische reserves en de dekkingswaarden controlereglementering
de hoofdrol spelen. wordt
ingegaan
op
Als laatste aspect van de Belgische de
financiële
rapportering
die
door
verzekeringsondernemingen moet gebeuren.
Het laatste hoofdstuk bespreekt dan Solvency II waardoor belangrijke wijzigingen, zowel op kwalitatief als kwantitatief vlak werden aangebracht in de regels met betrekking tot de solvabiliteitsvereisten, het verzekeringstoezicht en de openbaarmakingsvereisten. Zowel de drie pijlers als de uitvoeringsmaatregelen komen aan bod, alsook de relatie tussen Solvency II en IFRS.
2
TITEL 1. HISTORISCHE SCHETS Hoofdstuk 1. Tijdslijn 1. Inleiding 1. Het ontstaan van verzekeringen moet gesitueerd worden in de constante zoektocht van de mens naar een bescherming en beveiliging tegen bepaalde bedreigingen die kunnen voortvloeien uit het handelen en de activiteiten van de mens alsook uit haar omgeving.
2. In de primitieve maatschappijen was de noodzaak aan een verzekering onbestaande, aangezien dergelijke samenlevingen georganiseerd werden rond volksstammen en nauw familieverband. Alles draaide rond het in stand houden van de menselijke soort in de vijandelijke omgeving waarmee hij dagelijks in aanraking kwam. Die vijandelijke omgeving bestond voornamelijk uit bedreigende natuurlijke factoren. De mens diende zich fysiek te beschermen tegen regenslag, storm, blikseminslagen etc. Het ging dus om het vrijwaren, beschermen en beveiligen van de ‘lichamelijke mens’. Bij tegenslagen kon men rekenen op de bijstand van de familie- en stamleden.1 Naarmate die primitieve samenlevingen zich echter verder gingen ontwikkelen tot beschavingen vergleed de nadruk op het familiale verwantschap en werd men geconfronteerd met andere risico’s. De mens begon immers een vermogen aan te leggen dat, net zoals zijn lichamelijkheid, ook nood had aan bescherming. De nadruk lag niet meer op het zoeken naar bescherming tegen natuurfenomenen maar verschoof naar het zoeken naar een bescherming van het vermogen tegen menselijk handelen en menselijke eigenschappen. Het aanleggen van een vermogen brengt immers vaak kwaadwilligheid en jaloezie naar boven in andere individuen die de mens dan als vijand gaat beschouwen.2
3. De evolutie en stijging van de welvaart brengt een groter aantal risico’s voor de mens en zijn vermogen met zich mee, waardoor de nood aan bescherming en zekerheid stijgt.3 De lotsverbondenheid maakte plaats voor bijstand en support, georganiseerd tussen groepen van individuen met dezelfde belangen.4 1
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 7. G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 556. 3 G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 556. 4 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 7. 2
3
2. Babylonië & Fenicië5 4. Tussen 3000 en 2000 voor Christus bloeiden verschillende hoogstaande culturen open in het Nabije Oosten. Voornamelijk het Babylonische rijk ontplooide zich rond 1800 v. Chr. tot een grote beschaving. Het Tweestromenland, gelegen tussen de Tigris en de Eufraat was een zeer vruchtbaar gebied, mede dankzij de irrigatietechnieken die door het Babylonische volk ontwikkeld werden. De opbrengsten van dit fertiele gebied lagen aan de oorsprong van een levendige handel, waarbij het ging om een ruilhandel aangezien de munt hen nog niet bekend was. Die intensieve handel werd mogelijk gemaakt door vervoer op de twee stromen en langs de twee stromen via ezelskaravanen. Deze karavanen werden voorbereid op zware tochten en lange afstanden doorheen woeste streken en wildernissen waarbij het risico op plunderen en roof zeer groot was. Het is dit risico op plundering en roof dat aanleiding gaf tot een eerste vorm van dekking tegen een mogelijk risico.6 Tussen de karavaanleider en de handelaar werd een inventaris opgesteld van de te vervoeren goederen. Beide partijen hielden een lemen lei bij zich waarop deze inventaris werd gebeiteld. Bij behouden aankomst van de karavaan op de plaats van bestemming was de karavaanleider de helft van de winst verschuldigd aan de handelaar. In het geval dat het risico van roof of plundering zich effectief voordeed werd de karavaanleider bevrijd van betaling.
5. Naast een dekking tegen een bepaald risico werd tevens voorzien in een spreiding van risico. Indien een bepaalde deelgenoot van een karavaan een ezel verloor door diefstal of een andere oorzaak buiten zijn schuld, werd de schade door alle deelnemers van de karavaan vergoed.7
6. De Codex Hammurabi, opgesteld onder heerschappij van de Babylonische vorst Hammurabi8 en nog steeds te bewonderen in het Louvre in Parijs, is de eerste codificatie van wetten die teruggevonden is. Het behandelt een gans scala aan onderwerpen waaronder landbouw, moord, diefstal en schade aan goederen en levert ons de eerste sporen van rudimentair verzekeringsrecht.9
5
Het hoogtepunt van de Babylonische geschiedenis is te situeren tussen 1800 v. Chr. en 540 v. Chr. De Feniciërs kenden hun hoogtepunt tussen 1200 v. Chr. en 800 v. Chr. 6 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 8. 7 H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 29. 8 Hammurabi bestuurde Babylonië van 1792 tot 1750 v. Chr. 9 R. RYCKAERT, “Van Manusmrti tot Lloyd’s koffiehuis”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15 november 2009, (33) 33.
4
De Codex Hammurabi voorzag in een specifiek instrument: de (lening op) bodemerij.10 De bodemerij werd gedefinieerd als een overeenkomst tussen een geldschieter en een geldopnemer, vaak een kapitein, waarbij een bepaalde som geld ter beschikking werd gesteld om het schip voor te bereiden en uit te rusten met het oog op de zeereis. Indien het schip inclusief de lading volledig en behouden op de vooraf aangeduide bestemming arriveerde, was de geldopnemer gehouden tot terugbetaling van de hoofdsom, verhoogd met een aanzienlijke rente. Wanneer het schip en/of de lading geheel of gedeeltelijk teniet ging als gevolg van weersomstandigheden, storm, piraterij of zeeroof was de geldopnemer vrijgesteld van terugbetaling.11 Hier is er dus sprake van een risicospreiding tussen geldschieter en geldopnemer.
7. De Feniciërs bestreken de gebieden rond de Middellandse Zee in dezelfde periode als de periode van bloei van het Babylonische Rijk. Ze ontplooiden zichzelf tot belangrijke zeevaarders en maritieme handelaars via hun stadstaathavens. Deze havens vormden het eindpunt van de Babylonische karavanen. De goederen die hier afgeleverd werden, werden door de Feniciërs verder vervoerd over de ganse Middellandse Zee. Hun contacten met de Babyloniërs brachten al snel met zich mee dat de Feniciërs de risicodekking en –spreiding van de Babyloniërs overnamen.12 Net zoals het vervoer bij de Babyloniërs was de transportactiviteit van de Feniciërs immers niet vrij van gevaren. De afwezigheid van enige navigatie-instrumenten, de schering en inslag van piraterij en de schepen die niet bestand waren tegen een ruwe zee en gure weersomstandigheden creëerden een risico. Ook de Feniciërs voorzagen in een zekere bescherming tegen deze risico’s. De te vervoeren handelswaren werden door de handelaar aan de kapitein van het schip overgedragen. Wanneer het schip echter gekaapt, overvallen of geplunderd werd, werd de kapitein ontslagen van zijn verplichtingen tegenover de handelaar.13
3. Griekse tijd 8. Geografisch was het Oude Griekenland moeilijk als één entiteit aan te duiden. Het bestond voornamelijk uit verschillende koloniën rond de Middellandse Zee waartussen een gedreven
10
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 40. J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 14; H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 40. 12 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 12. 13 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 12. 11
5
handel werd uitgebouwd en die dus bijdroeg aan de uitbouw van de zeevaart op de Middellandse Zee. Zich baserend op de kennis met betrekking tot de zeevaart die reeds bij de Feniciërs aanwezig was, bouwden de Grieken de maritieme systemen en technieken verder uit. Informatie omtrent gevaarlijke zeegebieden werd langzaam in kaart gebracht en schepen werden beter uitgerust en steviger gebouwd zodat de Grieken leiders werden in het zeevervoer.14
9. De Grieken voorzagen in bepalingen met betrekking tot averijgrosse waarbij de verliezen die geleden werden als gevolg van schade die werd aangebracht aan het schip en/of de lading om ze te vrijwaren van verdere schade, verdeeld werden over de eigenaars van respectievelijk het schip en de lading. Tevens pasten ze ook de lening op bodemerij toe.15
10. Later werd in de vierde eeuw onder Alexander de Grote door de Minister van Financiën Antimenes een verzekeringsmethodiek opgesteld waarbij voor het eerst sprake zou zijn van vaste premies.16 Het ging om een zekere slavenverzekering waarbij de meester van een slaaf zich kon verzekeren tegen het risico van ontsnapping van een slaaf. Per jaar en per slaaf werd door de meester een vaste premie17 betaald. Bij het weglopen van een slaaf werd aan de meester een vergoeding uitbetaald. 4. Pax Romana18 11. Gedurende het hoogtij van het Romeinse Rijk, de Pax Romana, de periode van eendracht, rust en stabiliteit, werd Rome gekenmerkt door een voorspoedige handel. Voornamelijk de ontwikkeling van een wegennet, door middel van het aanleggen van de heirwegen, maakte het de handelaars mogelijk hun goederen en koopwaar gemakkelijker te vervoeren. Ook de Middellandse Zee werd intens bevaren door de Romeinse handelaars.19 12. Deze hoogbloei van het Romeinse Rijk creëerde bij de rijke Romeinse families, die het fundament van de staat vormden, een gevoel van rust en vertrouwen, zij voelden geen noodzaak naar een zoektocht naar zekerheid aangezien zij eventuele tegenspoed en 14
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 13. H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 14. 16 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 9; H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 29. 17 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 9; G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 557. 18 De Pax Romana bestrijkt de periode tussen ca. 30 v. Chr en 180 n. Chr. 19 H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 18. 15
6
moeilijkheden gemakkelijk zelf geldelijk konden opvangen. Daarentegen waren de slaven en arme burgers volledig afhankelijk van de staat en hadden zij geen vermogen of eigendom dat verzekerd kon of moest worden zodat ook voor deze groep binnen de maatschappij verzekering overbodig was.20
13. Toch is het zo dat risicodekking en de risicospreiding reeds gekend waren in de provincies van het Romeinse Rijk. De Romeinen hielden immers de tradities en gebruiken die reeds door vroegere volken ingevoerd waren in stand. Op die manier werden de verzekeringstechnieken die door de Feniciërs gehanteerd werden overgenomen en behouden.21
Zo kenden ook de Romeinen het principe van de bodemerij dat door hen eerder als een geldbelegging dan als een verzekering beschouwd werd.22 Romeinse reders die hun schip en de zeereis wilden laten financieren deden een beroep op geldschieters en sloten een lening af tegen een zeer hoge rente. Indien schip en lading verloren gingen werden zij van hun terugbetalingsplicht ontslaan. Het percentage van de hoofdsom dat als rente aangerekend mocht worden varieerde van 6% voor een gewone zakelijke transactie, 12% voor zeetransport en tot zelfs 30% in de wintertijd voor zeevervoer.23 Deze rente omvat dus duidelijk een risicoelement en zou als verzekeringspremie beschouwd kunnen worden.24
14. Verschillende keizers creëerden nieuwe vormen van verzekering. Zo uitte Livius zijn bezorgdheid en ongenoegen met betrekking tot vrijwillige schipbreuk en maritieme fraude en benadrukte hij dat het risico verbonden aan het transport over de Middellandse Zee opgevangen moest worden door een zeevaartverzekering. 25
15. Andere vormen van verzekeringen waren vooral de compensatie voor Romeinse graanhandelaars in geval van verlies van oogst door storm.26 16. Door middel van de oprichting van begrafenisclubjes27 of Collegia Funeratica werd voorzien in een soort verzekering van de begrafeniskosten. Slaven en armen werden in geval van overlijden eenvoudigweg in een gemeenschappelijke grafput gedumpt. Door zich echter 20
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 18. J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 19. 22 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 14. 23 H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 40. 24 G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 557. 25 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 21. 26 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 10. 27 R. RYCKAERT, “Van Manusmrti tot Lloyd’s koffiehuis”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15 november 2009, (33) 33. 21
7
aan te sluiten bij dergelijke begrafenisvereniging kon dit vermeden worden. De bijdragen die door de leden werden betaald werden immers aangewend om de begrafeniskosten te dragen indien een lid overleed en soms werd zelfs voorzien in een vergoeding voor de overlevende familieleden zodat er sprake was van een eerste vorm van levensverzekering.28 Wel moet vermeld worden dat de premie die betaald diende te worden nog niet afhankelijk gesteld werd van de leeftijd.29
17. Ook de averijgrosse werd door de Romeinen gehanteerd en opgenomen in de Lex Rhodia de Iacta omstreeks de 7e Eeuw v. Chr.30 5. Middeleeuwen31 18. Gedurende de Middeleeuwen vervulden de gilden een belangrijke rol. De gilden of beroepsverenigingen verenigden de handelaars en ambachtslieden en voorzagen in onderlinge bijstand, hulp, trouw en wederzijdse bescherming gebaseerd op solidariteit. Zo werd voorzien in geldelijke bijstand aan weduwen en wezen van overleden gildebroeders zodat we ook hier kunnen spreken van een vorm van levensverzekering. De gilden stonden ook in voor de begrafeniskosten32 en traden op in geval van brand of gevangenschap. Werd een gildebroeder gevangen genomen dan betaalde de gilde de borg of het losgeld.33
19. Tevens moet melding gemaakt worden van de twee montes: montes profani en montes pietatis. Beiden vinden hun oorsprong in Italië terug. De montes profani kunnen omschreven worden als overheidsinstellingen via dewelke geld werd geïnd tegen een levenslange rente. Het ging dus om vroege kredietinstellingen waar een lening aan de overheid werd afgesloten.34 20. Uit de montes profani groeiden de montes pietatis of Bergen van Barmhartigheid die fungeerden als liefdadigheidsbanken. Deze montes beschermden de arme bevolking tegen de woekerinteresten die gevraagd werden bij het aangaan van bepaalde leningen door leningen
28
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 22. H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 30. 30 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 25. 31 De Middeleeuwen starten met de val van het West-Romeinse Rijk in 476 n. Chr. Over het algemeen wordt aangenomen dat zij een einde nemen met de val van het Byzantijnse Rijk in 1453 n. Chr. 32 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 28. 33 M. DE GRAEVE en M. GYSELAERS, Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 18. 34 M. DE GRAEVE en M. GYSELAERS, Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 18. 29
8
tegen lage rentes te verstrekken.35 De term pietatis of liefdadigheid duidt aan dat deze montes geen winstoogmerk voor ogen hadden maar dat de barmhartigheid primeerde. Deze montes voorzagen tevens in een uitzet- of bruidsschatverzekering. Deze verzekering werd aangegaan door de vader van een pasgeboren dochter. Bij de geboorte maakte hij een bepaald bedrag over aan de mons waarna de mons zich ertoe verbond om het bedrag in tienvoud terug te storten aan de man op het ogenblik van het huwelijk van zijn dochter. Indien zij ongehuwd bleef of indien zij stierf alvorens het huwelijk plaatsvond ging het recht op uitkering verloren.36 Hier hebben we aldus te maken met een zekere vorm van lijfrenteverzekering die de voorloper is van de tontine. 21. De tontine ontleent haar naam aan de Italiaan Lorenzo Tonti37. De bankier Tonti was de vader van de zogenaamde tontinaire geldlening en werd ingeschakeld door de Franse Minister van Financiën Mazarin.38 Zijn tontinaire geldlening kwam neer op een soort overlevingskas of spaarkasformule waarbij verschillende personen een kapitaal verzamelden. De totale interest kwam toe aan de nog in leven zijnde deelnemers. Het aandeel van de overleden deelnemers werd over de overlevenden verspreid. Het was mogelijk om op een bepaald vooraf afgesproken ogenblik het totale kapitaal verdelen onder de langst levenden. Indien er niets bepaald was kwam de totaliteit van het kapitaal aan de langstlevende van alle deelnemers toe.
Dit principe werd ook door de kapitaalbehoeftige Franse overheid toegepast. Ze inde geld van haar burgers, jaarlijks werd de rente onder de nog in leven zijnde deelnemers verdeeld, bij overlijden van de allerlaatste langstlevende kwam het kapitaal aan de staat toe.39 De lijfrente werd op deze manier dus aangewend om de staatskas te spijzen. Onder het publiek ontstond echter al snel verwarring tussen de levensverzekering en de tontine. Er moet ook opgemerkt worden dat de lijfrente in de vorm van tontine zoals ze toen gehanteerd werd onafhankelijk was van de leeftijd van de deelnemer en niet gelinkt was aan het sterftecijfer. Hier werd dan ook op ingespeeld door de tontine af te sluiten op namen van kinderen wat met zich meebracht dat de tontine, hoewel het haar oospronkelijke doel was om de staatskas te spijzen, geen voordeel met zich meebracht voor de staat.40 35
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 32. J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 28; H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 32. 37 Napels, °1630 - † 1684 38 H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 32. 39 H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 32. 40 H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 36. 36
9
22. We keren nog even terug naar het zwaartepunt van de Middeleeuwen waar de maatschappij een samenstelling kende bestaande uit de geestelijken, de adel, de boeren en de ambachtslieden. Handel en handelaars kwamen in deze ordening niet voor. De Kerk veroordeelde immers alle activiteiten en praktijken die met handel te maken hadden en trad ook op tegen de woekerinteresten die schering en inslag waren in tijden van geldnood.41 Paus Gregorius IX verbood in 1237 om die reden het stipuleren van enige rente in de bodemerij, die net gekenmerkt werd door hoge interesten.42 Dit beïnvloedde uiteraard de handel en de scheepvaart, de geldschieter was niet meer geneigd om geld ter beschikking te stellen aangezien zijn winst, de rente die aangerekend werd, wegviel. Maar vernuftigheid won het op het pauselijke verbod want de Italiaanse juristen ontwikkelden verschillende leencontracten gebaseerd op voorafname: een bepaald percentage van de uitgeleende som wordt vooraf afgehouden, later moest wel het totale nominale bedrag worden terugbetaald. Op deze manier kon men ontsnappen aan het pauselijke verbod, het ging immers niet meer om een lening tegen een bepaalde interest. Ook de financiering van zeereizen gebeurde sinds het verbod op de lening op bodemerij door middel van voorafname.43
23. Bij het hanteren van deze vorm van lening was er echter geen sprake van enige vorm van risicodekking. De oplossing hiervoor werd gezocht in de verkoop onder ontbindende voorwaarde.44 Deze verkoop onder ontbindende voorwaarde met de risicodekking als doel hield in dat er een verkoopovereenkomst werd gesloten. De partijen bij deze overeenkomst waren de kapitein of reder en de persoon die voorheen de geldschieter was bij de lening op bodemerij. De vroegere geldschieter betaalde dan een koopsom voor het schip en de lading en werd dus eigenaar. Er werd echter bedongen dat de verkoopovereenkomst nietig was wanneer het schip inclusief lading behouden aankwam op de bestemming. Enkel in geval van averij of schade bleef de verplichting tot betaling van de koopsom bestaan. Daarnaast was de kapitein of reder gehouden tot het betalen van een bepaalde som aan de ‘koper’ of vroegere geldschieter. Deze som werd gekwalificeerd als een waarborg voor de overdracht van het schip, de koper behield deze som ongeacht in welke staat het schip in de haven aankomt.45
41
G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 557; H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 29. 42 G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 557. 43 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 30. 44 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 30. 45 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 30.
10
24. Deze rechtshandelingen lagen aan de oorsprong van de verzekeringen zoals wij ze nu kennen. Er is bij deze rechtshandelingen immers voor het eerst sprake van twee van de belangrijkste elementen die essentieel zijn om van een verzekering te kunnen spreken: de prestatie van de verzekeringsnemer (de kapitein of reder) die bestaat uit het betalen van de premie en de prestatie van de verzekeraar, namelijk het uitkeren van vergoeding in geval van schade of verlies.46 Door het hanteren van de verkoop onder ontbindende voorwaarde kwam men tot het inzicht dat de dekking van het risico volledig zelfstandig en onafhankelijk kon bestaan van de geldlening.47
25. De grondslag voor onze moderne verzekeringscontracten werd in verschillende NoordItaliaanse steden gelegd. Het ging telkens weer om zeeverzekeringen om wille van de uitvinding van het kompas die het mogelijk maakte nieuwe zeeroutes uit te stippelen en waardoor handel en zeevervoer opnieuw een hoogtij kenden.48
26. De eerste verzekeringspolis die we als een moderne verzekeringspolis mogen beschouwen dateert van 1318 en werd in Florence afgesloten.49 Florence vormde samen met de Vlaamse steden de bakermat voor de handel in stoffen. In 1370 werd in Genua het eerste herverzekeringscontract afgesloten.50 In de 15e en 16e eeuw werd de Noord-Italiaanse regio Lombardije echter geteisterd door verschillende oorlogen met een emigratiestroom als gevolg. De emigranten vestigden zich in Engeland, Frankrijk, Spanje en Portugal en brachten Italiaanse gewoonten en gebruiken met zich mee, waaronder de verzekeringstechniek. Zo werd in Barcelona de Ordonnantie van Barcelona uitgevaardigd die vooral misbruiken met betrekking tot verzekeringen wou bestrijden. Ze stelde reeds de vereiste dat elke verzekering te goeder trouw opgesteld moest zijn, trad op tegen bedrog en oplichting en eiste dat elke polis de waarde van het verzekerde voorwerp vermeldde. De Ordonnantie van Barcelona was tevens de eerste verzekeringsregeling die voorzag in een vaste premie.51
27. Als gevolg van de emigratiestroom verplaatste de kern van de handel, die zich oorspronkelijk in de regio’s rond de Middellandse Zee bevond, zich richting de Nederlanden. 46
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 30. J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 32. 48 G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 557. 49 H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 47; J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 34. 50 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 34. 51 M. DE GRAEVE en M. GYSELAERS, Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 18; J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 35. 47
11
Zo werd Brugge bijvoorbeeld een belangrijke handelskern waar, volgens de Chronycke van Vlaenderen, reeds in 1310 een Verzekeringskamer werd opgericht. Het is echter niet aannemelijk dat reeds in deze periode een Kamer van Assurantiën opgericht zou zijn aangezien de verzekeringen op deze datum nog niet ver genoeg verspreid, gekend en gebruikt zijn om het oprichten van dergelijke Kamer te rechtvaardigen.52 Het is mogelijk dat de auteur van de kronieken de oprichting van de Brugse Verzekeringskamer iets vroeger heeft gesitueerd dan dat ze werkelijk heeft plaatsgevonden.
28. Toch werden in de late Middeleeuwen in West-Europa verschillende Kamers van Assurantiën opgericht. Deze instituten vormden het aanspreekpunt voor burgers die een verzekering tegen vaste premie wilden aangaan voor hun goederen die over zee vervoerd moesten worden.53 6. Renaissance54 29. De Nieuwe Tijd wordt gekenmerkt door veel wijzigende regelgevingen en experimenten met betrekking tot verzekeringen.
30. Het is Keizer Karel V die in 1544 voor het eerst een volledige reglementering van verzekeringen liet opstellen. Er werden ontelbare ordonnanties en plakkaten uitgevaardigd die het bedrog en misbruik aan boord trachtten te leggen door enkel door de staf geaccrediteerde makelaars toe te laten en strenge straffen op te leggen in geval van overtreding.55
31. Enkele jaren later, in 1569, maakt landvoogd Alva er echter korte metten mee door verzekeringen volledig te verbieden om wille van het feit dat ze aanleiding zouden geven tot bedrog, kwade trouw, misbruik en schade aan de gemeenschap. Deze maatregel had uiteraard tot gevolg dat alle handel en scheepvaart volledig stilvielen. Na het vertrek van Alva werd door Filips II in 1570 de Ordonnantie van Antwerpen opgesteld waarin verzekeringen opnieuw werden toegelaten.56
52
J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 35. H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 49. 54 De Renaissance bestrijkt de periode van halfweg de 16e eeuw tot en met de 17e eeuw. 55 H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 49. 56 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 37. 53
12
32. Honderd jaar na de Ordonnantie van Antwerpen werd onder Louis XIV door de Minister van Financiën, Jean-Baptiste Colbert, de Ordonnance de la Marine opgesteld. Zij groeide later uit tot de Code de Commerce. Deze Ordonnance vormde een collectie van de handelsgewoonten in Frankrijk en behandelde ook de verzekeringen en eventuele problemen die ermee gepaard konden gaan.57 De Franse overheid verkocht toen, net zoals de montes in de Middeleeuwen, rentebrieven tegen een bepaalde rente die voor alle leeftijden gelijk was.58 In de 17e eeuw kende de tontine opnieuw een korte periode van glorie.
33. Opmerkelijk is dat bij de ganse bespreking van het ontstaan van de verzekeringen in de loop van de geschiedenis de verzekeringen op geen enkele wijze op een wetenschappelijke grondslag gebaseerd zijn. Rentebrieven, levensverzekeringen enz. werden verstrekt zonder dat er rekening gehouden werd met leeftijd of sterftecijfer terwijl ze er wel rechtstreeks afhankelijk van waren. In de 17e eeuw kwam daar echter verandering in. Wiskundigen waaronder Blaise Pascal voerden onderzoek naar kansberekening en de waarschijnlijkheidsleer. Blaise Pascal stelde dat de lijfrente afhankelijk gesteld moest worden van sterftegegevens.59 De Nederlander Johan De Witt bestudeerde het sterfteverloop en de sterftekansen in functie van de leeftijd. Door de lijfrentes afhankelijk te maken van de sterftegegevens en dus verschillende rentes aan te rekenen in functie van de leeftijd kon de overheid bijvoorbeeld wiskundig gaan berekenen hoeveel het toekennen van deze lijfrentes hen zou kosten en opleveren.60 Deze wiskundigen legden de basis voor de wet van de grote getallen die onontbeerlijk is voor de verzekeringen.
7. Nieuwe Tijd 34. Met het einde van de 17e eeuw sloeg de geschiedenis van de verzekeringen een volledig andere weg in. Het afsluiten van verzekeringen was oorspronkelijk een aangelegenheid van particulieren die geldelijk goed voorzien waren en die in het voorzien van verzekeringen voor anderen een nevenactiviteit zagen die veel opbracht. Als gevolg van de groeiende reglementeringen en regelgevingen omtrent verzekeringen werden de wettelijke eisen steeds strenger, zo moest in een steeds groter wordende reserve en solvabiliteit voorzien worden.61 57
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 51. J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 39. 59 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 41. 60 H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 36. 61 G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 558. 58
13
Individuele particulieren konden steeds moeilijker aan deze vereisten voldoen. Dit vormde de aanleiding tot het ontstaan van het verzekeringsbedrijf, de verzekeringsactiviteit werd vanaf dan uitgeoefend door verzekeringsmaatschappijen.62 Daarnaast maakte de verstedelijking rond het einde van de 17e eeuw een sterke opmars zodat ook nieuwe risico’s ontstonden. Zo brak in 1666 in Londen een gigantische brand uit die zowat 13000 huizen vernielde. Dit gaf aanleiding tot het ontstaan van de brandverzekering.63
35. Bij de bespreking van de ontstaansgeschiedenis van de verzekeringen mag het verhaal van Lloyd’s niet ontbreken. In 1660 opende Edward Lloyd in Londen een “coffee house”. Het importeren van koffie vanuit Arabië deed het in onze contreien uitgroeien tot een immens populaire drank. Lloyd’s Coffee House werd gefrequenteerd door zeelieden, kapiteins en reders maar ook financiers en verzekeraars. Het groeide uit tot een ontmoetingsplaats waar scheepvaartnieuws en ervaringen werden uitgewisseld. Edward Lloyd merkte al snel dat zijn klanten niet enkel koffie kwamen nuttigen in zijn etablissement maar dat het ook een plaats werd waar informatie omtrent de scheepvaart werd uitgewisseld en waar handelszaken besproken werden. Naast het serveren van koffie ging hij dan ook andere activiteiten uitoefenen: hij verzamelde scheepvaartnieuws en de nieuwigheden die zijn koffiehuis bereikten en publiceerde die op regelmatige basis in zijn Lloyd’s News.64
36. Het koffiehuis groeide langzaam uit tot een ontmoetingsplaats voorzien van een bibliotheek, weerstations en zeekaarten.65 Als gevolg van de informatie die er permanent aanwezig was werd Lloyd’s Coffee House de ideale plaats waar financiers en reders elkaar ontmoetten en waar zij onder elkaar verzekeringen konden afsluiten nadat zij uiteenlopende informatie over elkaar in het Coffee House konden raadplegen. Edward Lloyd was dus zelf geen verzekeraar, hij was een loutere ondernemer die niet stilzat en zijn koffiehuis uitbouwde tot een dienstverlenende zaak.66
37. Lloyd’s groeide uit tot hét centrum waar een kapitein of een reder die een verzekering voor zijn schip nodig had zich tot een “Lloyd’s broker” of makelaar wendde. Het was de taak 62
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 52. R. RYCKAERT, “Van Manusmrti tot Lloyd’s koffiehuis”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15 november 2009, (33) 34. 64 G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 558. 65 Uitgebreide informatie omtrent de geschiedenis van Lloyd’s is terug te vinden op de website http://www.lloyds.com/About_Us/History/ (consultatie op 12 november 2009). 66 G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 558. 63
14
van de broker om ervoor te zorgen dat verschillende welstellende kooplieden op de verzekeringspolis intekenden totdat het volledig te verzekeren bedrag gedekt was. Uiteraard had de broker de plicht ervoor te zorgen dat enkel ingetekend werd door personen die voldoende financiële solvabiliteit hadden. Men kon intekenen op de polis ten belope van een bedrag dat de waarde van het volledige persoonlijke vermogen niet mocht overstijgen.67
38. In 1769 trokken de makelaars weg uit het koffiehuis en beschikten vanaf toen over een eigen gebouw waar zij hun verzekeringsactiviteiten verder uitbouwden onder de naam “New Lloyd’s Coffee House”. Ook vandaag is Lloyd’s nog steeds een verzekeringsmarkt. Het wordt vaak omschreven als een verzekeringsmaatschappij wat echter een foute benaming is. Het is immers een vereniging van particulieren die verzekeringsactiviteiten of een verzekeringsbedrijf uitoefenen. Het is de enige plaats waar nog privé-personen voor eigen rekening en risico verzekeringen aanbieden. Het zijn vaak beleggers die in groepen een deel van een bepaald risico dragen, daarom is het aangewezen eerder over een verzekeringsmarkt van vrije verzekeraars te spreken dan over een verzekeringsmaatschappij.68 Ook nu nog werkt Lloyd’s volgens hetzelfde principe als in de 18e eeuw: “brokers” of makelaars bieden op de markt risico’s aan waarop ingeschreven wordt door “underwriting members”. Deze members zijn persoonlijk, met hun ganse vermogen en zonder enige beperking aansprakelijk en moeten strenge condities (o.a. aantoonbaar vrij kapitaal) vervullen.69 Deze members onderhandelen echter niet zelf omtrent één of andere polis, ze zijn loutere kapitaalverschaffers. De members zijn verenigd in syndicaten, waarbij de sydicaten onderverdeeld worden naargelang het risico dat gedekt wordt. Elk syndicaat wordt vertegenwoordigd door een “underwriting agent” die instaat voor het aanwerven van nieuwe members en het onderzoek naar solvabiliteit van deze nieuwe members alsook voor het aanduiden van de ‘underwriter’. De underwriter onderzoekt de risico’s en beslist of ze aanvaard worden door het syndicaat. 70
39. De industriële revolutie bracht een toenemend aantal ongevallen met werktuigen en machines met zich mee zodat de nood aan een verzekering tegen (arbeids)ongevallen
67
http://www.lloyds.com/flash/history_chronology/main.html (consultatie op 12 november 2009). G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 558. 69 G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 559. 70 G. DE RUITER, “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, (556) 559. 68
15
ontstond.71 Ook de ontwikkeling van de auto en de opkomst van het verkeer gaven aanleiding tot de verzekering tegen lichamelijke ongevallen en aansprakelijkheid.72 De bloeiende handel en nijverheid gaven aanleiding tot de ontplooiing van nieuwe verzekeringstakken. In de 19e eeuw werden dan ook verschillende verzekeringsmaatschappijen opgericht.73
40. Ook vandaag ontwikkelen zich nog steeds nieuwe risico’s als gevolg van de nietafnemende vooruitgang van technologie en maatschappij. De uitbouw van de verzekering staat niet stil en wordt voortdurend aangepast aan wijzigende omstandigheden en omgevingsfactoren. Zo zijn terrorismedekkingen, verzekeringen met betrekking tot piraterij etc. zeer actueel.
Hoofdstuk 2. Conclusie 41. Bij de studie van de geschiedenis van de verzekeringen merkt men al snel op dat de verzekeringen voornamelijk gegroeid zijn binnen de transportsector, het ging oorspronkelijk immers steeds om transportverzekeringen. Schepen, goederen en handelswaar hadden bescherming nodig tegen risico’s die zich gedurende het vervoer konden voordoen. Er moet wel opgemerkt worden dat er op dat ogenblik eigenlijk nog geen sprake was van een echte verzekering zoals wij ze nu kennen. Men beschermt zich wel tegen bepaalde risico’s door bijvoorbeeld een risicospreiding toe te passen maar oorspronkelijk vond er geen echte vergoeding plaats want net kenmerkend is voor een verzekering. Het ging dus om een zeer rudimentaire vorm van verzekering. Deze rudimentaire vormen van verzekering vertoonden verschillende lacunes die telkens in een volgend stadium werden aangepakt totdat ze uitgroeiden tot de meer gecompliceerde polissen waarvan de eerste dateert uit 1318. Reeds toen hadden we te maken hadden met een schriftelijk overeenkomst die toch een zekere moeilijkheidsgraad vertoont als gevolg van de vele wiskundige inzichten die noodzakelijk waren met betrekking tot het berekenen van vergoedingen en premies. De gewone Middeleeuwse burger had van die moeilijkheidsgraad niet veel kaas gegeten. Daar werd aan tegemoet gekomen door de oprichting van verschillende verzekeringskamers.
42. De ontplooiing van de verzekering werd op even snel tempo achtervolgd door bedrog en misbruik van die verzekeringen. Concepten als goede trouw en het weergeven van de waarde 71
M. DE GRAEVE en M. GYSELAERS, Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 19. M. DE GRAEVE en M. GYSELAERS, Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 19. 73 J. VAN DE RYCK, De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 51. 72
16
van het te verzekeren voorwerp probeerden daartegen op te treden en dit via de Ordonnanties die door de machthebbers werden uitgevaardigd. Uiteraard wilden zij hun samenleving en handel behoeden tegen een ondergang die zou kunnen ontstaan als gevolg van misbruiken van verzekeringen. Ook vandaag zijn de begrippen goede trouw en bedrog nog steeds aan verzekeringen gerelateerd.
17
TITEL 2. BOEKHOUDKUNDIGE VERPLICHTINGEN VOOR VERZEKERINGSONDERNEMINGEN Hoofdstuk 1. Verzekeringen en hun economische waarde 43. Onze huidige ontwikkelde maatschappij maakt het de mens mogelijk om individueel, elk voor zich verschillende behoeften voorop te leggen.74 Om in die behoeften te voorzien moet door de mens ook inspanningen geleverd worden. Zo zal hij sparen en voorzieningen aanleggen om zijn wensen te kunnen vervullen. Op die manier wordt door de mens een reserve opgebouwd met een vooraf vastgesteld doel. Het is echter zo dat de mens niet alleen geconfronteerd wordt met de door hem gekende behoeften. Verschillende gebeurtenissen kunnen het pad van de mens kruisen en hem in zijn welzijn, gezondheid of vermogen aantasten.75 Het gaat vaak om onvoorziene, onvoorzienbare en onvermijdbare gebeurtenissen die de mens kunnen raken maar die ook niet altijd élke mens raken. Onzekerheid speelt hier dus een grote rol. Vaak zal de mens dan de wens hebben om deze gebeurtenissen op te vangen en tegemoet te komen aan de schade die deze aangelegenheid heeft aangericht bijvoorbeeld door het gat dat in zijn vermogen is ontstaan op te vullen. De mens zal dus een bescherming inbouwen tegen mogelijke risico’s waarmee hij geconfronteerd kan worden.76
44. Die bescherming kan in de eerste plaats bestaan uit een preventie. Het nemen van voorzorgsmaatregelen is een goede stap om het risico in te perken maar zij zullen nooit volledig verhinderen dat het risico zich alsnog voordoet. In het verkeer zal men door traag en voorzichtig het voertuig te besturen een ongeval immers nooit volledig kunnen uitsluiten. Het plaatsen van alarminstallaties verhindert niet altijd dat dieven alsnog de woning binnendringen. Naast het feit dat men door middel van preventie het risico nooit volledig zal kunnen uitsluiten zal preventie in bepaalde situaties niet altijd nuttig zijn, voornamelijk wanneer de preventiekost veel groter is dan de waarde van het te beschermen goed.77
74
H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 2. M. FONTAINE, Droit des Assurances, Brussel, Larcier, 2006, 7. 76 M. FONTAINE, Droit des Assurances, Brussel, Larcier, 2006, 7; H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 2. 77 M. DE GRAEVE en M. GYSELAERS, Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 19. 75
18
45. Aangezien het risico nooit volledig uitgesloten kan worden moet er voorzien worden in beschermingswijzen die het mogelijk moeten maken om de gevolgen van een risico dat zich ondanks preventie toch voordoet, geldelijk op te vangen. 46. Daarom kan in sommige gevallen gebruik gemaakt worden van bepaalde hulpmechanismen die door de staat voorzien worden in de vorm van sociale zekerheid. Sociale zekerheid is gebaseerd op solidariteit en interpersonele spreiding.78 Zij komt tegemoet aan bepaalde risico’s die een individu in zijn privé- of professioneel leven kunnen treffen. Zo wordt er voorzien in een kinderbijslag (in bepaalde gevallen verhoogd voor kinderen met een handicap of aandoening), uitkeringen voor tijdelijke of permanente arbeidsongeschiktheid, vergoedingsregelingen
in
geval
van
arbeidsongevallen,
werkloosheidsuitkeringen,
terugbetalingen van vaccins etc. Men kan echter enkel aanspraak maken op deze bijstand van de staat indien men geconfronteerd wordt met een van de limitatieve sociale risico’s. Niet alle risico’s waarmee de mens mogelijk in aanraking komt werden ondergebracht in de sociale zekerheid.
47. Daarnaast kan de mens zelf zijn voorzorgen nemen door een reserve te gaan aanleggen om de impact van het risico op de rest van zijn vermogen zoveel mogelijk te reduceren. Door te sparen brengt een individu financiële middelen bijeen die hij kan aanspreken in het geval een risico zich voordoet. Net zoals de solidariteit gebaseerd is op een interpersonele spreiding omvat het sparen een intertemporele spreiding.79 Het sparen dat hier wordt bedoeld mag echter niet begrepen worden in de zin van het sparen met een bepaald doel. Het gaat om het voorzien in een appeltje voor de dorst, men voorziet iets extra indien men geconfronteerd zou worden met een mogelijk tegenslag waardoor vermeden kan worden dat deze tegenslag een negatieve invloed zou hebben op het vermogen van de mens. Indien een risico zich voordoet komt men niet voor financiële verrassingen te staan en kan men de aangelegde reserve aanspreken.80 Men kan echter niet altijd op voorhand bepalen met welke risico’s men mogelijk in aanraking zal komen, net zoals het vaak onmogelijk is om begroten hoe groot de gevolgen van een bepaald risico zullen zijn. Het is mogelijk dat de bijeengebrachte financiële middelen ontoereikend zijn om het risico volledig op te vangen.
78
M. DE GRAEVE en M. GYSELAERS, Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 19. M. DE GRAEVE en M. GYSELAERS, Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 19. 80 H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 9. 79
19
48. Dé beschermingswijze bij uitstek bestaat echter uit het afsluiten van een verzekering. De mens zoekt gedurende zijn leven constant zekerheid. Die zekerheid kan gevonden worden in het afsluiten van verzekeringscontracten.81 De techniek van het verzekeren is altijd gebaseerd op het principe van de mutualiteit. Het houdt in dat verschillende personen die blootgesteld worden aan eenzelfde risico zich verenigen. Indien het risico zich bij één van de verenigde personen voordoet wordt de last die dit risico met zich meebrengt verdeeld over alle deelnemers.82
49. Dit principe van mutualiteit is duidelijk terug te vinden binnen de onderlinge verzekering. Bij de onderlinge verzekering wordt berekend hoeveel de schade bedroeg waarna de schadelast proportioneel onder alle deelnemers verspreid wordt. Er is dus geen sprake van enig winstoogmerk.83 50. De verzekering op vaste premie wordt vaker omschreven als een kapitalistisch systeem.84 Het bestaat eruit dat een persoon het risico waaraan hij mogelijks blootgesteld wordt afwentelt
op
de
verzekeraar.
Periodiek
wordt
door
de
verzekeringsnemer
een
verzekeringspremie betaald aan de verzekeraar. Tegenover het betalen van de premies door de verzekeringsnemer bestaat een verplichting in hoofde van de verzekeraar. Hij is er immers toe gehouden om, indien het risico waarvoor een verzekering is aangegaan zich voordoet, de gevolgen van het risico op zich te nemen. De verzekeraar legt een portefeuille aan door middel van de ontvangen premies. Het grote verschil met de onderlinge verzekering bestaat eruit dat de verzekeraar bij de verzekering op vaste premie in de premie een winstelement voorziet.85
51. Verzekeringen vervullen verschillende belangrijke functies waardoor ze een belangrijke economische, maatschappelijke en sociale rol in de maatschappij toegewezen krijgen.
81
K. HINTJENS, “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s Verzekeringshandboek, Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-01. 82 M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 8. 83 H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 6; M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 8. 84 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 16. 85 M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 9; H. VAN BARNEVELD, Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, 6.
20
52. In de eerste plaats bestaat de voornaamste functie van verzekeringen uit het vergoeden van de geleden schade.86 Ze vervult een herstelfunctie waarbij de schade vergoedt wordt die door de verzekerde of door een derde slachtoffer geleden wordt.87 Vervolgens wordt door het afsluiten van een verzekering het sparen ten zeerste gestimuleerd. Door het afsluiten van een levensverzekering bijvoorbeeld is de verzekerde zeker dat hij op een bepaald ogenblik een vergoeding van de verzekeraar mag verwachten voor de premies die hij heeft betaald. Enkel het ogenblik waarop deze vergoeding verschuldigd is, is nog een onzekere factor.88 De derde belangrijke functie die door verzekeringen vervuld wordt is het feit dat zij investeringen bevorderen. Om wille van het feit dat heel wat risico’s in alle mogelijke sectoren verzekerd kunnen worden, wordt een grotere incentive gecreëerd om te investeren in nieuwigheden en is de terughoudendheid ten gevolge van de mogelijke risico’s veel kleiner geworden.89 De laatste belangrijke functie die door de verzekeringen vervuld wordt heeft betrekking op financiële aspecten.90 Verzekeraars worden steeds geconfronteerd met hoge kapitalen. Zij kunnen deze beleggen in verschillende instrumenten waarbij de beleggingen onder controle staan van de toezichthoudende overheidsinstanties. Tevens kunnen zij hierdoor aan het publiek bepaalde financiële diensten aanbieden waarbij zij vaak in concurrentie komen met het bankwezen.91
53. Verzekeringsondernemingen spelen een belangrijke rol in ons economische en sociale leven.
Dit
brengt
dan
ook
met
zich
mee dat
een
overheidscontrole op
verzekeringsondernemingen en hun activiteiten algemeen aanvaard wordt.
92
de
Meer zelfs, de
controle op verzekeringsondernemingen neemt in de verzekeringssector een centrale plaats in.
86
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 39. M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 11. 88 M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 12. 89 M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 11. 90 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 40. 91 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 40; M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 13. 92 M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 13. 87
21
54. In de eerste plaats wordt een controle uitgeoefend ter bescherming van het belang van de verzekeringsnemers en de verzekerde personen. Bij de bespreking van de geschiedenis van het ontstaan van de verzekeringen merkten we een evolutie op die begon bij het verzekeren van handelstransacties, later ging men door middel van het afsluiten van een verzekering zijn vermogen en patrimonium beschermen en ten slotte hanteert men verzekeringen ook om zijn persoon te beschermen tegen de gevolgen van ziekte of ongevallen. De consument kan zich tegenwoordig voor ontelbare risico’s indekken mits het betalen van de verzekeringspremie, als gevolg hiervan dringt de verzekeringssector steeds sterker door in het vermogen en de voorzieningen van de consument-verzekeringsnemer. Het is dan ook aangewezen te voorzien in een preventie tegen mogelijke faillissementen die zich zouden kunnen voordoen in de verzekeringssector. Dit is dan ook de reden waarom controlemaatregelen vaak betrekking hebben op solvabiliteitsvereisten, technische reserves en voorzieningen etc. Indien zich ondanks de preventieve maatregelen alsnog een faillissement zou voordoen dan moet de consument beschermd worden tegen de mogelijke gevolgen van faillissementen.93 Een consument verzekert zich immers tegen een bepaald risico door het betalen van zijn verzekeringspremie. Indien het risico zich voordoet dan verwacht hij van de verzekeringsonderneming een tegenprestatie die niet bestaat uit een terugbetaling van de betaalde premies maar uit een uitkering die berekend wordt op de opgelopen schade.
55. Naast de belangen van de consument-verzekeringsnemer moet de controle waaraan verzekeringsinstellingen onderworpen zijn tevens een stabiliteit garanderen in het nationale en communautaire economisch stelsel waarin zij actief zijn. Zonder enige controle zou een prijzenoorlog en een concurrentie kunnen ontstaan die de nodige stabiliteit zou kunnen ondermijnen.94 De slag om de laagste prijs zou immers negatieve gevolgen kunnen hebben op de voorzieningen en solvabiliteitsmarge van een verzekeringsonderneming, waarover later meer.
56. Tevens is het zo dat de verzekeringssector op een unieke wijze gekenmerkt wordt door een omgekeerde productiecyclus. De verzekeringsonderneming ontvangt eerst de premies gerelateerd aan de afgesloten verzekeringscontracten, waarbij de er tegenover staande dienst, die bestaat uit het vergoeden van een schadegeval, pas in de toekomst wordt geleverd, zodat 93
J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 86. 94 J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 86.
22
het op het ogenblik van het afsluiten van een verzekeringscontract niet altijd duidelijk is of er uitgekeerd
zal
moeten
verzekeringsonderneming
worden
of
geconfronteerd
niet.95 met
Als
gevolg
een
hiervan
wordt
een
informatie-asymmetrie.
De
verzekeringsonderneming zal immers niet kunnen voorspellen hoeveel en welke risico’s zich zullen voordoen en een uitkering vereisen. Daarom kan zij zich slechts baseren op cijfers en gegevens van voorgaande jaren en is het niet altijd eenvoudig om een adequate inschatting te maken voor de toekomstige risico’s en uitkeringen. Deze inverse productiecyclus en de informatie-asymmetrie brengen met zich mee dat de verzekeringssector een belangrijke plaats inneemt in de financiële sector en vormen dan ook de basis voor het uitgebreide toezicht op de verzekeringssector.
57.
Wanneer
de
bevoegde
overheidsinstanties
controle
uitoefenen
op
de
verzekeringsondernemingen in hun staat kan dit binnen de Europese Unie enkel op een wijze waarbij de controle in functie staat van de bescherming van de belangen van de verzekeringsnemers. De controle kan, als gevolg van de interne markt nooit zo ver gaan dat zij bestaat uit het opleggen van maatregelen en verplichtingen waardoor het vrij verkeer van diensten en kapitaal of de vrije vestiging in het gedrang komt.96
Hoofdstuk 2. Europese Unie AFDELING 1. ALGEMEEN 58. Het Europa van de 21ste eeuw wordt gekenmerkt door de interne markt met zijn vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal. Het Verdrag van Rome97 stelde als ultieme doelstelling het realiseren van een gemeenschappelijke, interne markt die in de eerste plaats een volledig vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal mogelijk moet maken. Daarbij moeten belemmeringen en verstoringen van de mededinging en concurrentie binnen die markt uit de
95
A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van verzekeringsondernemingen”, T.Acc. 1995, nr. 4, (18) 18. 96 J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 85. 97 Verdrag van Rome tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap van 25 maart 1957, Pb. C. 24 december 2002, afl. 325, 33 – 184 (geconsolideerde versie van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap). Het Verdrag van Rome werd door het Verdrag van Maastricht betreffende de Europese Unie van 7 februari 1992 gewijzigd in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
23
weggeruimd worden. Ten slotte voerde zij een algemeen non-discriminatiebeginsel in volgens hetwelk discriminatie op grond van nationaliteit verboden is.98 De Europese interne markt trekt de nationale markten van de betrokken lidstaten open waardoor handel tussen lidstaten mogelijk wordt zonder enige barrières of belemmeringen. Het bevordert tevens het concurrentievermogen tussen bedrijven uit verschillende lidstaten zodat aan de consument een groter aanbod producten die in dezelfde behoeften voorzien geboden kan worden en een lagere prijs gezet kan worden. 59. Ook binnen het verzekeringswezen werd een interne, open markt gecreëerd zodat het mogelijk werd om een interstatelijke en geharmoniseerde handel in verzekeringsproducten te realiseren.99 Het doel van deze vrijgemaakte interne verzekeringsmarkt bestaat voornamelijk uit het uitbreiden en laten aangroeien van het spectrum van verzekeringsproducten dat aan de Europese consument wordt aangeboden zodat deze consument de beste dekking tegen de beste prijs kan uitzoeken, en dit volgens zijn persoonlijke behoeften.100
AFDELING 2. VRIJHEID VAN DIENSTVERLENING EN VRIJHEID VAN VESTIGING 60. Voor wat betreft de verzekeringssector spelen vooral de vrijheid van dienstverlening en de vrijheid van vestiging een belangrijke rol in de realisatie van die interne verzekeringsmarkt.
Onderafdeling 1. Vrijheid van dienstverlening en vrijheid van vestiging in het EG-Verdrag 61. De omschrijving van een dienst wordt weergegeven in art. 50 van het EG-Verdrag101 volgens hetwelk er sprake is van een dienst wanneer men te maken heeft met een dienstverrichting die gewoonlijk tegen betaling gebeurt en waarbij het gaat om een werkzaamheid van industriële of commerciële aard of van een ambacht of vrij beroep voor zover de bepalingen omtrent het vrij verkeer van goederen, personen of kapitaal niet op deze dienstverrichtingen van toepassing zijn. Het uitoefenen van de verzekeringsactiviteit kan zonder twijfel als een dienst worden beschouwd.
98
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 908. 99 K. VEEKMANS, “Bank-, beurs- en verzekeringswezen: vrijmaking van de interne markt en supervisie in Europa en de Verenigde Staten”, Jura Falc. 2004-2005, (145) 145. 100 B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 403. 101 Art. 50 van de geconsolideerde versie van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Pb. C. 24 december 2002, afl. 325, 33 – 184.
24
62. De vrijheid van dienstverlening ligt vervat in art. 49 van het EG-Verdrag102 en houdt in dat het aanbieden en uitoefenen van diensten ten aanzien van een onderdaan van een andere lidstaat moet kunnen plaatsvinden onder dezelfde voorwaarden als de voorwaarden die worden aangewend voor het aanbieden en uitoefenen van diensten ten aanzien van een onderdaan van de eigen lidstaat en zonder de vereiste dat men gevestigd moet zijn in de lidstaat waar men zijn diensten aanbiedt.103 Er mag dus geen sprake zijn van beperkingen of een verschil in behandeling. 63. De vrijheid van vestiging wordt besproken in art. 43 van het EG-Verdrag104 waarbij gesteld wordt dat een persoon of onderneming zich vrij in een andere lidstaat van de EU kan vestigen onder voorwaarden die niet verschillen van de voorwaarden die opgelegd worden aan personen of ondernemingen van het ontvangstland zelf en dit door het oprichten van een dochteronderneming, een agentschap of een bijkantoor.105
64. Concreet voor de verzekeringssector betekent de vrijheid van dienstverlening dat een verzekeringsonderneming die gevestigd is in een EU-lidstaat de mogelijkheid moet hebben om haar activiteit van dienstverlening, die bijvoorbeeld bestaat uit het dekken van een risico dat zich voordoet in een andere EU-lidstaat106, in een andere lidstaat van de EU uit te oefenen en dit zonder de vereiste dat de verzekeringsonderneming er een vestiging107 moet hebben. Dit alles tevens onder voorwaarden die geen verschil vertonen met de voorwaarden die worden opgelegd aan de nationale verzekeringsondernemingen.108
Elke verzekeringsonderneming die in een Europese lidstaat is gevestigd voor onbepaalde termijn moet dus zijn diensten kunnen aanbieden op het grondgebied van een andere lidstaat zonder dat zij belemmerd mag worden door eisen die niet gelden voor nationale 102
Art. 49 van de geconsolideerde versie van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Pb. C. 24 december 2002, afl. 325, 33 – 184. 103 H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, (35) 36. 104 Art. 43 van de geconsolideerde versie van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Pb. C. 24 december 2002, afl. 325, 33 – 184. 105 R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 327 ; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 909. 106 Interpretatieve Mededeling van de Europese Commissie, 2000/C 43/3 betreffende het vrij verrichten van diensten en het algemeen belang in het verzekeringsbedrijf, Pb.C. 16 februari 2000, 5 – 27. 107 Agentschap, bijkantoor,... 108 B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 406.
25
verzekeringsondernemingen. De vrijheid van dienstverlening omvat dus in de eerste plaats het non-discriminatiebeginsel volgens hetwelk er geen discriminatie op grond van nationaliteit mag plaatsvinden, maar houdt ook in dat er geen beperking ingevoerd mag worden die enkel en alleen haar grondslag vindt in het feit dat de verzekeringsonderneming in een andere lidstaat is gevestigd.109
65. De vrijheid van vestiging betekent binnen de verzekeringssector dat het voor een verzekeringsonderneming uit een bepaalde EU-lidstaat mogelijk moet zijn om zich in een andere lidstaat van de EU duurzaam te vestigen, en dit op een wijze waarbij de voorwaarden die dit land van ontvangst stellen niet verschillen van de voorwaarden die gesteld worden ten aanzien van de nationale verzekeringsondernemingen. Onder vestiging in een andere lidstaat wordt enerzijds verstaan een hoofdvestiging waarbij het activiteitencentrum naar een andere lidstaat wordt overgeplaatst of er wordt opgericht en anderzijds een secundaire vestiging wat de oprichting van een agentschap, filiaal of bijkantoor kan inhouden.110
Onderafdeling 2. Interpretatie door het Hof van Justitie 66. Het vrij verrichten van diensten door een verzekeringsonderneming in een bepaalde lidstaat van de EU kan al snel verwarring creëren met een verzekeringsonderneming die zich vrij gevestigd zou hebben in een EU-lidstaat. Het Hof van Justitie heeft immers aanvaard dat het mogelijk is dat personen of ondernemingen, in het kader van de vrijheid van dienstverlening, zich verplaatsen naar een andere lidstaat van de EU om er diensten aan te bieden. Omgekeerd is het volgens het Hof van Justitie ook mogelijk dat degene ten voordele van wie de dienst wordt verricht zich naar de lidstaat van de dienstverrichter begeeft. Ten slotte stelde het Hof dat er ook sprake kan zijn van vrije dienstverlening zonder verplaatsing van de dienstverrichter of de begunstigde van de dienst.111 Het Hof concludeert dus dat we te maken hebben met vrije dienstverlening wanneer
109
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 910. 110 J. STEENLANT en H. VANHEES, “Vrije vestiging en dienstverlening in de verzekeringssector – de arresten van 28 januari en 4 december 1986 van het Hof van Justitie”, RW 1987-1988, (105) 105. 111 HvJ C-76/90, Saeger v. Dennemeyer, Jur. 1991, I, 4221; HvJ 286/82, Luise, Jur. 1984, I, 377.
26
de dienstverstrekker zijn diensten aanbiedt in een lidstaat, anders dan degene waar hij gevestigd is, en dit ongeacht waar de ontvanger van de dienst zich bevindt.112
67. Bovenstaande stellingen van het Hof van Justitie vergemakkelijken de invulling en draagwijdte van de begrippen vrije dienstverlening en vrijheid van vestiging uiteraard niet. Daarom ging het Hof kort daarna over tot het verduidelijken van beide begrippen.
68. Om een duidelijk onderscheid te maken tussen beide concepten wordt gefocust op de begrippen tijdelijk karakter en duurzame vestiging. Alinea 3 van artikel 50 van het EG-verdrag113 met betrekking tot de vrijheid van dienstverlening stelt immers dat degene die de diensten verricht daartoe zijn werkzaamheden tijdelijk kan uitoefenen in het land waar de dienst wordt verricht. Het Hof van Justitie stelde daarom dat wanneer een persoon of onderneming zich naar een andere lidstaat begeeft met het doel er bepaalde diensten aan te bieden, er sprake is van een vrije dienstverlening zolang deze persoon of onderneming zich naar deze lidstaat begeeft met het doel er tijdelijk bepaalde diensten aan te bieden en niet om er zich te vestigen.114 Het Hof legt dus duidelijk de nadruk op het feit dat een vrije dienstverlening gekenmerkt wordt door een tijdelijk karakter.
69. Met betrekking tot de vrijheid van vestiging besloot het Hof van Justitie dat de vrijheid van vestiging een duurzame vestiging in het ontvangstland inhoudt. In een eerste arrest werd door het Hof reeds de stelling ingenomen dat de vrijheid van vestiging zoals ze wordt gepresenteerd door het EG-Verdrag een daadwerkelijke, economische activiteit inhoudt die uitgeoefend wordt door middel van een duurzame vestiging voor onbepaalde tijd in een andere lidstaat.115 Deze stelling werd in het arrest Gebhard opnieuw opgepikt en uitgewerkt. Het Hof stelde dat die duurzame vestiging het een gemeenschapsonderdaan mogelijk moet maken om deel te nemen aan het economische leven van een andere lidstaat, uit die deelname voordeel te halen en op basis daarvan de economische en sociale vervlechting in de EU bevorderen.116
112
Interpretatieve Mededeling van de Europese Commissie, 2000/C 43/3 betreffende het vrij verrichten van diensten en het algemeen belang in het verzekeringsbedrijf, Pb.C. 16 februari 2000, 5 – 27. 113 Art. 50 van de geconsolideerde versie van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Pb. C. 24 december 2002, afl. 325, 33 – 184. 114 HvJ C-55/94, Reinhard Gebhard, Jur. 1995, I, 4165. 115 HvJ C-221/89, Factortame, Jur. 1991, I, 3905, overweging 20. 116 HvJ C-55/94, Reinhard Gebhard, Jur. 1995, I, 4165, overweging 25.
27
70. Een verzekeringsonderneming die dus voor onbepaalde duur haar diensten van verzekeringsactiviteit aanbiedt en dit via een duurzame aanwezigheid in een andere lidstaat van de EU valt onder de vrijheid van vestiging. Een verzekeringsonderneming die haar diensten van verzekeringsactiviteit in een andere lidstaat van de EU aanbiedt valt onder de vrijheid van dienstverlening zolang zij haar diensten tijdelijk aanbiedt in het ontvangstland.
71. Met het door het Hof van Justitie gemaakte onderscheid tussen de vrije dienstverlening en de vrije vestiging in het achterhoofd kunnen we even terugkeren naar de realisatie van de vrijgemaakte, interne markt voor de verzekeringsactiviteit. Die realisatie verliep niet heel vlot en werd ook niet in één beweging doorgevoerd. Elke lidstaat kende immers zijn eigen regels en voorwaarden met betrekking tot de vorm, structuur en vestigingsvoorwaarden voor zijn nationale verzekeringsondernemingen.117 De invoering van de vrijheid van dienstverlening en de vrije vestiging voor verzekeringsondernemingen vereiste dan ook eerst een degelijke harmonisatie van de nationale regelgevingen met betrekking tot controle op de verzekeringsonderneming en de bescherming van de consument.118
AFDELING 3. DRIE GENERATIES RICHTLIJNEN 72. De vrijmaking van de markt vond plaats in drie etappes, er werden drie “generaties” van richtlijnen uitgevaardigd door de Raad van de Europese Unie, die de harmonisatie van de nationale regelgevingen moest doorvoeren.
De drie generaties richtlijnen worden onderverdeeld in de activiteiten “niet-leven” en “leven”. Ze dateren voor de activiteit “niet-leven” respectievelijk uit 1973, 1988 en 1992. De activiteit “leven” volgde telkens kort na de richtlijn “niet-leven” en dateert respectievelijk van 1979, 1990 en 1992.
Onderafdeling 1. Eerste generatie 73. De eerste generatie richtlijnen bestaat voor de activiteit “niet-leven” uit de Richtlijn 73/239 van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de directe verzekeringen met 117
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 70. R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 327. 118
28
uitzondering van de levensverzekeringsbranche en de uitoefening daarvan119 en de Richtlijn 73/240 van de Raad van 24 juli 1973 houdende de opheffing van de beperkingen op het recht van vestiging op het gebied van het directe verzekeringsbedrijf met uitzondering van de levensverzekeringsbranche120. Richtlijn 79/267 van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan organiseert de activiteit “leven”.121
74. De realisatie van de vrijheid van vestiging en de door het Verdrag opgelegde verplichting om over te gaan tot een geleidelijke opheffing van de beperkingen op de vrijheid van vestiging122 werd binnen de verzekeringssector soepel doorgevoerd door middel van deze eerste generatie richtlijnen. Het was voor een verzekeringsonderneming immers niet eenvoudig om onder dezelfde voorwaarden als de nationale verzekeringsondernemingen van de lidstaat waar zij haar diensten aanbiedt op te treden, in acht nemend dat een verzekeringsonderneming opgericht werd onder de formaliteiten en vereisten van de lidstaat van haar oorsprong, waarbij de lidstaat waar zij haar diensten wenst aan te bieden waarschijnlijk andere formaliteiten en vereisten stelde. Dit gaf aanleiding tot een initiatief tot coördinatie van de nationale reglementeringen in de eerste generatie richtlijnen.123
§1. Toegang, uitoefening, vergunning 75. Richtlijn 73/239 beoogt een coördinatie en harmonisatie van de nationale regelgevingen en voorwaarden van EU-lidstaten met betrekking tot de toegang en de uitoefening van verzekeringsactiviteiten124
waardoor
verzekeringsondernemingen
bijkantoren
en
agentschappen kunnen oprichten in een andere lidstaat dan degene waar de hoofdvestiging 119
Richtlijn 73/239 van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de directe verzekeringen met uitzondering van de levensverzekeringsbranche en de uitoefening daarvan, Pb. L. 16 augustus 1973, afl. 228, 13 – 19. Hierna volgend wordt deze Richtlijn de eerste richtlijn-schadeverzekering genoemd. 120 Richtlijn 73/240 van de Raad van 24 juli 1973 houdende de opheffing van de beperkingen op het recht van vestiging op het gebied van het directe verzekeringsbedrijf met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, Pb. L. 16 augustus 1973, afl. 228, 20 – 22. 121 Richtlijn 79/267 van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan, Pb. L. 13 maart 1979, afl. 63, 1-18. Hierna volgend wordt deze Richtlijn de eerste richtlijn-levensverzekering genoemd. 122 Art. 44 Verdrag van Rome tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap van 25 maart 1957, Pb. C. 24 december 2002, afl. 325, 33 – 184 (geconsolideeerde versie van het Verdrag tot oprichting van de Euopese Economische Gemeenschap); H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 909. 123 M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 15. 124 R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 327.
29
zich bevindt. Tevens stelt zij verschillende bepalingen voorop die tot doel hebben om de nationale regelgevingen die betrekking hebben op het overheidstoezicht op de verzekeringsondernemingen op elkaar af te stemmen.125
76. Bij de behandeling van de toegang en de uitoefening van het verzekeringsbedrijf legt de richtlijn de vereiste op dat elke lidstaat de toegang tot het verzekeringsbedrijf afhankelijk moet stellen van het verkrijgen van een vergunning.126 Dit betekent niet alleen dat een verzekeringsonderneming die op het grondgebied van een lidstaat wordt opgericht een vergunning moet aanvragen, maar ook dat verzekeringsonderneming die een agentschap of een bijkantoor wil openen in een andere lidstaat dan degene waar haar hoofdvestiging zich bevindt, in het bezit moet zijn van een vergunning.127 Deze vergunning wordt steeds aangevraagd in de lidstaat waar het hoofdkantoor van de verzekeringsonderneming gevestigd is. De richtlijn stelt het verkrijgen van de vergunning afhankelijk van het vervullen van verschillende juridische voorwaarden die betrekking hebben op de statuten, de algemene en/of bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen en verscheidene andere documenten die een autoriteit het mogelijk moeten maken toezicht op de verzekeringsonderneming uit te oefenen. Tevens moeten er financiële voorwaarden vervuld worden die betrekking hebben op onder andere de solvabiliteitsmarge en de technische reserves. De vergunning kan en mag enkel geweigerd worden indien niet voldaan is aan deze prudentiële maatregelen, het verlenen van dergelijke vergunning mag niet afhankelijk gesteld worden van de economische behoeften van de nationale markt.128
77. Richtlijn 73/240 voorziet in een uitvoering van de vrijheid van vestiging dat het nondiscriminatiebeginsel omvat. Zij verleent communautaire verzekeringsondernemingen het recht om zich te vestigen in eender welke lidstaat, waarbij deze verzekeringsondernemingen de vormen en voorwaarden van de lidstaat van ontvangst dient te respecteren, zonder dat er sprake kan zijn van een verschil in behandeling ten aanzien van de “vreemde” verzekeringsonderneming in vergelijking met de vormen en voorwaarden die opgelegd 125
J. STEENLANT en H. VANHEES, “Vrije vestiging en dienstverlening in de verzekeringssector – de arresten van 28 januari en 4 december 1986 van het Hof van Justitie”, RW 1987-1988, (105) 107. 126 Art. 6 Richtlijn 73/239. 127 J. STEENLANT en H. VANHEES, “Vrije vestiging en dienstverlening in de verzekeringssector – de arresten van 28 januari en 4 december 1986 van het Hof van Justitie”, RW 1987-1988, (106) 107. 128 J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 86.
30
worden aan de eigen verzekeringsondernemingen.129 Tevens voorziet zij in een regeling die gelijkwaardigheid vooropstelt voor wat betreft de bewijzen van betrouwbaarheid en afwezigheid van een voorafgaand faillissement.130 78. Wanneer men beide richtlijnen in acht neemt is het verkrijgen van een vergunning in zijn nationale lidstaat of in de lidstaat waar de hoofdvestiging zich bevindt voor een verzekeringsonderneming dus voldoende om zich op het recht van vrijheid van vestiging te beroepen. Aan een verzekeringsonderneming van een andere lidstaat mogen immers geen strengere
voorwaarden
opgelegd
worden
dan
aan
een
eigen
nationale
verzekeringsonderneming. Dit betekent dus dat een verzekeringsonderneming uit een bepaalde lidstaat kan zich in een andere lidstaat vestigen, zolang de betrokken verzekeringsonderneming in zijn nationale lidstaat een vergunning verkreeg. Op basis van deze vergunning kan een verzekeringsonderneming zich in elke lidstaat vestigen zonder dat voor elke lidstaat een afzonderlijke procedure voor het verkrijgen van een vergunning opgestart moet worden. Met spreekt ook wel van de “enige vergunning” die enkel in het thuisland van de verzekeringsonderneming verkregen moet zijn.
79. Het uitvoeren van het principe van de enige vergunning kan echter alleen maar optimaal functioneren indien elke lidstaat ervan kan uitgaan dat de regels voor het verkrijgen van dergelijke vergunning in de lidstaten gelijklopend zijn. Enkel zo kunnen zij erop betrouwen dat de verzekeringsondernemingen afkomstig uit een andere lidstaat bekwaam en solvabel zijn. Dit vereist dus dat de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning in elke lidstaat volledig geharmoniseerd zijn. Daar knelde het schoentje echter in de eerste generatie richtlijnen...
§2. Solvabiliteit van de verzekeringsonderneming 80. Richtlijn 73/239 voorziet in een harmonisatie van bepaalde nationale vereisten voor de uitoefening van het verzekeringsbedrijf. Zo verplicht zij verzekeringsondernemingen tot het vormen van een solvabiliteitsmarge131 en een minimumgarantiefonds waarvan de
129
B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 405. 130 J. STEENLANT en H. VANHEES, “Vrije vestiging en dienstverlening in de verzekeringssector – de arresten van 28 januari en 4 december 1986 van het Hof van Justitie”, RW 1987-1988, (106) 107. 131 Verzekeringsondernemingen moeten over een vrij vermogen beschikken waarvan de omvang minstens aan een minimumnorm (het minimumgarantiefonds) moet voldoen, waarvan de berekeningswijze afhangt van de activiteiten en contractuele verplichtingen van de verzekeringsonderneming; J-J. MARETTE, “Contrôle de
31
berekeningswijze en de constitutieve elementen voor alle lidstaten identiek zijn.132 Deze solvabiliteitsmarge en minimumgarantiefonds spelen een belangrijke rol bij de bescherming van verzekeringsnemers in de interne markt aangezien verzekeringsondernemingen verplicht worden te voldoen aan adequate kapitaalvereisten die evenredig zijn aan de aard van de door de verzekeringsonderneming gelopen risico’s en aangegane contractuele verplichtingen.133 Als gevolg van het feit dat de berekeningswijze voor elke lidstaat identiek is, werd de solvabiliteitsmarge al snel de gemeenschappelijke deler voor het nationale toezicht door elke lidstaat.134
81. Tegenover de goede bedoeling om te voorzien in een harmonisatie die betrekking heeft op de solvabiliteitsmarge staat echter het spijtige feit dat er echter niet voorzien wordt in een harmonisatie voor wat betreft de regels die betrekking hebben op de weergave en berekening van de technische reserves.135 Zo bepaalt de richtlijn 73/239 bijvoorbeeld dat elke lidstaat haar nationale verzekeringsondernemingen moet verplichten een voldoende toereikende technische reserve te vormen in functie van de door de verzekeringsonderneming aangegane contractuele verplichtingen, waarvan de omvang vastgesteld zal worden aan de hand van door de lidstaat vastgestelde regels.136 De berekening en de bepaling van de aard van de technische reserves alsook de waarderingswijze van de ermee corresponderende activa worden overgelaten aan het nationale recht van de lidstaten zelf.137
82. Men kon niet ontkennen dat de eerste generatie richtlijnen een belangrijke impact hadden op de verzekeringsactiviteit maar al snel bleek dat bovenstaande maatregelen niet het effect teweeg brachten die men voor ogen had. De eerste generatie richtlijnen gingen slechts in beperkte mate over tot coördinatie en harmonisatie waarbij ze slechts enkele belangrijke l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 87. 132 B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, ( 401) 405. 133 Overweging 2 Richtlijn 2002/13 van de het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen, Pb. L. 20 maart 2002, afl. 77, 17 – 22. 134 J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 87. 135 B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 405. 136 Art. 15, 1 Richtlijn 73/239; R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 327. 137 J. STEENLANT en H. VANHEES, “Vrije vestiging en dienstverlening in de verzekeringssector – de arresten van 28 januari en 4 december 1986 van het Hof van Justitie”, RW 1987-1988, (105) 107; J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 87.
32
prudentiële beginselen uitwerken. Voor de rest wordt enkel doorverwezen naar de nationale reglementeringen en controlesystemen.138 Het voordeel voor de consument dat zou bestaan uit een groter aanbod van verzekeringsproducten kon niet gerealiseerd worden door middel van enkel en alleen de eerste generatie richtlijnen. De eerste generatie richtlijnen kon ook niet onmiddellijk een einde maken aan de versnipperde nationale verzekeringsmarkten.139
83. De richtlijnen van de eerste generatie d.d. 24 juli 1973 vormden de basis voor de Belgische Controlewet van 9 juli 1975 zoals ons vandaag nog steeds bekend.140
Onderafdeling 2. Tweede generatie 84. De tweede generatie richtlijnen bestaat voor de activiteit “niet-leven” uit de Richtlijn 88/357 van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van
de
levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn 73/239/EEG141 en voor de activiteit “leven” uit de Richtlijn 90/619 van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn 79/267/EEG142.
138
J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 87. 139 B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 405. 140 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 71; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 910. 141 Richtlijn 88/357 van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn 73/239/EEG, Pb. L. 4 juni 1988, afl. 172, 1-14. Hierna volgend wordt deze Richtlijn de tweede richtlijn-schadeverzekering genoemd. 142 Richtlijn 90/619 van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn 79/267/EEG, Pb. L. 29 november 1990, afl. 330, 50-61. Hierna volgend wordt deze Richtlijn de tweede richtlijnschadeverzekering genoemd.
33
85. De tweede generatie van richtlijnen heeft betrekking op de vrijheid van dienstverlening, zowel met betrekking tot schade- als levensverzekeringen. De vrijheid van dienstverlening heeft een zeer grote waarde binnen de realisatie van de interne markt en was niet even makkelijk te realiseren als de invoering van gelijkwaardigheid in toegang- en uitoefeningsvoorwaarden in de eerste generatie richtlijnen.143
§1. Voorgeschiedenis 86. Voor de totstandkoming van de tweede generatie richtlijnen is het noodzakelijk even in te gaan op de toenmalige houding van het communautaire recht ten aanzien van de vrije dienstverlening in de verzekeringssector. Het is immers zo dat het Verdrag van Rome bepaalde dat de realisatie van de interne markt reeds zoveel mogelijk bewerkstelligd moest worden gedurende de overgangsperiode na de inwerkingtreding van het Verdrag. Dit hield in dat gedurende de overgangsperiode voor de realisatie van de gemeenschappelijke markt, waarvan het einde werd vastgepind op eind 1970, de lidstaten reeds dienden over te gaan tot het opheffen van beperkingen op de vrijheden van vestiging en dienstverlening. De opheffing van die beperkingen diende gepaard te gaan met de uitwerking van harmonisatie- en coördinatierichtlijnen met betrekking tot de daadwerkelijke uitoefening van die vrijheden.144
87. De vrijheid van vestiging en dienstverlening dienden dus een feit te zijn bij het einde van de overgangsperiode in 1970, maar de uitwerking van de opgelegde coördinatie- en harmonisatierichtlijnen liep vertraging op. Het Hof van Justitie sprak zich hierover meermaals uit in 1974145 en stelde dat de vertraging van de uitwerking van de richtlijnen in geen geval konden verhinderen dat het principe van de vrije dienstverlening volledige gelding kreeg. Meer nog, zij besloot dat de vereiste van het Verdrag van Rome om over te gaan tot opheffing van de beperkingen op de vrije dienstverlening directe werking kreeg, zodanig dat zelfs in afwezigheid van richtlijnen het recht van vrije dienstverlening door alle belanghebbenden voor een lidstaat ingeroepen kon worden. Hoewel we na de overgangsperiode dus wel te maken hadden met een echte vrijheid van dienstverlening konden de lidstaten die vrijheid nog 143
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 911. 144 J. STEENLANT en H. VANHEES, “Vrije vestiging en dienstverlening in de verzekeringssector – de arresten van 28 januari en 4 december 1986 van het Hof van Justitie”, RW 1987-1988, (105) 105; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 912. 145 HvJ 2/74, Reyners, Jur. 1974, I, 631; HvJ 33/74, Van Binsbergen, Jur. 1974, I, 1299.
34
steeds onderwerpen aan nationale beperkingen, in afwachting van de realisatie van coördinatie- en harmonisatierichtlijnen.146
88. Naar aanleiding hiervan heeft het Hof van Justitie heeft zich verschillende keren uitgesproken over de draagwijdte van het recht van vrije dienstverlening en de mogelijkheid van lidstaten om die vrijheid van dienstverlening te beperken, waarbij haar rechtspraak een stevige waarde heeft verkregen. In verschillende zaken voerde het Hof aan dat de vrijheid van dienstverlening een fundamentele verdragsbepaling is.147 De vrije dienstverlening kan niet beperkt worden, tenzij aan vier voorwaarden voldaan is:
-
voorwaarde van algemeen belang: de beperking kan enkel gerechtvaardigd worden door dwingende regelen van algemeen belang;
-
noodzakelijkheidscriterium: de beperking mag geen overbodige herhaling zijn van een regel waaraan de dienstverlener in de lidstaat waarin hij is gevestigd reeds onderworpen is;
-
proportionaliteitscriterium: de beperking moet objectief noodzakelijk zijn en dus mag het zelfde resultaat niet bereikt worden door minder vergaande, schadelijke maatregelen;
-
non-discriminatiebeginsel: de beperking moet op gelijke wijze van toepassing zijn op elke persoon of onderneming die dezelfde activiteit uitoefent op het grondgebied van de ontvangst-lidstaat.148
89. Het Hof van Justitie behandelde op 4 december 1986 vier zaken die betrekking hadden op het vrij verrichten van diensten door verzekeringsondernemingen.149 Het Hof stelde er op een resolute wijze dat ook in de verzekeringssector het vrij verrichten van diensten een 146
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 912. 147 HvJ 33/74, Van Binsbergen, Jur. 1974, I, 1299; HvJ 39/75, Coenen, Jur. 1975, I, 1547; HvJ 110/78, Van Wesemael, Jur. 1979, I, 35; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 38; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 913. 148 H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 38; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 913. 149 HvJ 220/83, Commissie t. Frankrijk, Jur. 1986, I, 3663; HvJ 252/83, Commissie t. Denemarken, Jur. 1986, I, 3713; HvJ 205/84, Commissie t. Bondsrepubliek Duitsland, Jur.1986, I, 3755; HvJ 206/84, Commissie t. Ierland, Jur. 1986, I, 3817.
35
fundamentaal principe is dat enkel beperkt kan worden indien op een cumulatieve wijze de bovenstaande voorwaarden aanwezig zijn. Daarenboven ging zij dieper in op twee van de bovengenoemde voorwaarden.150
90. Met betrekking tot de vereiste van het algemeen belang stelde het Hof dat het algemeen belang ook de bescherming van de belangen van de consument omvat, en dit om wille van het feit dat verzekeringen een bijzonder gevoelige sector is met betrekking tot de bescherming van de consument-verzekeringsnemer.151
91. Voor wat betreft de voorwaarden van noodzakelijkheid en proportionaliteit nam het Hof de stelling in dat een lidstaat op wiens grondgebied verzekeringsdiensten worden verricht? zonder twijfel mag toezicht uitoefenen op de toepassing van zijn eigen wetgeving of regelgeving met betrekking tot alle aspecten die nog niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een harmonisatie of coördinatie van de wetgevingen of regelgevingen.152 Zoals hierboven uiteengezet ging het onder meer om bepalingen met betrekking tot technische reserves en voorzieningen en de corresponderende activa, de algemene en bijzondere voorwaarden, etc. De belangrijkste stelling van het Hof is echter deze waarbij ze oordeelt dat de proportionaliteitsvoorwaarde toelaat dat een lidstaat waar de diensten verricht worden de vereiste van een vergunning oplegt aan de dienstverrichter. Het is op basis van het Verdrag van Rome echter wel verboden voor de lidstaat die het ontvangstland van de dienst is, om zo ver te gaan dat ze zou eisen dat de dienstverrichter zich vestigt in de lidstaat op wiens grondgebied de dienst wordt verricht alvorens zij haar diensten mag verrichten in deze lidstaat.153 Deze mogelijkheid tot het vooropstellen van een vereiste van vergunning werd 150
Ik bespreek hier kort de stelling van het Hof met betrekking tot de voorwaarden van het algemeen belang en de noodzakelijkheid en proportionaliteit. Voor uitvoerige rechtsleer met betrekking tot deze 4 belangrijke arresten zie o.m. J. BORGESIUS, “Rechterlijk oordeel over het vrije verkeer van diensten in de EEG”, Het Verzekeringsarchief 1987, 109-137; B. DIRICK, “La libre prestation des services dans le secteur de l’assurance directe” (noot onder Hof van Justitie 4 december 1986, zaak 205/84), Ann.Dr.Liège 1987, 388-415; BOUTARDLABARDE M.CL., “Chronique de jurisprudence de la Cour de Justices des Communautés européennes. Libre circulation des personnes et des services”, Journal du Droit International 1990, 475 - 476; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, 907 – 934. 151 Zie onder meer HvJ 205/84, Commissie t. Duitsland, Jur. 1986, I, 3755, overwegingen 30 en 31; R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 328. 152 Zie onder meer HvJ 205/84, Commissie t. Duitsland, Jur. 1986, p. 3755, overwegingen 40 en 41; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 916. 153 R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 328; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 926.
36
opgenomen in de Richtlijn 88/357, de tweede richtlijn-schadeverzekering, waarover straks meer.
92. In 1985 werd door de Europese Commissie een Witboek opgesteld. Het Witboek was een groots werkprogramma dat de volledige voltooiing van de Europese interne markt tegen 1 januari 1992 vooropstelde. Tevens voorzag het Witboek in een methodiek om die doelstelling te bereiken, zij stelde immers 3 technieken voorop die een grote vooruitgang zouden kunnen betekenen voor de realisatie van de interne markt. Het ging om een minimale coördinatie van de nationale controlewetgevingen en regelgevingen, een wederzijdse erkenning van de controleregels van elke lidstaat en de “home country control” wat inhoudt dat de controle zou plaatsvinden door het land van oorsprong van de dienstverrichter.154 93. In februari 1986 werd echter de Europese Akte ondertekend. De Europese Akte wijzigt het Verdrag van Rome en vult het aan, waarbij de Akte ook de bepaling omtrent de realisatie van de gemeenschappelijke interne markt overneemt. Een belangrijke wijziging die de Europese Akte doorvoert is de bepaling waarin gesteld wordt dat richtlijnen via een gekwalificeerde meerderheid vastgesteld kunnen worden, waardoor dus de unanimiteit overbodig werd. Deze bepaling vormde de doorslag voor het uitwerken van de tweede generatie richtlijnen voor wat betreft de realisatie van de interne verzekeringsmarkt.155
§2. Totstandkoming van de tweede generatie 94. De tweede generatie richtlijnen had tot doel om de in de jaren 70 gestarte vrijmaking van de markt opnieuw te herlanceren en verder uit te bouwen.156 Nochtans gaat ook de tweede generatie van richtlijnen niet over tot een volledige harmonisatie en coördinatie van de nationale wetgevingen. Ze plaatst een eerste stap in de richting van de interne markt en garandeert vooral de volledige vrijheid van dienstverlening met het oog op de bescherming die geboden moet worden aan de consument, afhankelijk van de aard van het te dekken risico en de kwalificatie van de verzekeringsnemer.157
154
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 918. 155 H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 920. 156 B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 407. 157 B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 407.
37
§3. Schadeverzekeringen 95. Uit de inleidende overwegingen van Richtlijn 88/357, de tweede richtlijnschadeverzekering, kunnen twee doelstellingen afgeleid worden. Eerst wordt gesteld dat de eerste coördinatierichtlijn aangevuld en vervolledigd moet worden, alsook dat de controlebevoegdheden en controlemiddelen van de toezichthoudende autoriteiten op de verzekeringsondernemingen verder omschreven moeten worden.158 De tweede doelstelling focust op het invoeren van specifieke bepalingen betreffende de toegang, uitoefening en toezicht op de werkzaamheden in het kader van het verrichten van diensten. 159
96. Kenmerkend voor de tweede richtlijn-schadeverzekering is het onderscheid tussen de “grote risico’s” of de “grote verzekeringsnemers” en de “massarisico’s” of de “kleinere verzekeringsnemers”.160 Het onderscheid situeert zich tussen de verzekeringnemers die wegens hun hoedanigheid of grootte of wegens de aard van het te verzekeren risico geen bijzondere bescherming nodig hebben in de lidstaat waar het risico is gelegen. Deze verzekeringnemers moet een totale vrijheid verleend worden om een beroep te doen op een zo ruim mogelijke verzekeringsmarkt. Verder moet tevens een adequate bescherming gegarandeerd worden aan de andere verzekeringnemers.161
97. De groep “grote risico’s” wordt, ongeacht de omvang, gevormd door de risico’s die behoren tot de branche transport of casco rollend spoorwegmaterieel, luchtvaartcasco, casco zee- en binnenschepen alsook de vervoerde goederen, wettelijke of beperkte aansprakelijkheid luchtvaartuigen en wettelijke of beperkte aansprakelijkheid zee- en binnenschepen. Ook de risico’s die behoren tot de branches krediet en borgtocht aan personen of ondernemingen die in het kader van een beroeps- of industriële activiteit handelen worden als groot risico gekwalificeerd.162 Verder worden ook een aantal risico’s die aan bepaalde boekhoudkundige
158
Overweging 4 Richtlijn 88/357; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 922. 159 Overweging 4 Richtlijn 88/357; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 923. 160 B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 408. 161 Overweging 5, Richtlijn 88/357; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 924. 162 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 73; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 43.
38
criteria voldoen gekwalificeerd als grote risico’s.163 Deze boekhoudkundige criteria zijn terug te vinden in art. 1.7 van het Controlereglement164, waarbij het gaat om risico’s die behoren tot de branches brand en natuurevenementen, andere schade aan goederen, algemene wettelijke of
beperkte
aansprakelijkheid
en
diverse
geldelijke
verliezen
voor
zover
de
verzekeringsnemer ten minste twee van de volgende drie criteria overschrijdt:165 -
balanstotaal van 6,3 miljoen euro (tweede richtlijn sprak over 12,4 miljoen Ecu166)
-
netto-omzet van 12,8 miljoen euro (tweede richtlijn sprak over 24 miljoen Ecu)
-
gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar van 250 (tweede richtlijn sprak over 500)
De “massarisico’s” vormden alle andere risico’s dan hierboven genoemd.
98. De richtlijn stelt dat de verzekeringsnemers “grote risico’s” geen bijzondere bescherming nodig hebben in de lidstaat waar het risico gesitueerd is en stelt dan ook dat voor deze risico’s het algemene principe van de “home country control” geldt wat inhoudt dat op deze risico’s de nationale controlereglementering van de lidstaat waar de verzekeraar gevestigd is van toepassing is en dat het toezicht gebeurt door de overheid van de desbetreffende lidstaat.167 De verzekeringsnemers van “massarisico’s” moeten in een hogere graad beschermd worden en zijn onderworpen aan de nationale controlereglementering en het toezicht door de overheid van de lidstaat waar het risico’s zich situeert, waardoor het principe van de “risk country control” of “host country control” in het leven geroepen wordt.168
99. In het kader van het verrichten van diensten binnen de verzekeringssector creëert de tweede richtlijn-schadeverzekering toch een groot contrast tussen de “grote risico’s” en de
163
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 73. Art. 1.7 K.B. van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, BS 11 april 1991. 165 Op 1 januari 1993 werden de cijfercriteria in de tweede richtlijn-schadeverzekering herleid tot de helft; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 43. 166 Ecu of de European Currrency Unit was een Europese rekeneenheid die in 1979 werd ingevoerd. Het ging om een korfmunt die op 1 januari 1999 vervangen werd door de euro. 167 B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 408. 168 B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 408. 164
39
“massarisico’s” voor wat betreft de vrijmaking. De “grote risico’s” genieten met het principe van de “home country control” een soepeler regime dan de “massarisico’s”.169 Toch is het zo dat de lidstaat waar het risico gesitueerd is de uitoefening van bepaalde diensten door de verzekeringsonderneming aan bijkomende vereisten kan onderwerpen. Zo kan de lidstaat op wiens grondgebied het risico gesitueerd is, de toegang tot het uitoefenen van dergelijke diensten afhankelijk stellen van een vergunning170, kan de lidstaat wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen invoeren die betrekking hebben op de algemene en/of bijzondere polisvoorwaarden, tarieven, formulieren en documenten171, en kan ze de omvang van de technische voorzieningen voor de betrokken overeenkomsten, de dekkingswaarde en lokalisatie van de congruente activa onderwerpen aan regels en toezicht van de lidstaat172.173 Dit betekent dat de lidstaat waar het risico zich bevindt de regelgeving die van toepassing is op de nationale verzekeringsondernemingen die er gevestigd zijn ook toepasselijk kan stellen voor verzekeringsondernemingen die op haar grondgebied een risico dekken.174
100. De vraag rijst nu of de tweede richtlijn-schadeverzekering een doorbraak vormde voor wat betreft de vrijheid van dienstverlening voor schadeverzekeringen. We blikken even terug op de situatie op dat moment in België. België hanteerde reeds een liberale aanpak ten aanzien van verzekeringsondernemingen die in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigd waren. Het Controlereglement van 1991 sloot op dat moment dergelijke verzekeringsondernemingen uit van de Belgische controlewetgeving. De tweede richtlijn-schadeverzekering
betekende
dus
geen
voordeel
voor
die
verzekeringsondernemingen aangezien zij voor overheden de mogelijkheid creëerde om verschillende verplichtingen en vereisten op te leggen waardoor zij toch onder Belgische controle konden vallen.175
169
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 925. 170 Art. 15 tweede richtlijn-schadeverzekering. 171 Art. 18 tweede richtlijn-schadeverzekering. 172 Art. 23 tweede richtlijn-schadeverzekering. 173 Richtlijn 92/49 van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, Pb. L. 11 augustus 1992, afl. 228, 1 - 23; B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 408; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 44. 174 B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 409. 175 H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 927.
40
101. Het is ook zo dat de “massarisico’s” die zich situeren in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de verzekeraar gevestigd is, door deze verzekeraar gedekt kunnen worden, zonder dat de verzekeraar zich hiervoor dient te vestigen in de lidstaat waar het risico zich voordoet. Volgens de tweede richtlijn-schadeverzekering kan de lidstaat waar het risico zich voordoet aan de verzekeraar echter wel bepaalde vereisten opleggen. In de praktijk merkt men echter vaak op dat deze vereisten vaak bijzonder vergaand zijn waardoor er een situatie gecreëerd wordt waarbij het voor de verzekeraar bijna gunstiger wordt om zich in de betrokken lidstaat te vestigen dan om er alle voorwaarden en vereisten te voldoen om er een dienst te mogen aanbieden.176
102. Als algemene conclusie kan gesteld worden dat de tweede richtlijn-schadeverzekering niet zeer baanbrekend was op het vlak van vrije dienstverlening aangezien ze enkel voor de “grote risico’s” een vrijmaking doorvoerde door middel van de “home country control”, daar waar de dekking van “massarisico’s” onderhevig gesteld kan blijven aan de voorwaarde van een vergunning en de “risk/host country control”.177
§4. Levensverzekeringen 103. Richtlijn 90/619 of de tweede richtlijn-levensverzekering maakt, in tegenstelling tot de hierboven besproken tweede richtlijn-schadeverzekering, geen onderscheid tussen “grote risico’s” en “massarisico’s”. Zij onderscheidt echter wel de verzekeringsovereenkomsten waarvan het initiatief uitging van de verzekeringsnemer zelf en de andere overeenkomsten, die dus niet op initiatief van de verzekeringsnemer maar wel op initiatief van de verzekeraar werden afgesloten.178 Men ging ervan uit dat verzekerde die inging op een aanbod dat door een buitenlandse verzekeraar werd geformuleerd een verdergaande bescherming nodig heeft dan een verzekeringsnemer die zelf initiatief nam tot het sluiten van een polis.179
104. De tweede richtlijn-levensverzekering voert aan dat de polissen gesloten op initiatief van de verzekeringsnemer zelf beschermd worden door het principe van de “home country 176
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, (907) 928. 177 R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 328. 178 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 73; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 46. 179 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 73.
41
control”, daar waar de polissen die op initiatief van de verzekeraar werden afgesloten een grotere bescherming geboden wordt door middel van de “risk/host country control” met toezicht van de lidstaat op wiens grondgebied de dienst wordt uitgevoerd.180
Onderafdeling 3. Derde generatie 105. De derde generatie richtlijnen bestaat voor wat betreft de activiteiten “niet-leven” uit Richtlijn 92/49 van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG181 en voor de activiteiten “leven” uit de Richtlijn 92/96 van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG182.
§1. Totstandkoming 106. Het is opmerkelijk dat de derde generatie richtlijnen zeer kort na de realisatie van de tweede generatie richtlijnen is doorgevoerd183.184 Reden hiervoor ligt in het feit dat de Europese wetgever bij de invoering van de tweede generatie richtlijnen een kans tot het nemen van een grotere stap in de richting van de vrijmaking van de verzekeringsmarkt heeft laten liggen...
107. We grijpen even terug naar de uitspraak van het Hof van Justitie in het arrest van 4 december 1986, Commissie tegen Duitsland.185 Het Hof ging in dit arrest in op de 180
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 73; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 46. 181 Richtlijn 92/49 van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG, Pb. L. 11 augustus 1992, afl. 228, 1 - 23. Hierna volgend wordt deze Richtlijn de derde richtlijn-schadeverzekering genoemd. 182 Richtlijn 92/96 van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG, Pb. L. 9 december 1992, afl. 360, 1-27. Hierna volgend wordt deze Richtlijn de derde richtlijnlevensverzekering genoemd. 183 De tweede generatie richtlijnen-schadeverzekering en –levensverzekering dateren respectievelijk van 1988 en 1990. Amper 4 jaar (schadeverzekering) en 2 jaar (levensverzekering) later werd de derde generatie richtlijnen in leven geroepen. 184 H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 47. 185 HvJ 205/84, Commissie t. Duitsland, Jur.1986, p. 3755.
42
voorwaarden van het algemeen belang en de noodzakelijkheid van de beperkingen in functie van het algemeen belang om die beperkingen op de vrije dienstverlening te verantwoorden. Het Hof stelde dat de toen reeds van toepassing zijnde eerste generatie van richtlijnen geen harmonisatie doorvoerde van de nationale regels die betrekking hadden op de technische reserves, dekkingswaarden en verzekeringsvoorwaarden. Deze zaken bleven onderhevig aan de nationale wetgeving van elke lidstaat. Het Hof besloot dat de afwezigheid van enige coördinatie op vlak van deze aspecten met zich meebracht dat elke lidstaat de toepassing van zijn eigen wetgeving daaromtrent mocht eisen en controleren. De afwezigheid van een geharmoniseerde, communautaire regelgeving betekende dan ook dat voldaan was aan de noodzakelijkheidsvereiste om de beperkingen die door de nationale wetgevingen opgelegd konden worden te verantwoorden.186
108. Een logisch gevolg van deze uitspraak van het Hof van Justitie was dan ook geweest dat de Europese wetgever deze ‘toegelaten’ beperkingen op de vrije dienstverlening die betrekking hadden op de technische reserves, dekkingswaarden en verzekeringsvoorwaarden zou aanpakken door het doorvoeren van een harmonisatie van de nationale regelgevingen met betrekking tot deze aspecten. Op die manier zou men met de tweede generatie richtlijnen onmiddellijk een grote stap gezet hebben richting de volledige vrijheid van dienstverlening, en dit zonder het overbodige onderscheid door te voeren tussen de “grote risico’s” en de “massarisico’s”.187
Het is dus pas in de derde generatie richtlijnen dat de Europese wetgever ingaat op deze door het Hof van Justitie gedane ‘voorstellen’.188
§2. Inhoud 109. De derde generatie richtlijnen gaat over tot een zeer grote liberalisering en deregulering van de verzekeringssector waarbij zij de vrijheid van de dienstverlening van de tweede generatie aan een zeer grondig onderzoek onderwerpt en de “vrijheid van dienstverlening met 186
J. STEENLANT en H. VANHEES, “Vrije vestiging en dienstverlening in de verzekeringssector – de arresten van 28 januari en 4 december 1986 van het Hof van Justitie”, RW 1987-1988, (105) 114; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 54. 187 H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 54. 188 H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 54.
43
twee snelheden”189 vervangt door een stelsel gebaseerd op de principes van de enige vergunning en het algemene stelsel van de “home country control” en afschaffing van de controle “a priori”.190 Voor het eerst is er sprake van een effectieve, vergaande harmonisatie van prudentiële regels die essentieel zijn in de bescherming van de verzekeringsnemer.191 Zij vormt een ( op dat moment voorlopig) eindpunt van de evolutie van de realisatie van de interne verzekeringsmarkt en hanteert de concepten van harmonisatie, “home country control” en enige vergunning als leidraad.
§3. Enige vergunning 110. Het principe van de enige vergunning krijgt in de derde generatie richtlijnen voor het eerst volledige gelding. Het betekent dat de bevoegde, toezichthoudende overheid van de lidstaat
waar
een
verzekeringsonderneming
zijn
hoofdzetel
aan
deze
verzekeringsonderneming een vergunning verleent. Deze vergunning heeft betrekking op alle diensten en activiteiten die door deze verzekeringsonderneming aangeboden en verricht worden, ten eerste in de lidstaat waar de hoofdzetel gesitueerd is, vervolgens in een andere lidstaat waar er filialen, bijkantoren of agentschappen gesitueerd zijn en ten slotte voor alle diensten die in het kader van het principe van de vrije dienstverlening in andere lidstaten worden aangeboden en verricht.192 Een verzekeringsonderneming zal dus op basis van de vergunning die hij in de lidstaat van de hoofdzetel heeft verkregen in een andere lidstaat diensten kunnen aanbieden, en dit onder controle en volgens de regelgeving van de toezichthoudende overheid van de lidstaat die de vergunning verleende.193 Deze enige vergunning, die uiteraard enkel volledig kan functioneren bij een wederzijdse erkenning van de nationale controlemechanismen door elke lidstaat, maakte het mogelijk om een volledige toepassing van de “home country control” mogelijk te maken.
189
De tweede generatie richtlijn wordt ook wel eens omschreven als de richtlijn die een nieuwe vrijheid van dienstverlening met twee snelheden diende te realiseren. Met die twee snelheden doelde men op het grote onderscheid dat werd ingevoerd tussen de grote risico’s en de massarisico’s; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 72. 190 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 73. 191 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 73. 192 H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 57. 193 J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in X, Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 91.
44
§4. Home country control 111. Vanaf de invoering van de derde generatie wordt de controle enkel uitgeoefend door de lidstaat waar de hoofdzetel van de verzekeringsonderneming gevestigd is, en niet meer door de lidstaat waar de vestiging gesitueerd is.194 Bij de tweede generatie richtlijnen was het echter zo dat er een controle werd uitgeoefend door de toezichthoudende overheid van de lidstaat waar de verzekeringsonderneming gevestigd was195 én een controle door de toezichthoudende overheid van de lidstaat waar het risico zich voordeed en gedekt werd196. Deze dubbele controle werd immers mogelijk gemaakt door de tweede richtlijnschadeverzekering die de lidstaten de optie bood om de dekking van een risico op haar eigen grondgebied door een verzekeringsonderneming uit een andere lidstaat afhankelijk te stellen van bepaalde voorwaarden197. De derde generatie richtlijnen laat de toezichthoudende overheid van het land van oorsprong van een verzekeringsonderneming dus een vergunning afleveren, waarbij deze vergunning de uitoefening van de vrije vestiging door middel van bijkantoren, filialen of agentschappen toelaat, alsook de vrije dienstverlening in de Europese Unie, en dit alles onder toepassing van de “home country control” waarbij de verzekeringsonderneming onderhevig is aan de reglementering en controle van het land van oorsprong van de verzekeringsonderneming.198
112. De algemene toepassing van het principe van de “home country control” kon enkel gerealiseerd worden indien er sprake was van een volledige harmonisatie van de nationale regelgevingen waardoor de bijkomende toepassing van de “risk country control” overbodig werd. Enkel de vergaande harmonisatie van de nationale regelgevingen zoals die door de derde generatie richtlijnen doorgevoerd werd, kon de toepassing van de “home country control” en enkel en alleen de “home country control” mogelijk maken.
113. De principes van de enige vergunning en de toepassing van de “home country control” moeten het een Europese verzekeringsonderneming mogelijk maken om zijn diensten, door 194
H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 57. 195 “home country control” 196 “risk country control” 197 Zoals eerder besproken kan het gaan om de vereiste van het verkrijgen van een vergunning, wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die betrekking hebben op de algemene en/of bijzondere polisvoorwaarden, tarieven, formulieren en documenten. Alsook het onderwerpen van de omvang van de technische voorzieningen voor de betrokken overeenkomsten, de dekkingswaarde en lokalisatie van de congruente activa aan regels en toezicht van de lidstaat waar het risico zich voordoet. 198 M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 16.
45
middel van de vrije dienstverleningen, agenstappen, filialen of bijkantoren, aan te bieden op het ganse Europese grondgebied indien hij over een enige vergunning beschikt die hij verkreeg van de toezichthoudende overheid van de lidstaat waar zijn hoofdzetel gesitueerd is en waarbij hij onder enig toezicht valt van diezelfde overheid. Ten aanzien van een consument-verzekeringsnemer betekent de realisatie van de enige vergunning en de “home country control” dat hij op zoek kan gaan naar de dekking die het best bij zijn behoeften aansluit, waarbij hij alle verzekeringsondernemingen binnen het Europese grondgebied kan aanspreken, wetende dat de verzekeringsonderneming die zijn risico zal dekken onderhevig is aan de regelgeving én het toezicht van de lidstaat waar zij haar hoofdzetel heeft.199
§5. Minimale harmonisatie 114. De harmonisatie die de derde generatie richtlijnen beoogt heeft voornamelijk betrekking op de nationale prudentiële regels van controle en toezicht op de verzekeringsondernemingen, alsook de toelatings- en uitoefeningsvoorwaarden voor het verzekeringsbedrijf, verplichtingen met betrekking tot de technische reserves, het waarborgfonds en de spreiding en diversificatie van de activa die corresponderen met de technische reserves200.201 De door deze generatie doorgevoerde harmonisatie was nodig om een wederzijdse erkenning van de door de lidstaten gehanteerde controlemechanismen tot stand te brengen en aldus het principe van de enige vergunning volledige werking te laten krijgen.
a. afschaffing a priori controle op polisvoorwaarden en tarieven 115. Met betrekking tot de materiële controle die door de lidstaat van herkomst van de verzekeringsonderneming wordt uitgeoefend moet ook een opmerking worden gemaakt voor wat betreft de vroeger bestaande “a priori” of voorafgaande controle door de toezichthoudende overheid op de polisvoorwaarden en tarieven. De richtlijn gaat over tot deregulatie door onder meer deze “a priori” controle te verbieden.202 Een voorafgaande goedkeuring van de verzekeringsvoorwaarden lijkt volgens de richtlijn niet gerechtvaardigd in 199
R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 328. 200 Zie onder meer overweging 14 van de derde richtlijn-schadeverzekering volgens hetwelk de lidstaat van herkomst van de verzekeraar niet meer kan verlangen van deze verzekeringsonderneming dat zij de activa die tegenover de technische voorziening staat, in bepaalde activa gaat beleggen om wille van het feit dat dergelijke vereisten strijdig zouden zijn met het principe van het vrij verkeer van kapitaal. 201 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 74. 202 R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 329; H. CLAASSENS en H. COUSY, “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 57.
46
het kader van de realisatie van de interne markt.203 Ook een systematische mededeling van de algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen, de tarieven, en de formulieren en andere documenten waarvan een verzekeringsonderneming gebruik wil maken in haar betrekkingen met de verzekeringnemers is uit den boze.
116. De “a priori” controle en systematische mededelingen hielden in dat elke nieuwe verzekeringsactiviteit voorafgaandelijk aan de toezichthoudende overheid voorgelegd moesten worden én goedkeuring dienden te verkrijgen alvorens zij uitgeoefend werden. In principe gold hier het beginsel dat alles verboden was tenzij expliciet en voorafgaandelijk aangevraagd en toegelaten. Deze “a priori” controle kwam erop neer dat de toezichthoudende overheid een bepaald “kwaliteitslabel” toekende aan de polisvoorwaarden van bepaalde verzekeringscontracten. In het licht van de interne markt en het principe van de enige vergunning is het niet gerechtvaardigd dat het aan een nationale toezichthoudende overheid toekomt om de toegang tot verzekeringsproducten die reeds in andere lidstaten gehanteerd worden toe te staan of te weigeren.204 Hetzelfde geldt voor de tarieven. De enige instantie die de solvabiliteit en financiële situatie van de verzekeringsonderneming mag beoordelen is immers de lidstaat waar de hoofdzetel van de verzekeringsonderneming zich bevindt. Het is ook enkel zij die een onderzoek mag leveren naar het gehanteerde beleid inzake de tarieven en de mogelijkheid dat de solvabiliteit in gevaar gebracht zou worden door dit beleid.205
117. Door deze a priori controle en systematische mededelingen af te schaffen beoogde men de vrije markt volledig te laten spelen in de realisatie van de Europese interne verzekeringsmarkt. Voor het toezicht op de naleving van de nationale bepalingen die door de lidstaat van herkomst werden opgesteld kan de toezichthoudende overheid van een verzekeringsonderneming die op zijn grondgebied het verzekeringsbedrijf wenst uit te oefenen, enkel een niet-systematische mededeling eisen en een “a posteriori” controle
203
Art. 39 en overweging 20 van de Richtlijn 92/49; B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 416. 204 J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 93. 205 J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 93.
47
uitoefenen206. Deze “a posteriori” controle werkt volgens het omgekeerde principe van de “a priori” controle en stelt dat alles toegelaten is tenzij het expliciet verboden wordt.207 Het verbieden van deze voorafgaande, “a priori” controle en systematische mededelingen moet de diversificatie en variëteit in het aanbod van de verzekeringsproducten en de concurrentie tussen verzekeringsondernemingen ten goede komen.208
118. Dit betekent dus dat de controle die door de toezichthoudende overheid van de lidstaat van herkomst betrekking heeft op solvabiliteit, de technische reserves en de diversificatie, lokalisatie en congruentie van de activa die corresponderen met de technische reserves, en dit volgens de regelgeving die door de lidstaat van herkomst zelf werd vastgelegd.209
b. technische reserves 119. Toch moet er opgemerkt worden dat de Commissie terughoudend was ten aanzien van de harmonisatie van de regels die betrekking hebben op de technische reserves. Zij vertrok hier voornamelijk van een minimale, gelimiteerde harmonisatie door een aantal minimumnormen vast te leggen waarbij de lidstaat van herkomst zelf strengere regels kan opleggen aan de verzekeringsondernemingen waaraan zij een vergunning verleende.210 Deze minimale harmonisatie blijkt ook uit de verwijzing van de Richtlijn 92/49 naar de Richtlijn 91/674 betreffende
de
jaarrekening
en
geconsolideerde
jaarrekening
van
verzekeringsondernemingen211.212
206
Art. 39 Richtlijn 92/49. L. VAN DEN BERGHE, “Marketing en distributie van nationale en Europese verzekeringsprodcuten – het economisch kader” in VERENIGING VOOR RECHTSWETENSCHAP (ed.), Verzekering en Europa, Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink, 1995, 4. 208 B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 415. 209 R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 328; B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 415. 210 Overweging 8 Richtlijn 92/49; R. VAN GOMPEL, “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de l’évolution de la réglementation européenne”, T.Verz. 1994, (326) 329; B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 415. 211 Richtlijn 91/674 van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen, Pb. L. 31 december 1991, afl. 374, 7 – 31. 212 Overweging 4 van de Richtlijn 92/49; B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, (401) 415. 207
48
c. corresponderende activa 120. Ook voor wat betreft de diversificatie, lokalisatie en congruentie van de activa die corresponderen met de technische reserves krijgen lidstaten van herkomst de mogelijkheid om zelf regels uit te werken waarbij zij bepaalde categorieën van activa niet toelaatbaar kunnen stellen als dekking van een technische reserve. Zo kunnen zij ook strengere regels uitwerken waarin voorwaarden voor het gebruik van bepaalde activa worden vastgelegd.213
Onderafdeling 4. Besluit omtrent de drie generaties richtlijnen 121. De realisatie van de interne verzekeringsmarkt vond plaats in drie stappen. De stappen die genomen werden richting die eengemaakte markt waren echter niet steeds even groot... Wanneer men ze vanuit het standpunt van de consument bestudeert merkt men al gauw dat de eerste generatie richtlijnen geen doorbraak vormden in de realisatie van de oorspronkelijke doelstelling die eruit bestond om de consument een grote aanbod van verzekeringsproducten te bieden en een zo laag mogelijke prijs in stellen.
122. De tweede generatie richtlijnen wordt gekenmerkt door haar “twee snelheden”. Ze maakt een onderscheid tussen de “grote risico’s” en de “massarisico’s” en de controles die erop van toepassing zijn, respectievelijk de “home country control” en de “risk country control”, waarbij het al snel duidelijk werd dat de markt van de “grote risico’s” een grotere liberalisering kende dan de markt van de resterende “massarisico’s”. De consument die enkel geconfronteerd wordt met risico’s die geklasseerd worden onder de “massarisico’s” geniet dus niet van de liberalisering die in de tweede generatie beoogd werd.
123. De grootste stap richting de vrijmaking van de verzekeringsmarkt werd genomen met de invoering van de derde generaties richtlijnen. Men kwam tot inzicht dat men de gehanteerde specialisatie binnen de verschillende verzekeringsactiviteiten niet meer kon blijven handhaven en voerde de enige vergunning en een algemene toepassing van de “home country control” in om
de
consument
een
zo
groot
mogelijke
toegang
te
bieden
tot
Europese
verzekeringsproducten.214 De derde generatie richtlijnen poogt een evenwicht te vinden tussen het creëren van stabiliteit op de interne verzekeringsmarkt en het uitwerken van een optimale 213
Art. 20 Richtlijn 92/49; B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, 415. 214 B. DUBUISSON, “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, 438.
49
concurrentie zowel ten voordele van de consument-verzekeringsnemer als ten voordele van de verzekeringsondernemingen zelf.215 Met betrekking tot de harmonisatie van de essentiële prudentiële regels beperkte de Europese wetgever zich tot een minimumharmonisatie om ook de conservatievere lidstaten mee te krijgen in de rush tot harmonisatie. Zo slaagde zij erin een consensus te bereiken over een regeling die voorziet in een minimumaanpak die tot een snellere vrijmaking van de interne verzekeringsmarkt zal leiden dan een regeling die zeer detaillistisch is opgesteld.216
AFDELING 4. RICHTLIJN 2002/13 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN 5 MAART 2002 TOT WIJZIGING VAN RICHTLIJN 73/239 VAN DE RAAD OP HET
GEBIED
VAN
DE
SOLVABILITEITSMARGEVEREISTEN
VOOR
SCHADEVERZEKERINGSONDERNEMINGEN Onderafdeling 1. Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen 124. Richtlijn 91/675 van de Raad tot oprichting van een Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen217 stelt dat het nuttig zou zijn om een Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen op te richten. Er wordt aangevoerd dat voor de uitvoering van de richtlijnen die betrekking hebben op het schadeverzekeringsbedrijf en het levensverzekeringsbedrijf er uitvoeringsbevoegdheden nodig zullen zijn, waarbij er ook van tijd tot tijd technische aanpassingen noodzakelijk zullen zijn om de ontwikkelingen die zich voordoen in de verzekeringsbranche te kunnen volgen. Deze uitvoeringsbevoegdheden en de bevoegdheden om in te spelen op de technische aanpassingen zouden toegekend kunnen worden aan dit Europees Comité. Het Comité zou echter wel de samenwerking die reeds bestaat tussen de toezichthoudende overheidsinstanties met betrekking tot de toegang tot en het toezicht op de verzekeringsondernemingen onverlet laten. Het Comité zou vooral een schakel vormen tussen de toezichthoudende overheidsinstanties en de Europese Commissie en instaan voor een goede coördinatie.218 215
J-J. MARETTE, “Contrôle de l’assurance et marché unique” in Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 96. 216 K. VEEKMANS, “Bank-, beurs- en verzekeringswezen: vrijmaking van de interne markt en supervisie in Europa en de Verenigde Staten”, Jura Falc. 2004-2005, (145) 145. 217 Richtlijn 91/675 van de Raad van 19 december 1991 tot oprichting van een Comité voor het Verzekeringswezen, Pb. L. 31 december 1991, afl. 374, 32 – 33. 218 Overwegingen Richtlijn 91/675.
50
125. In de loop der jaren werd dan ook, door middel van besluiten van de Europese Commissie overgegaan tot het instellen van een dergelijke commissie. Zo ging het Besluit 2004/6 van de Commissie over tot de instelling van het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen.219 Het besluit stelde dat het Comité dient te fungeren als een onafhankelijk bezinnings-, overleg- en adviesorgaan voor de Europese Commissie op het gebied van verzekeringen, herverzekeringen en bedrijfspensioenen en het moet ook een belangrijke rol spelen in het proces van de omzetting van Europese wetgeving door een efficiëntere samenwerking te verzekeren tussen de nationale toezichthoudende autoriteiten, "peer reviews" uit te voeren en beste praktijken te bevorderen teneinde een consistentere en tijdige uitvoering van de communautaire wetgeving in de lidstaten te garanderen. Tevens moet het op een open en transparante wijze uitvoerig en vroegtijdig overleg plegen met marktdeelnemers, consumenten en eindgebruikers.220 Het Comité nam op 24 november 2003 haar taak op. In het kader van de invoering van de Solvency II-richtlijn221, waarover later meer, werd bovenstaande besluit 2004/6 echter ingetrokken en vervangen door Besluit 2009/79222.
126. Na de uitwerking van de Lamfalussy-structuur presenteerde de Europese Commissie in november 2007 een mededeling die een evaluatie van de Lamfalussy-structuur inhield223.224 De Lamfalussy-structuur focust op de instelling van een nieuwe comité-structuur voor financiële diensten. De Europese Commissie wees in deze mededeling op het groeiende belang van de toezichthouders225 in de steeds sterker integrerende Europese markt. Deze groeiende belangen van de toezichthouders op de financiële markten maakten een duidelijk kader voor de werkzaamheden van deze toezichthouders en een goede samenwerking tussen 219
Besluit Commissie nr. 2004/6, 5 november 2003 tot instelling van het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen, Pb. L. 7 januari 2004, afl. 3, 30 – 31. 220 Overweging 4, 5 en 7 Besluit Commissie 2004/6. 221 Richtlijn 2009/138 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en de uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf, Pb. L. 17 december 2009, afl. 335, 1 – 155. 222 Besluit Commissie nr. 2009/79, 23 januari 2009 tot instelling van het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen., Pb. L. 29 januari 2009, afl. 25, 28 – 32. 223 COM/2007/727 def., Mededeling van de Commissie van 20 november 2007, “Evaluatie van de Lamfalussystructuur – Bevorderen van de toezichtsconvergentie”. 224 De Lamfalussy-structuur speelt in op de technologische ontwikkelingen en innovaties die zich constant voordoen op financiële markten waarbij het noodzakelijk is dat ook de financiële toezichthouders deze ontwikkelingen permanent bijbenen om een stabiliteit op deze markten te kunnen blijven garanderen. Daarom voorziet deze nieuwe structuur in een nieuwe Europese besluitvorming over regelgeving voor de financiële sector die snelle aanpassingen aan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Hierover later meer. 225 Hiermee doelt de Commissie niet alleen op het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen, maar ook op het Comité van Europese effectenregelgevers en het Comité van Europese bankentoezichthouders.
51
hen noodzakelijk.226 Het was noodzakelijk om de rol van deze toezichthouders op de financiële markten te verduidelijken, alsook om hun werking te versterken zonder echter een verstoring in de bestaande structuur teweeg te brengen.227
127. Daarom werd in mei 2008 overgegaan tot een herziening van de besluiten van de Commissie tot installatie van de comités van toezichthouders, waaronder dus ook het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen, om de mandaten en taken van de comités op een coherente en consistente wijze op elkaar af te stemmen en om de samenwerking met betrekking tot het toezicht te bevorderen door het uitwerken van een versterkt wettelijk kader met betrekking tot het toezicht.228
128. In januari 2009 werd met het Besluit 2009/79 de beslissing genomen tot intrekking van het Besluit 2004/6229 en werd (opnieuw) een onafhankelijke adviesgroep over verzekeringen en bedrijfspensioenen in het leven geroepen onder de benaming “Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen”230. Het Comité bevordert de samenwerking tussen de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op verzekeringen, herverzekeringen en bedrijfspensioenen, is belast met een taak van bemiddeling, adviseert de toezichthoudende autoriteiten met betrekking tot de relevante wetgeving, bevordert de bilaterale en multilaterale uitwisseling van informatie tussen toezichthoudende
overheidsinstanties
en
formuleert
niet-bindende
richtsnoeren,
aanbevelingen en standaarden waarbij zij ook de praktische toepassing ervan toetst.231
129. Het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen krijgt dus in het Besluit 2009/79 beduidend verdergaande bevoegdheden en taken dan in het Besluit 2004/6. De bevoegdheden die door het Besluit 2009/79 worden toegekend staan volledig in het teken van financiële stabiliteit door het uitoefenen van een toezicht door de nationale toezichthouders waarbij het aan het Comité toekomt om de samenwerking en convergentie van het toezicht te bevorderen.
226
Overweging 3 Besluit Commissie nr. 2009/79. Overweging 4 Besluit Commissie nr. 2009/79. 228 Overweging 6 Besluit Commissie nr. 2009/79. 229 Art. 16 Besluit Commissie nr. 2009/79. 230 Art. 1 Besluit Commissie nr. 2009/79. 231 Art. 4 Besluit Commissie nr. 2009/79. 227
52
Onderafdeling 2. Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen 130. We keren terug naar de solvabiliteitsmargevereisten voor verzekeringsondernemingen...
De eerste generatie richtlijnen, o.a. Richtlijn 73/239, legt voor de eerste keer aan verzekeringsondernemingen de verplichting op om een toereikende solvabiliteitsmarge te vormen. Ze vormt het belangrijkste instrument in het toezicht ter bescherming van de verzekeringsnemers en verzekerden. De solvabiliteitsmarge vervult een waarschuwende functie en voorziet in een groter bufferkapitaal dan wat strikt noodzakelijk is om de verplichtingen van de verzekeringsonderneming ten aanzien van de verzekeringnemers na te komen. Zo beschikken de verzekeringsondernemingen over extra kapitaal om de belangen van de verzekeringnemers te beschermen indien zij geconfronteerd zouden worden met ongunstige bedrijfs- en/of beleggingsklimaten. Er wordt dus een zekere manoeuvreerruimte gecreëerd die de verzekeringsondernemingen toelaat om eventuele moeilijkheden op te vangen.232
131. De regels en vereisten met betrekking tot de solvabiliteitsmarge werden voor het eerst door Richtlijn 73/239 vastgelegd. Sindsdien waren de vereisten onveranderd gebleven en niet meer gewijzigd door latere communautaire wetgeving. Zo bleven al die jaren de minimumgarantiefondsen waarover een verzekeringsonderneming diende te beschikken ongewijzigd ondanks het feit dat onder andere de schades en de bedrijfslasten gedurende die periode sterk toegenomen waren.233
132. Reeds bij de invoering van de derde generatie richtlijnen kwam men tot het besef dat de noodzaak ontstond om de solvabiliteitsmargevereisten aan een herziening te onderwerpen. Richtlijn 92/49 voorzag daarop in de verplichting waarbij de Commissie aan het Comité (toen
232
COM/2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op schadeverzekeringsondernemingen. 233 COM/2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op schadeverzekeringsondernemingen.
een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
53
nog: Comité voor verzekeringswezen) een verslag diende voor te leggen met betrekking tot de eventuele noodzaak van verdere harmonisatie van de solvabiliteitsmarge.234
De Commissie kwam tot het besluit dat de regeling met betrekking tot de solvabiliteit van verzekeringsondernemingen bevredigend heeft gewerkt om wille van haar eenvoud, gedegenheid en transparante principes.235 Toch stelde ze dat een update niet uit den boze was. De Commissie voerde dan ook een diepgaand onderzoek in samenwerking met nationale deskundigen
van
de
werkgroep
solvabiliteitsmarge
van
het
Comité
voor
het
verzekeringswezen waarbij ook de verzekeringssector zelf uitvoerig bij het onderzoek betrokken werd. Het resultaat was een Voorstel voor een Richtlijn tot wijziging van Richtlijn 73/239
op
het
gebied
van
de
solvabiliteitsmargevereisten
voor
schadeverzekeringsondernemingen.236
133. De Commissie formuleerde de aanbeveling om de geharmoniseerde voorschriften met betrekking tot de solvabiliteitsmarge niet zomaar te beschouwen als onveranderd over te nemen voorschriften. Elke lidstaat is vrij om strengere regels vast te leggen alvorens zij een vergunning aan een verzekeringsonderneming verlenen. Ten tweede stelt zij voor om de minimumgarantiefondsen te verhogen en aan de inflatieverloop aan te passen. Vervolgens stelt zij voor om te voorzien in een versterkt toezicht door de bevoegde overheidsinstanties van de lidstaten. Ze wil de mogelijkheid creëren voor de toezichthoudende overheidsinstanties om in een vroeg stadium en zo mogelijk preventief in te grijpen indien de rechten en belangen van verzekeringsnemers in gedrang zouden komen, dit mits respect voor de beginselen van behoorlijk bestuur en de procedurevoorschriften. Daarna wordt een verhoging van het solvabiliteitsmargevereiste voorgesteld voor bepaalde verzekeringsbranches,
waarbij
het
gaat
om
o.a.
de
wettelijke
aansprakelijkheid
luchtvaartuigen en de wettelijke aansprakelijkheid zee- en binnenschepen. Het doel van deze maatregel bestaat erin het bedrag van het wettelijk verplichte kapitaal beter te laten aansluiten bij het risicoprofiel van de branche.
234
Art. 25 Richtlijn 92/49. Overweging 6 Richtlijn 2002/13; COM/1997/398 def. Verslag aan het Comité voor het verzekeringswezen betreffende de noodzaak van verdere harmonisatie van de solvabiliteitsmarge. 236 COM/2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. 235
54
Ten vijfde stelt zij voor de solvabiliteitsmarge van de verzekeringsonderneming aan te passen aan de activiteit van de verzekeringsonderneming waarbij dus een verzekeringsonderneming die minder of geen nieuwe verzekeringsovereenkomsten meer sluit enkel een toereikende solvabiliteitsmarge dient te vormen op basis van de verplichtingen die voortvloeien uit de bestaande overeenkomsten en een evenredige vermindering van de solvabiliteitsmarge kan doorvoeren. Ten slotte stelt zij dat het noodzakelijk is om rekening te houden met de invloed en wijzigingen in boekhoudkundige en actuariële benaderingen om de exacte calculatiemethodes voor de solvabiliteitsmarges in acht te nemen, deze op een consequente wijze te kunnen berekenen en zodoende de financiële kwaliteit te garanderen.237
134. Op basis van de vaststellingen door de Commissie gedaan in haar verslag aan het Comité voor het verzekeringswezen besloot de Europese wetgever tot een wijziging van de Richtlijn 72/239 door invoering van de Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 mei 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. In
het
algemeen
legt
Richtlijn
2002/13
nieuwe
minimumnormen
vast
voor
verzekeringsondernemingen waarbij de lidstaat van herkomst zelf echter nog steeds de mogelijkheid heeft om strengere regels op te leggen aan verzekeringsondernemingen waaraan door eigen autoriteiten een vergunning is toegekend.238 Ze werkt vooral regels uit die betrekking hebben op het aanleggen van een scherpere solvabiliteitsmarge zodat haar doel, een betere bescherming van de verzekeringsnemers, bereikt kan worden.
135. Richtlijn 2002/13 werd in de Belgische wetgeving omgezet door K.B. van 26 mei 2004.239 De wijzigingen die door de Richtlijn werden doorgevoerd hebben in de eerste plaats betrekking op de samenstelling van de solvabiliteitsmarge. Zo wordt er voorzien in nieuwe bestanddelen om de solvabiliteitsmarge samen te stellen, werden voor het gebruik van bestaande bestanddelen nadere preciseringen uitgewerkt, werden bepaalde elementen geschrapt zodat deze niet meer in aanmerking komen voor de samenstelling en werden bepaalde elementen in mindering gebracht. 237
Richtlijn 2002/13; COM/2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. 238 Overweging 14 en 15 Richtlijn 2002/13. 239 Koninklijk Besluit van 26 mei 2004 tot wijziging op het vlak van solvabiliteitsvereisten van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, BS 28 mei 2004.
55
Ten tweede werden wijzigingen aangebracht aan de berekening van de samen te stellen solvabiliteitsmargevereiste betreffende niet-levensverzekeringsverrichtingen en aan het absoluut minimum van het waarborgfonds Ten derde werden de interventiemogelijkheden van de CBFA uitgebreid. Als laatste werd voorzien in enkele diverse bepalingen met betrekking tot de indexatie van enkele elementen aan het Europese indexcijfer van de consumptieprijzen.240 Er wordt dieper ingegaan op de doorgevoerde wijzigingen bij de bespreking van de solvabiliteitsmarge en het waarborgfonds.
Hoofdstuk 3. Belgische controlereglementering AFDELING 1. ALGEMEEN 136.
De
Belgische
reglementering
met
betrekking
tot
de
controle
op
verzekeringsondernemingen ligt vervat in de Wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen241 en de erop aansluitende uitvoeringsbesluiten, waaronder het Algemeen Reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen van 22 februari 1991242.243
137. De eerste vormen van toezicht en controle die op verzekeringsondernemingen werden uitgeoefend
vonden
plaats
arbeidsongevallenverzekering,
per de
tak
van
de
levensverzekering
verzekeringssector: en
de
de
verplichte
aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen werden respectievelijk in 1903, 1931 en 1967 onder toezicht geplaatst. Het is duidelijk dat we op dat ogenblik enkel te maken hebben met een fragmentaire controle zonder dat er reeds sprake was van een algemene controle.244
240
Circulaire D. 249 van de Commissie voor Bank-, Financie- en Assurantiewezen aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. 241 Wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, BS 29 juli1975, hierna verder Controlewet genoemd. 242 Koninklijk Besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, BS 11 april 1991, hierna verder Controlereglement genoemd. 243 M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 18. 244 K. VEEKMANS, “Bank-, beurs- en verzekeringswezen: vrijmaking van de interne markt en supervisie in Europa en de Verenigde Staten”, Jura Falc. 2004-2005, (145) 160.
56
138. In 1973 werd door Europa echter de eerste generatie richtlijnen uitgevaardigd. Deze richtlijnen brachten met zich mee dat de controle op de verzekeringsondernemingen in België aan herziening onderworpen diende te worden, zodat de Belgische controle aangepast zou worden aan de Europese regelingen. In 1975 kwam de Controlewet tot stand volgens dewelke er een controle uitgeoefend zou worden op de verzekeringsondernemingen en hun activiteiten en werd er dus afstand genomen van de fragmentaire controle per verzekeringstak.245 Uiteraard is het zo dat de Controlewet verschillende keren werd gewijzigd en geüpdatet om in overeenstemming te blijven met de wijzigende Europese reglementeringen.
139.
De
Controlewet
van
verzekeringsondernemingen
9 en
juli
1975
installeerde
organiseerde een
een
afzonderlijke
toezichtregime toezichthouder,
voor de
Controledienst voor de Verzekeringen. De Wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector246 legde de basis voor een wijziging in het toezichtsstelsel voor de verzekeringsondernemingen door de integratie van de Controledienst voor de Verzekeringen bij de Commissie voor Bank- en Financiewezen.247 AFDELING 2. HERVORMING VAN HET TOEZICHTSTELSEL248 140. In de jaren negentig was een evolutie aan de gang in de financiële sector, zowel binnen de bank- als de verzekeringssector. Als gevolg van deze evolutie drong een hervorming zich op. De motieven voor deze hervorming zijn velerlei van aard.
141. Ten eerste werd men geconfronteerd met een opmerkelijke evolutie waarbij gespecialiseerde banken en verzekeringsondernemingen evolueerden naar “geïntegreerde financiële-dienstengroepen”. Tussen banken en verzekeringsondernemingen vonden steeds vaker kruisbestuivingen plaats waarbij een steeds groter wordende verwevenheid tussen de banken en de verzekeringsondernemingen ontstond. Ten tweede ontstond, als gevolg van deze kruisbestuivingen en verwevenheid, er een groter wordende eis tot modernisering van het toezicht. De toezichthouder diende steeds meer bedreven te zijn in de complexiteit van de producten die onder meer als gevolg van de 245
K. VEEKMANS, “Bank-, beurs- en verzekeringswezen: vrijmaking van de interne markt en supervisie in Europa en de Verenigde Staten”, Jura Falc. 2004-2005, (145) 160. 246 Wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, BS 4 september 2002. 247 E. WYMEERSCH, “De hervorming van het financieel toezicht in België”, T.Verz. 2004, (205) 206; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 119. 248 E. WYMEERSCH, “De hervorming van het financieel toezicht in België”, T.Verz. 2004, (205) 207.
57
kruisbestuivingen tussen banken en verzekeringsondernemingen werden aangeboden. Dit bracht uiteraard een grotere kostprijs met zich mee, elke toezichthouder249 diende immers die modernisering door te voeren. Door echter een synergie te creëren tussen de verschillende toezichthouders kon men deze kostprijs drukken. Ten derde werd de verzekeringssector in 2002 geconfronteerd met verliezen op hun beleggingportefeuilles als gevolg van een daling van de aandelenkoersen. De verzekeraars schreeuwden om een versterkt toezicht op de verzekeringsondernemingen.
142. De hervorming die doorgevoerd werd had echter enkel betrekking op het creëren van een nieuw institutioneel kader met betrekking tot het toezicht, zodat de Commissie voor Bank- en Financiewezen en de Controledienst voor de Verzekeringen tot één instelling werden samengevoegd
zonder
dat
echter
geraakt
werd
aan
de
inhoud
van
de
toezichtreglementeringen. De kans is echter wel reëel dat in de toekomst de toezichtreglementeringen evolueren naar een eenheid van reglementeringen. De integratie van de Controledienst voor de Verzekeringen (CDV) bij de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (CBF) werd geregeld in het KB van 25 maart 2003250 en resulteerde in de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA) dat vanaf 1 januari 2004 het toezicht op de financiële sector in België uitoefent.251
AFDELING 3. CONTROLE-ORGANISMEN Onderafdeling 1. CBFA 143. De Wet van 2 augustus 2002 behandelt de organisatie en de werking van de Commissie voor Bank-, Financie- en Assurantiewezen.
De CBFA wordt gekwalificeerd als een autonome instelling met rechtspersoonlijkheid en met zetel in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.252 Ze bestaat uit vier organen: een raad van toezicht, het directiecomité, de voorzitter van het directiecomité en de secretaris-generaal.253
249
Toezichthouder van de banken, toen de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (CBF) en de toezichthouder voor verzekeringsondernemingen, toen de Controledienst voor de Verzekeringen (CDV). 250 Koninklijk Besluit van 25 maart 2003 tot uitvoering van artikel 45§2 van de wet van 2 augusuts 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, BS 31 maart 2003. 251 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 95. 252 Art. 44 Wet 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. 253 Art. 47 Wet 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.
58
De raad van toezicht formuleert hoofdzakelijk adviezen aan het directiecomité met betrekking tot het toezichtsbeleid van de CBFA, ze staat tevens stil bij de aangelegenheden inzake de bevoegdheden die aan de CBFA zijn overgedragen en verzekert aan algemeen toezicht op de werking van de CBFA.254 Het directiecomité neemt het bestuur, het beheer en het oriëntatiebeleid van de CBFA voor haar rekening. Ze legt onder meer de maatregelen vast voor elke sector die onder toezicht van de CBFA valt. Tevens kan ze adviezen verstrekken aan overheden die een wettelijke of reglementaire macht uitoefenen voor hun ontwerpen van wettelijke of reglementaire aard.255 De voorzitter van het directiecomité leidt de CBFA, hij zit zowel het directiecomité als de raad van toezicht voor.256 De secretaris-generaal staat in voor de algemene administratieve organisatie en de administratieve leiding van de diensten van de CBFA. Ze coördineert de samenwerking van de CBFA met andere openbare instellingen en instanties.257
144. Specifiek voor de verzekeringssector werd de CBFA belast met het toezicht op de verzekeringsondernemingen, de verrichtingen bedoeld in de Controlewet die door verzekeringsondernemingen gesteld worden en het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Wet op de landverzekeringsovereenkomst van 25 juni 1992.258 Ook in de Controlewet werden verschillende bepalingen opgenomen waar de CBFA bevoegdheden toegekend werd.
145. Zo moet de toelating tot vergunning aan het adres van de CBFA geformuleerd worden, houdt de CBFA toezicht op het afzonderlijk beheer en de afzonderlijke boekhouding van de onderscheiden takken en categorieën, houdt zij toezicht op de geschiktheid van de leiding en de aandeelhouders, kreeg zij bevoegdheden toegewezen met betrekking tot de technische voorzieningen, de dekkingswaarden en beleggingen, de doorlopende inventaris, de solvabiliteitsmarge, wordt zij in kennis gesteld van de statuten en de jaarrekeningen van de verzekeringsonderneming, etc. Later gaan we hierop in en worden de verplichtingen van een verzekeringsonderneming verder uitgewerkt.
254
Art. 48 Wet 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. Art. 49 Wet 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. 256 Art. 50 Wet van 9 juli 1975 betreffende de controle op verzekeringsondernemingen, BS 29 juli 1975. Hierna volgend wordt deze wet de Controlewet genoemd; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 121. 257 Art. 51 Controlewet . 258 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 120. 255
59
Tevens beschikt de CBFA over de mogelijkheid om herstel- en interventiemaatregelen in te stellen. Indien de CBFA merkt dat er binnen een verzekeringsonderneming zaken fouten lopen of bepalingen uit de Controlewet niet worden gerespecteerd dan kan zij maatregelen treffen die de belangen van de verzekeringsnemers, verzekerden en begunstigden vrijwaren, hierover later meer.
146. De Wet van 2 augustus 2002 kent de CBFA de mogelijkheid toe om reglementen vast te stellen ter aanvulling van de wettelijke of reglementaire bepalingen.259 Deze reglementen moeten goedgekeurd worden door de Koning en bekendgemaakt worden in het Belgische Staatsblad. De CBFA kan tevens door middel van omzendbrieven, aanbevelingen of gedragsregels maatregelen vastleggen ter verduidelijking van de wettelijke en reglementaire bepalingen waarvoor de CBFA instaat voor controle.260 Een overzicht van de circulaires en mededelingen van de CBFA voor de verzekeringsondernemingen is terug te vinden op de website van de CBFA.261
147. Uiteraard brengt de controle die door de CBFA op de verzekeringsondernemingen wordt uitgeoefend kosten met zich mee. Deze controlekosten worden gedragen door de verzekeringsondernemingen die aan het toezicht van de CBFA zijn onderworpen en dit in verhouding tot de premies en bijdragen die ze ontvangen zonder dat hun contributie meer bedraagt dan drie promille van hun premies en bijdragen.262 Onderafdeling 2. Erkend commissarissen263 148. De Controlewet legt de algemene vergadering van de aandeelhouders van de verzekeringsonderneming de verplichting op ten minste één commissaris aan te duiden. Het gaat om een bedrijfsrevisor uit de leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren die door de CBFA als commissaris is toegelaten. De verzekeringsonderneming dient de naam van de commissaris die ze heeft aangewezen aan de CBFA over te maken.
149. Deze commissaris houdt de verzekeringsonderneming en haar verrichtingen in het oog en brengt elke overtreding van de Controlewet alsook alles wat de financiële toestand van de 259
Art. 64 Wet 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. Art. 49§3 Wet 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. 261 http://www.cbfa.be/nl/vo/circ/vo_circ.asp (consultatie op 3 februari 2010) 262 Art. 36 Controlewet. 263 Art. 38, 39, 40 Controlewet. 260
60
verzekeringsonderneming in het gevaar zou kunnen brengen ter kennis van de beheerders en zaakvoerders. Tevens heeft de commissaris de verplichting om de CBFA onverwijld op de hoogte te brengen van elke beslissing van de verzekeringsonderneming die een inbreuk vormt op de Controlewet, die de bedrijfscontinuïteit aantast of die tot een weigering van de goedkeuring van de jaarrekening kan leiden. In elk geval brengt hij de CBFA verslag uit over de financiële toestanden het beheer van de verzekeringsonderneming minstens één keer per jaar en telkens de CBFA erom verzoekt.
Onderafdeling 3. Commissie voor de verzekeringen 150. De Commissie voor de verzekeringen vormt geen controle-orgaan maar is een adviescommissie. Ze werkt vraagstukken uit die haar door de bevoegde Minister of de CBFA werden voorgelegd. Tevens kan ze uit eigen beweging voorstellen formuleren omtrent bepaalde verzekeringsvraagstukken.264 De adviezen die ze formuleert worden op de website van de CBFA bekendgemaakt.265 De Commissie vertegenwoordigt alle betrokkenen uit de verzekeringssector en bestaat uit vertegenwoordigers
die
de
verzekeringstussenpersonen,
belangen gebruikers,
van
de
industrie
verzekeringsondernemingen, en
handelsondernemingen
vertegenwoordigen. Tevens zetelen een aantal deskundigen in de Commissie.266
AFDELING 4. CONTROLEWET EN HAAR UITVOERINGSBESLUITEN 151. De Controlewet heeft tot doel om de rechten en de belangen van verzekeringsnemers, verzekerden en derden betrokken bij de verzekeringsovereenkomsten te beschermen.267 De Controlewet was de Belgische anticipatie op de komst van de eerste generatie richtlijnen. De nieuwe regels die een versterkte controle op de verzekeringsondernemingen en hun producten inhielden
focusten
op
verzekeringsondernemingen.
de
gezondheid
en
de
voorzichtigheid
van
de
268
264
Art. 41§1 Controlewet. Doc. C 2005/5 van de CBFA omtrent het Huishoudelijk Reglement Commissie voor Verzekeringen. 266 Art. 41§2 Controlewet; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 125. 267 Art. 1 Controlewet; K. HINTJENS, “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s Verzekeringshandboek, Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-01. 268 J.M. DELPORTE, “Commentaire de la loi du 19 juillet 1991 relative au contrôle des assurances”, R.G.A.R. 1992, nr. 11.918, (1) 1 r°. 265
61
152. Om te voorzien in een adequate bescherming voorziet de Controlewet in bepalingen die betrekking hebben op de bedrijfsvoering van de verzekeringsondernemingen, door o.a. de toegangs- en uitoefeningsvoorwaarden tot het verzekeringsbedrijf vast te leggen.269 Daarnaast legt zij prudentiële regels vast die betrekking hebben op de organisatie van de controle op de verzekeringsondernemingen en hun activiteiten. Het gaat om een financiële controle die erop gericht is een financiële stabiliteit in stand te houden en een economische gezonde verzekeringsonderneming te presenteren aan de verzekeringsnemers om hun bescherming te garanderen.270 Onderafdeling 1. Toepassingsgebied271 153. De Controlewet is van toepassing op alle in België gevestigde ondernemingen. Dit houdt dus
in
dat
alle
Belgische
verzekeringsondernemingen
en
alle
buitenlandse
verzekeringsondernemingen met een vestiging in België onder het toepassingsgebied van de Controlewet vallen. Tevens geldt ze voor buitenlandse verzekeringsondernemingen die in België het verzekeringsbedrijf uitoefenen zonder er een vestiging te hebben.272
273
Volgens
deze bepaling hebben we dus te maken met verzekeringsondernemingen met een hoofdzetel in een andere lidstaat van de EU die hun diensten aanbieden op de Belgische markt op basis van de vrije dienstverlening.
154. De Controlewet gaat in art. 2§2, §3 en §4 over tot respectievelijk enkele uitzonderingen, uitbreidingen en vrijstelling van het toepassingsgebied. Zo sluit zij een aantal categorieën van verzekeringsondernemingen van het toepassingsgebied van de Controlewet uit. Ze geldt niet voor verzekeringsmaatschappijen die in België geen directe verzekeringen aanbieden274, tevens worden maatschappijen van onderlinge bijstand volgens de Wet van 23 juni 1984 en ondernemingen die een hulpverleningsactiviteit uitoefenen uitgesloten.275 269
Art. 1 Controlewet; K. HINTJENS, “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s Verzekeringshandboek, Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-01. 270 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 95. 271 Art. 2 Controlewet. 272 Art. 2§1 Controlewet. 273 Een vestiging wordt door art. 2§1 lid 2 van de Controlewet omschreven als elke permanente aanwezigheid van een onderneming op het Belgisch grondgebied, zelfs indien die aanwezigheid niet de vorm heeft van een bijkantoor of een agentschap maar bestaat uit een gewoon bureau dat door het eigen personeel van de onderneming wordt beheerd of door een zelfstandig persoon die evenwel gemachtigd is om voor de onderneming duurzaam op te treden zoals een agentschap zou doen. 274 Art. 2§1 Controlewet. 275 Uitzondering, art. 2§2 Controlewet.
62
Vervolgens werd aan de Koning de mogelijkheid toegekend om de bepalingen van de Controlewet wat uit te breiden en van toepassing te stellen op een aantal onderlinge verzekeringsverenigingen en verschillende instellingen voor bepaalde verrichtingen.276 Tevens kan de Koning verzekeringsondernemingen geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de toepassing van de Controlewet voor wat betreft enkele bijzondere verzekeringsverrichtingen die o.a. betrekking hebben op vervoer, industriële of commerciële risico’s, herverzekering en medeverzekering enz.277 Ten
slotte
werd
aan
de
Koning
de
mogelijkheid
toegekend
om
buitenlandse
verzekeringsondernemingen te ontslaan van de verplichtingen die in de Controlewet vastgelegd zijn en dit met het oog op de uitvoering van verplichtingen die voor België uit internationale verdragen of overeenkomsten voortvloeien.278 Deze bepaling maakte het mogelijk om de Europese reglementering omtrent vrije vestiging en vrije dienstverlening in de Belgische regelgeving te implementeren.279
155. Op basis van de Controlewet kunnen we een onderscheid doorvoeren tussen de materiële controle en de financiële controle die op een verzekeringsonderneming wordt uitgeoefend. Het zijn vooral de bepalingen die betrekking hebben op de financiële controle die vereisten en voorwaarden
met
betrekking
tot
boekhoudkundige
aspecten
opleggen
aan
verzekeringsondernemingen om de solvabiliteit van een verzekeringsonderneming constant te houden.280
Onderafdeling 2. Vergunning en enige vergunning 156. De toelating tot het uitoefenen van het verzekeringsbedrijf wordt, zoals de Europese richtlijnen voorschrijven, afhankelijk gesteld van het verkrijgen van een vergunning.281 Het verkrijgen van dergelijke vergunning kan enkel indien verschillende in de wet vastgelegd voorwaarden voldaan zijn. De potentiële verzekeringsonderneming dient een aanvraag tot toelating, vergezeld van verschillende bijlagen die aantonen dat de voorwaarden gesteld in de Controlewet zijn vervuld, aan het adres van de CBFA te formuleren.282 De aanvraag tot 276
Uitbreiding, art. 2§3 Controlewet. Vrijstelling, art. 2§4 Controlewet. 278 Art. 2§5 Controlewet. 279 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 97. 280 K. HINTJENS, “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s Verzekeringshandboek, Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-01. 281 Art. 3 Controlewet. 282 Art. 5 Controlereglement. 277
63
toelating moet verscheidene inlichtingen en bescheiden bevatten, die onder meer betrekking hebben op de statuten, de beheerders, aandeelhouders of vennoten, het programma van werkzaamheden dat alle technische en financiële gegevens dient te bevatten en een bewijs van samenstelling van het vereiste minimumgarantiefonds.283
157. Zoals eerder besproken geldt in de Europese Unie voor de verzekeringssector het principe van de enige vergunning. Het volstaat voor een verzekeringsonderneming om een vergunning te krijgen van de toezichthoudende overheidsinstantie van de lidstaat van herkomst waar de verzekeringsonderneming gevestigd is. Op basis van deze vergunning kan de verzekeringsonderneming haar diensten in alle lidstaten van de EU aanbieden en uitoefenen. Art. 64 van de Controlewet bepaalt dan ook dat verzekeringsondernemingen in België verzekeringsverrichtingen kunnen uitoefenen door middel van het openen van een bijkantoor of op basis van de vrije dienstverrichting indien zij in de lidstaat van herkomst een vergunning verkregen. België kan echter, op basis van redenen van algemeen belang, wel nog wettelijke
en
reglementaire
verzekeringsondernemingen
die
bepalingen op
basis
vastleggen van
een
die
enige
gelden
vergunning
voor in
de
België
verzekeringsverrichtingen wensen uit te oefenen.
158. Artikel 6bis van de Controlewet voorziet dan ook in een inlichtingsprocedure waarbij de CBFA contact opneemt met de nationale toezichthouders van een andere lidstaat van de EU indien zij geconfronteerd wordt met een verzekeringsonderneming die van deze toezichthouder uit de andere lidstaat een vergunning kreeg.284 Elke verzekeringsonderneming kan dus in België verzekeringsactiviteiten uitoefenen in vrije dienstverlening of door middel van het openen van een bijkantoor op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst een dossier verstrekken aan de CBFA waarin een aantal vermeldingen vereist zijn. Zo moet uiteraard een bewijs geleverd worden dat de bevoegde instantie van de lidstaat van herkomst een vergunning verleende voor de takken die de verzekeringsonderneming wenst uit te oefenen. Tevens moet een attest afgeleverd
worden
dat
de
verzekeringsonderneming
over
een
adequate
minimumsolvabiliteitsmarge beschikt. Van zodra de verzekeringsonderneming door de bevoegde instantie van de lidstaat van herkomst op de hoogte is gesteld van de officiële
283
Art. 5 Controlewet. Art. 6bis Controlewet; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 98. 284
64
datum van mededeling aan de CBFA van het dossier, kan zij in België starten met de uitoefening van haar activiteiten.285
Onderafdeling 3. Bedrijfsstructuur §1. Vorm en doel 159.
De
verzekeringsonderneming
moet
opgericht
worden
in
een
verplichte
vennootschapsvorm met rechtspersoonlijkheid, zoals een vennootschap op aandelen, een coöperatieve vennootschap of een onderlinge verzekeringsvereniging.286 Hierop wordt een uitzondering gevormd door de onderlinge verzekeringsverenigingen die geacht worden rechtspersoonlijkheid te hebben bij publicatie van de statuten in het Belgisch Staatsblad.287
160. Het vennootschapsdoel is beperkt. Het doel kan bestaan uit verzekering, kapitalisatie of beheer van gemeenschappelijke pensioenfondsen alsook tot de verrichtingen die er rechtstreeks uit voortvloeien.288 Een verzekeringsonderneming kan om wille van die beperking haar activiteiten dus niet uitbreiden tot bv. bankactiviteiten. Rationale hiervoor ligt in de bescherming van de solvabiliteit van de verzekeringsonderneming.
161. Elke bepaling die nadelig is voor verzekeringsnemers, verzekerden of begunstigden dienen uit de statuten van de verzekeringsonderneming geweerd te worden.289
162. Elke verzekeringsonderneming is onderworpen aan de bepalingen die van toepassing zijn op de naamloze vennootschappen met betrekking tot de publicatie van de jaarrekening en de publicatie en wijziging van oprichtingsakten.290
285
Art. 67, art. 68 Controlewet. Art. 8 Controlewet. 287 Art. 11 Controlewet. 288 Art. 9 Controlewet. 289 Art. 9 Controlewet, L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 99. 290 Art. 10 Controlewet; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 99. 286
65
§2. Geschiktheid van aandeelhouders en leiding van de verzekeringsonderneming 163. Vervolgens werden enkele voorwaarden opgesteld die betrekking hebben op de leiding en de aandeelhouders van de verzekeringsonderneming. Krachtens de Controlewet wordt belang gehecht aan kwaliteit en transparantie met betrekking tot de aandeelhouders en vennoten.291 Zo moeten de aandeelhouders, vennoten of leden die een gekwalificeerde deelneming292 bezitten in de onderneming “geschikt” te zijn, en dit in het kader van de noodzaak van een gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering.293 Tevens moet de CBFA op voorhand op de hoogte gebracht worden van het voornemen van elke natuurlijke persoon of rechtspersoon om rechtstreeks of onrechtstreeks een gekwalificeerde deelneming in een verzekeringsonderneming te verwerven. Het zelfde geldt indien een natuurlijk persoon of een rechtspersoon zijn gekwalificeerde deelneming op zo’n wijze vergroot dat hierdoor de door hem gehouden stemrechten en aandelen bepaalde percentages overschrijdt.294
164. De leiding van de verzekeringsondernemingen dient te worden toevertrouwd aan ten minste twee personen. Zij dienen over de vereiste professionele betrouwbaarheid en de bij hun functies passende ervaring te beschikken.295 Bij de aanvraag tot het verkrijgen van de vergunning moet men dan ook de identiteit van de beheerders en de met de bedrijfsvoering van de onderneming belaste personen meedelen.296 De verzekeringsonderneming kan onder geen enkele vorm leningen toestaan aan zijn bestuurders, zaakvoerders of directeurs, behalve onder de voorwaarden die aanvaard werden door de CBFA.297
291
J.M. DELPORTE, “Commentaire de la loi du 19 juillet 1991 relative au contrôle des assurances”, R.G.A.R. 1992, nr. 11.918, (1) 1 r°. 292 Krachtens art. 23bis§4 van de Controlewet is er sprake van een gekwalificeerde deelneming in de verzekeringsonderneming indien iemand rechtstreeks of onrechtstreeks ten minste 10% van het kapitaal of van de stemrechten bezit of elke andere mogelijkheid om een invloed van betekenis uit te oefenen op de bedrijfsvoering van de onderneming waarin wordt deelgenomen. 293 Art. 8 Controlewet. 294 Art. 23bis Controlewet; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 121. 295 Art. 90§1 Controlewet; M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 20. 296 Art. 5 Controlewet; J.M. DELPORTE, “Commentaire de la loi du 19 juillet 1991 relative au contrôle des assurances”, R.G.A.R. 1992, nr. 11.918, (1) 2 r°. 297 Art. 9bis Controlewet.
66
Onderafdeling 4. Materiële controle 165. De materiële controle die op verzekeringsondernemingen wordt uitgeoefend heeft betrekking op de tarieven, voorwaarden en documenten die betrekking hebben op het sluiten en het uitvoeren van de verzekeringscontracten en hun congruentie met de bepalingen in de Controlewet. Zoals eerder vermeld in het kader van de Europese harmonisatie kan een toezichthoudende instantie enkel een “a posteriori” controle doorvoeren. De vroeger gehanteerde “a priori” controle waarbij tarieven en voorwaarden aan de toezichthoudende overheid voorgelegd moesten worden én goedkeuring dienden te krijgen voor zij gehanteerd werden werd afgeschaft. Art. 19 van de Controlewet stelt dat de gehanteerde tarieven, voorwaarden en documenten met betrekking tot het sluiten en uitvoeren van verzekeringscontracten in overeenstemming moeten zijn met de regels vastgelegd in de Controlewet. Daar blijft het echter niet bij, de Controlewet gaat nog een stap verder door het principe van de “wettelijke conversie” te hanteren. Volgens de “wettelijke conversie” worden alle clausules en overeenkomsten die niet in overeenstemming zijn met de Controlewet of haar uitvoeringsbesluiten geacht in overeenstemming te zijn met deze wettelijke bepalingen vanaf het sluiten van de overeenkomst.298 Bepalingen die in de overeenkomst werden opgenomen in strijd met de Controlewet of haar uitvoeringsbesluiten worden aldus geacht niet in de overeenkomst te zijn opgenomen waardoor de overeenkomst geacht wordt te zijn opgesteld volgens de Controlewet.
Onderafdeling 5. Prudentiële reglementering 166. De prudentiële reglementering start met regels die een splitsing van de activiteiten van een verzekeringsonderneming voorop stellen. Daarnaast bestaat zij uit bepalingen die betrekking
hebben
op
de
solvabiliteit
en
de
solvabiliteitsmarge
van
een
verzekeringsonderneming, het garantiefonds en de minimumomvang van dit fonds, alsook de technische reserves of provisies en de dekkingswaarden. Deze aspecten moeten allen instaan voor een stabiele solvabiliteit van een verzekeringsonderneming zodat de verzekeringsnemer een stabiliteit en constante, gezonde verzekeringsonderneming gegarandeerd kan worden.
298
Art. 19 bis Controlewet.
67
§1. Splitsing van activiteiten 167. De toelating tot uitoefening van verzekeringsactiviteiten wordt verleend per verzekeringstak of per groep van verzekeringstakken, die door de Koning worden vastgelegd.299 Bijlagen I en II van het Controlereglement geven de indeling in verzekeringstakken en groepen van verzekeringstakken aan. Bijlage I voert een onderscheid door tussen de activiteiten “niet-leven”300 en de activiteiten “leven”, waarbij elke categorie onderverdeeld wordt in 18 takken voor de activiteiten “niet-leven” en 9 takken voor de activiteiten “leven”. Bijlage II klasseert de takken “niet-leven” en “leven” in 9 groepen.301 De verzekeringsondernemingen die hun activiteiten wensen uit te breiden tot één of meerdere andere verzekeringstakken dan dat hun oorspronkelijke vergunning toelaat, kunnen mits de in het Controlereglement vastgelegde procedure en toelatingsvoorwaarden overgaan tot een aanvraag tot uitbreiding van hun activiteiten.302
168. Het is voor elke verzekeringsonderneming naar Belgisch recht die een activiteit “nietleven” uitoefent, verboden om tegelijkertijd een activiteit “leven” uit te oefenen.303 Er wordt echter wel voorzien in een uitzondering: de hierboven vermelde verzekeringsondernemingen die voor 27 november 1992 reeds activiteiten “leven” uitoefenden mogen die activiteiten voortzetten. Daarnaast mogen de ondernemingen die één of meerdere takken die behoren tot de groep “leven” uitoefenen ook een activiteit uitoefenen die behoort tot de tak “Ongevallen” of “Ziekte”. Het is echter wel zo dat de ondernemingen die een cumul zoals hierboven omschreven uitoefenen, een scheiding van de rekeningen dienen door te voeren zodat de resultaten van de groepen “niet-leven” en “leven” gescheiden en duidelijk blijven.304 De CBFA kreeg de taak toegewezen om er op toe te zien dat de rekeningen van een Belgische onderneming die bedrijvig is in één van de groepen van activiteiten en die financiële, commerciële of administratieve banden heeft met een onderneming werkzaam in de andere groep van 299
Art. 4 lid 2 en lid 3 Controlewet; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 99. 300 De categorie “niet-leven” wordt vaak vermeld onder de benaming “B.O.A.R.”: brand, ongevallen en andere risico’s. 301 Bijlagen I en II bij het Koninklijk Besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, BS 11 april 1994. Hierna volgend wordt dit reglement het Controlereglement genoemd; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 98. 302 Art. 7 Controlereglement. 303 Art. 14§2 Controlewet; K. HINTJENS, “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s Verzekeringshandboek, Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-16. 304 Art. 14§2, lid 2, 3 en 4 Controlewet.
68
activiteiten, niet worden vervalst door overeenkomsten tussen deze ondernemingen gesloten of door regelingen die de verdeling van kosten en inkomsten zouden kunnen beïnvloeden.305
169. Voor elk van beide groepen van activiteiten “leven” en “niet-leven” die in België worden uitgeoefend dienen de verzekeringsondernemingen een afzonderlijk beheer en een afzonderlijke boekhouding per tak of per groep van takken door te voeren dat plaatsvindt per kalenderjaar.306 Met deze maatregel beoogt
met een
besmetting van
eventuele
solvabiliteitsproblemen in een bepaalde tak naar een andere tak te voorkomen. Verzekeringsondernemingen dienen te beschikken over een aan hun werkzaamheden aangepaste beleidsstructuur, administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controle.307
§2. Solvabiliteit en solvabiliteitsmarges 170. Art. 15 van de Controlewet behandelt de solvabiliteitsmargevereisten en de vereisten die betrekking hebben op het (minimum)garantiefonds.
171. De solvabiliteit van een verzekeringsonderneming gaat na in welke mate een verzekeringsonderneming
de
mogelijkheid
en
het
vermogen
heeft
om
zijn
verzekeringsverplichtingen ten aanzien van de verzekeringsnemers na te komen. Ze geeft de verhouding weer tussen het eigen vermogen en het vreemd vermogen van de verzekeringsonderneming. Om wille van de reeds eerder aangehaalde informatie-asymmetrie en inverse productiecyclus is het voor een verzekeringsonderneming vaak niet mogelijk om te bepalen wat haar toekomstige verplichtingen zullen zijn.
172. Om aan deze problematiek tegemoet te komen wordt van een verzekeringsonderneming vereist dat zij voorziet in een solvabiliteitsmarge. De solvabiliteitsmarge fungeert als een bufferkapitaal of superbeveiliging waarbij méér wordt voorzien dan wat noodzakelijk zou zijn voor een verzekeringsonderneming om haar verplichtingen ten aanzien van de
305
Art. 14§2 5 Controlewet. Art. 14§3 Controlewet. 307 Art. 14bis Controlewet. 306
69
verzekeringsnemers
na
te
komen.
Ze
creëert
een
ruimte
waarbinnen
een
verzekeringsonderneming eventuele financiële moeilijkheden kan opvangen.308
173. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende concepten die betrekking hebben op de solvabiliteitsmarge. Zo bestaat de verplichte of vereiste solvabiliteitsmarge uit het kapitaal
waarover
een
verzekeringsonderneming
dient
te
beschikken
om
de
verzekeringsactiviteit uit te oefenen waarvoor hem een vergunning is verleend. Wanneer men spreekt over de vermogensbestanddelen die aangewend mogen worden voor de dekking van de vereiste solvabiliteitsmarge spreekt men van de beschikbare solvabiliteitsmarge. Het garantiefonds is dan weer gelijk aan een derde deel van de solvabiliteitsmarge. Dit garantiefonds dient evenwel steeds een minimumomvang te hebben, men spreekt dan van het minimumgarantiefonds.309
174. Met het oog op de Solvency II-Richtlijn, waarover later meer, en de omzetting ervan in de nationale wetgeving op uiterlijk 31 oktober 2012 voer ik slechts een korte bespreking door van de huidige bepalingen die betrekking hebben op de solvabiliteitsmarges.
175. De solvabiliteitsmarge wordt door de Controlewet omschreven als het vermogen van de verzekeringsonderneming dat niet dient ter dekking van enige voorzienbare verplichting, na aftrek van de onlichamelijke bestanddelen.310 Een verzekeringsonderneming dient, krachtens de Controlewet, een voldoende solvabiliteitsmarge te voorzien met betrekking tot het geheel van hun verrichtingen.311 De elementen waaruit de solvabiliteitsmarge is samengesteld worden opgesomd in de Controlewet, de wijze van berekening en het niveau dat ze dient te bereiken wordt door het Controlereglement vastgelegd.
308
COM/2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op schadeverzekeringsondernemingen. 309 COM/2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op schadeverzekeringsondernemingen. 310 Art. 15§2 Controlewet. 311 Art. 15§1 Controlewet.
een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor
70
a. samenstelling en bestanddelen van de beschikbare solvabiliteitsmarge312 176. Voor de activiteiten “niet-leven” en “leven” worden een aantal gemeenschappelijke elementen in aanmerking genomen voor de bepaling van de solvabiliteitsmarge. Het gaat om de volgende bestanddelen:313 - het gestort maatschappelijk kapitaal verhoogd met de uitgiftepremies - de wettelijke en vrije reserves die niet tegenover verplichtingen staan - de overgebrachte resultaten - de achtergestelde leningen tot beloop van de daadwerkelijk gestorte bedragen, waarbij de som van de achtergestelde leningen, het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal en de effecten met onbepaalde looptijd enkel een maximum van 50% van de beschikbare of vereiste solvabiliteitsmarge kan bereiken314 - het gecumuleerde preferent aandelenkapitaal waarbij de som van de achtergestelde leningen, het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal en de effecten met onbepaalde looptijd enkel een maximum van 50% van de beschikbare of vereiste solvabiliteitsmarge kan bereiken315. Onder het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal wordt verstaan het geheel van aandelen waarvan indien in vorige jaren het preferent dividend niet of niet geheel is uitgekeerd, en die als gevolg hiervan ook preferent blijven voor het achterstallige. Pas nadat alle achterstallige dividenden werden uitbetaald op de cumulatief preferente aandelen kunnen dividenden op gewone aandelen uitgekeerd worden.316 - effecten met een onbepaalde looptijd en andere instrumenten tot beloop van de daadwerkelijk gestorte bedragen waarbij opnieuw het principe geldt dat de som van de achtergestelde leningen, het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal en de effecten met onbepaalde looptijd enkel een maximum van 50% van de beschikbare of vereiste solvabiliteitsmarge kan bereiken317 - de helft van het niet-gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal van zodra het gestorte gedeelte 25% van het kapitaal bedraagt tot een maximum van 50% van de 312
Art. 15bis Controlewet; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 106. 313 Art. 15bis§1 Controlewet. 314 Naargelang welk bedrag het laagst is. 315 Naargelang welk bedrag het laagst is. 316 Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. 317 Naargelang welk bedrag het laagst is.
71
beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge318. Opdat een verzekeringsonderneming dit element zou kunnen aanwenden bij de samenstelling van de solvabiliteitsmarge dient zij de verzekeringsonderneming een met bewijzen gestaafd verzoek bij de CBFA indienen en haar akkoord bekomen.319
177. Vervolgens komen voor de activiteiten van de groep “niet-leven” tevens volgende bestanddelen in aanmerking indien de verzekeringsonderneming een met bewijzen gestaafd verzoek richten aan de CBFA die haar akkoord dient te verlenen:320 - de suppletiebijdragen die onderlinge verzekeringsverenigingen van hun leden uit hoofde van het boekjaar kunnen eisen. Bij het toekennen van haar akkoord gaat de CBFA na of de onderneming statutair of contractueel effectief de mogelijkheid heeft om dergelijke bijdragen ook te vragen en onder welke voorwaarden. De verzekeringsnemer zal in elk geval kennis moeten kunnen hebben van deze mogelijkheid via het verzekeringscontract.321 - de meerwaarden die voortvloeien uit de waardering van de activa zolang deze nettoreserves geen uitzonderlijk karakter hebben.
178. Voor de activiteiten van de groep “leven” neemt men naast de gemeenschappelijke bestanddelen tevens volgende bestanddelen in acht voor de samenstelling van de solvabiliteitsmarge: - het fonds voor toekomstige toewijzingen wanneer dit kan worden gebruikt tot dekking van eventuele verliezen en indien het niet beschikbaar is gesteld voor uitkering aan verzekeringsnemers.322 Het gaat om het positieve resultaat van de technische rekening levensverzekering waarover op de datum van afsluiting van het boekjaar nog geen beslissing is genomen om het bedrag aan de aandeelhouders of aan de verzekerden uit te keren.323
318
Naargelang welk bedrag het laagst is. Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. 320 Art. 15bis§3 Controlewet. 321 Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. 322 Art. 15bis §1 4° Controlewet. 323 Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. 319
72
- de meerwaarden die voortvloeien uit de waardering van de activa zolang deze nettoreserves geen uitzonderlijk karakter hebben mits een met bewijzen gestaafd verzoek aan en een akkoord van de CBFA. - de niet-afgeschreven acquisitiekosten die in de technische voorzieningen zijn vervat mits een met bewijzen gestaafd verzoek aan en een akkoord van de CBFA. De acquisitiekosten omvatten de kosten die rechtstreeks of onrechtstreeks ontstaan bij het sluiten van een overeenkomst. Het zijn de kosten die gemaakt worden om de overeenkomst te sluiten zoals afsluitprovisies, kosten voor het aanvragen en opmaken van polissen, administratiekosten, kosten van medische keuring, etc.324 - de toekomstige winsten van de onderneming voor een bedrag dat niet hoger is dan 25% van de beschikbare solvabiliteitsmarge of de vereiste solvabiliteitsmarge325 mits een met bewijzen gestaafd verzoek aan en een akkoord van de CBFA.326 De Controlewet geeft aan hoe het bedrag van de toekomstige winsten berekend dient te worden. Tevens dient er een actuarieel verslag opgesteld te worden waarin aangegeven wordt dat deze winsten in de toekomst waarschijnlijk ook daadwerkelijk gerealiseerd zullen worden.327
179. Om de solvabiliteitsmarge accuraat samen te stellen dient er van som van de bovenstaande bestanddelen enkele elementen afgetrokken worden. Ten eerste geeft de Controlewet aan dat de onlichamelijke bestanddelen afgetrokken moeten worden van de bestanddelen van de samengestelde solvabiliteitsmarge.328 Tevens
moeten
de
eigen
aandelen
in
mindering
gebracht
worden.
Een
verzekeringsonderneming die rechtstreeks eigen aandelen aanhoudt dient ze in mindering te brengen van de bestanddelen van de solvabiliteitsmarge.329 Ook deelnemingen van de verzekeringsonderneming in andere verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, financiële instellingen en financiële holdings worden in mindering gebracht.330
324
PRICEWATERHOUSE COOPERS NV, Verzekeringsmaatschappijen: verslaggeving en toezicht, Kluwer, 2002, 49. Naargelang welk bedrag het laagst is. 326 Art. 15bis§3 Controlewet. 327 Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. 328 Art. 15§2 Controlewet. 329 Art. 15bis§4 Controlewet; Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. 325
73
b. berekening van de vereiste solvabiliteitsmarge voor de activiteiten “niet-leven”331 180. De verplichte solvabiliteitsmarge wordt berekend op basis van de jaarlijkse premies en de gemiddelde schadelast van de laatste drie boekjaren332.333
181. Voor de eerste berekening ten opzichte van de premies wordt vertrokken van het hoogste bedrag van ofwel alle uitgegeven brutopremies of –bijdragen of alle verdiende brutopremies of –bijdragen van het laatste boekjaar. Daarbij worden de bedragen van de premies die gedurende het laatste boekjaar uit hoofde van herverzekering werden aangenomen opgeteld. Deze som wordt verminderd met het totaalbedrag van de gedurende het laatste boekjaar vernietigde premies of bijdragen, het totaalbedrag van belastingen, taksen en andere toeslagen geïnd voor rekening van derden op de samengestelde premies of bijdragen. De uitkomst van deze bewerking wordt in twee delen opgesplitst waarbij deel A bestaat uit vijftig miljoen euro, deel B omvat het resterende gedeelte van de uitkomst. Deel A wordt vermenigvuldigd met 18%, deel B wordt vermenigvuldigd met 16%. Vervolgens worden deel A en deel B opnieuw bij elkaar opgeteld. Deze uitkomst wordt vermenigvuldigd met het getal dat de voor de som van de laatste drie boekjaren bestaande verhouding aangeeft tussen het bedrag van de schaden die na aftrek van de uit hoofde van herverzekering invorderbare bedragen ten laste van de onderneming blijven en het bedrag van de brutoschaden waarbij dit verhoudingsgetal niet lager mag liggen dan 50%. De uitkomst van deze bewerkingen geeft de solvabiliteitsmarge weer.
182. Voor de tweede berekening ten opzichte van de schadegevallen telt men samen: de gemiddelde schaden die gedurende de laatste drie boekjaren in het kader van het directe verzekeringsbedrijf zijn betaald (opgeteld zonder aftrek van de schaden ten laste van de 330
Art. 15bis§4 Controlewet. Art. 18A Controlereglement; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 107-108. Voor een schematische weergave van de bewerkingen zie R. VAN GOMPEL, “Introduction” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T. Verz. 2009, dossier nr. 15, (13) 15 – 16. 332 Indien de verzekeringsonderneming hoofdzakelijk één of meerdere risico’s van krediet, storm, hagel of vorst dekken wordt de referentieperiode voor de berekening van de gemiddelde schadelasten van drie jaar verlengd naar zeven jaar. 333 Art. 18 Controlereglement; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 107; Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. 331
74
herverzekeraars), het bedrag van de schaden die gedurende diezelfde periodes uit hoofde van de aangenomen herverzekeringen zijn betaald en het bedrag van de voorzieningen voor te betalen schaden die aan het eind van het laatste boekjaar voor zowel het directe verzekeringsbedrijf als aangenomen herverzekeringen zijn gevormd. Van deze uitkomst wordt afgetrokken: de bedragen van de tijdens de drie boekjaren uitgeoefende verhaalsrechten en de bedragen van de voorzieningen voor te betalen schaden die aan het begin van het tweede boekjaar334 (voorafgaand aan het af te sluiten derde boekjaar) gevormd werden, zowel voor het directe verzekeringsbedrijf als voor de aangenomen herverzekeringen. Ook hier wordt een splitsing doorgevoerd. Eén derde335 van de uitkomst van bovenstaande bewerking wordt in twee delen verdeeld. Deel A bestaat uit vijfendertig miljoen euro, deel B omvat ook hier het resterende gedeelte. Deel A wordt vervolgens vermenigvuldigd met 26%, deel B met 23%. Beide delen worden opnieuw opgeteld waarna de uitkomst ook hier vermenigvuldigd wordt met het getal dat de voor de som van de laatste drie boekjaren bestaande verhouding aangeeft tussen het bedrag van de schaden die na aftrek van de uit hoofde van herverzekering invorderbare bedragen ten laste van de onderneming blijven en het bedrag van de brutoschaden waarbij dit verhoudingsgetal niet lager mag liggen dan 50%. De uitkomst van deze bewerkingen geeft de solvabiliteitsmarge weer.
Het bedrag van de vereiste solvabiliteitsmarge moet gelijk zijn aan de hoogste uitkomst van de twee hierboven gemaakte berekeningen.
c. berekening van de vereiste solvabiliteitsmarge voor de activiteiten “leven”336 183. Ook hier worden twee berekeningen doorgevoerd maar wordt niet de hoogste uitkomst van de twee in aanmerking genomen voor de vereiste solvabiliteitsmarge maar worden zij beiden opgeteld om de vereiste solvabiliteitsmarge te berekenen.
334
Indien we te maken hebben met een referentieperiode van zeven jaar in plaats van drie jaar (verzekeringsonderneming die hoofdzakelijk risico’s van krediet, storm, hagel of vorst dekt) hanteert men het bedrag van de voorzieningen voor te betalen schade aan het begin van het zesde boekjaar voorafgaand aan het laatste (zevende) boekjaar gevormd om af te trekken van de eerder weergegeven som. 335 Of één zevende indien het gaat om een referentieperiode van zeven jaar. 336 Art. 18B Controlereglement; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 109.
75
184. Voor de eerste berekening wordt het gedeelte dat gelijk is aan 4% van de voorziening voor de verzekering “leven” dat betrekking heeft op de rechtstreekse zaken en de in herverzekering aangenomen zaken zonder aftrek van de herverzekering vermenigvuldigd met de voor het laatste boekjaar bestaande verhouding tussen het bedrag van de voorziening “leven” met aftrek van de in herverzekering afgestane zaken en het brutobedrag van deze voorziening waarbij deze verhouding in geen geval kleiner mag zijn dan 85%.
185. Voor de tweede berekening wordt het gedeelte dat gelijk is aan 0,3% van de nietnegatieve risicokapitalen, ten laste van de onderneming, vermenigvuldigd met de voor het laatste boekjaar bestaande verhouding tussen het bedrag van de risicokapitalen, ten laste van de onderneming, en het bedrag van de risicokapitalen zonder aftrek van de herverzekering. Deze verhouding mag in geen geval kleiner zijn dan 50%.
§3. Waarborgfonds 186. Er wordt voor het eerst een vermelding gemaakt van het waarborgfonds in art. 5, 6° van de Controlewet volgens dewelke bij elke aanvraag tot toelating een bewijs gevoegd moet worden dat aantoont dat het minimumwaarborgfonds is samengesteld. Art. 15ter bepaalt dat het waarborgfonds één derde bedraagt van de solvabiliteitsmarge.337 Het absolute minimum dat het waarborgfonds dient te bereiken wordt door de Koning vastgelegd volgens de categorieën van risico’s die in de betrokken takken begrepen zijn. Het Controlereglement prikt, onder impuls van de Richtlijn 2002/13, het minimumwaarborgfonds vast op twee miljoen euro en drie miljoen euro, afhankelijk van de takken waarin de verzekeringsonderneming actief is.338 Wanneer de verzekeringsonderneming echter actief is in meerdere takken dan wordt voor de berekening van het waarborgfonds slechts rekening gehouden met die tak die het hoogste absolute minimum van het waarborgfonds vereist.339
§4. Technische reserves 187. De Controlewet legt verzekeringsondernemingen de verplichting op om te voorzien in technische voorzieningen.340 Deze voorzieningen bestaan uit technische reserves of provisies
337
Art. 15ter Controlewet; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 110. 338 Art. 19§1 Controlereglement. 339 Art. 19§2 Controlereglement. 340 Art. 16§1 Controlewet.
76
die gevormd worden op basis van de berekening van de verplichtingen die voortvloeien uit de uitvoering van de door de verzekeringsonderneming afgesloten verzekeringscontracten. Het is immers zo dat, om wille van de inverse productiecyclus, de verzekeringscontracten uitgestelde verzekeringsverbintenissen creëren.341 De verzekeringsonderneming heeft dan de taak om een raming door te voeren met betrekking tot de lopende overeenkomsten en de overeenkomsten die nog niet vereffend zijn342, waarbij zij gaat berekenen welke last in een volgend boekjaar voorzien dient te worden waarvan het bedrag of de realisatie van het risico niet
zeker
is.343
De
technische
reserves
geven
dus
een
overzicht
van
de
verzekeringsverbintenissen die lopende zijn maar waarvan er nog geen uitvoering plaats vond en moeten het de verzekeringsonderneming mogelijk maken de verbintenissen die zij in de verzekeringscontracten is aangegaan na te komen.344
188. De berekening en het te bereiken minimumbedrag van de technische reserves of provisies wordt toegewezen aan de Koning en vindt men terug in het Controlereglement. Globaal kan men vier soorten technische reserves onderscheiden.
189. In de eerste plaats dient een verzekeringsonderneming technische reserves aan te leggen voor niet-verdiende premies en lopende risico’s.345 Verzekeringscontracten bestaan over het algemeen uit jaarcontracten. De premie die men betaald heeft dan ook betrekking op de dekking van een risico voor één jaar. Het te dekken of “verzekerde” jaar valt echter vaak niet samen met het boekjaar zodat de betaalde premie niet in het boekjaar waarin het verzekeringscontract is afgesloten geboekt kan worden. Een deel van de premie zal immers betrekking hebben op het resterende deel van het verzekerde jaar en zal naar het volgend boekjaar overgedragen moeten worden. Dit over te dragen deel van de premies wordt op de reserverekening onder de lopende risico’s geboekt en vormt een reserve voor deze lopende risico’s.346 190. Ten tweede onderscheidt men de provisies voor de te betalen schadegevallen.347 Het is voor een verzekeringsonderneming niet altijd mogelijk om de schadegevallen die in een 341
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 110. Art. 16§1 lid 2 Controlewet. 343 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 111. 344 M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 21. 345 Art. 11§1, A, 1° Controlereglement. 346 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 112. 347 Art. 11§1, A, 2° Controlereglement. 342
77
bepaald boekjaar worden aangemeld, onmiddellijk en in hetzelfde boekjaar te vergoeden. Tevens is het mogelijk dat de verzekeringsonderneming reeds overgaat tot gedeeltelijke vergoeding, waarbij het resterende gedeelte in een volgend boekjaar wordt overgemaakt. Dit betekent dus dat een verzekeringsonderneming op het eind van een boekjaar zal moeten nagaan welke schadelasten of welk gedeeltes ervan nog uitbetaald dienen te worden. Deze bedragen worden op de reserverekening voor de te betalen schadegevallen geboekt en dienen als reserve voor de nog (gedeeltelijk) uit te voeren verzekeringsverbintenissen waarvan de realisatie zich in een vorig boekjaar voordeed.348
191. Ten derde onderscheidt men de voorziening voor egalisatie en catastrofen. Deze reserve wordt aangelegd met het oog op bijzondere risico’s en onvoorzienbare schadegevallen. Ze dient aangelegd te worden met de bedoeling om komende jaren niet-technische verliezen te compenseren en bijzondere risico’s te dekken. Ze moet aangelegd worden voor o.a. kredietrisico’s, risico’s die betrekking hebben op natuurelementen, risico’s met betrekking tot kernenergie en milieuverontreiniging, lucht- en ruimtevaartrisico’s,...349 192. De laatste bijzondere reserve wordt gevormd door de wiskundige reserve.350 De wiskundige reserve is vooral van belang binnen de activiteiten “leven”. In principe is zal in het kader van bv. een levensverzekering de premie stijgen naargelang de leeftijd van de verzekerde toeneemt. Om te vermijden dat de verzekerde met een steeds hoger wordende premie geconfronteerd zou worden hanteert men echter de genivelleerde premie. De genivelleerde premie is een premie die constant blijft in de tijd. In het eerste deel van de periode betaalt de verzekerde eerst een genivelleerde premie die hoger ligt dan de premie die hij zou moeten betalen in functie van zijn leeftijd. Op een bepaald ogenblik in de tijd zijn de genivelleerde premie en de premie in functie van de leeftijd aan elkaar gelijk. Vanaf dat ogenblik komt de genivelleerde premie onder de premie in functie van de leeftijd te liggen. Gedurende de eerste periode wordt er aldus, door de hogere premie, een spaarkapitaal aangelegd. In de periode na de kruising van de genivelleerde premie met de premie in functie van de leeftijd ontstaat er een risico aangezien de genivelleerde premie onder de premie in functie van de leeftijd komt te liggen. Dit risico kan opgevangen worden door het spaarkapitaal dat gedurende de eerste periode werd aangelegd. Dit spaarkapitaal wordt de
348
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 112. Art. 11§1, A, 3° Controlereglement. 350 Art. 11§1, A, 4° Controlereglement. 349
78
wiskundige reserve genoemd. Ze wordt “wiskundig” genoemd om wille van het feit dat voor de berekening van de reserve en de genivelleerde premie een aantal belangrijke cijfers en berekeningen in acht genomen dienen te worden, waaronder de sterftecijfers, de duurtijd van de verbintenissen, etc.351
§5. Dekkingswaarden en het bijzonder vermogen 193. De Controlewet bepaalt dat de technische reserves op elk ogenblik gedekt moeten zijn door gelijkwaardige activa die aan de verzekeringsonderneming in volle eigendom toebehoren. Deze activa worden “dekkingswaarden” genoemd. De Koning bepaalt de aard van de dekkingswaarden, de regels omtrent hun lokalisatie, de raming ervan en de grenzen waarbinnen ze worden toegewezen.352 De dekkingswaarden dienen volgens het Controlereglement in functie te staan van de aard van de door de verzekeringsonderneming uitgeoefende verrichtingen, zodat de veiligheid, het rendement en de liquiditeit van de beleggingen van de verzekeringsonderneming gewaarborgd kunnen worden. De verzekeringsonderneming heeft de plicht om haar dekkingswaarden te diversifiëren en te spreiden.353
194. Het Controlereglement geeft vervolgens aan waar de dekkingswaarden gelokaliseerd dienen te worden, uit welke beleggingscategorieën zij kunnen bestaan, welke verhoudingen de dekkingswaarden al dan niet mogen aannemen, welke affectatiewaarden gehanteerd dienen te worden en welke congruentieregels gevolgd moeten worden. De lokalisatie heeft betrekking op de aanwezigheid van roerende en onroerende activa binnen de grenzen, gewoonlijk de grenzen van de Europese Unie.354 De beleggingscategorieën waarbinnen de dekkingswaarden gesitueerd kunnen zijn lopen uiteen van obligaties, kasbons, aankoop- en verkoopopties tot leningen met voldoende waarborg, vorderingen op verzekeringsnemers en zichtrekeningen. De CBFA kan in uitzonderlijke omstandigheden en voor een beperkte duur een andere lokalisatie en andere beleggingscategorieën toestaan zolang ook deze voldoen aan de vereisten van veiligheid,
351
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 113. Art. 16§2 Controlewet. 353 Art. 10§2 Controlereglement; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 114. 354 Art. 10§2 lid 3 Controlereglement; M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, 21. 352
79
rendement, liquidatie, diversificatie en spreiding.355 Tevens kan zij zich ook verzetten tegen bepaalde beleggingen indien zij redenen heeft om aan te nemen dat die beleggingen geen voldoende waarborgen meer bieden om te beantwoorden aan de hierboven aangehaalde vereisten.356 De dekkingswaarden mogen bepaalde verhoudingen uitgedrukt in percenten van het totaal van de technische voorzieningen niet overschrijden. Zo mag bv. slechts 10% van de dekkingswaarden belegd worden in aandelen, waardepapieren en obligaties.357 Deze percentages zijn uiteraard opgesteld met het oog op de diversificatie en spreiding van de dekkingswaarden. Met betrekking tot de dekkingswaarden dient men een aantal bijzondere waarderingsregels te hanteren. Zo voorziet het Controlereglement in een aantal bepalingen met betrekking tot de affectatiewaarde van de dekkingswaarden van de technische voorzieningen. Ze stelt dat bij de waardering van de dekkingswaarden een voorzichtigheidsbeginsel aangewend dient te worden, dat men rekening moet houden met de schulden die ontstonden als gevolg van de verwerving van de activa en legt waarderingsregels vast voor de waardering van de verschillende categorieën dekkingswaarden.358 De dekkingswaarden dienen tevens aan bepaalde congruentieregels te voldoen. Deze congruentieregels werden vastgelegd in Bijlage IV van het Controlereglement. Zij hebben betrekking op de uitdrukking verplichtingen in bepaalde valuta. Zo geldt bv. de regel dat indien de dekking van een overeenkomst niet in een bepaalde valuta is uitgedrukt, de verplichtingen van de verzekeraar geacht worden opeisbaar te zijn in de valuta van het land waar het risico gelegen is.359
195. Elke verzekeringsonderneming dient een doorlopende inventaris van dekkingswaarden bij te houden. Deze inventaris geeft aan dat het totale bedrag van de dekkingswaarden op elk ogenblik minstens gelijk is aan het bedrag van de technische voorzieningen. Ze vormt een register waarin alle activa die tot dekkingswaarden worden bestemd ingeschreven worden. De inschrijving van de waarden in het register van de dekkingswaarden brengt met zich mee dat de waarden vanaf de datum van inschrijving deel uitmaken van het bijzonder vermogen van
355
Art. 10§3, 16° Controlereglement; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 114. 356 Art. 10§8 Controlereglement. 357 Art. 10§4, 2° Controlereglement. 358 Art. 10§9 Controlereglement. 359 Bijlage IV van het Controlereglement omtrent de Congruentieregels, punt 2.
80
de verzekeringsonderneming.360 Het totaal van de dekkingswaarden vormt per afzonderlijk beheer immers een bijzonder vermogen dat bij voorrang is voorbehouden ter nakoming van de
verbintenissen
van
de
verzekeringsonderneming
tegenover
de
verzekerde
of
begunstigde.361 Het register wordt bijgehouden op de maatschappelijke zetel van de verzekeringsonderneming en wordt opgemaakt bij afsluiting van de jaarrekening, op de laatste dag van elk kwartaal en telkens de Controledienst dit noodzakelijk acht.362 §6. Herstel- en interventiemaatregelen363 196. Richtlijn 2002/13 breidde de herstel- en interventiemaatregelen van de CBFA gevoelig uit.
a. herstel 197. De door de Controlewet voorgeschreven bepalingen die betrekking hebben op de solvabiliteitsmarge, de technische voorzieningen en de dekkingswaarden zijn van essentieel belang om de stabiliteit en de gezondheid van de financiële situatie van een verzekeringsonderneming te garanderen. Daarom voorziet de Controlewet in enkele bijzondere bevoegdheden voor de CBFA. Zij kan bepaalde interventie- en herstelmaatregelen instellen indien zij geconfronteerd wordt met een verzekeringsonderneming die de vereisten met
betrekking
tot
de
solvabiliteitsmarge,
de
technische
voorzieningen
of
de
dekkingswaarden niet respecteert. Deze interventiemaatregelen van de CBFA dienen de financiële toestand van de verzekeringsonderneming opnieuw te herstellen.
198. Zo kan een verzekeringsonderneming waarvan de solvabiliteitsmarge de vereiste hoogte niet meer bereikt verplicht worden een herstelplan uit te werken en aan de CBFA binnen een bepaalde termijn voor te leggen om de solvabiliteitsmarge opnieuw op peil te brengen. In
360
Verordening nr. 12 van 22 januari 2002 van de Controledienst voor Verzekeringen tot vaststelling van de regels betreffende de doorlopende inventaris van de dekkingswaarden; L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 114. 361 Art. 18 Controlewet. 362 Verordening nr. 12 van 22 januari 2001 van de Controledienst voor Verzekeringen tot vaststelling van de regels betreffende de doorlopende inventaris van de dekkingswaarden, goedgekeurd door het Ministerieel Besluit van 30 maart 2001, tot goedkeuring van de Verordening nr. 12 van de Controledienst voor Verzekeringen tot vaststelling van de regels betreffende de doorlopende inventaris van de dekkingswaarden, BS 25 april 2001. 363 Art. 26 Controlewet.
81
uitzonderlijke omstandigheden kan de CBFA, indien zij van oordeel is dat de financiële toestand nog zal verslechteren, de vrije beschikking over de activa beperken of verbieden.364 Indien zou blijken dat de solvabiliteitsmarge het niveau van het waarborgfonds niet meer zou bereiken kan de CBFA de verzekeringsonderneming verplichten om op korte termijn een financieringsplan voor te leggen dat ook door de CBFA goedgekeurd dient te worden.365 Daarnaast kan de CBFA alle maatregelen treffen die de belangen van de verzekeringsnemers, de verzekerden en de begunstigden kunnen vrijwaren en een financieel saneringsplan eisen.366 Dit financieel saneringsplan kan door de CBFA zelfs geëist worden indien de verzekeringsonderneming nog over de vereiste solvabiliteitsmarge beschikt. Het maakt de CBFA mogelijk in te grijpen van zodra de rechten van de verzekeringsnemers, verzekerden en begunstigden bedreigd worden zodat ze niet meer hoeft te wachten tot er een tekort ontstaat in de vereiste solvabiliteitsmarge om in te kunnen grijpen.367
199. De CBFA kan verzekeringsondernemingen tevens verplichten om een hogere solvabiliteitsmarge samen te stellen om de garantie te kunnen bieden dat zij haar toekomstige verzekeringsverplichtingen zal kunnen blijven voldoen.368 Verder kan zij ook overgaan tot het lager waarderen van elementen van de beschikbare solvabiliteitsmarge. Indien de CBFA merkt dat de marktwaarde van bepaalde activa sterk gedaald is kan zij de minderwaarden die hieruit voortvloeien aftrekken van de bestanddelen van de beschikbare solvabiliteitsmarge.369
b. interventie 200.
Wanneer
de
CBFA
opmerkt
dat
zaken
fout
lopen
binnen
een
verzekeringsonderneming370 kan zij een termijn opgeven waarbinnen de zaken op punt gezet 364
Art. 26§2 lid 1 Controlewet; K. HINTJENS, “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s Verzekeringshandboek, Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-13. 365 Art. 26§2 lid 4 Controlewet K. HINTJENS, “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s Verzekeringshandboek, Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-13. 366 Art. 26§2 lid 6 Controlewet; K. HINTJENS, “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s Verzekeringshandboek, Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-13. 367 Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. 368 Art. 26§2 lid 8 Controlewet. 369 Circulaire D. 249 van de CBFA aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. 370 Indien een verzekeringsonderneming bv. de bepalingen van de Controlewet of haar uitvoeringsbesluiten zoals het Controlereglement niet respecteert, indien zou blijken dat de door de verzekeringsonderneming gehanteerde
82
dienen te worden. Indien de toestand na deze termijn niet opgelost is kan de CBFA overgaan tot een interventie in de verzekeringsonderneming door een bijzondere commissaris aan te stellen, bepaalde verrichtingen of activiteiten te verbieden, een overdracht van de volledige of gedeeltelijke portefeuille te verbieden of de vervangen op te leggen van de zaakvoerders of bestuurders.371
Onderafdeling 6. Financiële rapportering §1. Jaarrekening, balans, resultatenrekening, toelichting – algemeen 201. De Wet van 17 juli 1975 betreffende de boekhouding van ondernemingen372 legt aan de meeste Belgische ondernemingen de verplichting op om een jaarrekening op te stellen en die neer te leggen bij de Balanscentrale.373
202. Ondernemingen zijn volgens de Boekhoudwet verplicht om op passende wijze een boekhouding, aangepast aan de aard en omvang van haar bedrijf, bij te houden. In deze boekhouding moet weergegeven worden wat de verrichtingen, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van de onderneming zijn. Deze boekhouding dient, behoudens enkele uitzonderingen, gevoerd te worden volgens de regels van het dubbel boekhouden waarbij alle verrichtingen zonder uitstel, getrouw, volledig en chronologisch opgenomen worden.374
203. Aansluitend op de boekhouding dient de onderneming op het einde van het boekjaar de jaarrekening op te stellen. De jaarrekening bestaat uit de balans, de resultatenrekening en de toelichting.375 Zij moet opgesteld worden volgens de bepalingen van het K.B. van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek Vennootschappen.376 De jaarrekening geeft een overzicht van de financiële toestand van de onderneming waarbij ze op een duidelijke wijze wijze van beheer of haar financiële toestand geen voldoende waarborgen meer zou bieden voor een goede afwikkeling van haar aangegane verbintenissen of indien zou blijken dat de administratieve of boekhoudkundige organisatie leemtes vertoont. 371 Art. 26§4 Controlewet; J.M. DELPORTE, “Commentaire de la loi du 19 juillet 1991 relative au contrôle des assurances”, R.G.A.R. 1992, nr. 11.918, (1) 3 r°. 372 Wet van 17 juli 1975 betreffende de boekhouding van de ondernemingen, BS 4 september 1975. Hierna volgend wordt deze wet de Boekhoudwet genoemd. 373 Deze verplichting geldt in het algemeen voor de vennootschappen die naar Belgisch recht zijn opgericht onder de vorm van een NV, Comm. VA, BVBA, CVBA, ESV, VOF, Comm. V, CVOA. Ook het Europees economisch samenwerkingsverband en de Europese vennootschap naar Belgisch recht dienen een jaarrekening op te stellen en in te dienen. 374 Art. 2, 3, 4 Boekhoudwet. 375 Art. 22 K.B. van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek Vennootschappen, BS 6 februari 2001. 376 Art. 23 K.B. van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek Vennootschappen, BS 6 februari 2001.
83
weergeeft in welke mate er winst of verlies geleden werd door de onderneming. Daarom moet ze een getrouw beeld weer te geven van het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de onderneming.377
204. Zowel de balans als de resultatenrekening moeten opgesteld worden volgens de schema’s die als bijlage het K.B. van 30 januari 2001 vergezellen.378 De balans geeft weer waaruit het vermogen van de onderneming bestaat en hoe het vermogen gefinancierd werd. Zij wordt daarom in twee delen opgesplitst: aan de actiefzijde worden de activa van de onderneming weergegeven waarbij men de vermogensbestanddelen van de onderneming indeelt op basis van bestemming en ze klasseert onder de verschillende soorten activa.379 Zo vinden we onder meer de vaste activa (immateriële activa, materiële activa, financiële vaste activa etc.) en de vlottende activa (vorderingen, voorraden en bestellingen in uitvoering etc.) terug. Onder de passiefzijde wordt weergegeven met welke middelen de actiefbestanddelen van de onderneming gefinancierd worden. De actiefbestanddelen kunnen gefinancierd worden met eigen vermogen (kapitaal, uitgiftepremies, reserves, overgedragen winst of verlies etc.) van de onderneming of met vreemd vermogen (bestaande uit schulden waaronder bv. achtergestelde leningen, handelsschulden en voorzieningen voor risico’s en kosten).
205. De resultatenrekening geeft de verschillende posten weer die relevant zijn voor de onderneming, waarbij per post de opbrengsten en kosten worden opgenomen. De posten worden geklasseerd per rubriek en onderrubriek waardoor het mogelijk gemaakt wordt om een perfect overzicht te krijgen van de opbrengsten en kosten van de onderneming.
206. De toelichting tot de jaarrekening bevat een aantal wettelijk verplicht te vermelden gegevens, formuleert een samenvatting van de waarderingregels380 en geeft voor verschillende in de wet opgesomde posten telkenmale een staat of een toelichting weer bij de verschillende balansposten.381
377
H. COUSY, J. STUYCK en W. VAN GERVEN, Handels- en economisch recht, Deel 1 Ondernemingsrecht in Beginselen van het Belgisch privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1992, 199. 378 Art. 82 K.B. van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek Vennootschappen, BS 6 februari 2001. 379 H. COUSY, J. STUYCK en W. VAN GERVEN, Handels- en economisch recht, Deel 1 Ondernemingsrecht in Beginselen van het Belgisch privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1992, 200. 380 Elke vennootschap dient immers de regels vast te leggen die gehanteerd worden voor de waardering van onder andere de inventaris, de afschrijvingen, waardeverminderingen, etc. 381 Art. 91 K.B. van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek Vennootschappen, BS 6 februari 2001.
84
§2. Jaarrekening, balans, resultatenrekening, toelichting verzekeringsondernemingen 207. Voor de verzekeringsondernemingen gelden bijzondere regels voor de opstelling van de jaarrekening. Het K.B. van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen382 en het K.B. van 13 februari 1996 betreffende de geconsolideerde
jaarrekening
van
verzekeringsondernemingen
en
herverzekeringsondernemingen383 betekenden de omzetting naar Belgisch recht van de Richtlijn 91/674 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen384.385
208. De creatie van de ééngemaakte interne verzekeringsmarkt maakte het noodzakelijk om een coördinatie door te voeren van de waarborgen die werden geboden om de belangen van zowel
deelnemers
in
een
vennootschap
als
derden
te
beschermen.
Verzekeringsondernemingen kregen de mogelijkheid om (binnen de EU) over de landsgrenzen heen hun activiteiten uit te oefenen. Dit betekende dat een goede vergelijkbaarheid
van
de
jaarrekening
en
de
geconsolideerde
jaarrekening
van
verzekeringsondernemingen noodzakelijk was, zowel voor de crediteuren, debiteuren, aandeelhouders, verzekeringsnemers en het publiek in het algemeen. Omdat de indeling en inhoud van de jaarrekening van de verzekeringsondernemingen vaak grote verschillen vertoonde was het nodig om te voorzien in jaarrekeningen die dezelfde indeling en omschrijving van de posten vertoonde. Dit werd gerealiseerd door de Richtlijn 91/674.386
a. samenstelling resultatenrekening verzekeringsonderneming 209. Zoals reeds eerder vermeld vereist de Controlewet dat voor de twee activiteitengroepen “niet-leven” en “leven” een afzonderlijk beheer en een afzonderlijke boekhouding gevoerd moet worden om het mogelijk te maken om de resultaten van de beide groepen afzonderlijk weer te kunnen geven.387
382
Koninklijk Besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, BS 21 december 1994. 383 Koninklijk Besluit van 13 februari 1996 betreffende de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen, BS 9 maart 1996. 384 Richtlijn 91/674 van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen, Pb. L. 31 december 1991, afl. 374, 7 – 31. 385 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 115. 386 Overwegingen 1, 4, 6 van de Richtlijn 91/674 van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen. 387 Art. 14§3 Controlewet.
85
De vereiste van een afzonderlijke boekhouding voor de afzonderlijke groepen had zijn implicaties op de reglementering van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen.388 Ze bracht met zich mee dat de resultatenrekening van de jaarrekening uit drie delen bestaat: een technische rekening niet-leven, een technische verzekering leven, en een niet-technische rekening.389 De lasten en opbrengsten met betrekking tot de activiteit “niet-leven” worden opgenomen in de technische rekening “niet-leven”, de lasten en opbrengsten met betrekking tot de activiteit “leven” wordt op genomen in de technische rekening “leven”. De resterende lasten en opbrengsten worden op de niet-technische rekening geboekt. Daarenboven worden alle kosten en opbrengsten binnen elke rekening per tak geboekt390 en binnen elke tak aan één van de vier activiteiten toegewezen: acquisitie, schadegevallen, beleggingen of algemene administratiekosten.391
210. Het valt op dat er een groot verschil bestaat met de boekhouding en jaarrekeningen van handelsondernemingen die niet onder het K.B. betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen vallen. Men kan besluiten dat de verzekeringsondernemingen op een meer analytische wijze te werk gaan dan de handelsondernemingen. De kosten worden immers niet per soort opgenomen in de resultatenrekening maar worden eerst verspreid over de takken waar de kost gemaakt werd om vervolgens aan een activiteit toegewezen te worden. Men vertrok immers van het principe dat het steeds mogelijk moet zijn om de rendabiliteit van elke tak te kunnen bepalen op basis van de resultatenrekening. Dit wordt ook mogelijk gemaakt door het hanteren van bovenstaande werkwijze. Nadeel is echter dat het dan moeilijker wordt om het totaal van één kostensoort af te leiden uit de resultatenrekening.392
388
A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van verzekeringsondernemingen”, T. Acc. 1995, nr. 4, (18) 18. 389 Art. 12bis§1 K.B. van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, BS 21 december 1994; Bijlage 1 “Gedetailleerde balans en resultatenrekening” bij het K.B. van 17 november 1994 met betrekking tot de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, BS 21 december 1994; A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van verzekeringsondernemingen”, T. Acc. 1995, nr. 4, (18) 18. 390 Bv. binnen de niet-technische rekening “niet-leven” onder de tak B.O.A.R. of binnen de niet-technische rekening “leven” onder de tak “ziekte”. 391 A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van verzekeringsondernemingen”, T. Acc. 1995, nr. 4, (18) 19. 392 A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van verzekeringsondernemingen”, T. Acc. 1995, nr. 4, (18) 19.
86
b. registratie van de premies, acquisitie393 211. De premies worden, zoals hierboven vermeld, in de eerste plaats afzonderlijk geboekt op de technische resultatenrekeningen “niet-leven” en “leven”, afhankelijk van de activiteit waarvoor premies werden ontvangen. Voor de registratie van de premies hanteert men de verdiende brutopremies onder aftrek van de herverzekering. Rubriek 1 van zowel de technische rekening “niet-leven” als de technische rekening “leven” geeft de verdiende premies weer.394
212. Bij de boeking van de premies moet men rekening houden met het feit dat de premies van verzekeringscontracten, die over het algemeen jaarcontracten zijn, meestal niet overeenstemmen met het boekjaar dat voor verzekeringsondernemingen loopt van 1 januari tot 31 december zodat het te dekken jaar niet samenvalt met het boekjaar.395 In het geval het te verzekeren jaar niet overeenstemt met het boekjaar kan dus niet de ganse premie afgeboekt worden in het boekjaar en kan slechts een gedeelte van de premie geboekt worden in het betreffende boekjaar. Het resterende gedeelte van de premie heeft betrekking op het volgende boekjaar. Dit resterende gedeelte wordt niet, zoals bij handelsondernemingen, via de over te dragen opbrengsten, aan het volgende boekjaar toegerekend. Dit om wille van het feit dat de premie nog niet volledig gerealiseerd is en nog steeds aan een mogelijk risico verbonden is. Reeds eerder hebben we gezien dat een verzekeringsonderneming daarom technische reserves dient aan te leggen. Daarom wordt op de balans een voorziening aangelegd onder post C. Technische voorzieningen, I. Voorziening voor niet-verdiende premies en lopende risico’s. De overdracht naar het volgend boekjaar op de technische rekeningen gebeurt onder Rubriek 1, c) Wijziging van de voorzieningen voor niet-verdiende premies en lopen de risico’s.
213. Het innen van premies brengt uiteraard kosten met zich mee. Men kan drie soorten kosten onderscheiden: de kosten die aan één tak (“niet-leven” of “leven”) toegewezen kunnen worden), de kosten die gemeenschappelijk zijn aan beide takken (“niet-leven” en “leven) of de kosten die aan geen van beiden toegewezen kunnen worden. Kosten die afkomstig zijn van één tak worden op de technische rekening van deze tak geboekt, kosten die
393
A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van verzekeringsondernemingen”, T. Acc. 1995, nr. 4, (18) 20. 394 Bijlage 1 “Gedetailleerde balans en resultatenrekening” bij het K.B. van 17 november 1994 met betrekking tot de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, BS 21 december 1994. 395 Art. 3 K.B. van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, BS 21 december 1994.
87
gemeenschappelijk zijn worden zo goed als mogelijk verdeeld over technische rekeningen van beide takken, de kosten die aan geen van beiden aangerekend kunnen worden komen op de niet-technische rekening terecht. De kosten kunnen op de technische rekening “niet-leven” geboekt worden onder Rubriek 7 Netto-bedrijfskosten, a) acquisitiekosten en op de technische rekening “leven” onder Rubriek 8 Netto-bedrijfskosten, a) acquisitiekosten.396 Men moet opmerken dat het niet altijd eenvoudig is om uit te maken aan welke rekening bepaalde acquisitiekosten toekomen. Men kan geconfronteerd worden met acquisitiekosten die gerelateerd zijn aan een bepaald contract voor een bepaalde tak, “niet-leven” of “leven”. In dat geval kan men gemakkelijk de kosten op de desbetreffende rekening boeken. Het is echter ook mogelijk dat bepaalde acquisitiekosten niet zomaar toegewezen kunnen worden. Bepaalde beheerskosten, waaronder bv. personeelskosten, kunnen vaak niet altijd gemakkelijk gesplitst en toegewezen worden aan één bepaalde rekening.397 Het K.B. betreffende de jaarrekening vereist dan wel dat de kosten en lasten zo nauwkeurig mogelijk verdeeld moeten worden, toch zal men bij een studie van de acquisitiekosten rekening moeten houden met een bepaalde foutmarge die ontstaat als gevolg van de keuzes van toewijzing van de kosten aan een bepaalde rekening. c. registratie van de schadegevallen398 214. Indien een verzekerde geconfronteerd wordt met een schadegeval dient hij de verzekeringsonderneming hiervan op de hoogte te stellen. De verzekeringsonderneming zal een voorziening aanleggen voor de te betalen schaden. Deze voorziening is noodzakelijk aangezien de verzekeringsonderneming immers reeds op de hoogte is van het feit dat zij een schadegeval zal moeten dekken waarbij het bedrag van de schade nog niet vaststaat en nog niet zeker is. De voorziening voor de te betalen schaden vinden we op de balans terug onder post C. Technische voorzieningen, III. Voorzieningen voor te betalen schaden voor zowel de activiteiten “niet-leven” als “leven”.
396
Bijlage 1 “Gedetailleerde balans en resultatenrekening” bij het K.B. van 17 november 1994 met betrekking tot de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, BS 21 december 1994. 397 Het personeel kan bv. werkzaam zijn in het kader van de acquisitie van zowel de activiteiten “niet-leven” en “leven”. 398 A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van verzekeringsondernemingen”, T. Acc. 1995, nr. 4, (18) 23.
88
d. registratie van de beleggingen399 215. Om wille van de inverse productiecyclus wordt een verzekeringsonderneming geconfronteerd met grote kapitalen als gevolg van het feit dat zij eerst de premies ontvangt waarbij de er tegenover staande dienst pas in de toekomst geleverd wordt. Deze grote kapitalen dienen op de meest optimale wijze beheerd te worden. Dit brengt met zich mee dat de beleggingen een belangrijke post uitmaken in de balans en de resultatenrekening.
216. Deze beleggingen brengen zowel opbrengsten als kosten met zich mee die zoals de premies en de schadegevallen op de rekening van de verschillende activiteiten geboekt worden. Voor de activiteit “niet-leven” vinden de boekingen voor de opbrengsten plaats onder Rubriek 2bis Opbrengsten van beleggingen. De kosten worden geboekt onder Rubriek 7bis Beleggingslasten. Voor de activiteit “leven” worden de beleggingsopbrengsten geboekt onder Rubriek 2 Opbrengsten van beleggingen en Rubriek 9 Beleggingslasten. Opmerkelijk is dat voor de beleggingen er ook boekingen kunnen plaatsvinden op de niet-technische rekening, dit in tegenstelling tot de boekingen in verband met de premies en schadelasten die steeds op de technische rekening van de respectievelijke activiteit weergegeven worden. Het is immers mogelijk dat een verzekeringsondernemingen bepaalde beleggingen niet aan één activiteit (“niet-leven” of “leven”) kan toewijzen. In dat geval wordt zij geboekt op de niet-technische rekening, voor de opbrengsten onder Rubriek 3 Opbrengsten van beleggingen, voor de kosten onder Rubriek 5 Beleggingslasten.
217. Men moet, voor de drie rekeningen, in acht nemen dat de lasten die de beleggingen met zich meebrengen niet enkel de financiële lasten van de belegging in se omvatten maar dat er ook zogenaamde beheerskosten in vervat zijn. Dit zijn bv. de personeelskosten, verwarmingskosten, administratiekosten die ontstaan als gevolg van het beheer van de beleggingen van de verzekeringsonderneming. Deze kosten worden echter wel onder de posten van de beleggingen ondergebracht.
399
A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van verzekeringsondernemingen”, T. Acc. 1995, nr. 4, (18) 25.
89
e. registratie van de algemene administratiekosten400 218. De algemene administratiekosten omvatten de kosten die niet binnen één van de posten premies, schadegevallen of beleggingen opgenomen kunnen worden. Het kan bv. gaan om bezoldigingen, patronale bijdragen voor sociale verzekeringen, patronale bijdragen voor buitenwettelijke verzekeringen, voorzieningen voor pensioenen en sociale lasten, etc.401
Hoofdstuk 4. Solvency II AFDELING 1. INLEIDING 219. De Controlewet legt verzekeringsondernemingen verschillende verplichtingen met betrekking tot de solvabiliteitsmarge op. Het is echter zo dat de solvabiliteitsmarge van een verzekeringsonderneming niet het enige criterium is om de financiële gezondheid van een verzekeringsonderneming te bepalen en vast te leggen. Die financiële gezondheid wordt niet alleen door financiële aspecten waaronder de technische voorzieningen, boekhoudkundige en actuariële methoden en het beheer van activa en passiva bepaald, maar ook door verschillende niet-financiële aspecten, waaronder de deskundigheid en betrouwbaarheid van het management, het toezicht op de bedrijfsvoering etc.402
220. Er bestaat een consensus over de effectiviteit van de bestaande nationale solvabiliteitsmargeregelingen.
Men
moet
echter
in
acht
blijven
nemen
dat
verzekeringsondernemingen worden geconfronteerd met een recente evolutie die een grotere concurrentie voor de verzekeringsondernemingen creëert. Zo betekende de derde generatie richtlijnen een verdere vervolmaking van de interne verzekeringsmarkt waardoor de concurrentie ten volle speelt tussen verzekeringsondernemingen. Daarnaast worden verzekeringsondernemingen sinds 2002 geconfronteerd met lagere beleggingsopbrengsten als gevolg van dalende aandelenkoersen en komen zij in aanraking met moderne
400
A. GAEREMYNCK, “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van verzekeringsondernemingen”, T. Acc. 1995, nr. 4, (18) 30. 401 Bijlage 1 “Gedetailleerde balans en resultatenrekening” bij het K.B. van 17 november 1994 met betrekking tot de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, BS 21 december 1994. 402 COM/2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen.
90
distributiekanalen waaronder het internet en direct writing403 waarvan de consument gebruik kan maken.404
221. Om tegemoet te komen aan deze ingrijpende wijzigingen was het dan ook nodig een opvolger voor de Solvency I-maatregelen405 in het leven te roepen. Op 10 juli 2007 keurde men het Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang en de uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf goed.406 Zij resulteerde in de Richtlijn 2009/138 van 25 november 2009 van het Europees Parlement en de Raad
betreffende
de
toegang
en
de
uitoefening
van
het
verzekerings-
en
herverzekeringsbedrijf407, ook wel de Solvency II-Richtlijn genoemd. Uiterlijk op 31 oktober 2012 moet deze richtlijn door de lidstaten in hun nationale recht omgezet zijn.408 AFDELING 2. REDEN TOT HERVORMING409 222. In 1997 stelde het Comité voor het Verzekeringswezen (nu Commissie van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen) dat de regels in verband met de solvabiliteit van verzekeringsondernemingen op een voldoende wijze werkten. Toch nam ze het standpunt in dat een update nooit overbodig is, wat dan ook resulteerde in Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 mei 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239
van
de
Raad
op
het
gebied
van
de
solvabiliteitsmargevereisten
voor
schadeverzekeringsondernemingen.410 Ondertussen verstreek de tijd verder en werd de verzekeringssector constant geconfronteerd met nieuwe evoluties waardoor de vraag naar de
403
Direct writing houdt in dat een verzekeringsonderneming haar verzekeringsproducten rechtstreeks vanuit haar hoofdzetel aanbiedt aan de klanten zodat de noodzaak van tussenpersonen vermeden wordt. 404 COM 2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen. 405 Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/23 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen wordt ook wel de Solvency I-Richtlijn genoemd. 406 COM/2007/361 def. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf – Solvabiliteit II. 407 Richtlijn 2009/138 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang en de uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf, Pb. L. 17 december 2009, afl. 335, 1 – 155. 408 Art. 309 Solvency II-Richtlijn. 409 K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1028 – 1029. 410 VAN GOMPEL, R., “Introduction” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (13) 13.
91
adequaatheid van de bestaande solvabiliteitsregels (bekend onder de Solvency Imaatregelen411) nog steeds bleef bestaan.
223. De Solvency I-maatregelen waren de laatste jaren echter nogal onderhevig aan kritiek die zowel betrekking had op de kwantitatieve aspecten als de kwalitatieve aspecten van zowel de solvabiliteitsvereisten en de technische voorzieningen.412 Een verzekeringsonderneming wordt permanent geconfronteerd met risico’s. Deze risico’s bevinden zich op de passiefzijde waar de verzekeringsrisico’s gesitueerd zijn maar ook op de actiefzijde waar we de marktrisico’s, kredietrisico’s en operationele risico’s gerelateerd aan het verzekeringsbedrijf terugvinden. Nu is het zo dat Solvency I bij de bepaling van haar solvabiliteitsvereisten, technische voorzieningen enz. enkel de risico’s van het passief van de verzekeringsonderneming in acht neemt, zonder rekening te houden met wat er zich op het actief voordoet. Het is immers zo dat sinds 2002 verzekeringsondernemingen geconfronteerd werden met grote verliezen in hun beleggingsportefeuilles als gevolg van dalende aandelenkoersen. Deze beleggingen zijn echter wel in het actief terug te vinden. Dit betekende dus dat bij de bepaling van de solvabiliteit er helemaal geen rekening werd gehouden met de verliezen die zich op het actief voordeden. Tevens stootte de Solvency I op commentaar om wille van het feit dat zij geen rekening hield met enige kwalitatieve aspecten. Deugdelijk bestuur, goed risicobeleid etc. kwamen niet in aanmerking bij de bepaling van de solvabiliteitsvereisten.
224. Bovenstaande kritieken accelereerden gedurende de financiële crisis van 2008 waarbij duidelijk werd dat het net zo belangrijk was om alle risico’s van elke financiële instelling op een adequate wijze te beheren.413 Er ontstond duidelijk een noodzaak aan een betere risicoafweging bij het bepalen van de solvbiliteitsvereisten, waarbij men alle risico’s waarmee een verzekeringsonderneming wordt geconfronteerd in acht moet nemen.
225. Deze problematiek werd door verschillende lidstaten op nationaal niveau aangepakt. Een individueel ingrijpen was mogelijk om wille van het feit dat Solvency I vertrok vanuit een 411
Solvency I-maatregelen is de verzamelnaam voor de “interne markt-richtlijnen” die door de EU met betrekking tot de verzekeringssector uitgevaardigd werden; H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 148. 412 H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 148. 413 VAN HULLE, K., “Solvency II: het einde van het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T Verz. 2009, dossier nr. 15, (33) 33.
92
minimale harmonisatie414, maar dit betekende echter wel dat men opneiuw een versnippering creëerde van de eerder doorgevoerde harmonisatie. De enige oplossing bestond er aldus uit om bovenstaande problematiek op communautair niveau onder handen te nemen. Dit resulteerde in de Solvency II-Richtlijn waarbij gebroken wordt met Solvency I omdat Solvency II in de eerste plaats vertrekt vanuit de ganse balans415 waarbij alle risico’s, zowel passief als actief, in aanmerking genomen worden voor de bepaling van de solvabiliteitsvereisten,
en
tevens
ook
het
kwalitatieve
aspect
van
een
verzekeringsonderneming laat meespelen.
AFDELING 3. SOLVENCY II: NIEUWE SOLVABILITEITSVEREISTEN Onderafdeling 1. Lamfalussy-procedure 226. In 2000 stelde de Raad Ecofin416 een Comité van wijzen aan onder leiding van Baron Lamfalussy om een evaluatie door te voeren van het bestaande toezichts-, wetgevings- en regelgevingskader in de financiële sector. Dit Comité kwam tot het besluit dat de wetgevingsprocedure voor de financiële sector aan hervormingen toe was omdat er nood was aan een vereenvoudiging en versnelling van de bestaande wetgevingsprocessen. De bestaande structuur vormde een beletsel om de concurrentie op de financiële markt optimaal te laten spelen.417 Het hervormingsplan dat werd uitgewerkt werd de Lamfalussy-procedure genoemd, naar de voorzitter van het Comité van wijzen.
227. In 2002 besloot de Europese Commissie de Lamfalussy-procedure in te stellen voor de gehele financiële sector waaronder dus ook het verzekeringswezen. De Europese Unie moet immers kunnen betrouwen op een dynamische en gezonde financiële sector om de Europese economie en het Europese concurrentievermogen op punt te houden. Om te garanderen dat de financiële sector veilige en kwaliteitsvolle producten op de markt brengt dient er een degelijk Europees toezicht- en reguleringskader voor handen te zijn.418 Daarom werd de Lamfalussyprocedure uitgewerkt om het toezicht- en reguleringskader voor de financiële sector te 414
Zoals eerder besproken vertrok Solvency I vanuit een minimale harmonisatie. “Total balans sheet approach”; K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1029. 416 Raad Ecofin is de raadsformatie Economische en Financiële Zaken bestaande uit de ministers en staatssecretarissen van Economische en Financiële aangelegenheden van de nationale lidstaten van de EU. 417 COM/2007/727 def. Mededeling van de Commissie van 20 november 2007, “Evaluatie van de Lamfalussystructuur – Bevorderen van de toezichtsconvergentie”. 418 COM/2007/727 def. Mededeling van de Commissie van 20 november 2007, “Evaluatie van de Lamfalussystructuur – Bevorderen van de toezichtsconvergentie”. 415
93
versterken. Het is een efficiënt mechanisme dat de convergentie van het toezicht op de financiële sector bevordert en het mogelijk maakt dat de communautaire wetgeving snel inspeelt op de evoluties die zich voordoen op de financiële markt.419 228. De Lamfalussy-procedure voorziet in een wetgevingsprocedure op vier niveau.420 Het eerste niveau heeft betrekking op de kaderwetgeving waar de kernbeginselen en uitvoeringsbevoegdheden worden vastgelegd. Deze kaderwetgeving wordt, op voorstel van de Europese Commissie, goedgekeurd door het Europese Parlement en de Raad. Deze kaderwetgeving moet verder uitgewerkt worden door uitvoeringsmaatregelen. Dit gebeurt op het tweede niveau waar uitvoeringsmaatregelen worden uitgevaardigd door de Europese Commissie na een technische voorbereiding waar de Commissie wordt geadviseerd door de comités samengesteld uit de vertegenwoordigers van de nationale toezichthoudende overheidsinstanties.421 Niveau drie van de procedure omvat dan de toepassing van de in niveau één en twee aangenomen maatregelen. De comités spelen een belangrijke rol bij de consequente uitvoering van de Richtlijnen. Niveau vier bestaat dan uit het controlebeleid dat door de Europese Commissie wordt uitgeoefend met betrekking tot de correcte toepassing van de wetgeving in de nationale lidstaten.
229. Binnen de verzekeringssector is Solvency II de eerste operatie op basis van de Lamfalussyprocedure.422 Voor wat betreft niveau twee is het, binnen de verzekeringssector, uiteraard het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen dat de Commissie adviseert.423
419
COM/2007/727 def. Mededeling van de Commissie van 20 november 2007, “Evaluatie van de Lamfalussystructuur – Bevorderen van de toezichtsconvergentie”. 420 K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1030; R. VAN GOMPEL, “Introduction” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T. Verz. 2009, dossier nr. 15, (13) 19; COM/2007/727 def. Mededeling van de Commissie van 20 november 2007, “Evaluatie van de Lamfalussy-structuur – Bevorderen van de toezichtsconvergentie”. 421 Het Comité van Europese bankentoezichthouders, het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen en het Comité van Europese effectenregelgevers. 422 K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1030. 423 Het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen wordt ook wel het CEIOPS genoemd naar de Engelse benaming Committee of European Insurance en Occupational Pensions Supervisors.
94
Onderafdeling 2. Doel424 230. Solvency II blijkt de meest belangrijke en vergaande wettelijke hervorming die in de verzekeringssector heeft plaatsgevonden. Het is duidelijk dat Solvency II in de eerste plaats verder wil bouwen aan de creatie en vervolmaking van de eengemaakte verzekeringsmarkt. Dit blijkt duidelijk uit de overwegingen die aan de richtlijn vooraf gaan.
425
Daar vinden we
duidelijk doelstellingen terug die zelfs reeds bij de eerste generatie richtlijnen werden gesteld.
231. Zo is Solvency II erop gefocust om de grootste verschillen die bestaan tussen de voorschriften in de nationale wetgevingen met betrekking tot verzekeringsondernemingen af te schaffen om de goede werking van de interne markt te garanderen. Tevens blijft zij het principe van de voorafgaande verlening van de enige vergunning als basisprincipe erkennen waardoor het nodig is om de voorwaarden en de procedure voor de verlening of de weigering van die enige vergunning vast te leggen. De wederzijdse erkenning van de enige vergunning en de nationale toezichtstelsels is onontbeerlijk om het principe van de enige vergunning en het toezicht door de lidstaat van herkomst te laten spelen.
232. Solvency II wenst echter een betere bescherming te bieden aan de verzekeringsnemers, verzekerden en begunstigden426 en een financiële stabiliteit op de verzekeringsmarkt te garanderen wat enkel mogelijk is indien de verzekeringsondernemingen efficiënte solvabiliteitsvereisten aannemen. De realisatie van de financiële stabiliteit kon echter niet meer gerealiseerd worden door middel van de bestaande maatregelen. Ze speelden te weinig in op de risico’s en gaven opnieuw aanleiding tot een versnippering door nationale initiatieven. Dit werd onder meer bewezen door de martkontwikkelingen en de financiële crisis waarmee de ganse financiële sector recent werd geconfronteerd gedurende de onderhandelingen omtrent Solvency II. De financiële crisis van 2008 beïnvloedde de gesprekken en onderhandelingen omtrent Solvency II en resulteerde in het feit dat in Solvency II extra aandacht wordt besteed aan financiële stabiliteit.427
424
Overwegingen Richtlijn 2009/138 van 25 november 2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang en de uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf, Pb. L. 17 december 2009, afl. 335, 1 – 155. 425 R. VAN GOMPEL, “Introduction” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T. Verz. 2009, dossier nr. 15, (13) 19. 426 Men wordt beschouwd als begunstigde indien men krachtens een verzekeringsovereenkomst een aanspraak kan laten gelden. 427 R. VAN GOMPEL, “Introduction” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T. Verz. 2009, dossier nr. 15, (13) 19; K. VAN HULLE, “Solvency II: het einde van het
95
233. Gedurende de voorbereidingen van Solvency II werden verschillende belangrijke onderzoeken gevoerd naar het mogelijke effect van de toekomstige solvabiliteitsregeling. Het ging telkens om “Quality Impact Studies” of QIS die een onderzoek leverden naar de mogelijke gevolgen van Solvency II voor de verzekeraars. De algemene conclusie van deze onderzoeken was dat de nieuwe solvabiliteitsregeling zoals ze uitgewerkt zou worden in Solvency II de meest efficiënte wijze zou zijn om de nieuwe doelstellingen te bereiken. Betere regelgeving, een nieuwe eenmaking en integratie van de verzekeringsmarkt, grotere bescherming van de verzekeringsnemers en begunstigden en het creëren van meer concurrentie is enkel mogelijk indien men solvabiliteitsvereisten gaat opleggen die rechtstreeks geënt zijn op het volledige economische risico van een verzekeringsonderneming. Enkel op deze wijze kan men volledig inzicht krijgen in de financiële situatie van een verzekeringsonderneming waardoor transparantie en het vertrouwen in de verzekeringssector bevorderd wordt.428
Onderafdeling 3. Inhoud Solvency II 234. Solvency II werd uitgewerkt rond drie pijlers. De eerste pijler heeft betrekking op de kwantitatieve aspecten waarbij vijf elementen werden uitgewerkt: waardering van actief- en passiefbestanddelen, technische voorzieningen, eigen vermogen, kapitaalvereisten en de beleggingen. Pijler twee heeft betrekking op de kwalitatieve aspecten en toezichtregels. Pijler drie werkt dan weer de openbaarmakingsvereisten met betrekking tot de informatie over solvabiliteit en financiële positie uit.429
begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (33) 38. 428 K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1032. 429 K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1033; K. VAN HULLE, “Solvency II: het einde van het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (33) 35; R. VAN GOMPEL, “Introduction” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (13) 20.
96
§1. Pijler 1 - kwantitatieve aspecten430 a. waardering van activa en passiva 235. De Solvency II-richtlijn stelt dat activa gewaardeerd moeten worden tegen het bedrag waarvoor ze verhandeld kunnen worden tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.431 De passiva moeten gewaardeerd worden tegen het bedrag waarvoor ze overgedragen of afgewikkeld kunnen worden tussen ter zake goed geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn.432 Het komt er dus op neer dat hier een waardering tegen marktwaarde wordt gehanteerd. De waardering tegen marktwaarde komt overeen met de “fair value” zoals gehanteerd wordt door de IFRS-normen, waarover later meer.
b. technische voorzieningen 236. Solvency II legt verzekeringsondernemingen de verplichting op om technische voorzieningen te voorzien voor al hun verzekeringsverplichtingen jegens verzekeringnemers en begunstigden van verzekeringsovereenkomsten. De waarde van de technische voorzieningen moet overeenstemmen met het huidige bedrag dat de verzekeringsonderneming zou moeten betalen indien zij haar verzekeringsverplichtingen met onmiddellijke ingang zou overdragen aan een andere verzekeringsonderneming.433 Solvency II geeft ook de wijze weer waarop deze technische voorzieningen berekend moeten worden waarbij die berekening, logischerwijze, op een prudente, betrouwbare en objectieve wijze moet gebeuren.434
237. Voor de berekening van de omvang van de technische voorzieningen wordt ook hier uitgegaan van de marktwaarde, hoewel het voor het aanleggen van voorzieningen niet steeds mogelijk is een marktwaarde vast te leggen. Daarom is het aangewezen een waarde te hanteren die zo dicht mogelijk aanleunt bij de marktwaarde.435 Solvency II stelt daarom dat de waarde van de technische voorzieningen gelijk moet zijn aan de som van de beste schatting en 430
K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1033. 431 Art. 75, 1., a) Solvency II-Richtlijn. 432 Art. 75, 1., b) Solvency II-Richtlijn. 433 Art. 76, 1., 2. Solvency II-Richtlijn. 434 Art. 76, 4. Solvency II-Richtlijn. 435 K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1035.
97
een risicomarge.436 Daarnaast moet bij de aanleg van de technische voorzieningen ook rekening gehouden worden met onder andere de kosten die ontstaan bij het nakomen van verzekeringsverplichtingen, inflatie, alle door de verzekeringsonderneming verwachte betalingen aan verzekeringsnemers en begunstigden.437 Ook de contractuele opties die in de verzekeringsovereenkomst opgenomen zijn en waarvan de verzekeringsnemer gebruik van kan maken moeten in acht genomen worden. Zo bestaat de mogelijkheid dat een verzekeringsnemer
overgaat
verzekeringsovereenkomst.
tot Om
afkoop deze
of kansen
voortijdige in
te
beëindiging schatten
van moet
de een
verzekeringsonderneming zich baseren op actuele en betrouwbare informatie.438
238. De verzekeringsonderneming dient steeds, op verzoek van de nationale toezichthoudende overheid, aan te tonen dat de samenstelling van de technische voorzieningen toereikend is en dat de berekening gebeurt op basis van toepasselijk en relevante methoden en adequate onderliggende gegevens.439 Indien zou blijken dat de technische voorzieningen niet voldoende toereikend zijn kan de nationale toezichthoudende overheid de verzekeringsonderneming verplichten de voorzieningen te verhogen zodat ze voldoen aan het vereiste niveau.440
c. eigen vermogen 239. Het eigen vermogen wordt samengesteld door het kernvermogen en het aanvullend vermogen van de verzekeringsonderneming.441 Daarbij bestaat het kernvermogen uit het positieve verschil dat bestaat tussen de activa en de passiva442 (of de verplichtingen van de verzekeringsonderneming). Het aanvullend vermogen wordt gevormd door de bestanddelen die niet tot het kernvermogen behoren en die opgevraagd kunnen worden om bepaalde verliezen te compenseren.443
436
Art. 77, 1. Solvency II-Richtlijn. Art. 78, 1., 2., 3. Solvency II-Richtlijn. 438 Art. 79 Solvency II-Richtlijn. 439 Art. 84 Solvency II-Richtlijn. 440 Art. 85 Solvency II-Richtlijn. 441 Art. 87 Solvency II-Richtlijn. 442 Art. 88 Solvency II-Richtlijn; K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1035. 443 Art. 89 Solvency II-Richtlijn. Het gaat onder andere om niet-gestorte aandelen of niet-opgevraagd waarborgkapitaal. 437
98
240. Het eigen vermogen wordt in drie “tiers” ingedeeld.444 De indeling in één van de drie tiers gebeurt op basis van de kwaliteit van de vermogensbestanddelen van het kapitaal en dus op basis van de soliditeit die de bestanddelen vertonen.445
241. Zo zijn de activa die overblijven na aftrek van de verplichtingen van de verzekeringsonderneming beschikbaar om verliezen, die mogelijk ontstaan ten gevolge van ongunstige ontwikkelingen in het bedrijfsklimaat, te compenseren. Het overschot van de activa onder aftrek van de verplichtingen vertoont een hoge soliditeit, het is een kapitaalbestanddeel van hoge kwaliteit en wordt daarom in tier 1 ondergebracht.446 Tier 1 bestaat voornamelijk uit kernvermogenbestanddelen.
242. Tier 2 bestaat dan weer uit kapitaal van goede kwaliteit. Het gaat onder meer om de goedgekeurde
bedragen
van
suppletiebijdragen
die
door
onderlinge
verzekeringsmaatschappijen aan de leden gevraagd kunnen worden om de financiële middelen die zij aanhouden te vergroten447 (om de verliezen te absorberen).448 Tier 2 bestaat aldus voornamelijk uit aanvullend vermogenbestanddelen.
243. Tier 3 wordt samengesteld uit de vermogensbestanddelen die niet tot het kernvermogen of het aanvullend vermogen behoren.
d. solvabiliteitsvereisten 244. De Solvency II-Richtlijn voorziet in twee kapitaalvereisten. Deze kapitaalvereisten worden volledig opgesteld in functie van de risico’s waarmee de verzekeringsonderneming geconfronteerd wordt en geven dus het risicoprofiel van de verzekeringsonderneming weer. Enerzijds moet een solvabiliteitskapitaalvereiste voldaan zijn, anderzijds moeten de verzekeringsondernemingen
aan
een
minimumkapitaalvereiste
voldoen.
Beide
kapitaalvereisten dienen in alle lidstaten van de Europese Unie geharmoniseerd worden om
444
Art. 93 Solvency II-Richtlijn. K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1035. 446 Overweging 49 Solvency II-Richtlijn. 447 Hiermee heeft Solvency II vooral de suppletiebijdragen voor ogen die door onderlinge verzekeringsmaatschappijen van reders met variabele premies worden gevraagd voor de dekking van maritieme risico’s. 448 Overweging 52 Solvency II-Richtlijn. 445
99
zodat aan alle verzekeringsnemers eenzelfde beschermingsniveau gegarandeerd zou kunnen worden.449 245. Het solvabiliteitskapitaalvereiste450 moet gelijk zijn aan het niveau van in aanmerking komende eigenvermogensbestanddelen die de verzekeringsonderneming in staat stellen aanzienlijke verliezen te compenseren zodat verzekeringsnemers en begunstigden redelijke zekerheid geboden wordt dat betalingen zullen plaatsvinden indien die verschuldigd zijn. De verzekeringsonderneming dient permanent over voldoende eigen vermogen te beschikken om het solvabiliteitskapitaalvereiste te dekken. Daarom dient per steeds opgevolgd te worden en moet het minstens eenmaal per jaar berekend worden.451 Het
solvabiliteitskapitaal
bestaat
uit
het
economisch
kapitaal
waarover
verzekeringsondernemingen dienen te beschikken om te kunnen garanderen dat een faillissement ten hoogste in één op 200 gevallen voorkomt of het economisch kapitaal dient een waarschijnlijkheidsgraad van 99,5% kunnen vertonen dat de verzekeringsonderneming de komende twaalf maanden aan hun verplichtingen tegenover de verzekeringsnemers en begunstigden zal kunnen voldoen. Dit betekent dus dat de verzekeringsonderneming moet garanderen dat de kans op een faillissement binnen de twaalf maanden slechts 0,5% bedraagt.452 Het solvabiliteitskapitaal is een risicogevoelig kapitaal waarbij rekening gehouden wordt met alle risico’s waarmee de verzekeringsonderneming geconfronteerd wordt453.454 De berekening van het solvabiliteitskapitaal gebeurt door middel van een standaardformule waarvan de beginselen in de richtlijn zijn opgenomen of op basis van een model dat intern door de verzekeringsonderneming wordt opgesteld en een goedkeuring dient te verkrijgen van de toezichthoudende overheidsinstantie.455 449
Overweging 60 Solvency II-Richtlijn. Ook wel het ‘Solvency Capital Requirement’ of SCR genoemd; K. VAN HULLE, “Solvency II: het einde van het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, 35. 451 Art. 102 Solvency II-Richtlijn; Overweging 62, 63 Solvency II-Richtlijn. 452 K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1035. 453 Art. 101 Solvency II-Richtlijn geeft weer welke risico’s in acht genomen moeten worden: schadeverzekeringstechnisch risico, levensverzekeringstechnisch risico, ziektekostenverzekeringstechnisch risico, marktrisico, kredietrisico en operationeel risico. 454 Overweging 64 Solvency II-Richtlijn; K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1035. 455 Art. 100, art. 101 Solvency II-Richtlijn; Overweging 65 Solvency II-Richtlijn; K. VAN HULLE, “Solvency II: het einde van het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (33) 35. 450
100
De solvabiliteitskapitaalvereiste maakt een accuraat en tijdig ingrijpen door de toezichthoudende overheidsinstantie mogelijk bij eventuele overschrijding.456 246. De tweede solvabiliteitsvereiste bestaat uit de minimumkapitaalvereiste.457 Het gaat om een minimumveiligheidsniveau waaronder het bedrag van de financiële middelen niet mag dalen.458
Indien
het
kernvermogen
van
de
verzekeringsonderneming
onder
dit
minimumsolvabiliteitsniveau daalt moet de toezichthoudende overheidsinstantie de vergunning van de verzekeringsonderneming intrekken indien zij er niet in slaagt om binnen een bepaalde termijn het kernvermogen weer op peil van het minimumkapitaal te brengen. In het geval dat het kernvermogen onder het peil van het minimumkapitaal zou dalen ontstaat er gevaar voor de belangen van de verzekeringsnemers en de begunstigden. 459 Verzekeringsondernemingen dienen hun minimumkapitaal minstens één keer per kwartaal te berekenen en het resultaat mee te delen aan de toezichthoudende overheidsinstantie.460
247. Solvency II beoogt door het installeren van de twee solvabiliteitsvereisten een interventieladder te creëren tussen beiden. Zoals aangehaald kan de toezichthoudende overheidsinstantie tijdig, accuraat en op gepaste wijze ingrijpen indien het niveau van het solvabiliteitskapitaal niet meer bereikt wordt. Echter, van zodra het peil van het minimumkapitaal niet meer bereikt wordt dient de vergunning ingetrokken te worden. Deze ingreep kan de toezichthoudende instantie echter voorkomen door tijdig in te grijpen indien de eerste fase van de solvabiliteitskapitaalvereiste aangetast wordt. Ze beschikt dus over een ladder van interventies die ze kan beklimmen vooraleer ze de vergunning intrekt indien de minimumkapitaalvereiste niet meer bereikt wordt.
e. beleggingen 248. Verzekeringsondernemingen dienen te beschikken over activa van voldoende kwaliteit om de totaliteit van hun financiële verplichtingen te voldoen.461 Deze activa moeten belegd en
456
Overweging 60 Solvency II-Richtlijn. Ook wel het ‘Minimum Capital Requirement’ of MCR genoemd: K. VAN HULLE, “Solvency II: het einde van het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, 35. 458 Art. 128 Solvency II-Richtlijn; Overweging 60 Solvency II-Richtlijn. 459 Overweging 69 Solvency II-Richtlijn. 460 Art. 129, 4 Solvency II-Richtlijn. 461 Overweging 71 Solvency II-Richtlijn. 457
101
beheerd worden volgens het principe van de “prudent person”.462 Dit houdt in dat de verzekeringsonderneming enkel mag beleggen in instrumenten waarvan zij de betrokken risico’s goed kan inschatten, beheersen en bewaken. De activa moeten zodanig belegd worden dat de veiligheid, kwaliteit en rendement van de beleggingsportfeuille gewaarborgd wordt. Indien er beleggingen worden doorgevoerd van activa die tegenover technische voorzieningen staan moeten deze beleggingen gebeuren volledig in het belang van de verzekeringsnemers en begunstigden.463 Solvency II voert een volledige beleggingsvrijheid in waarbij de overheidsinstanties de verzekeringsondernemingen niet kunnen verplichten in bepaalde categorieën van activa te beleggen.464 Dit betekent dat veel lidstaten hun regelgeving met betrekking tot beleggingen in bepaalde categorieën van activa en de kwantitatieve voorschriften ervan zullen moeten aanpassen.465 Zoals eerder gezien geeft ook in België het Controlereglement aan in welke categorieën van activa een verzekeringsonderneming mag beleggen.
§2. Pijler 2 – kwalitatieve vereisten en verzekeringstoezicht a. kwalitatieve aspecten 249. Solvency II stelt dat een doeltreffend governancesysteem van essentieel belang is voor het adequaat bestuur van de verzekeringsonderneming. Het is immers mogelijk om bepaalde risico’s aan te pakken door governancevereisten te respecteren in plaats van kwantitatieve vereisten.466
Zij
werkt
daarom
een
governancesysteem
uit
dat
door
de
verzekeringsondernemingen voorzien moet worden om een gezonde en prudente bedrijfsvoering te garanderen.467 Solvency II heeft tot doel om door middel van dat governancesysteem te voorzien in een adequate, transparante organisatiestructuur en een duidelijke, correcte verdeling van verantwoordelijkheden en overdracht van informatie. Verzekeringsondernemingen dienen schriftelijke beleidslijnen vast te leggen voor verschillende aspecten waaronder interne controles, interne audits, actuariële functies etc. Uiteraard moeten zij alles in het werk stellen
462
Art. 132, 1 Solvency II-Richtlijn. Art. 132, 2, 3, 4 Solvency II-Richtlijn. 464 Art. 133 Solvency II-Richtlijn. 465 K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1037. 466 Overweging 29 Solvency II-Richtlijn. 467 Art. 41 Solvency II-Richtlijn. 463
102
om deze beleidslijnen toepassing te laten vinden. De schriftelijke beleidslijnen moeten één keer per jaar geëvalueerd worden.468
250. Onder het governancesysteem vallen verschillende functies waaronder de hierboven aangehaalde functies met betrekking tot risk management, interne controle, interne audit en de actuariële functies. Het is echter niet omdat een verzekeringsonderneming bepaalde functies installeert zij niet meer vrij kan kiezen hoe zij deze functie invult. Zij kan zelf beslissen hoe zij deze in de praktijk organiseert en invult, zo kunnen de functies uitgeoefend worden door eigen personeel, ze kunnen gebaseerd zijn op advies van externe deskundigen of ze kunnen uitbesteed worden binnen de door de richtlijn bepaalde grenzen.469 In elk geval dient bij de uitoefening van de functie rekening gehouden te worden met de aard, complexiteit en omvang van de activiteiten van de onderneming, wat neerkomt op het respecteren van het evenredigheidsbeginsel.470
251. Het risk management bestaat uit procedures, strategieën en processen om de risico’s waaraan de verzekeringsonderneming wordt blootgesteld of blootgesteld kan worden te meten, beheren, bewaken en rapporteren. Het gaat onder meer om de risico’s waarmee rekening gehouden moet worden bij de bepaling van de solvabiliteitskapitaalvereiste.471 De interne controle voorziet in administratieve en financiële verslaggevingsprocedures en het interne controle-kader.472 De interne audit staat in voor de evaluatie van het interne controlesysteem en de andere onderdelen
van
doeltreffendheid.
de
governancestructuur
voor
wat
betreft
hun
adequaatheid
en
473
De actuariële functie coördineert de berekeningen van de technische voorzieningen en beoordeelt de gegevens en de kwaliteit van de gegevens die aangewend worden in de berekeningen van de technische voorzieningen.474
252. Solvency II bestempelt de functies die deel uitmaken van de governancestructuur als sleutelfuncties en dus als uitermate belangrijke functies. Daarom wordt ook voorzien in 468
Art. 41, 1, 3 Solvency II-Richtlijn. Overweging 31 Solvency II-Richtlijn. 470 K. VAN HULLE, “Solvency II: het einde van het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (33) 35. 471 Art. 44 Solvency II-Richtlijn. 472 Art. 46 Solvency II-Richtlijn. 473 Art. 47 Solvency II-Richtlijn. 474 Art. 48 Solvency II-Richtlijn. 469
103
enkele vereisten met betrekking tot betrouwbaarheid en deskundigheid voor de personen die betrokken zijn bij de uitoefening van deze governancefuncties.475 Zo moeten zij aan alle vereisten van beroepskwalificaties en –ervaring voldoen, integriteit en een goede naam kunnen voorleggen.
b. verzekeringstoezicht 253. Het tweede deel van pijler 2 heeft betrekking op het toezicht dat op de verzekeringsondernemingen wordt uitgeoefend.
254. Solvency II geeft aan dat het toezicht moet gebeuren op basis van een prospectieve en risico-gebaseerde benadering. Het toezicht dient immers steeds uitgeoefend te worden op een wijze die proportioneel is aan de aard, omvang en complexiteit van de risico’s waarmee de verzekeringsonderneming wordt geconfronteerd.476 Enkel deze benadering kan een doeltreffend, efficiënt toezicht garanderen. Dit betekent dus dat ook gedurende het toezicht het evenredigheids- of proportionaliteitsbeginsel gerespecteerd moet worden.477
255. Solvency II beoogt niet alleen een grotere vorm van transparantie te verkrijgen binnen de verzekeringsondernemingen om de bescherming van verzekeringsnemers te garanderen. Ook de toezichthoudende autoriteiten moeten hun taak op een transparante en verantwoorde wijze uitoefenen.478 Opdat zij hun taak op een verantwoorde wijze zouden kunnen uitoefenen moeten de toezichthoudende instanties uiteraard bepaalde gegevens en informatie van de verzekeringsonderneming ontvangen. Deze informatie moet steeds met de nodige vertrouwelijkheid behandeld worden.479
256.Het toezicht dat door de toezichthoudende instanties wordt uitgeoefend heeft zowel betrekking op de kwantitatieve als de kwalitatieve vereisten die door Solvency II worden voorgeschreven. Zo wordt een beoordeling doorgevoerd met betrekking tot de risico’s waarmee een verzekeringsonderneming
wordt
geconfronteerd
en
het
vermogen
van
de
475
Art. 42 Solvency II-Richtlijn; Overweging 34 Solvency II-Richtlijn. Art. 29, 1, 2 Solvency II-Richtlijn. 477 K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1039. 478 Art. 31, 1 Solvency II-Richtlijn. 479 Art. 31, 1 Solvency II-Richtlijn. 476
104
verzekeringsonderneming op die risico’s te beoordelen en in te schatten. Tevens voert de toezichthoudende instantie een evaluatie en controle door van onder andere de technische voorzieningen, de kapitaalvereisten, de beleggingsvoorschriften, de kwaliteit en kwantiteit van het eigen vermogen, etc.
480
Ook het governancesysteem wordt aan een beoordeling
onderworpen voor wat betreft het kwalitatieve aspect.481 Nogmaals wordt benadrukt dat elke evaluatie en beoordeling moet gebeuren rekening houdend
met
de
aard,
omvang
en
complexiteit
van
de
activiteiten
van
de
verzekeringsonderneming.
257. Solvency II kent de toezichthoudende instanties de mogelijkheid toe om alle noodzakelijke
maatregelen
te
treffen,
indien
zij
geconfronteerd
worden
met
verzekeringsondernemingen die de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen niet naleven.482 Het kan gaan om preventieve en corrigerende maatregelen maar ook om maatregelen van administratieve of financiële aard.483 Het uitgangspunt voor de adequaatheid van de kwantitatieve vereisten die gelden voor de verzekeringsondernemingen
is
telkens
de
solvabiliteitskapitaalvereiste.
De
solvabiliteitskapitaalvereiste wordt berekend op basis van het specifieke risicoprofiel van de verzekeringsonderneming. Het is echter mogelijk dat de toezichthoudende autoriteiten geconfronteerd worden met een verzekeringsonderneming dat een hoger risicoprofiel vertoont als gevolg van financiële, organisatorische of andere kenmerken. Het controleproces moet het mogelijk maken deze verzekeringsondernemingen op te sporen en een kapitaalopslag op te leggen opdat zij aan de bepalingen van de solvabiliteitskapitaalvereiste zouden voldoen.484
258. Solvency II heeft nieuwe, aangepaste solvabiliteitsregels voor ogen die een vergaande harmonisatie mogelijk maken en die inspelen op de nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen. Dit kan echter enkel bereikt worden indien ook het verzekeringstoezicht geharmoniseerd wordt. Het tweede deel van pijler 2 focust daarom op een grote vorm van harmonisatie van de bevoegdheden die aan de toezichthouders toekomen.485 480
Art. 36, 2 Solvency II-Richtlijn. Art. 36, 1 Solvency II-Richtlijn. 482 Art. 34, 1 Solvency II-Richtlijn. 483 Art. 34, 1, 2 Solvency II-Richtlijn. 484 Overweging 62 Solvency II-Richtlijn; K. VAN HULLE, “Solvency II: het einde van het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (33) 35. 485 K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1039. 481
105
§3. Pijler 3 – openbaarmakingsvereisten 259. Pijler 3 beoogt met de door Solvency II opgelegde verplichtingen omtrent publicatie- en openbaarmakingsvereisten aan de buitenwereld informatie te verschaffen omtrent de verzekeringsonderneming. Zo krijgen derden, naast de toezichthoudende instanties, inzicht in het risicoprofiel van de verzekeringsonderneming.486
a. informatieverstrekking aan toezichthoudende instanties 260. Opdat de toezichthoudende instanties hun taak van toezicht zouden kunnen uitoefenen dienen zij alle informatie te verkrijgen die hiervoor noodzakelijk is. Deze informatie wordt door de verzekeringsondernemingen aan de toezichthoudende instantie verstrekt.487 De informatie is samengesteld uit kwalitatieve, kwantitatieve, historische, huidige of prospectieve elementen met betrekking tot het toegepaste governancesysteem, de door de verzekeringsonderneming
verrichte
werkzaamheden,
de
risico’s
etc.
De
verzekeringsonderneming dient zich ervan te vergewissen dat de informatie toegankelijk, in alle essentiële opzichten volledig, vergelijkbaar, in de tijd gezien consistent, correct, relevant en betrouwbaar is.488
b. jaarlijkse rapportering 261. Verzekeringsondernemingen hebben de verplichting om jaarlijks een rapport te publiceren waarin informatie wordt bekend gemaakt omtrent hun solvabiliteit en financiële positie.489 Dit rapport geeft weer welke activiteiten de verzekeringsonderneming uitoefent en welke resultaten zij bereikt. Vervolgens wordt de governancestructuur en –systeem besproken alsook haar adequaatheid in functie van het risicoprofiel van de onderneming. Tevens worden verschillende kwantitatieve gegevens weergegeven. Het gaat onder meer om een beschrijving van de activa, de technische voorzieningen, de structuur en het bedrag van het eigen vermogen
en
het
bedrag
van
de
solvabiliteitskapitaalvereiste
en
het
minimumkapitaalvereiste.490 Tevens moet, indien op het ogenblik van de rapportering niet voldaan wordt aan het solvabiliteitskapitaalvereiste of het minimumkapitaalvereiste 486
H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 149. 487 Art. 35 Solvency II-Richtlijn. 488 Art. 35 Solvency II-Richtlijn. 489 Art. 51 Solency II-Richtlijn; K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1041. 490 Art. 51, 1 Solvency II-Richtlijn.
106
weergegeven worden wat de oorzaak en gevolgen zijn, alsook welke corrigerende maatregelen werden genomen.
262. Deze publicatie van de essentiële informatie omtrent de solvabiliteit en financiële toestand van de verzekeringsondernemingen vindt plaats in het licht van de transparantie die door Solvency II voorop wordt gesteld.
AFDELING 4. UITVOERINGSMAATREGELEN, “PRINCIPLE BASED APPROACH” EN DE RELATIE TUSSEN SOLVENCY II EN IFRS Onderafdeling 1. Uitvoeringsmaatregelen 263. Solvency II kende een lange aanloop maar hoe zit het nu verder? Zoals de Lamfalussy-structuur voorschrijft moeten, eenmaal de kaderwetgeving is vastgelegd in
niveau
1,
de
bepalingen
verder
worden
uitgewerkt
door
middel
van
uitvoeringsmaatregelen. Deze uitvoeringsmaatregelen worden technisch voorbereid door de CEIOPS491 waarna ze goedgekeurd en uitgevaardigd kunnen worden door de Europese Commissie.
264. CEIOPS organiseerde, in de voorbereiding van de uitvoeringsmaatregelen, drie consultatierondes waar alle belanghebbende partijen492 hun voorstellen en opmerkingen met betrekking tot de uitvoeringsmaatregelen konden ventileren. De eerste consultatieronde liep van 1 april tot 1 juni 2009, de tweede consultatieronde liep van 3 juli tot 11 september 2009 en de laatste ronde werd gehouden eind 2009.493 Telkens stelde CEIOPS verschillende adviesvoorstellen voor met betrekking tot alle mogelijke aspecten waarop Solvency II betrekking heeft waarop gereageerd kon worden onder de vorm van adviezen en opmerkingen.
491
Zoals reeds eerder vermeld wordt het CEIOPS gevormd door het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen. 492 Die belanghebbende partijen zijn de verzekeraars, verzekeringsgroepen, Europese beroepsverenigingen, groepen, fora en lobbyorganisaties zoals de CEA (Comité Européen des Assurances, een Europese verzekeringsen herverzekeringsfederatie die alle types van verzekeringen en herverzekeringen vertegenwoordigt), maar ook consultants en juridische, actuariële en boekhoudkundige adviseurs. Opmerkelijke afwezige gedurende de consultatierondes was de vertegenwoordiging van de consumenten. Consumentenverenigingen hielden zich gedurende de consultatierondes blijkbaar op afstand; L. LOWET, “Tweede CEIOPS-consultatieronde. Solvency II: wie biedt meer?”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15 november 2009, 25 – 26. 493 L. LOWET, “Tweede CEIOPS-consultatieronde. Solvency II: wie biedt meer?”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15 november 2009, (23) 23.
107
CEIOPS heeft de taak om met de door de belanghebbende partijen geformuleerde opmerkingen rekening te houden bij het uitwerken van haar definitief advies aan de Europese Commissie. Verwacht wordt dat de Europese Commissie in oktober 2011 de door CEIOPS voorgestelde uitvoeringsmaatregelen zal goedkeuren. Ondertussen loopt in 2010 nog een effectbeoordelingsstudie of een “QIS” die een onderzoek levert naar het solvabiliteitskapitaal. De afronding en verwerking van deze studie en haar resultaten zou moeten plaatsvinden in de herfst van 2010, daarna zou een goedkeuring van de uitvoeringsmaatregelen in oktober 2011 mogelijk moeten zijn.494
Onderafdeling 2. Principle based approach 265. De toepassing in Solvency II van het evenredigheidsbeginsel en het principe van de “prudent person” vormt een grondslag voor argumenten voor de stelling dat Solvency II in een zekere mate voorziet in een “deregulation”. Solvency II verlaat immers de gedetailleerde regelingen en de “rules based approach” en vervangt die door een “principle based approach”.495 Die “principle based approach” vindt men terug in het hanteren van het “prudent person”-beginsel en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel. Solvency II legt duidelijk de nadruk op doelstellingen en finaliteiten, eerder dan verzekeringsondernemingen te verplichten strikt regel na regel en bepaling na bepaling toe te passen.
266. Een illustratie aan de hand van het evenredigheidsbeginsel en het “prudent person”beginsel... Het bepalen van de kapitaalvereisten gebeurt op basis van het risicoprofiel en is dus uiterst risicogevoelig. Een verzekeringsonderneming zal eerst een evaluatie en beoordeling moeten doorvoeren van haar risico’s en haar risicoprofiel opstellen. Vervolgens worden de kapitaalbehoeften van de verzekeringsonderneming vastgelegd op basis van het risicoprofiel. Maar ook bij de bepaling van de kapitaalvereisten moet het proportionaliteitsbeginsel toegepast worden waarbij rekening gehouden moet worden met de aard, omvang en complexiteit van de werkzaamheden van de verzekeringsonderneming. De kapitaalvereisten
494
K. BARREZEELE, “Solvency II goedgekeurd. Nu nog de uitvoeringsmaatregelen”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15 november 2009, (19) 19; K. VAN HULLE, “Solvency II: het einde van het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (33) 47. 495 H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 156.
108
worden dus aangelegd op basis van de specificiteit en de kenmerken van elke individuele verzekeringsonderneming. We kunnen dus besluiten dat verschillende aspecten van de bepaling van de kapitaalvereisten in handen worden gelegd van de verzekeringsondernemingen zelf. Zij hanteren de door hen zelf opgestelde gegevens om hun eigen solvabiliteitsvereisten te berekenen.496
267. Ook bij de beleggingen en de daarvoor in aanmerking komende activa doet eenzelfde fenomeen zich voor. Verzekeringsondernemingen moeten bij hun beleggingsbeleid het “prudent person”-beginsel respecteren volgens hetwelk enkel belegd mag worden in instrumenten waarvan het risico goed ingeschat kan worden. De veiligheid, het rendement en de liquiditeit van de beleggingen van de verzekeringsonderneming moeten steeds gewaarborgd blijven. Ook hier geeft de verzekeringsonderneming zelf invulling aan het “prudent person”-beginsel, waardoor de verzekeringsonderneming eigenlijk zelf haar normen bepaalt op basis van de eigenheid en kenmerken van de verzekeringsonderneming, zolang haar normen en de invulling ervan maar in overeenstemming zijn met Solvency II.
268. Het is duidelijk dat veel aspecten aan de verantwoordelijkheid van de verzekeringsondernemingen
worden
overgelaten
waardoor
de
gecontroleerde
verzekeringsonderneming bijna zelf haar regels met betrekking tot het kapitaal bepaalt en dit als gevolg van de “principle based”-benadering die door Solvency II gehanteerd wordt. Verschillende auteurs koppelen ook terug naar de basisgedachte van Solvency II aangezien Solvency II steeds vertrekt vanuit een economische benadering in functie van het risico.497 Mijns inziens wordt op deze manier de verzekeringsonderneming geconfronteerd met een duidelijke bewustmaking van haar risico’s en haar risicoprofiel en wordt zij op een stimulerende
wijze
op
haar
verantwoordelijkheid
gewezen.
De
toezichthoudende
overheidsinstanties worden door de “principle based approach” in een ander licht geplaatst en door de gecontroleerde verzekeringsondernemingen op een andere wijze ervaren.
496
H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 155. 497 K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1038; H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 156.
109
Onderafdeling 3. Solvency II en IFRS498 269. De IFRS-normen of de International Financial Reporting Standards bestaan uit de normen die vanaf 1 januari 2005 door alle Europese beursgenoteerde ondernemingen gehanteerd moeten worden bij de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening. Enerzijds hebben
ze betrekking
op
de boekhoudkundige verwerking van
transacties.
De
boekhoudnormen geven weer op welke wijze gegevens en transacties boekhoudkundig verwerkt moeten worden waarbij belangrijke algemene concepten zoals continuïteit, voorzichtigheid en transparantie centraal staan. Het is de Raad van Bestuur van een onderneming die moet vastleggen welke waarderingsregels voor de desbetreffende onderneming gehanteerd zullen worden volgens de eigenheid en de specificiteit van de onderneming. De Raad van Bestuur bepaalt zelf haar waarderingsregels binnen het kader dat door de IFRS-normen werd uitgestippeld. De IFRSnormen maken het een onderneming aldus mogelijk om de waarderingsregels vast te leggen volledig in functie van de economische werkelijkheid en eigenheid van de onderneming, onafhankelijk van juridische of wettelijke bepalingen. Anderzijds behandelt IFRS de financiële rapportering waarbij aangegeven wordt welke informatie gepresenteerd moet worden en op welke wijze.
270. Opmerkelijk is dat de IFRS-normen toegepast kunnen worden door elke sector, ongeacht om welke activiteiten het gaat. Elke onderneming kan immers steeds de normen aanpassen aan de specificiteit van haar activiteiten. Om wille van het feit dat de IFRS-normen gelden voor elke industrie kan men niet spreken van IFRS-normen die zouden gelden voor de verzekeringssector. IFRS 4 heeft wel betrekking op IFRS-normen die gelden voor “verzekeringscontracten”, ongeacht welke partij deze verzekeringscontracten uitschrijft. Hierin ligt duidelijk het verschil met het KB van 17 november 1994 met betrekking tot de jaarrekeningen van verzekeringsondernemingen waarin ook boekhoudnormen worden opgenomen, maar zij hebben enkel betrekking op de verzekeringssector.
498
G. SCHAEKERS en K. VERBEKE, “Zorgen voor comptabiliteit tussen IFRS en de nieuwe prudentiële standaarden” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz.2009, dossier nr. 15, 109 – 132.
110
271. Om wille van het feit dat IFRS 4 betrekking heeft op verzekeringscontracten rijst de vraag in welke mate Solvency II en IFRS 4 op elkaar afgestemd zijn en waaruit de eventuele verschillen bestaan. Het grootste verschil tussen beiden bestaat in de eerste plaats uit het gegeven dat IFRS 4 open staat voor de ganse industrie, daar waar Solvency II enkel van toepassing is voor de verzekeringssector. Vervolgens is Solvency II Europees gericht, daar waar de IFRS-normen, hoewel ze gelden voor Europese ondernemingen, eerder internationaal gericht is. Veel landen buiten Europa hanteren (gelijkende) IFRS-normen. Tevens is de rapportering die Solvency II voor ogen heeft voornamelijk gericht naar de verzekeringsnemers, daar waar de IFRS-normen een financiële rapportering vereist gericht op de aandeelhouders.
272. De overeenkomst tussen Solvency II en de IFRS-normen is echter wel terug te vinden in de waardering van de balans. Om de administratie die komt kijken bij rapportering met verschillende doeleinden499 zoveel mogelijk te beperken ging Solvency II zoveel mogelijk een consistentie creëren met de rapporteringsregels die in IFRS voorzien waren. Deze consistentie is terug te vinden in het feit dat zowel Solvency II als IFRS uitgaan van een waardering tegen de marktwaarde. Solvency II stelt echter wel dat waarderingen moeten gebeuren door middel van een economische, marktconsistente benadering van de activa en passiva. Het gaat daarbij om een waardering op basis van het economische risico van de verzekeringsonderneming. Solvency II voert aan dat de waardering in de eerste plaats moet gebeuren op basis van de gegevens die op de markt terug te vinden zijn, bekend onder het “mark-to-market”-beginsel. Indien die gegevens er niet zijn of niet betrouwbaar zijn, kan men de economische waarde gaan modelleren en in kaart brengen door toch zoveel mogelijk gebruik te maken van de op de markt aanwezige gegevens en parameter, bekend onder het “mark-to-model”-beginsel.500 IFRS hanteert dan weer de benaming “fair value” waarbij het neerkomt op een waardering tegen marktwaarde.
Beiden waarderen activa, passiva, technische voorzieningen en beleggingen dus tegen de marktwaarde. CEIOPS stelde dat de “fair value” van IFRS een goede aanpak is voor de
499
Rapportering aan toezichthouders, aandeelhouders, verzekeringsnemers,... P. SCHUERMANS, “Solvency II en IFRS-normen – rol van CEIOPS” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz.2009, dossier nr. 15, (53) 58.
500
111
waardering volgens de economische benadering zoals Solvency II vooropstelt en dit ter stimulans om Solvency II zoveel mogelijk op IFRS te laten afstemmen.
273. Hoewel Solvency II en IFRS grotendeels gelijkenissen vertonen blijven vragen rijzen naar de consistentie van beiden, voornamelijk naarmate het
ogenblik van
de
uitvoeringsmaatregelen van Solvency II dichterbij komt.
Het zou wel eens kunnen dat de concepten die door Solvency II en IFRS voorzien worden een andere invulling krijgen door de uitvoering ervan. Het ziet er naar uit dat, als gevolg van het groot aantal adviezen die reeds door CEIOPS aan de Commissie werden overgemaakt met betrekking tot de uitvoeringsmaatregelen, het aantal uitvoeringsmaatregelen wel eens dergelijk groot volume zou kunnen aannemen dat Solvency II zijn oorspronkelijk doel van “principle based”-structuur achterwege gelaten wordt en toch plaats moet maken voor een “rules
based”-stuctuur.
Die
hoeveelheid
aan
uitvoeringsmaatregelen
zal
het
verzekeringsondernemingen moeilijker maken om steeds de Solvency II-bepalingen invulling te geven volgens hun eigen specificiteit, kenmerken en activiteiten wat een consistentie met de IFRS-normen zeker niet ten goede zal komen.
274. Solvency II heeft zich dan wel gebaseerd op de IFRS-normen en ze zelfs geadopteerd, het gevaar bestaat dat als gevolg van de financiële crisis de marktwaarde geen ideale wijze meer is om bestanddelen te waarderen. Op dat moment zal de economische benadering binnen Solvency II en de verzekeringssector een andere invulling moeten krijgen. Er blijven dus vraagtekens bestaan omtrent de economische benadering die door Solvency II gehanteerd wordt...
AFDELING 5. GEVOLGEN VAN SOLVENCY II Onderafdeling 1. Gevolgen voor verzekeringsondernemingen 275. De vraag rijst niet alleen naar de mogelijke gevolgen van de nieuwe Solvency IIRichtlijn voor de verzekeringsondernemingen, maar ook voor de verzekeringsnemers en verzekerden. Verzekeringsondernemingen worden in de eerste plaats geconfronteerd met nieuwe kapitaalvereisten die opgesteld worden in functie van het risicoprofiel van de
112
verzekeringsonderneming. Het is echter zo dat deze nieuwe kapitaalvereisten echter niet zullen resulteren in kapitaalverhogingen voor de verzekeringsonderneming.501 Verzekeringsondernemingen worden door Solvency II gemotiveerd om een optimaal risicobeheer door te voeren, een adequate beheersing van hun risico’s te hanteren en hun risico’s zo veel als mogelijk te diversifiëren. Indien zij hierin slagen worden zij door Solvency II beloond door middel van een lagere kapitaaleis en zullen zij minder eigen vermogen moeten aanwenden om aan de solvabiliteitskapitaalvereiste te voldoen. Dit betekent dus dat de verzekeringsonderneming eerst een beoordeling moet doorvoeren van de risico’s waarmee zij geconfronteerd wordt om daarna haar kapitaalvereisten daarop af te stemmen . Solvency II schrijft voor dat het vastleggen van de solvabiliteitsvereisten dient te gebeuren met respect voor het evenredigheidsbeginsel dat inhoudt dat bij de bepaling van die solvabiliteit er rekening gehouden moet worden met de aard, omvang en complexiteit van de activiteiten van de verzekeringsondernemingen.
276. Wanneer we bovenstaande twee gegevens in acht nemen kan de vraag rijzen of er gevaar bestaat voor het feit dat verzekeringsondernemingen, in plaats van eerst hun risicoprofiel vast te leggen en daarna hun kapitaalvereisten eraan aan te passen, de procedure gaan omdraaien. Het zou immers mogelijk zijn dat verzekeringsondernemingen, om te ontsnappen aan bepaalde kapitaalvereisten, eerst in zekere mate hun kapitaal gaan beoordelen om op basis daarvan hun risicoprofiel te wijzigen of aan te passen.502 Solvency II probeert aan deze mogelijke problematiek van modificatie van het risicoprofiel, die gedurende de consultatierondes door verschillende partijen werd aangekaart, tegemoet te komen door verschillende te keren de nadruk te leggen dat in alle pijlers van Solvency II het evenredigheidsbeginsel toegepast moet worden en dat telkens een passende aanpak moet gehanteerd worden, aangepast aan de aard, omvang en complexiteit van de activiteiten van de verzekeringsondernemingen.503
277. Naast de solvabiliteitsvereisten moet de verzekeringsonderneming ook voorzien in technische voorzieningen en wordt voorzien in regels met betrekking tot beleggingen.
501
E. JANSSEN, “Solvency II. Erg lovenswaardige doelstellingen”, Verz.W. 2008, afl. 2, 1 – 15 februari 2008, (26) 27. 502 H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 152 - 154. 503 H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 155.
113
Met betrekking tot de technische voorzieningen en de beleggingen doet zich toch een opmerkelijke evolutie voor. Daar waar de Solvency I-maatregelen, ook ingegeven door het beschermingsinzicht, voor de technische reserves focussen op maximale percentages en de lidstaten zelf strengere regels konden opleggen alsook voorwaarden opleggen voor de categorieën van activa die belegd konden worden etc., vertrekt Solvency II vanuit een ander standpunt.504 Voor wat betreft de technische reserves wordt zoals eerder aangehaald, vertrokken van de marktwaarde van zowel de activa als passiva, om wille van het feit dat de marktwaarde de meest consistente wijze is om de balansposten te benaderen.505 Nochtans is het zo dat voor de bepaling en van de technische reserves het niet altijd mogelijk is om een marktwaarde te hanteren.506 Daarom stelt Solvency II dat de waarde van de technische voorzieningen bepaalt wordt aan de hand van de beste schatting en een risicomarge. Door het hanteren van het begrip “beste schatting” laat men de individuele verzekeringsonderneming toch enige marge bij het bepalen van hun technische reserves. Ook voor wat betreft de activa die aangewend kunnen worden voor de beleggingen van de verzekeringsonderneming hanteert Solvency II een algemeen begrip. Zij stelt immers dat de dekkingswaarden beheerst, bewaakt en belegd moeten worden volgens het principe van de “prudent person”. D verzekeringsonderneming mag dus enkel beleggen in instrumenten waarvan zij de betrokken risico’s goed kan inschatten, beheersen en bewaken. De activa moeten zodanig belegd worden dat de veiligheid, kwaliteit en rendement van de beleggingsportfeuille gewaarborgd wordt. Ook hier hanteert Solvency II een algemene norm waarbij men zou kunnen stellen dat de invulling ervan voor een deel aan elke individuele verzekeringsonderneming wordt overgelaten zolang ze in overeenstemming is met Solvency II.
278.
Naast
de
kwantitatieve
aspecten
worden
verzekeringsondernemingen
tevens
geconfronteerd met kwalitatieve vereisten. Door het invoeren van een governancesyteem wordt de aandacht van de verzekeringsonderneming gevestigd op de adequaatheid en de doeltreffendheid van de procedures en processen die zij opstelt. Het is net dat governancesysteem dat, indien het functioneert zoals aangegeven door Solvency II en 504
H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 156. 505 K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1034. 506 K. VAN HULLE, “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1035.
114
voorziet in alle sleutelfuncties, het de verzekeringsonderneming mogelijk maakt om zelf een beoordeling door te voeren van zowel haar kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. Ook de mogelijkheid om via interne modellen, na goedkeuring van de toezichthoudende overheidsinstantie, het risicoprofiel uit te drukken draagt bij aan die doelstelling.507
Onderafdeling 2. Gevolgen voor consument-verzekeringsnemers 279. Naast de gevolgen voor de verzekeringsondernemingen rijst ook een vraag naar de effecten van Solvency II voor de verzekeringsnemers en verzekerden. De partij die de voordelen zullen halen uit de Solvency II-maatregelen zullen de verzekeringsnemers en verzekerden zijn. De doelstellingen van Solvency II bestaan er immers uit een geharmoniseerde bescherming te bieden aan alle verzekeringsnemers in de Europese Unie. Die geharmoniseerde bescherming wordt bereikt door in een hoge mate van transparantie te voorzien zodat zowel de toezichthoudende overheidsinstanties als de consument-verzekeringsnemers op een betrouwbare wijze verzekeringsondernemingen en de door hen aangeboden producten kunnen vergelijken. Ook het betere risicobeheer en de risicogevoeligheid draagt daaraan bij en komt de consument-verzekeringsnemer ten goede. De optimale aanwending van het kapitaal door onder meer de beide solvabiliteitsvereisten creëert een bescherming van de verzekeringsnemers en garandeert dat de verzekeringsonderneming op elk moment haar verplichtingen ten aanzien van de verzekeringsnemers zal kunnen voldoen.
Solvency
II
beoogde
tevens
de
concurrentie
tussen
de
Europese
verzekeringsondernemingen te bevorderen wat zou moeten resulteren in een grotere innovatie van de verzekeringsproducten zodat de consument-verzekeringsnemer steeds een product vindt, aangepast aan zijn behoeften en tegen de beste tarieven.508
AFDELING 6. BESLUIT 280. Solvency II ontstond als reactie op de steeds groter wordende specialisatie die zich voordoet binnen de Europese verzekeringsondernemingen en moet het mogelijk maken om in te spelen op verdere marktontwikkelingen die zich voordoen binnen de verzekeringssector. Samengevat kan men stellen dat het gaat om het invoeren van een “managementsvisie” in de verzekeringssector. Solvency II focust immers op zowel het risicomanagement, het 507
K. BARREZEELE, “Solvency II goedgekeurd. Nu nog de uitvoeringsmaatregelen”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15 november 2009, (19) 21. 508 R. VAN GOMPEL, “Introduction” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T. Verz. 2009, dossier nr. 15, (13) 22; E. JANSSEN, “Solvency II. Erg lovenswaardige doelstellingen”, Verz.W. 2008, afl. 2, 1 – 15 februari 2008, (26) 27.
115
kapitaalmanagement
en
het
management
van
de
governancestructuur
van
de
verzekeringsonderneming.
281. De drie Solvency II-pijlers focussen niet alleen op een verbetering van de regelgeving maar ook een harmonisatie ervan. Nieuwe solvabiliteitsvereisten die 100% gebaseerd zijn op de risico’s waarmee de verzekeringsonderneming in aanraking komt worden op een risicogevoelige wijze opgesteld. Solvency II focust tevens op een “total balance sheet approach” zodat zowel activa als passiva gelijke aandacht krijgen en gewaardeerd worden tegen
de
marktwaarde
om
een
economische
benadering
teweeg
te
brengen.
Verzekeringsondernemingen worden ertoe gedreven om zelf inzicht te verkrijgen en te verschaffen in hun risico’s gerelateerd aan hun werkzaamheden. Dit inzicht wordt naar de buitenwereld toe gerapporteerd in functie van de transparantie zodat consumentverzekeringsnemers hun verzekeringsproducten zoveel mogelijk kunnen kiezen in functie van hun behoeften. Tevens worden de toezichthoudende overheidsinstanties op de hoogte gesteld van wat gaande is zodat zij, indien nodig, efficiënt, tijdig en gepast kunnen ingrijpen. Centraal in de drie pijlers staat het optimale risicobeheer en het proportionaliteitsbeginsel dat zowel door de verzekeringsondernemingen als door de toezichthoudende overheidsinstanties gerespecteerd moet worden.
282. T. STEFFEN stelde dat Solvency II niet alleen om wijzigingen in het kapitaal draait. Het gaat om een volledige gedragsverandering die door de verzekeringsondernemingen aangenomen moet worden.509 Men moet Solvency II dus steeds vanuit een breed perspectief bekijken en inzien dat het gaat om een totale ommeslag voor de verzekeringsondernemingen om tegemoet te komen aan de verdere realisatie van de Europese interne verzekeringsmarkt en een uitgebreider en efficiënter beschermingssysteem.
509
H. COUSY en M. DREESEN, “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, (147) 151.
116
BESLUIT 283. Men kan de Europese impact op de verzekeringssector duidelijk niet ontkennen. Er wordt een constante zoektocht gehouden naar de optimale eenmaking van de verzekeringsmarkt. Het bewijs daarvan is de recente Solvency II waarvan de uitvoeringsmaatregelen eind 2011 een feit zullen zijn. De vraag blijft echter bestaan of Solvency II het eindpunt zal zijn. De huidige maatschappij wordt immers constant geconfronteerd met snelle evoluties en ontwikkelingen waarna het aan de wetgevende instanties toekomt om daarop in te spelen en te anticiperen. Het is immers uiterst belangrijk dat de belangen van verzekeringsnemers, verzekerden en begunstigden optimaal beschermd worden tegen mogelijke ontwikkelingen de een gevaar zouden kunnen vormen voor hun vermogen.
284. De prudentiële reglementering die erop gericht is om die bescherming te bieden voert de kapitaalvereisten als belangrijkste beschermingselement aan. Deze kapitaalvereisten vertoonden doorheen de jaren echter een verschillende invulling. Daar waar ze vroeger gekenmerkt werd door een “rules based approach” werd vandaag met Solvency II de overstap gemaakt naar de “principle based approach”. Jammergenoeg zou het wel eens kunnen dat als gevolg van de grote mate aan uitvoeringsmaatregelen het “principle based approach” wat onderuit gehaald wordt. Het is afwachten wat de toekomst brengt en hoe de uitvoeringsmaatregelen geïmplementeerd zullen worden.
285. Toch ben ik, na het uitwerken van mijn Masterproef, overtuigd dat de maatregelen zoals ze door Solvency II gepresenteerd werden voldoende flexibeler en dynamischer zijn dan de interne markt-richtlijnen van Solvency I en dat ze beter het hoofd zullen kunnen bieden aan verdere evoluties. Het
strikte
tijdsschema,
de
trapsgewijze
Lamfalussy-procedure
en
de
vele
inspraakmogelijkheden die bestonden voor alle belanghebbenden gedurende de uitwerking van Solvency II getuigt van een hoogstaande voorbereiding en levert een bewijs van de grondigheid van de hervorming.
Het is duidelijk dat het Solvency II-verhaal nog niet ten einde is. To be continued!
117
BIBLIOGRAFIE
1. RECHTSLEER BARREZEELE, K., “Solvency II goedgekeurd. Nu nog de uitvoeringsmaatregelen”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15 november 2009, 19 – 22.
BORGESIUS, J., “Rechterlijk oordeel over het vrije verkeer van diensten in de EEG”, Het Verzekeringsarchief 1987, 109-137.
BOUTARD - LABARDE M. - CL., “Chronique de jurisprudence de la Cour de Justice des Communautés européennes. Libre circulation des personnes et des services”, Journal de Droit International 1990, 475 - 476.
CLAASSENS, H. en COUSY H., “Het algemeen kader van de richtlijnen van de derde generatie” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 35 - 61.
CLAASSENS, H. en COUSY, H., “Het juridisch kader van de interne verzekeringsmarkt: overzicht en stand van zaken”, T.B.H. 1989, 907 – 934.
COUSY, H. en DREESSEN, M., “De bredere effecten van Solvency II in België” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, 147 – 165.
COUSY, H., STUYCK, J. en VAN GERVEN, W., Handels- en economisch recht, Deel 1 Ondernemingsrecht in Beginselen van het Belgisch Privaatrecht, Brussel, Story-Scientia, 1992, 825 p.
DE GRAEVE, M. en GYSELAERS, M., Praktisch verzekeringsrecht, Antwerpen, De Boeck, 2006, 255 p.
DE RUITER, G., “Aansprakelijk! ... Wat nu?”, Schip en Werf De Zee 1993, afl. 12, 556 - 561.
118
DELPORTE, J.M., “Commentaire de la loi du 19 juillet 1991 relative au contrôle des assurances”, R.G.A.R. 1991, nr. 11.918, 1 – 7.
DIRICK, B., “La libre prestation des services dans le secteur de l’assurance directe” (noot onder Hof van Justitie 4 december 1986, zaak 205/84), Ann.Dr.Liège 1987, 388 – 415.
DUBUISSON, B., “Le consommateur européen face au marché unique de l’assurance: mythes et réalités”, T.Verz. 1992, 401 - 437.
FONTAINE, M., Droit des Assurances, Brussel, Larcier, 1996, 609 p.
FONTAINE, M., Verzekeringsrecht, in het (ederlands vertaald door Kristiaan Bernauw, Brussel, Larcier, 1999, XXVI + 497 p.
GAEREMYNCK, A., “Een evaluatie van het K.B. van 17/11/1994 op de jaarrekening van verzekeringsondernemingen” T.Acc. 1995, nr. 4, 18 – 31.
HINTJENS, K., “De algemene controle op het verzekeringswezen” in X., Kluwer’s Verzekeringshandboek, Antwerpen, Kluwer, losbl., I.2.4-01 – I.2.4-31.
JANSSEN, E., “Solvency II. Erg lovenswaardige doelstellingen”, Verz.W. 2008, afl. 2, 1 – 15 februari 2008, 26 – 28.
LOWET, L., “Tweede CEIOPS-consultatieronde. Solvency II: wie biedt meer?”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15 november 2009, 23 – 28.
MARETTE, J-J., “Contrôle de l’assurance et marché unique” in X., Het Europa van de verzekeringen: de richtlijnen van de derde generatie, Antwerpen, Maklu, 1992, 85 - 96.
PRICEWATERHOUSE COOPERS NV, Verzekeringsmaatschappijen: verslaggeving en toezicht, Antwerpen, Kluwer, 2002, 489 p.
RYCKAERT, R., “Van Manusmrti tot Lloyd’s koffiehuis”, Verz.W. 2009, afl. 17, 1-15 november 2009, 33 - 35. 119
SCHAEKERS, G. en VERBEKE, K., “Zorgen voor comptabiliteit tussen IFRS en de nieuwe prudentiële standaarden” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz. 2009, dossier nr. 15, 109 – 132.
SCHUERMANS, L., Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, XXI + 603 p.
SCHUERMANS, L., Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, XXXVII + 852 p.
SCHUERMANS, P., “Solvency II en IFRS-normen – rol van CEIOPS” in X., “Solvency II en IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T.Verz.2009, dossier nr. 15, 53 – 62.
STEENLANT, J. en VANHEES, H., “Vrije vestiging en dienstverlening in de verzekeringssector – de arresten van 28 januari en 4 december 1986 van het Hof van Justitie”, RW 1987-1988, nr. 4, 105 – 118.
VAN BARNEVELD, H., Inleiding tot de algemene assurantiekennis, ’s Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1964, XX + 521 p.
VAN DE RYCK, J., De geschiedenis van het verzekeren, Antwerpen, De Verzekeringswereld, 1978, 53 p.
VAN DEN BERGHE, L., “Marketing en distributie van nationale en Europese verzekeringsprodcuten – het economisch kader” in VERENIGING VOOR RECHTSWETENSCHAP, Verzekering en Europa, Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink, 1995, 1 - 16.
VAN GOMPEL, R., “Considérations générales sur le contrôle des entreprises d’assurances dans le cadre de l’évolution de la réglementation européenne”, T. Verz. 1994, 326 – 340.
VAN GOMPEL, R., “Introduction” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T. Verz. 2009, dossier nr. 15, 13 – 29.
120
VAN HULLE, K., “Solvency II: een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector” in X., Van alle markten: liber amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1027 - 1045.
VAN HULLE, K., “Solvency II: het einde van het begin” in X., “Solvency II & IFRS. Een nieuwe solvabiliteitsregeling voor de verzekeringssector”, T. Verz. 2009, dossier nr. 15, 33 – 50.
VEEKMANS, K., “Bank-, beurs- en verzekeringswezen: vrijmaking van de interne markt en supervisie in Europa en de Verenigde Staten”, Jura Falc. 2004-2005, 145 - 166.
WYMEERSCH, E., “De hervorming van het financieel toezicht in België”, T.Verz. 2004, 205 – 218.
http://www.lloyds.com/About_Us/History/ (consultatie op 12 november 2009)
http://www.cbfa.be/nl/vo/circ/vo_circ.asp (consultatie op 3 februari 2010)
2. RECHTSPRAAK HvJ 2/74, Reyners, Jur. 1974, I, 631. HvJ 33/74, Van Binsbergen, Jur. 1974, I, 1299. HvJ 39/75, Coenen, Jur. 1975, I, 1547. HvJ 110/78, Van Wesemael, Jur. 1979, I, 35. HvJ 286/82, Luise, Jur. 1984, I, 377. HvJ 220/83, Commissie t. Frankrijk, Jur. 1986, I, 3663. HvJ 252/83, Commissie t. Denemarken, Jur. 1986, I, 3713. HvJ 205/84, Commissie t. Bondsrepubliek Duitsland, Jur.1986, I, 3755. HvJ 206/84, Commissie t. Ierland, Jur. 1986, I, 3817. HvJ C-221/89, Factortame, Jur. 1991, I, 3905. HvJ C-76/90, Saeger v. Dennemeyer, Jur. 1991, I, 4221. HvJ C-55/94, Reinhard Gebhard, Jur. 1995, I, 4165.
121
3. WETTELIJKE EN REGLEMENTAIRE BEPALINGEN Verdrag van Rome tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap van 25 maart 1957, Pb. C. 24 december 2002, afl. 325, 33 – 184 (geconsolideerde versie van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap).
Richtlijn 73/239 van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de directe verzekeringen met uitzondering van de levensverzekeringsbranche en de uitoefening daarvan, Pb. L. 16 augustus 1973, afl. 228, 13 – 19
Richtlijn 73/240 van de Raad van 24 juli 1973 houdende de opheffing van de beperkingen op het recht van vestiging op het gebied van het directe verzekeringsbedrijf met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, Pb. L. 16 augustus 1973, afl. 228, 20 – 22.
Richtlijn 79/267 van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen
betreffende
de
toegang
tot
het
directe
levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan, Pb. L. 13 maart 1979, afl. 63, 1-18.
Richtlijn 88/357 van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn 73/239/EEG, Pb. L. 4 juni 1988, afl. 172, 1-14.
Richtlijn 90/619 van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn 79/267/EEG, Pb. L. 29 november 1990, afl. 330, 50-61.
122
Richtlijn 91/674 van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen, Pb. L. 31 december 1991, afl. 374, 7 – 31.
Richtlijn 91/675 van de Raad van 19 december 1991 tot oprichting van een Comité voor het Verzekeringswezen, Pb. L. 31 december 1991, afl. 374, 32 – 33.
Richtlijn 92/49 van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, Pb. L. 11 augustus 1992, afl. 228, 1 – 23.
Richtlijn 92/96 van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG, Pb. L. 9 december 1992, afl. 360, 1-27.
Richtlijn 2002/13 van de het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen, Pb. L. 20 maart 2002, afl. 77, 17 – 22.
Richtlijn 2009/138 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en de uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf, Pb. L. 17 december 2009, afl. 335, 1 – 155.
Besluit Commissie nr. 2004/6, 5 november 2003 tot instelling van het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen, Pb. L. 7 januari 2004, afl. 3, 30 – 31.
Besluit Commissie nr. 2009/79, 23 januari 2009 tot instelling van het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen., Pb. L. 29 januari 2009, afl. 25, 28 – 32.
123
Interpretatieve Mededeling van de Europese Commissie, 2000/C 43/3 betreffende het vrij verrichten van diensten en het algemeen belang in het verzekeringsbedrijf, Pb.C. 16 februari 2000, 5 – 27.
COM/1997/398 def. Verslag aan het Comité voor het verzekeringswezen betreffende de noodzaak van verdere harmonisatie van de solvabiliteitsmarge.
COM/2000/634 def. Toelichting bij het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijzigingen van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen.
COM/2007/727 def. Mededeling van de Commissie van 20 november 2007, “Evaluatie van de Lamfalussy-structuur – Bevorderen van de toezichtsconvergentie”.
COM/2007/361 def. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf – Solvabiliteit II.
COM 2009/502 Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een Europese autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, 23 september 2009.
Wet van 9 juli 1975 betreffende de controle op verzekeringsondernemingen, BS 29 juli 1975.
Wet van 17 juli 1975 betreffende de boekhouding van de ondernemingen, BS 4 september 1975.
Wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, BS 4 september 2002.
K.B. van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, BS 11 april 1991.
124
K.B. van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen, BS 21 december 1994.
K. B. van 13 februari 1996 betreffende de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen en herverzekeringsondernemingen, BS 9 maart 1996.
K.B. van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek Vennootschappen, BS 6 februari 2001.
K.B. van 25 maart 2003 tot uitvoering van artikel 45§2 van de wet van 2 augusuts 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, BS 31 maart 2003.
K.B. van 25 mei 2004 tot wijziging op het vlak van solvabiliteitsvereisten van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, BS 28 mei 2004.
Ministerieel Besluit van 30 maart 2001, tot goedkeuring van de Verordening nr. 12 van de Controledienst voor Verzekeringen tot vaststelling van de regels betreffende de doorlopende inventaris van de dekkingswaarden, BS 25 april 2001.
Verordening nr. 12 van 22 januari 2002 van de Controledienst voor Verzekeringen tot vaststelling van de regels betreffende de doorlopende inventaris van de dekkingswaarden.
Circulaire D. 249 van de Commissie voor Bank-, Financie- en Assurantiewezen aan de verzekeringsondernemingen van 18 november 2004 betreffende de omzetting van Richtlijn 2002/13 van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239 van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen.
Doc. C 2005/5 van de CBFA omtrent het Huishoudelijk Reglement Commissie voor Verzekeringen.
125