Blokkendoos KSE Leergebied Maatschappijleer
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Blokkendoos KSE
Blokkendoos KSE Leergebied Maatschappijleer
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Blokkendoos KSE Versie 3
Enschede, juni 2001
Verantwoording © 2001 Stichting Leerplanontwikkeling (SLO), Enschede Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
Auteur : Eddie van Vliet (SLO) Eindredactie: Eddie van Vliet (SLO), Pauline Buit-de Krijger (SLO) Vormgeving en productie: N.C.A. ten Donkelaar-Wilbers (SLO) In samenwerking met: CINOP In opdracht van: BVE Raad
Inhoud
Inleiding Schematisch overzicht onderwijseenheden per domein van het leergebied Maatschappijleer Schematisch overzicht (op nummer) samenhang blokken per leergebied Maatschappijleer Schematisch overzicht samenhang blokken per leergebied Maatschappijleer Onderwijseenheid MIJ.4.1 Onderwijseenheid MIJ.4.2 Onderwijseenheid MIJ.4.3 Onderwijseenheid MIJ.4.4 Onderwijseenheid MIJ.4.5 Onderwijseenheid MIJ.4.6 Onderwijseenheid MIJ.4.7 Onderwijseenheid MIJ.4.8 Onderwijseenheid MIJ.4.9 Onderwijseenheid MIJ.4.10 Onderwijseenheid MIJ.4.11 Onderwijseenheid MIJ.4.12 Onderwijseenheid MIJ.4.13 Onderwijseenheid MIJ.4.14 Onderwijseenheid MIJ.4.15 Onderwijseenheid MIJ.5.1 Onderwijseenheid MIJ.5.2 Onderwijseenheid MIJ.5.3 Onderwijseenheid MIJ.5.4 Onderwijseenheid MIJ.5.5 Onderwijseenheid MIJ.5.6 Onderwijseenheid MIJ.5.7 Onderwijseenheid MIJ.5.8 Onderwijseenheid MIJ.5.9 Onderwijseenheid MIJ.5.10 Onderwijseenheid MIJ.5.11 Onderwijseenheid MIJ.5.12 Onderwijseenheid MIJ.5.13 Onderwijseenheid MIJ.5.14 Onderwijseenheid MIJ.5.15 Onderwijseenheid MIJ.5.16 Onderwijseenheid MIJ.5.17 Onderwijseenheid MIJ.5.18 Onderwijseenheid MIJ.5.19 Onderwijseenheid MIJ.5.20 Onderwijseenheid MIJ.5.21 Onderwijseenheid MIJ.5.22 Onderwijseenheid MIJ.5.23 Onderwijseenheid MIJ.5.24 Onderwijseenheid MIJ.5.25 Onderwijseenheid MIJ.5.26 Onderwijseenheid MIJ.5.27
5 7 8 9 10 11 13 15 16 17 18 20 22 24 26 28 31 33 36 38 40 42 44 45 47 50 51 53 54 56 58 61 62 64 66 68 70 72 74 75 76 78 80 81 82 83
Onderwijseenheid Onderwijseenheid Onderwijseenheid Onderwijseenheid Onderwijseenheid Onderwijseenheid Onderwijseenheid Onderwijseenheid Onderwijseenheid Onderwijseenheid Onderwijseenheid Onderwijseenheid Onderwijseenheid Onderwijseenheid Onderwijseenheid
MIJ.5.28 MIJ.5.29 MIJ.5.30 MIJ.5.31 MIJ.5.32 MIJ.5.33 MIJ.6.1 MIJ.6.2 MIJ.6.3 MIJ.6.4 MIJ.6.5 MIJ.6.6 MIJ.6.7 MIJ.6.8 MIJ.6.9
84 85 86 87 89 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100
Inleiding
1. Over de keuze van de domeinen De in deze publicatie gehanteerde indeling in domeinen is gebaseerd op de volgende documenten: • examenprogramma havo/vwo (tweede fase); • examenprogramma vmbo Maatschappijleer I en Maatschappijleer II. Havo en vwo kennen de volgende domeinen: A. Vaardigheden en benaderingswijzen B. Politieke besluitvorming C. Massamedia D. Multiculturele samenleving E. Mens en werk F. Criminaliteit en rechtsstaat G. Milieu en beleid H. Ontwikkelingssamenwerking (en beleid). Hiermee is het raamwerk voor de domeinen in deze publicatie op een enkele wijziging na gegeven. De wijzigingen hebben betrekking op het volgende: • het havo-domein Politieke besluitvorming heeft een subdomein Politieke stromingen; • het vwo-domein Politieke besluitvorming heeft een subdomein Politieke cultuur en politieke stromingen. Wij hebben hiervan een apart domein gemaakt, te meer daar dit domein goed aansluit bij de eindtermen die in Maatschappijleer II vmbo onder het domein Politiek en beleid zijn geformuleerd. De domeinen Cultuur en socialisatie en Sociale verschillen in Maatschappijleer I vmbo hebben we ondergebracht bij respectievelijk Multiculturele samenleving en Mens en werk. 2. Sterretjes bij enkele onderwijseenheden op niveau 5 Enkele onderwijseenheden op niveau 5 zijn in de schematische overzichten van een sterretje voorzien. Het betreft de volgende onderwijseenheden: 5.5 Politieke structuren 5.6 Actoren in het proces van politieke besluitvorming I 5.10 Massamedia en overheid 5.11 Massamedia en commercie 5.12 Massamedia en cultuur 5.13 Multiculturele samenleving II 5.15 Maatschappelijke positie 5.16 Cultuur en discriminatie I 5.24 Overheidsbeleid 5.26 Milieu als maatschappelijk probleem 5.31 Ontwikkelingssamenwerking en beleid 5.32 Nationale en internationale organisaties 5.33 Ontwikkelingssamenwerking en cultuur
5
Dit sterretje wil zeggen dat deze eenheden ook een enkele doelstelling op niveau 6 bevatten. 3. Samenhang met Kennis van de Wereld De onderwijseenheden uit niveau 1 t/m 3 die tot maatschappijleer zijn te rekenen, vindt u in Kennis van de Wereld verder uitgewerkt. 4. Gemeenschappelijk deel maatschappijleer voor vwo Over het gemeenschappelijk deel vwo vindt u informatie in de eenheden: 5.5, 5.7, 5.8, 5.11, 5.12 en 6.3 onder het kopje Trajecten. De eindtermen van het subdomein "Actoren in het proces van politieke besluitvorming" zijn op te vatten als een onderdeel van/inleiding op de eenheden 5.6 en 6.2. 5. Gemeenschappelijk deel maatschappijleer voor havo Informatie over het gemeenschappelijk deel havo vindt u informatie onder het kopje “Trajecten” van de volgende onderwijseenheden: 5.1, 5.2, 5.5 t/m 5.8, 5.10 t/m 5.12, 5.17 t/m 5.19 en 5.21.
6
Schematisch overzicht onderwijseenheden per domein van het leergebied Maatschappijleer Vaardigheden en Benaderingswijzen Niveau 6
Niveau 5
6.1 Oriëntatie op Studie en Beroep II
5.4 Oriëntatie op Studie en Beroep I 5.3 Onderzoeksvaardigheden
Politieke Politieke Besluitvorming Cultuur en Politieke Stromingen 6.2 Actoren in 6.4 het Proces van Internationale Betrekkingen politieke Besluitvorming 6.3 Politieke II Cultuur
Massamedia
5.6 Actoren in 5.7 Politieke het Proces van Stromingen politieke Besluitvorming I*
5.12 Massamedia en Cultuur
5.5 Politieke Structuren*
5.2 Benaderingswijzen 5.1 Informatievaardigheden
Niveau 4
4.6 Oriëntatie op Leren en Werk II 4.5 Oriëntatie op Leren en Werk I 4.4 Verwerven, verwerken en verstrekken van Informatie 4.3 Analyse maatschappelij k Vraagstuk 4.2 Leervaardigheden II 4.1 Leervaardigheden I
4.8 Politiek en Beleid 4.7 Macht en Zeggenschap
K.v.d.W. 3.44 Levensovertuigingen
Niveau 3 Kennis v.d. Wereld
Multiculturele Samenleving/ Cultuur en Socialisatie 6.5 Cultuur en Discriminatie II
Niveau 1 Kennis v.d. Wereld
K.v.d.W. 2.1 Belangenorganisaties
6.8 Functies van Straffen en Oorzaken Criminaliteit II
5.16 Cultuur en 5.21 Betekenis Discriminatie I* en waardering van Werk 5.15 Maat5.11 5.20 Arbeid en Massamedia en schappelijke Informatisering 5.24 Positie* Commercie* Overheidsbeleid * 5.19 Arbeids5.10 Massame- 5.14 Overheidsbelei verdeling dia en 5.23 De d Overheid* Rechtsstaat I 5.18 Arbeidsverhoudingen 5.9 Massamedia 5.13 Multi5.22 culturele en technol. 5.17 Politieke Criminaliteit en Ontwikkelingen Samenleving Visies en Ver- Samenleving II* zorgingsstaat 5.8 Communicatie en Massamedia 4.15 4.12 De multi- 4.14 Mens en 4.10 Criminaliteit en Werk culturele Massamedia Rechtsstaat Samenleving I 4.11 Cultuur en 4.13Sociale 4.9 BeeldvorVerschillen Socialisatie ming en Stereo-typering
K.v.d.W. 3.47 Invloed van de Media
K.v.d.W. 3.45 Kleurrijk Nederland III
K.v.d.W. 2.17 K.v.d.W. 2.20 Informatie- en Kleurrijk Communicatie- Nederland II middelen II K.v.d.W. 2.16 Relaties en Rollen I K.v.d.W. 1.19 K.v.d.W. 1.23 Informatie- en Kleurrijk Communicatie- Nederland I middelen I K.v.d.W. 1.2 Status K.v.d.W. 1.15 Opvoeding
7
6.6 Economische Orde
6.7 De Rechtsstaat II 5.25 Functies van Straffen en Oorzaken Criminaliteit I
K.v.d.W. 3.43 Relaties en Rollen II Niveau 2 Kennis v.d. Wereld
Mens en Werk/ Criminaliteit en Milieu en Sociale Rechtsstaat Beleid verschillen
K.v.d.W. 3.13 Criminaliteit: Oorzaken en Beleid K.v.d.W. 3.14 De Rechtszitting
K.v.d.W. 1.4 Hulp
Ontwikkelingssamenwerking en Beleid
6.9 Overheid II
5.30 Milieu en Cultuur 5.29 Mondiaal Niveau
5.33 Ontwikkelingssamenwerking en Cultuur
5.32 Nationale en 5.28 Maatschappelij Internationale Organisaties* -ke Organisaties 5.31 5.27 Overheid I Ontwikkelingssamenwerking 5.26 Milieu als en Beleid* maatschappelij k Probleem*
Schematisch overzicht (op nummer) samenhang blokken per leergebied Maatschappijleer (Cursief verwijst naar Kennis van de Wereld) Vaardigheden Politieke en Benaderings- Besluitwijzen vorming
Politieke cultuur Massamedia en politieke stromingen
Multiculturele samenleving/ Cultuur en socialisatie
Mens en Werk/ Criminaliteit en Sociale Rechtsstaat verschillen
6.4
Niveau 6 6.1
6.2
6.8
6.3
6.5
5.12
Niveau 5
5.4 5.3 5.1
5.6 5.2
5.5
5.7
6.6
5.21
5.11
5.16
5.20
5.25
5.29
5.10
5.15
5.19
5.24
5.28
5.33
5.9
5.14
5.18
5.23
5.27
5.32
5.8
5.13
5.17
5.22
5.26
5.31
4.4 4.3 Niveau 4 4.8
4.10
4.12
4.14
4.7
4.9
4.11
4.13
3.44
3.47
4.15
3.45
3.13
3.43
3.14
2.17 Niveau 3 2.1
2.20
2.16 1.19
Niveau 2
1.3 1.23
Niveau 1
8
6.9
5.30
4.5
4.1
Ontwikkelingssamenwerking
6.7
4.6
4.2
Milieu en Beleid
1.15
1.4
Schematisch overzicht samenhang blokken per leergebied Maatschappijleer Vaardigheden Politieke en Benaderings- Besluitwijzen vorming
Politieke cultuur Massamedia en politieke stromingen
Multiculturele samenleving/ Cultuur en socialisatie
Mens en Werk/ Criminaliteit en Sociale Rechtsstaat verschillen
Milieu en Beleid
Ontwikkelingssamenwerking
Niveau 6 6.1 Oriëntatie op Studie en Beroep II
6.2 Actoren in het Proces van politieke Besluitvorming II
6.4 Internationale Betrekkingen
6.5 Cultuur en Discriminatie II
6.6 Economische Orde
5.3 Onderzoeksvaardigheden 5.1 Informatievaardigheden
Niveau 4
5.6 Actoren in het Proces van politieke Besluitvorming I*
van Straffen en
5.7 Politieke Stromingen
Oorzaken
6.7 De Rechtsstaat II 5.12 Massamedia en Cultuur* 5.11 Massamedia + 5.10 Massamedia en
5.5 Politieke Structuren*
5.16 Cultuur en Discriminatie I* 5.15 Maatschappelijke Positie* 5.14 Overheids-
5.9 Massamedia en techn. Ontw.
5.2 Benaderingswijzen
5.8 Communicatie + Massamedia
beleid
5.13 Multiculturele Samenleving II*
5.21 Betekenis en Waardering Werk
5.20 Arbeid en Informatisering 5.19 Arbeidsverdeling
5.25 Functies Straffen en Oorzaken CriminaliteitI
5.24 Overheidsbeleid*
5.18 Arbeidsverhoudingen
5.23 De Rechtsstaat I
5.17 Politieke Visies en Verzorgingsstaat
5.22 Criminaliteit en Samenleving
4.6 Oriëntatie op leren en werken II 4.5 Oriëntatie op leren en werken 4.4 Verwerven, verwerken en verstrekken van Informatie
4.3 Analyse maatschappelijk Vraagstuk
4.8 Politiek en Beleid
4.10 Massamedia
4.12 Multiculturele Samenleving I
4.9 Beeldvor-
4.11 Cultuur en Socialisatie
4.14 Mens en Werk
4.2 Leervaardigheden II
4.1 Leervaar-
4.7 Macht en
ming en
digheden I
zeggenschap
Stereotypering
K.v.d.W.3.45 Kleurrijk Nederland III
Niveau 3 Kennis v.d. Wereld K.v.d.W. 3.44 Levensovertuigingen
Niveau 2 Kennis v.d. Wereld
K.v.d.W. 3.47 Invloed van de Media
K.v.d.W.3.43 Relaties en Rollen II
4.13 Sociale Verschillen
4.15 Criminaliteit en Rechtsstaat
K.v.d.W. 3.13 Criminaliteit: oorzaak en beleid K.v.d.W.3.14 De rechtszitting
K.v.d.W.2.17 Kleurrijk Nederland II
K.v.d.W. 2.1 Belangenorganisaties K.v.d.W. 2.20 Informatie- en Communicatiemiddelen II
K.v.d.W.2.16 Relaties en Rollen I K.v.d.W.1.19 Kleurrijk Nederland I
Niveau 1 Kennis v.d. Wereld
9
6.9 Overheid II
Criminaliteit II
6.3 Politieke Cultuur
Niveau 5 5.4 Oriëntatie op Studie en
6.8 Functies
K.v.d.W. 1.23 Informatie- en Communicatiemiddelen I
K.v.d.W.1.3 Status K.v.d.W.1.15 Opvoeding
K.v.d.W. 1.4 Hulp
5.30 Milieu en Cultuur 5.29 Mondiaal Niveau 5.28 Maatschappelijke Organisaties
5.33 Ontwikkelingssamenwerking en Cultuur* 5.32 Nationale en internationale Organisaties*
5.27 Overheid I 5.26 Milieu als maatschappelijk Probleem*
5.31 Ontwikkelingssamenwerking en Beleid*
Onderwijseenheid MIJ.4.1
Onderwijseenheid 1: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Leervaardigheden I Maatschappijleer Vaardigheden en benaderingswijzen ML1/K/3, examenprogramma vmbo 4
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. De principes en procedures die kenmerkend zijn voor de benaderingswijze van het vak maatschappijleer toepassen op een maatschappelijk vraagstuk. Vanuit de politiek-juridische invalshoek: - de machtsmiddelen van de verschillende maatschappelijke groeperingen benoemen; - de machtsmiddelen van de overheid benoemen. Vanuit de sociaal-economische invalshoek: - de maatschappelijke positie van de verschillende maatschappelijke groeperingen onderscheiden; - het verband aangeven tussen de maatschappelijke positie van een groepering en hun belangen; - de belangen die mensen gemeenschappelijk hebben benoemen; - tegengestelde belangen benoemen. Vanuit de sociaal-culturele invalshoek: - de verschillende maatschappelijke groeperingen onderscheiden en hun opvattingen ten aanzien van een maatschappelijk vraagstuk; - de waarden en normen onderscheiden die groeperingen hebben; - onderscheiden welke tegengestelde waarden en normen groeperingen hebben. Vanuit de veranderings- en vergelijkende invalshoek: - maatschappelijke vraagstukken in het perspectief van sociale veranderingen en in vergelijking met andere samenlevingen zien. 2. Een standpunt formuleren met betrekking tot een concreet maatschappelijk vraagstuk en hier argumenten voor geven. Aansluitende onderwijseenheden: 4.2 Leervaardigheden II Trajecten: Maatschappijleer vmbo
10
Onderwijseenheid MIJ.4.2
Onderwijseenheid 2: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Leervaardigheden II Maatschappijleer Vaardigheden en Benaderingswijzen ML2/K/3, examenprogramma vmbo 4
Begintermen/beginniveau: 4.1 Leervaardigheden I Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Ten aanzien van maatschappelijke vraagstukken verschillende typen vragen herkennen en zo zelfstandig mogelijk formuleren. - onderscheid maken in beschrijvende, verklarende en waarderende vragen; 2. Bij gegeven of zelf geformuleerde vragen ten aanzien van maatschappelijke vraagstukken informatie verwerven. - bepalen welke (soort) informatie nodig is; - geschikte informatiebronnen inventariseren; - relevante informatie selecteren lettend op bruikbaarheid, betrouwbaarheid, objectiviteit en representativiteit; - gebruik maken van verschillende informatiebronnen: teksten, beelden, cijfers en eenvoudig statistisch materiaal, en personen door middel van interview en enquête. 3. Zelf verzamelde of aangereikte informatie verwerken. - gegevens ordenen, vergelijken en zo nodig bewerken; - aangereikte informatie beoordelen op bruikbaarheid betrouwbaarheid en representativiteit; - gegevens analyseren en een beredeneerde conclusie en/of een beargumenteerd standpunt formuleren. 4. De principes en procedures die kenmerkend zijn voor de benaderingswijze van het vak maatschappijleer toepassen op een maatschappelijk vraagstuk. - de maatschappelijke en politieke aspecten, omvang en oorzaken ervan omschrijven; - de maatschappelijke groepen noemen die daarbij betrokken zijn en hun positie aangeven; - voor deze maatschappelijke groepen aangeven welke belangen en (normatieve) opvattingen zij hebben ten aanzien van het betreffende vraagstuk;
11
- beschrijven welk beleid en regelgeving er voor dit maatschappelijk vraagstuk bestaat en andere beleidsopties beschrijven; - beschrijven en beargumenteren welk oplossingen hij/zij ziet ten aanzien het (deel)vraagstuk. 5. Een standpunt formuleren met betrekking tot een concreet maatschappelijk vraagstuk en hier argumenten voor geven. 6. Informatievaardigheden en benaderingswijze van maatschappijleer zo zelfstandig mogelijk toepassen bij het uitvoeren van eenvoudige (onderzoeks)opdrachten. 7. (Samen met anderen) het resultaat van een leeractiviteit gepast presenteren. 8. Resultaten van een leeractiviteit overdragen aan anderen. - een verslag van beperkte omvang schrijven als basis voor een schriftelijke, mondelinge of audiovisuele presentatie; - een geëigend medium kiezen en gebruiken, rekening houdend met doel, doelgroep, en randvoorwaarden als beschikbare tijd en middelen. 9. Informatievaardigheden en benaderingswijze van maatschappijleer zo zelfstandig mogelijk toepassen bij het uitvoeren van eenvoudige onderzoeksopdrachten, die aansluiten bij de inhouden van de exameneenheden Maatschappijleer 2, K4 t/m K 8. Aansluitende onderwijseenheden: 4.3 Analyse maatschappelijk Vraagstuk 4.4 Verwerven, verwerken en verstrekken van Informatie Trajecten: Maatschappijleer vmbo, de gecursiveerde onderdelen gelden niet voor de beroepsgerichte leerweg.
12
Onderwijseenheid MIJ.4.3
Onderwijseenheid 3: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Analyse maatschappelijk Vraagstuk Maatschappijleer Vaardigheden en Benaderingswijzen ML2/V/1 4
Begintermen/beginniveau: 4.2 Leervaardigheden II Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Aangeven waarom er sprake is van een maatschappelijk vraagstuk. 2. Inventariseren welke politiek-juridische, sociaaleconomische en sociaal-culturele aspecten aan het vraagstuk verbonden zijn. 3. Analyseren welke groeperingen en instellingen betrokken zijn bij het vraagstuk en welke waarden en normen zij hebben. 4. Aangeven welke (tegengestelde) belangen de bij het vraagstuk betrokken groeperingen hebben en welke machtsmiddelen zij hebben om (binnen de gegeven sociaal economische structuur) voor hun belangen op te komen. 5. Aangeven in welke mate er sprake is van ongelijkheid als het gaat om het aanwenden van machtsmiddelen door betrokken groeperingen. 6. Aangeven welke relatie er bestaat tussen de belangen van de betrokken groeperingen en hun maatschappelijke positie. 7. Voorbeelden geven van het beleid van de overheid bij de aanpak van het vraagstuk 8. Fasen onderscheiden in het tot stand komen van het overheidsbeleid bij de aanpak van dit vraagstuk. 9. Noemen welke opvattingen van politieke stromingen en/of politieke partijen over dit vraagstuk te herkennen zijn. 10. Uitleggen dat het tot stand gekomen beleid inzake het vraagstuk een gevolg is van een compromis. 11. Mogelijkheden noemen die de betrokken groeperingen hebben om invloed uit te oefenen op het politieke besluitvormingsproces en waarin deze groeperingen verschillen. 12. Beschrijven welke rol massamedia vervullen ten aanzien van het vraagstuk 13. Verschillende informatiebronnen over het vraagstuk vergelijken met betrekking tot de vraag of deze meer of minder objectief zijn. 14. Met voorbeelden uit informatiebronnen over het
13
vraagstuk verduidelijken welke waarden, normen, vooroordelen en stereotypen overgedragen worden met gebruikmaking van de begrippen selectieve waarneming en referentiekader. 15. Een van de theorieën over de beïnvloeding van mensen door de media toepassen op gegeven informatiebronnen. 16. Een gefundeerd eigen standpunt ten aanzien van het vraagstuk formuleren en daarbij het eigen standpunt relateren aan: - de verworven kennis en inzichten uit de kerndelen; - de verschillende visies van groeperingen en/of politieke partijen op oorzaken en aanpak van het vraagstuk; - de principes van democratie en rechtsstaat. Aansluitende onderwijseenheden: 5.2 Benaderingswijzen Trajecten: Vmbo, gemengde en theoretische leerweg
14
Onderwijseenheid MIJ.4.4
Onderwijseenheid 4: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Verwerven, verwerken en verstrekken van Informatie Maatschappijleer Vaardigheden en Benaderingswijzen ML2/V/2, examenprogramma maatschappijleer vmbo 4
Begintermen/beginniveau: 4.2 Leervaardigheden II Eindtermen: De kandidaat kan: 1. In de voorbereidingsfase - onderwerp, doel en publiek van het sectorwerkstuk bepalen; - relevante vragen formuleren, die hij/zij met het sectorwerkstuk wil beantwoorden. 2. In de uitvoeringsfase - informatie verwerven uit schriftelijke, mondelinge en audiovisuele bronnen, mede met behulp van informatie- en communicatietechnologie; - uit deze informatiebronnen relevante inhoudselementen kiezen en deze passend ordenen en verwoorden; - strategieën hanteren, die op het bereiken van de benodigde lees-, schrijf en luister-kijkdoelen zijn afgestemd. 3. In de afsluitingsfase - de bewerkte informatie presenteren op een doelen publiekgerichte wijze. 4. In de evaluatiefase - reflecteren op het proces van het werken aan het sectorwerkstuk en het product: het sectorwerkstuk; - het belang aangeven van het gemaakte sectorwerkstuk voor vervolgstudie, toekomstige beroepspraktijk of algemene vorming. Aansluitende onderwijseenheden: 5.1 Informatievaardigheden Trajecten: Maatschappijleer vmbo, gemengde en theoretische leerweg
15
Onderwijseenheid MIJ.4.5
Onderwijseenheid 5: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Oriëntatie op leren en werken I Maatschappijleer Vaardigheden en benaderingswijzen ML1/K/1, examenprogramma vmbo 4
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan. De kandidaat kan: 1. Zich bewust worden van de eigen achtergrond, interesses, motivatie, sterke en zwakke punten door terug te kijken op eigen ervaringen en deze schriftelijk, mondeling en/of beeldend weer te geven. 2. De rol en het belang aangeven van politieke en sociale kennis en vaardigheden in discussie over maatschappelijke vraagstukken. 3. Onderzoeksvaardigheden, keuzevaardigheden, reflectievaardigheden en sociaal-communicatieve vaardigheden inzetten ten behoeve van het eigen keuzeproces. 4. Eigen waarden en normen verwoorden ten aanzien van betaalde en onbetaalde arbeid en zorgtaken. 5. De betekenis verwoorden van een mogelijke arbeidsrol voor zichzelf en anderen. Aansluitende onderwijseenheden: 4.6 Oriëntatie op leren en werken II Trajecten: Maatschappijleer vmbo
16
Onderwijseenheid MIJ.4.6
Onderwijseenheid 6: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Oriëntatie op leren en werken II Maatschappijleer Vaardigheden en Benaderingswijzen ML2/K/1, examenprogramma vmbo 4
Begintermen/beginniveau: 4.5 Oriëntatie op leren en werken I Eindtermen: De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan. De kandidaat kan: 1. De eigen mogelijkheden en interesses in maatschappijleer verwoorden in het licht van vervolgstudie, beroepen en maatschappelijk functioneren. 2. De rol en het belang aangeven van politieke en sociale kennis en vaardigheden in verschillende arbeidsgebieden en werksoorten. 3. De eigen interesse en affiniteit verwoorden met bepaalde arbeidsgebieden, werksoorten, functies en opleidingen. EINDTERMEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA MAATSCHAPPIJLEER 2 VMBO, ML 2/K/1, NR. 2, 4, 5.
Aansluitende onderwijseenheden: Trajecten:
17
5.4 Oriëntatie op Studie en Beroep I Vmbo, maatschappijleer: gemengde en theoretische leerweg
Onderwijseenheid MIJ.4.7
Onderwijseenheid 7 Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Macht en Zeggenschap Maatschappijleer Politieke Besluitvorming ML1/K/6, examenprogramma vmbo 4
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Macht herkennen en beschrijven. In dat verband kan hij/zij: - voorbeelden geven van machtsmiddelen, zoals: positie, kennis, vaardigheden, aantal; - formele en informele macht herkennen; - het verschil tussen macht en gezag herkennen en verschillende soorten gezag herkennen. 2. Uitleggen wat de betekenis van regels is voor het samenleven van mensen. In dat verband kan hij/zij: - voorbeelden noemen van geschreven en ongeschreven regels; - in concrete situaties regels beoordelen op effectiviteit en wenselijkheid; - aan de hand van voorbeelden verduidelijken welke factoren (zoals: normbesef, sociale controle, beloning, straf) een rol spelen bij het naleven van regels; - met voorbeelden uitleggen dat regels tijd- en plaatsgebonden zijn; - voorbeelden noemen van rechten en plichten van jongeren en voor gegeven eenvoudige situaties aangeven van welke wettelijke regelingen sprake is. 3. Voorbeelden geven van mogelijkheden die individuele burgers hebben om invloed uit te oefenen op politieke besluitvormingsprocessen. In dat verband kan hij/zij: - met voorbeelden duidelijk maken hoe je de massamedia kunt gebruiken bij het doorsluizen van onderwerpen voor de politieke agenda; - machtsmiddelen van actie- en pressiegroepen herkennen en beoordelen; - aangeven welke functies politieke partijen hebben; - gegeven standpunten van politieke partijen in verband brengen met politieke stromingen zoals liberalisme, sociaal democratie, christen
18
4. In
5. In
democratie en rechts extremisme; - herkennen dat politieke besluiten vaak het gevolg zijn van een compromis; - de mogelijkheid van het individueel benaderen van politici (machthebbers) herkennen en beoordelen; - een eigen standpunt weergeven over de mogelijkheid die individuele burgers hebben om invloed uit te oefenen op politieke besluitvormingsprocessen. Kenmerken van een parlementaire democratie herkennen en beschrijven dat verband kan hij/zij: - verschillen herkennen tussen een democratische rechtsstaat en een dictatoriaal politiek systeem; - voorbeelden geven van grondrechten; - uitleggen dat gezag en macht van politici worden gelegitimeerd door de wet; - uitleggen dat er vrije verkiezingen zijn en dat er algemeen kiesrecht is; - actuele voorbeelden noemen van besluiten die met meerderheid van stemmen zijn genomen maar waarbij rekening met minderheden is gehouden. Vanuit de politiek-juridische invalshoek sociale en maatschappelijke vraagstukken benaderen. dat verband kan hij/zij bij een gegeven eenvoudige situatie aangeven - welke machtsmiddelen de groep, met overeenkomstige belangen/waarden als hem/haar, heeft; - welke machtsmiddelen anderen met tegengestelde belangen/waarden hebben; - welke machtsmiddelen de overheid heeft.
DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA MAATSCHAPPIJLEER I VMBO ML1/K6
Aansluitende onderwijseenheden: Trajecten:
19
4.8 Politiek en Beleid 4.15 Criminaliteit en Rechtsstaat Maatschappijleer vmbo.
Onderwijseenheid MIJ.4.8
Onderwijseenheid 8: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Politiek en Beleid Maatschappijleer Politieke Besluitvorming ML2/K/4 4
Begintermen/beginniveau: 4.7 Macht en Zeggenschap Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Kenmerken en functioneren van een parlementaire democratie in een rechtsstaat herkennen en beschrijven. In dat verband kan hij/zij: - verschillen beschrijven tussen een democratische rechtsstaat en een dictatoriaal politiek systeem; - herkennen wat de taken van regering en parlement zijn en wat de verhouding tussen beide is; - voorbeelden geven van de rol die de overheid speelt op de verschillende terreinen; - voorbeelden herkennen van knelpunten in het functioneren van het politieke besluitvormingsproces en voorstellen voor verbeteringen noemen. 2. Uitleggen op welke wijze overheidsbeleid tot stand komt. In dat verband kan hij/zij: - uitleggen wanneer er sprake is van een politiek probleem; - uitleggen waarom politieke besluiten vaak het gevolg zijn van het sluiten van compromissen; - herkennen/uitleggen welke rol regering en parlement, respectievelijk B&W en gemeenteraad, spelen in het landelijke respectievelijk lokale politieke besluitvormingsproces en daarnaast omschrijven op welke wijze massamedia, ambtenaren, politieke partijen een rol in dat proces kunnen spelen. 3. Mogelijkheden beschrijven om de politieke besluitvorming te beïnvloeden In dat verband kan hij/zij: - mogelijkheden noemen die individuele burgers en belangen- of pressiegroepen hebben om invloed uit te oefenen op politieke besluitvormingsprocessen; - uitleggen waarom maatschappelijke groepen verschillen in de mogelijkheden die zij hebben om
20
Trajecten:
21
de politieke besluitvorming te beïnvloeden. 4. In gegeven standpunten de uitgangspunten herkennen van politieke partijen en stromingen. Hierbij onderscheidt hij/zij de volgende politieke stromingen en partijen: - de liberale stroming en partijen; - de sociaal-democratische stroming en partijen; - de christen-democratische stroming en partijen; - de rechts-extremistische stroming. 5. Vanuit de politiek juridische invalshoek een maatschappelijk vraagstuk (binnen de eigen gemeente) benaderen. In dat verband kan hij/zij: - informatie verzamelen over een zelf gekozen maatschappelijk vraagstuk (binnen de eigen gemeente); - aangeven wat het huidige beleid ten aanzien van dit vraagstuk is; - aangeven welke groeperingen betrokken zijn bij het vraagstuk en wat voor standpunt zij innemen; - aangeven welke visies de bij het vraagstuk betrokken groeperingen hebben; - aangeven welke mogelijkheden de verschillende groeperingen hebben om het beleid ten aanzien van het vraagstuk te beïnvloeden; - aangeven welk standpunt hij/zij zelf inneemt ten aanzien van het vraagstuk. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA MAATSCHAPPIJLEER 2 VMBO, ML2/K/4 Vmbo. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor de theoretische, de gemende en de kaderberoepsgerichte leerweg.
Onderwijseenheid MIJ.4.9
Onderwijseenheid 9: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Beeldvorming en Stereotypering Maatschappijleer Massamedia ML1/K/7, examenprogramma vmbo
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Aangeven dat selectieve waarneming een rol speelt in het proces van beeld- en meningsvorming. In dat verband kan hij/zij: - uitleggen dat het door de media dagelijks gepresenteerde nieuws het resultaat is van selectieprocessen; - uitleggen dat hij/zij zelf uit informatie een selectie maakt vanuit zijn /haar achtergrond, waarden en normen. 2. Uitingen ten aanzien van vooroordelen en discriminatie ten aanzien van jongens en meisjes herkennen en benoemen. In dat verband kan hij/zij: - verschillen tussen feiten en meningen ten aanzien van rolpatronen herkennen en benoemen; - uitleggen welke oorzaken ten grondslag liggen aan de beeldvorming ten aanzien van jongens en meisjes zoals: socialisatieproces, maatschappelijke positie, rol van de media; - aangeven dat de verwachtingen ten aanzien van mannen en vrouwen tijd- en plaatsgebonden zijn. 3. Aangeven op welke wijze men uitingen van vooroordelen en discriminatie tegemoet kan treden vanuit het beginsel van gelijkwaardigheid en respect. In dat verband kan hij/zij: - vooroordelen en discriminatie herkennen; - oorzaken van discriminatie noemen en de gevolgen beschrijven die discriminatie heeft voor individuen en groepen in de samenleving; - mogelijkheden beschrijven die de overheid en organisaties hebben om op effectieve wijze vooroordelen en discriminatie tegemoet te treden en te voorkomen; - verwoorden hoe hij/zij zelf en anderen uitingen van vooroordelen en discriminatie tegemoet kunnen treden vanuit het beginsel van gelijkwaardigheid en respect.
22
DOELSTELLING CORRESPONDEERT MET EXAMENPROGRAMMA MAATSCHAPPIJLEER 1 VMBO ML1/K/7
Aansluitende onderwijseenheden: Trajecten:
23
4.10 Massamedia Maatschappijleer I voor vmbo
Onderwijseenheid MIJ.4.10
Onderwijseenheid 10: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Massamedia Maatschappijleer Massamedia ML2/K/7, examenprogramma vmbo 4
Begintermen/beginniveau: 4.9 Beeldvorming en Stereotypering Eindtermen: De kandidaat kan: 1. De betekenis van massamedia voor de samenleving herkennen en beschrijven. In dat verband kan hij/zij: - onderscheid maken in verschillende soorten massamedia; - beschrijven welke functies massamedia vervullen; - voorbeelden herkennen/noemen van terreinen waarop massamedia een centrale rol spelen zoals democratische besluitvorming, cultuuroverdracht, vrijetijdsbesteding; - uitleggen welke gevolgen technologische ontwikkelingen op (interactieve) massamedia hebben. 2. Factoren en ontwikkelingen herkennen en noemen die van invloed zijn op inhoud en programmering van massamedia. In dat verband kan hij/zij: - herkennen/uitleggen dat het overheidsbeleid stoelt op het grondwettelijke recht van vrijheid van meningsuiting en van persvrijheid en op het belang van pluriformiteit van de pers voor de democratie; - herkennen welke invloed commerciële belangen kunnen hebben op de informatievoorziening, inhoud en programmering van de media; - verschillen in doelstellingen, financiering en programmering herkennen/en uitleggen tussen (en binnen) publieke omroeporganisaties en commerciële omroeporganisaties. 3. Nieuwsvoorziening kritisch beoordelen. In dat verband kan hij/zij: - uitleggen dat de nieuwsvoorziening in de media het resultaat is van selectieprocessen; - verschillende (vormen van) berichtgeving vergelijken met betrekking tot de vraag of deze meer of minder objectief (zijn) is. 4. Beargumenteren in hoeverre er sprake is van beïnvloeding door massamedia.
24
In dat verband kan hij/zij: - in voorbeelden de rol herkennen die media kunnen vervullen bij beeldvorming (w.o. vooroordelen en stereotypen) en bij de overdracht van waarden en normen; - uitspraken over de vraag in hoeverre massamedia mensen kunnen beïnvloeden, in verband brengen met de belangrijkste theorieën hierover; - de agendafunctie van massamedia herkennen en verduidelijken in voorbeelden; - uitleggen dat media (op het gebied van amusement) een beeld van de werkelijkheid presenteren en niet de werkelijkheid. 5. Informatie vergelijken die gegeven wordt door verschillende media. In dat verband kan hij/zij verschillen herkennen in: - doelgroep zoals: sociale klasse, opleidingsniveau lezers; - inhoud, zoals aandacht voor human interest, beleidsontwikkelingen, verstrooiing; - vorm; - identiteit of levensbeschouwing. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA MAATSCHAPPIJLEER 2 VMBO, ML2/K/7 Aansluitende onderwijseenheden: 5.8 Communicatie en Massamedia Trajecten: Vmbo. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor de theoretische, de gemengde en de kaderberoepsgerichte leerweg.
25
Onderwijseenheid MIJ.4.11
Onderwijseenheid 11: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Cultuur en Socialisatie Maatschappijleer Multiculturele Samenleving/Cultuur en Socialisatie ML1/K/4 examenprogramma vmbo 4
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. De invloed van het socialisatieproces herkennen en beschrijven. In dat verband kan hij/zij: - met voorbeelden verduidelijken dat ontwikkeling en gedrag van personen door zowel maatschappelijke (”aangeleerde”) als door biologische/genetische factoren bepaald wordt; - uitleggen welke instituties een rol spelen bij het socialisatieproces; - beschrijven hoe beïnvloedingsprocessen zoals belonen/straffen, imitatie en identificatie een rol spelen bij de socialisatie; - beschrijven wat onder waarden en normen wordt verstaan en in aangeboden materiaal waarden en normen herkennen die het gedrag van mensen bepalen. 2. De betekenis van subculturen herkennen en beschrijven. In dat verband kan hij/zij: - typen subculturen onderscheiden en verschillen in oriëntaties tussen deze groepen herkennen; - motieven voor en betekenis van het behoren tot subculturen beschrijven; - verwoorden in hoeverre het gedrag van mensen bepaald wordt door een subcultuur. 3. De betekenis van onderwijs als socialiserende institutie herkennen. In dat verband kan hij/zij: - functies van onderwijs in de samenleving beschrijven en herkennen zoals beroepsvoorbereiding, selectie, cultuuroverdracht, emancipatie en persoonlijkheidsvorming; - uitleggen waarom het onderwijs een steeds belangrijker functie in het socialisatieproces heeft gekregen; - uitleggen dat het sociaal milieu van invloed kan zijn op de kansen in het onderwijs; - uitleggen dat het onderwijs van invloed kan zijn
26
op de eigen ontwikkelingskansen en toekomstmogelijkheden. 4. Vanuit de sociaal-culturele invalshoek sociale en maatschappelijke vraagstukken benaderen. In dat verband kan hij/zij bij een gegeven eenvoudige situatie aangeven: - welke waarden hij/zij gemeenschappelijk met anderen heeft; - welke tegengestelde waarden anderen kunnen hebben; - welke normen hij/zij gemeenschappelijk met anderen heeft; - welke normen voor anderen gelden. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA MAATSCHAPPIJLEER 1 VMBO ML1/K4 Aansluitende onderwijseenheden: 4.12 De multiculturele Samenleving Trajecten: Maatschappijleer I voor het vmbo.
27
Onderwijseenheid MIJ.4.12
Onderwijseenheid 12: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
De multiculturele Samenleving I Maatschappijleer Multiculturele samenleving/Culturele socialisatie ML2/K/6, examenprogramma vmbo 4
Begintermen/beginniveau: 4.11 Cultuur en socialisatie Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Nederland typeren als multiculturele samenleving In dat verband kan hij/zij: - voorbeelden noemen van in het recente verleden naar Nederland gekomen groepen migranten en verschillen beschrijven in het proces van inpassing in de Nederlandse samenleving bij de verschillende groepen migranten; - van de grootste groepen allochtonen binnen de Nederlandse samenleving globaal de omvang aangeven en de motieven noemen voor hun komst naar Nederland; - sociale en politieke problemen die samenhangen met het multiculturele karakter van de samenleving herkennen en beschrijven. 2. Het overheidsbeleid ten aanzien van migratie en maatschappelijke positie van allochtone groepen herkennen en beschrijven en verschillende visies daarop onderscheiden In dat verband kan hij/zij: - uitleggen dat het beleid ten aanzien van allochtonen en vreemdelingen/asielzoekers gebaseerd is op de Grondwet, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en internationale verdragen; - de hoofdlijnen van het toelatingsbeleid noemen en argumenten noemen voor en tegen een meer of minder restrictief toelatingsbeleid; - mogelijkheden noemen ter bevordering van maatschappelijke integratie van allochtone groepen. 3. De sociaal-economische positie van allochtone groepen beschrijven en verklaren. In dat verband kan hij/zij: - de positie van allochtone groepen op de arbeidsmarkt en in het onderwijs noemen/ vergelijken met die van autochtone groepen en uitleggen wat daarvan de achtergronden en oorzaken zijn;
28
4. In
5.
In
6.
In
- voorbeelden geven van mogelijke maatregelen die de overheid zou kunnen nemen om de achterstandspositie van allochtone groepen op de arbeidsmarkt en in het onderwijs te verbeteren. De culturele differentiatie in Nederland beschrijven en enkele ontwikkelingen daarin noemen. dat verband kan hij/zij: - voorbeelden geven van overeenkomsten en verschillen binnen en tussen de culturen van allochtonen en van autochtonen en in voorbeelden uitleggen welke waarden daaraan ten grondslag liggen; - met voorbeelden duidelijk maken dat maatschappelijke groepen die in aanraking komen met elkaars cultuur, elementen van die cultuur overnemen; - mogelijke gevolgen voor allochtone jongeren herkennen die opgroeien in een situatie waarin zij te maken hebben met de invloeden en verwachtingen van verschillende culturen. Aangeven op welke wijze men uitingen van vooroordelen en discriminatie tegemoet kan treden vanuit het beginsel van gelijkwaardigheid en respect dat verband kan hij/zij: - vooroordelen en stereotypen herkennen; - het verband tussen vooroordelen en discriminatie verklaren; - oorzaken van discriminatie noemen en de gevolgen herkennen/beschrijven die discriminatie heeft voor individuen en groepen in de samenleving; - mogelijkheden beschrijven die de overheid en organisaties hebben om op effectieve wijze vooroordelen en discriminatie tegemoet te treden en te voorkomen; - verwoorden hoe hij/zij zelf en anderen uitingen van vooroordelen en discriminatie tegemoet kunnen treden vanuit het beginsel van gelijkwaardigheid en respect. Een maatschappelijk vraagstuk binnen het domein multiculturele samenleving vanuit de sociaal culturele invalshoek benaderen. dat verband kan hij/zij: - informatie verzamelen over een zelf gekozen vraagstuk binnen het domein multiculturele samenleving; - aangeven welke verschillende waarden en normen de bij het vraagstuk betrokken groeperingen hebben.
DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA MAATSCHAPPIJLEER 2 VMBO, ML2/K/6
29
Aansluitende onderwijseenheden: Trajecten:
30
5.13 Multiculturele Samenleving II Vmbo. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor de theoretische, de gemende en de kaderberoepsgerichte leerweg.
Onderwijseenheid MIJ.4.13
Onderwijseenheid 13: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Sociale Verschillen Maatschappijleer Mens en Werk/Sociale Verschillen ML1/K/5, examenprogramma vmbo 4
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Het bestaan van sociale stratificatie herkennen en verklaren. In dat verband kan hij/zij: - voorbeelden geven van verschillen in inkomen, status en macht; - factoren die van invloed kunnen zijn op het ontstaan van sociale ongelijkheid (zoals: ongelijkheid in inkomen, verschillen in vooropleiding, sociaal milieu, sekse, etnische afkomst) herkennen. 2. Uitleggen dat in een gestratificeerde samenleving sprake kan zijn van sociale mobiliteit. In dat verband kan hij/zij: - een onderscheid maken tussen verworven en toegeschreven maatschappelijke posities en verklaren waarom in een rationele samenleving individuele capaciteiten steeds meer de maatschappelijke positie van mensen bepalen; - voorbeelden geven van verticale sociale mobiliteit; - voorbeelden noemen die de sociale mobiliteit kunnen versterken of verminderen, zoals sociaal milieu, onderwijs, aanleg, overheidsbeleid. 3. Aangeven dat mensen vanuit hun maatschappelijke posities belangen hebben. In dat verband kan hij/zij: - maatschappelijke posities met bijbehorende belangen herkennen en in concrete situaties tegengestelde en overeenkomstige belangen benoemen; - individuele en collectieve belangen onderscheiden - uitleggen waarom belangengroepen zich organiseren in belangenorganisaties; - uitleggen welke middelen er zijn om voor belangen op te komen in overleg en conflictsituaties. 4. Overheidsbeleid ten aanzien van sociale ongelijkheid beschrijven en verklaren.
31
In dat verband kan hij/zij: - voorbeelden geven van maatregelen die zijn bedoeld voor het verbeteren van de positie van zwakke groepen in de samenleving, zoals: positieve actie, sociale voorzieningen, voorlichting, onderwijsvoorzieningen; - opvattingen beschrijven van maatschappelijke en politieke stromingen over de rol die de overheid zou moeten spelen op het terrein van sociale ongelijkheid; - een eigen standpunt weergeven over de rol van de overheid ten aanzien van sociale ongelijkheid. 5. Vanuit de sociaal economische invalshoek sociale en maatschappelijke vraagstukken benaderen. In dat verband kan hij/zij bij een gegeven eenvoudige situatie aangeven: - wat de maatschappelijke positie is die hij/zij inneemt en welke belangen erbij horen; - welke belangen hij/zij gemeenschappelijk met anderen heeft; - welke tegengestelde belangen anderen kunnen hebben. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA MAATSCHAPPIJLEER 1 VMBO ML1/K5 Aansluitende onderwijseenheden: 4.14 Mens en Werk Trajecten: Maatschappijleer I voor het vmbo
32
Onderwijseenheid MIJ.4.14
Onderwijseenheid 14: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Mens en Werk Maatschappijleer Mens en Werk/Sociale Verschillen ML2/K/5, examenprogramma, vmbo 4
Begintermen/beginniveau: 4.13 Sociale Verschillen Eindtermen: De kandidaat kan: 1. De maatschappelijke functies en waardering van arbeid herkennen en beschrijven. In dat verband kan hij/zij: - functies en betekenissen die betaalde en onbetaalde arbeid kan hebben voor individuen en voor de samenleving noemen/verklaren; - factoren herkennen die bepalen waarom de verschillende soorten werk verschillend worden gewaardeerd en beloond. 2. Factoren noemen en herkennen die van invloed kunnen zijn op de cultuur van een bedrijf. In dat verband kan hij/zij: - aspecten van een bedrijfscultuur noemen; - verschillende sociale rollen binnen de werksituaties herkennen; - verschillende stijlen van leiderschap in bedrijfsorganisaties herkennen; - een standpunt bepalen ten aanzien van ethische codes of principes binnen het beroepenveld zorg en welzijn. 3. De rol van de overheid op het gebied van arbeid en de problematiek van de verzorgingsstaat herkennen en beschrijven. In dat verband kan hij/zij: - uitleggen wat wordt bedoeld met een verzorgingsstaat en oorzaken noemen waardoor deze ter discussie is komen te staan; - opvattingen beschrijven van grote maatschappelijke en politieke stromingen over de rol die de overheid zou moeten spelen op het terrein van arbeid en de daarmee samenhangende sociale en economische verhoudingen; - voorbeelden noemen van overheidsregels op het gebied van arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en medezeggenschap; - voorbeelden noemen van sociale verzekeringen en sociale voorzieningen en voor een gegeven eenvoudige situatie aangeven op welke uitkering
33
burgers aanspraak kunnen maken. 4. De gevolgen van arbeidsverdeling herkennen en beschrijven. In dat verband kan hij/zij: - het verschijnsel maatschappelijke arbeidsverdeling noemen en herkennen; - herkennen/uitleggen welke invloed maatschappelijke arbeidsverdeling heeft op de sociale ongelijkheid in de samenleving. 5. Een beschrijving geven van de arbeidsverhoudingen in Nederland. In dat verband kan hij/zij: - binnen de Nederlandse arbeidsverhoudingen verschillende belangen en belangenorganisaties herkennen en aangeven welke middelen er zijn om voor belangen op te komen in overleg- en conflictsituaties. 6. Oorzaken en gevolgen van veranderingen op de arbeidsmarkt noemen/verklaren. In dat verband kan hij/zij: - oorzaken noemen van werkloosheid en mogelijke gevolgen van werkloosheid herkennen/beschrijven voor een individu en voor de samenleving; - uitleggen welke gevolgen mechanisering, automatisering en informatisering hebben voor de werkgelegenheid en voor de inhoud en kwaliteit van het werk; - de relatief slechte positie verklaren van enkele groepen op de arbeidsmarkt en maatregelen noemen ter verbetering van hun positie op de arbeidsmarkt; - voorbeelden noemen van flexibilisering van arbeid en aangeven voor welke groeperingen in de samenleving deze flexibilisering gunstig of ongunstig is; - enkele overheidsmaatregelen ter bevordering van werkgelegenheid noemen en uitleggen waarom deze effectief kunnen zijn. 7. Een maatschappelijk vraagstuk binnen het domein mens en werk vanuit de sociaal economische invalshoek benaderen. In dat verband kan hij/zij: - informatie verzamelen over een zelf gekozen vraagstuk binnen het domein mens en werk; - aangeven welke (tegengestelde) belangen de bij het vraagstuk betrokken groeperingen hebben; - aangeven welke machtsmiddelen de bij het vraagstuk betrokken groeperingen hebben om (binnen de gegeven sociaal economische structuur) voor hun belangen op te komen. - aangeven welk standpunt hij/zij inneemt ten aanzien van het vraagstuk.
34
DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA MAATSCHAPPIJLEER 2 VMBO ML2/K/5
Aansluitende onderwijseenheden:
Trajecten:
35
5.15 Maatschappelijke Positie 5.17 Politieke Visies en Verzorgingsstaat 5.18 Arbeidsverhoudingen 5.19 Arbeidsverdeling 5.21 Betekenis en waardering van Werk Vmbo. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor de theoretische, de gemende en de kaderberoepsgerichte leerweg.
Onderwijseenheid MIJ.4.15
Onderwijseenheid 15: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Criminaliteit en Rechtsstaat Maatschappijleer Criminaliteit en Rechtsstaat ML2/K/8, examenprogramma vmbo 4
Begintermen/beginniveau: 4.7 Macht en Zeggenschap Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Aard en omvang van criminaliteit als maatschappelijk probleem herkennen en beschrijven. In dat verband kan hij/zij: - aard, omvang en ontwikkeling van criminaliteit herkennen en beschrijven als sociaal en politiek probleem; - voorbeelden geven van veranderingen in opvattingen in de loop der tijd over rechtsregels, het overtreden ervan en het bestraffen ervan; - kanttekeningen plaatsen bij beeldvorming rond criminaliteit en bij conclusies uit cijfers/statistieken op basis van verschillende methoden van onderzoek naar criminaliteit; - met voorbeelden verduidelijken in hoeverre het sociale milieu van invloed kan zijn bij opsporing en berechting van verdachten. 2. De principes van de rechtsstaat herkennen in strafen procesrecht. In dat verband kan hij/zij: - de kenmerken van een rechtsstaat herkennen in de Nederlandse wetgeving rond criminaliteit; - in de Nederlandse wetgeving ten aanzien van strafrecht de uitgangspunten herkennen betreffende de vraag welk gedrag strafbaar is; - beschrijven op welke wijze in de rechtspraak in de Nederlandse rechtsstaat de rechten van burgers zijn gewaarborgd bij opsporing en vervolging. 3. Oorzaken van criminaliteit herkennen en beschrijven. In dat verband kan hij/zij: - verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op het ontstaan en de toename van criminaliteit herkennen en beschrijven; - verklaren waarom bepaalde vormen van criminaliteit meer of minder in maatschappelijke groepen voorkomen. 4. Voorbeelden geven van mogelijke
36
beleidsmaatregelen van landelijke en lokale overheid ter bestrijding, preventie en aanpak van de verschillende vormen van criminaliteit. In dat verband kan hij/zij: - de doelen en functies van verschillende soorten straffen en maatregelen onderscheiden; - met behulp van voorbeelden verduidelijken hoe in het strafrecht en in het strafproces rekening wordt gehouden met de ernst van het gepleegde delict, de situatie waarin het plaats vond en met de achtergronden en persoonlijke eigenschappen van de dader; - mogelijke maatregelen beoordelen op effectiviteit en wenselijkheid. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA MAATSCHAPPIJLEER 2 VMBO ML2/K/8 Aansluitende onderwijseenheden: 5.23 De rechtsstaat I 5.25 Functies van Straffen en Oorzaken Criminaliteit I Trajecten: Vmbo. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor de theoretische, de gemende en de kaderberoepsgerichte leerweg.
37
Onderwijseenheid MIJ.5.1
Onderwijseenheid 1: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Informatievaardigheden Maatschappijleer Vaardigheden en Benaderingswijzen Informatievaardigheden 5
Begintermen/beginniveau: 4.4 Verwerven, verwerken en verstrekken van Informatie Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Met betrekking tot een concreet maatschappelijk vraagstuk verschillende typen vragen herkennen en zelfstandig vragen formuleren. In dat verband kan hij/zij: - onderscheid maken tussen: • beschrijvende vragen • verklarende vragen • evaluatieve vragen - onderscheid maken tussen een vraagstelling en een hypothese. 2. Uit bronnenmateriaal over een concreet maatschappelijk vraagstuk en op basis van gegeven of zelf geformuleerde vragen bruikbare gegevens selecteren. In dat verband kan hij/zij: - zijn informatiebehoefte vaststellen; - beschikbare informatiebronnen inventariseren, waaronder vakliteratuur, massamedia en (multimediale)bestanden gegevensbanken en informatiesystemen; - relevante informatiebronnen selecteren; - uit beschikbare informatiebronnen bruikbare gegevens selecteren, met behulp van ICT; - aanvullende informatie verzamelen door middel van interview en enquête. 3. (Verworven) informatie over een concreet maatschappelijk vraagstuk vanuit gegeven of zelf geformuleerde vragen mede met behulp van ICT verwerken en daaruit beredeneerde conclusies trekken. In dat verband kan hij/zij: - de betrouwbaarheid en validiteit van informatie vaststellen door na te gaan waar deze vandaan komt, op welke wijze zij is verzameld en hoe zij is weergegeven; - de representativiteit van informatie vaststellen door meerdere bronnen met elkaar te vergelijken;
38
- feiten onderscheiden van meningen, van vooroordelen en van stereotypen; - aan de hand van de begrippen selectieve perceptie en referentiekader beargumenteren welke factoren een objectieve weergave van de sociale en politieke werkelijkheid in de weg kunnen staan; - maatstaven aanleggen voor het zo objectief mogelijk omgaan met informatie; - elementaire statistische informatie interpreteren; - herkennen dat onderzoeksresultaten een beeld van de werkelijkheid geven dat mede bepaald wordt door de gehanteerde vraagstelling en de vertaling daarvan in een onderzoeksinstrument; - met betrekking tot een concreet maatschappelijk vraagstuk een beargumenteerd standpunt formuleren en dit standpunt relateren aan: • zelfstandig verworven en verwerkte informatie, • fundamentele waarden en normen, zoals weergegeven in de Grondwet en internationale verdragen, • de uitgangspunten van de belangrijkste politieke stromingen in ons land, • mogelijke sociale en politieke consequenties van het standpunt. 4. De resultaten van een leeractiviteit overdragen naar anderen. In dat verband kan hij/zij: - een geëigend medium kiezen; - rekening houden met doel, doelgroep en randvoorwaarden; - een gestructureerde, zakelijke tekst schrijven als basis voor een schriftelijke, mondelinge of audiovisuele presentatie; - daarbij gebruik maken van de mogelijkheden van ICT. 5. Bij raadplegen, verwerken en presenteren van informatie gebruik maken van toepassingen van ICT. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN A NRS. 1-5 Aansluitende onderwijseenheden: 5. 3 Onderzoeksvaardigheden Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel; havo, gemeenschappelijk deel
39
Onderwijseenheid MIJ.5.2
Onderwijseenheid 2: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Benaderingswijzen Maatschappijleer Vaardigheden en Benaderingswijzen Benaderingswijzen 5
Begintermen/beginniveau: 4.3 Analyse maatschappelijk vraagstuk Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Concrete maatschappelijke vraagstukken en ontwikkelingen analyseren en daarbij gebruik maken van de benaderingswijzen van maatschappijleer. Daarbij kan hij/zij: - de politiek-juridische benaderingswijze toepassen; • een korte beschrijving geven van aard, omvang en ontstaansgeschiedenis en uitleggen waarom het vraagstuk een maatschappelijk/sociaal en politiek probleem is; • beschrijven welk beleid c.q. welke regelgeving door de overheid is ontwikkeld; • in het overheidsbeleid politiek-ideologische visies en belangen herkennen; • groeperingen herkennen die erbij betrokken zijn; • van betrokken groeperingen aangeven welke mogelijkheden zij hebben om het beleid te beïnvloeden en herkennen welke mogelijkheden zij daadwerkelijk benutten. - de sociaal-economische benaderingswijze toepassen; • van de betrokken groeperingen aangeven welke belangen zij hebben, c.q. nastreven; • herkennen in hoeverre de nagestreefde belangen en ideologische oriëntaties samenhangen met de sociale en economische posities van de betrokken groeperingen. - de sociaal-culturele benaderingswijze toepassen; • van de betrokken groeperingen aangeven welke opvattingen zij hebben over de aard, de oorzaken en het gewenste beleid; • in de opvattingen van betrokken groeperingen normatieve uitgangspunten herkennen en deze in verband brengen met ideologische en levensbeschouwelijke oriëntaties. - de veranderings- en vergelijkende benaderingswijze toepassen;
40
• veranderingen aangeven in overheidsbeleid en in opvattingen van betrokken groeperingen en deze aspecten vergelijken met die in andere samenlevingen. DOELSTELLING CORRESPONDEERT MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN A NR. 7 Aansluitende onderwijseenheden: 5. 3 Onderzoeksvaardigheden Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel havo, gemeenschappelijk deel (behoudens de gecursiveerde tekst)
41
Onderwijseenheid MIJ.5.3
Onderwijseenheid 3: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Onderzoeksvaardigheden Maatschappijleer Vaardigheden en Benaderingswijzen Onderzoeksvaardigheden 5
Begintermen/beginniveau: 5.1 Informatievaardigheden 5.2 Benaderingswijzen Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Een eenvoudig sociaal-wetenschappelijk onderzoek opzetten en uitvoeren over een concreet maatschappelijk vraagstuk. Daarbij kan hij/zij de benaderingswijzen van maatschappijleer toepassen, alsmede: - in de fase van voorbereiding: • een probleemstelling of hypothese formuleren; • de probleemstelling of hypothese uitwerken in relevante deelvragen; • uitgaande van de probleemstelling of hypothese relevante bronnen verzamelen; • een afgewogen activiteiten- en tijdsplanning opstellen. - in de fase van uitvoering; • de relevantie, validiteit en representativiteit van informatie vaststellen met het oog op de probleemstelling of hypothese; • informatie met het oog op de probleemstelling of hypothese per deelvraag ordenen en beschrijven; • op basis van de informatie uit de deelvragen een beredeneerde conclusie ten aanzien van de probleemstelling of hypothese; • de gemaakte activiteiten- en tijdsplanning volgen. - in de fase van afsluiting en evaluatie; • de onderzoeksresultaten op samenhangende wijze presenteren en verdedigen; • het verloop en de resultaten van het onderzoek beoordelen, mede in relatie met de gemaakte activiteiten- en tijdsplanning. DOELSTELLING CORRESPONDEERT MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN A NR. 6
42
Trajecten:
43
Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel
Onderwijseenheid MIJ.5.4
Onderwijseenheid 4: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Oriëntatie op Studie en Beroep I Maatschappijleer Vaardigheden en Benaderingswijzen Oriëntatie op Studie en Beroep 5
Begintermen/beginniveau: 4.6 Oriëntatie op leren en werken II Eindtermen: De kandidaat: 1. Heeft informatie ingewonnen over vervolgopleidingen waarin het vak maatschappijleer een rol speelt. 2. Is nagegaan in hoeverre hij een studiehouding, belangstelling en vaardigheden bezit die wenselijk dan wel noodzakelijk worden geacht voor vervolgopleidingen. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN A NRS. 8, 9 Aansluitende onderwijseenheden: 6.1 Oriëntatie op Studie en Beroep II Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel
44
Onderwijseenheid MIJ.5.5
Onderwijseenheid 5: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Politieke Structuren Maatschappijleer Politieke Besluitvorming Politieke Structuren 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Concrete maatschappelijke vraagstukken en ontwikkelingen analyseren en daarbij een relatie leggen met het Nederlandse politieke systeem. Daarbij kan hij/zij: - de betekenis omschrijven van enkele politieke basisbegrippen. Dit houdt in: • beschrijven welke betekenissen de begrippen politiek en beleid hebben; • beschrijven wat onder de begrippen staat en overheid wordt verstaan; • de begrippen (politieke) macht en gezag uitleggen en de bronnen noemen waaraan macht en gezag ontleend worden; • de hoofdtaken van de overheid in de Nederlandse samenleving herkennen. - de structuur van het Nederlandse stelsel van politieke besluitvorming typeren; • uitleggen dat Nederland een constitutionele monarchie met een parlementaire stelsel is; • uitleggen dat Nederland een parlementaire democratie is; • uitleggen dat Nederland een rechtsstaat is; • uitleggen dat Nederland een kiesstelsel heeft, gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging; - aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen wat het verschil is tussen representatie en representativiteit, wat hiervan de oorzaak is en welke gevolgen dit heeft; - kenmerkende verschillen onderscheiden tussen een parlementair en presidentieel stelsel. 2. De houding van burgers ten opzichte van 'de politiek' in Nederland typeren en verklaren. Daarbij kan hij/zij: - een aantal redenen noemen waarom het wenselijk is dat mensen participeren in politiek. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN B NRS. 1, 2, EN VWO, DOMEIN B, DOELSTELLING 1
45
Aansluitende onderwijseenheden: Trajecten:
46
5.6 Actoren in het Proces van politieke Besluitvorming I Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor vwo. Maatschappijleer havo, gemeenschappelijk deel. N.B.: Eindterm 1: maatschappijleer vwo, gemeenschappelijk deel (exclusief de twee laatste gedachtestreepjes).
Onderwijseenheid MIJ.5.6
Onderwijseenheid 6: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Actoren in het Proces van politieke Besluitvorming Maatschappijleer Politieke Besluitvorming Actoren in het Proces van politieke Besluitvorming 5
Begintermen/beginniveau: 5.5 Politieke Structuren Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Ten aanzien van concrete maatschappelijke vraagstukken en ontwikkelingen uitleggen op welke wijze betrokkenen beleids- en besluitvormingsprocessen kunnen beïnvloeden en herkennen waar en hoe dat gebeurt. Daarbij kan hij/zij: a. het proces van politieke besluitvorming beschrijven en analyseren volgens de benadering van het systeemmodel en de barrière-benadering; b. het politieke besluitvormingsproces typeren aan de hand van de begrippen politiek systeem, omgeving, invoer, omzetting, uitvoer en terugkoppeling; c. met behulp van (concrete) voorbeelden een globale omschrijving geven van de omgeving van het Nederlandse politieke systeem en uitleggen dat deze 'omgevingsfactoren' van invloed kunnen zijn op de politieke besluitvorming; d. aan de hand van (concrete) voorbeelden de invoer (input) van het Nederlands politieke systeem omschrijven; e. uitleggen hoe binnen het politieke systeem eisen omgezet worden in beleid; f. aan de hand van (concrete) voorbeelden de uitvoer (output) van het politieke systeem omschrijven; g. aan de hand van (concrete) voorbeelden uitleggen dat de resultaten van politieke besluitvorming reacties op kunnen roepen in de samenleving in de vorm van nieuwe eisen/wensen of (het onthouden van) steun, en dat politieke besluitvorming zo een doorgaand proces is; h. uitleggen welke actoren (vooral) betrokken zijn bij politieke (besluitvormings)processen; i. enkele kanttekeningen plaatsen bij een systeembenadering als model van politieke besluitvorming; j. het proces van politieke besluitvorming indelen in
47
fasen en voorbeelden geven van belangentegenstellingen die daarin een rol spelen (barrière-model); k. de taken en middelen van regering en parlement omschrijven, alsmede hun onderlinge (machts)verhouding: – de taken beschrijven van regering en parlement; – uitleggen welke formele middelen het parlement (Eerste en Tweede Kamer) heeft om zijn medewetgevende en controlerende taak te vervullen; – uitleggen welke informele middelen parlementsleden en regering hebben om hun medewetgevende en controlerende taak te vervullen. l. aan de hand van (concrete) voorbeelden uitleggen waarom in Nederland politieke besluitvorming vrijwel uitsluitend tot stand kan komen met coalities; m.uitleggen wat de rol is van ambtenaren, politieke partijen en de massamedia in het proces van politieke besluitvorming; – uitleggen wat de invloed van ambtenaren is in het politieke proces; – aan de hand van (concrete) voorbeelden uitleggen welke functies politieke partijen in het besluitvormingsproces vervullen; – aan de hand van (concrete) voorbeelden uitleggen welke rol massamedia kunnen hebben in het proces van politieke besluitvorming; n. knelpunten herkennen ten aanzien van het functioneren van de politieke besluitvorming en van voorbeelden van mogelijke oplossingen daarvoor de voor- en nadelen noemen; o. aangeven welke groepen en instellingen in de maatschappij naast politieke partijen en politieke instituties een belangrijke rol spelen in het proces van politieke besluitvorming; – uitleggen wat pressiegroepen zijn; – verschillen aangeven tussen politieke partijen en pressiegroepen; – concrete voorbeelden noemen van pressiegroepen; p. de mogelijkheden omschrijven die individuen en pressiegroepen hebben om de politieke besluitvorming te beïnvloeden; – in (concrete) voorbeelden verschillende vormen van politieke participatie herkennen; – aangeven welke vormen de politieke participatie van pressiegroepen aan kan nemen;
48
–
de in de Grondwet genoemde klassieke vrijheidsrechten in verband brengen met de politieke participatiemogelijkheden in pressiegroepen; – uitleggen wat wordt verstaan onder het begrip burgerlijke ongehoorzaamheid en hoe deze kan bijdragen aan het democratisch gehalte van de samenleving; – oorzaken noemen waarom er verschillen zijn in de mate waarin groepen in de samenleving invloed kunnen uitoefenen op de politieke besluitvorming; – uitleggen waardoor belangen- en pressiegroepen er in slagen de politieke besluitvorming in een concreet geval te beïnvloeden; q. een beargumenteerd standpunt verwoorden over de politieke machtsverdeling in Nederland. DOELSTELLING CORRESPONDEERT MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN B NR. 3 EN VWO, DOMEIN B, NR. 2, AANDACHTSPUNT 9. Aansluitende onderwijseenheden: 6.2 Actoren in het proces van politieke besluitvorming II Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor vwo. Maatschappijleer havo, gemeenschappelijk deel (alleen b t/m h, j t/m m, o, p (alleen de eerste drie aandachtspunten) en q. N.B. Voor het gemeenschappelijk deel havo geldt bovendien de volgende eindterm: 1. De kandidaat kan uitleggen voor welk knelpunt t.a.v. het functioneren van de politieke besluitvorming het referendum een oplossing kan bieden. Daarbij kan hij – Voor- en nadelen noemen van een referendum. DOELSTELLING CORRESPONDEERT MET EXAMENPROGRAMMA GEMEENSCHAPPELIJK DEEL HAVO, DOMEIN B, NR. 8
49
Onderwijseenheid MIJ.5.7
Onderwijseenheid 7: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Politieke Stromingen Maatschappijleer Politieke Cultuur en politieke Stromingen Politieke stromingen 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. De belangrijkste politieke stromingen onderscheiden en herkennen. Daarbij kan hij/zij: - een omschrijving geven van het begrip ideologie; - uitgangspunten van de belangrijkste politieke stromingen omschrijven; - in een (actueel) voorbeeld belangrijke uitgangspunten van deze stromingen herkennen; - standpunten van politieke partijen in Nederland in verband brengen met politieke stromingen; - gegeven uitspraken herkennen als kenmerkend voor bepaalde politieke partijen; - criteria onderscheiden volgens welke politieke partijen worden ingedeeld en standpunten van politieke partijen aan de hand hiervan typeren. DOELSTELLING CORRESPONDEERT MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN B NR. 4; VWO, DOMEIN B, NR. 5; EXAMENPROGRAMMA VWO, GEMEENSCHAPPELIJK DEEL, DOMEIN B, NR. 16. Aansluitende onderwijseenheden: 6.3 Politieke Cultuur Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel. Maatschappijleer vwo, gemeenschappelijk deel. Maatschappijleer havo, gemeenschappelijk deel (niet de gecursiveerde tekstdelen).
50
Onderwijseenheid MIJ.5.8
Onderwijseenheid 8: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Communicatie en Massamedia Maatschappijleer Massamedia Communicatie en Massamedia 5
Begintermen/beginniveau: 4.10 Massamedia Eindtermen: De kandidaat kan 1. Concrete voorbeelden van communicatieprocessen analyseren en het ontstaan van communicatiestoornissen verklaren. Daarbij kan hij/zij: - de begrippen (massa)communicatie, massamedia en informatie omschrijven; - kenmerken van massacommunicatie noemen en de betekenis noemen van massacommunicatie voor de publieke opinie; - twee betekenissen van het begrip informatie onderscheiden: • nieuws (datgene wat 'wetenswaardig' is) • kennis (datgene wat iemand weet) - verduidelijken, dat informatie in beide betekenissen een subjectief begrip blijft. 2. Verschillende soorten massamedia in ons land onderscheiden en met elkaar vergelijken. Daarbij kan hij/zij: - een onderscheid maken tussen de pers en de omroep; - onderscheid maken tussen verschillende soorten van gedrukte massamedia; - aan de hand van een voorbeeld uitleggen wat verschillen zijn tussen landelijke en regionale dagbladen; - verschillende landelijke dagbladen met elkaar vergelijken; - voorbeelden noemen van opiniebladen en deze globaal met elkaar vergelijken; - binnen de landelijke omroep verschillende categorieën aanbieders onderscheiden; - de verschillende omroepen/commerciële zenders in ons land met elkaar vergelijken. 3. Uitleggen welke functies de massamedia hebben voor mensen en de samenleving. Daarbij kan hij/zij: - de functies van media voor het publiek herkennen in kranten en/of radio- en televisieprogramma’s;
51
- uitleggen welke functies massamedia vervullen voor de samenleving: te weten voor de democratische besluitvorming, de cultuuroverdracht/socialisatie en de vrijetijdsbesteding; - aan de hand van de functies van massamedia uitleggen wat de betekenis is van vrijheid van informatie in de Nederlandse parlementaire democratie; - kanttekeningen plaatsen bij de invloed en het functioneren van massamedia in onze samenleving. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN C NRS. 5-7 EN VWO DOMEIN C, NRS 7 T/M 9
Trajecten:
52
Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel. Maatschappijleer vwo, gemeenschappelijk deel. Maatschappijleer havo, deel (niet de gecursiveerde tekstdelen).
Onderwijseenheid MIJ.5.9
Onderwijseenheid 9: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Massamedia en technologische Ontwikkelingen Maatschappijleer Massamedia Massamedia en technologische Ontwikkelingen 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Analyseren welke relatie er bestaat tussen technologische ontwikkelingen en ontwikkelingen van de massamedia. Daarbij kan hij/zij: - voorbeelden noemen waaruit blijkt, dat er een verband bestaat tussen technologische vooruitgang en/of economische groei enerzijds en de ontwikkeling van (nieuwe) massamedia anderzijds; - aangeven dat nieuwe vormen van dienstverlening op het terrein van de massacommunicatie zijn ontstaan ten gevolgen van recente technologische ontwikkelingen; - sociale en politieke (maatschappelijke) consequenties van technologische ontwikkelingen herkennen en becommentariëren; - aangeven welke groeperingen belangen (kunnen) hebben bij de technologische ontwikkelingen; - kenmerken noemen van het begrip informatiemaatschappij; - (mogelijke) gevolgen noemen van de informatiemaatschappij. DOELSTELLING CORRESPONDEERT MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN C NR. 8 EN VWO, DOMEIN C, NR. 10 Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor vwo.
53
Onderwijseenheid MIJ.5.10
Onderwijseenheid 10: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Massamedia en Overheid Maatschappijleer Massamedia Massamedia en Overheid 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Uitleggen op welke wijze de overheid in ons land betrokken is bij de massamedia. Daarbij kan hij/zij: - aangeven dat in het Nederlandse staatsrecht het recht op vrijheid van meningsuiting is gewaarborgd; - de uitgangspunten van het mediabeleid democratie, uitingsvrijheid en pluriformiteitherkennen in discussies over ontwikkelingen in de media en in het beleid; - een aantal voor- en nadelen noemen van overheidsbemoeienis met de massamedia; - opvattingen over de rol van de overheid op dit terrein relateren aan de belangrijkste politieke stromingen in ons land. 2. Uitleggen binnen welke wettelijke kaders de omroep in ons land functioneert. Daarbij kan hij/zij: - uitleggen op welke wijze de uitgangspunten van de overheid hun weerslag hebben gevonden in de mediawetgeving; - in grote lijnen beschrijven hoe het omroepbestel is georganiseerd; - aan de hand van wettelijke regels uitleggen wat de bedoeling is van het publieke omroepbestel. 3. Actuele voorstellen over de inrichting van het Nederlandse omroepbestel beschrijven. 4. De rol van de overheid op het terrein van de pers beschrijven. Daarbij kan hij/zij: - een aantal voor- en nadelen noemen met betrekking tot steun van de overheid aan noodlijdende kranten. 5. Concrete voorstellen over de inrichting van het Nederlandse omroepbestel beschrijven en becommentariëren.
54
Trajecten:
55
Daarbij kan hij/zij: - culturele, economische, technologische en politieke factoren onderscheiden die van invloed zijn (geweest) op de discussie over het omroepbestel; - in de politieke discussie over het omroepbestel verschillende opvattingen en belangen herkennen; - visies van politieke stromingen in ons land op het te voeren mediabeleid herkennen. - een vergelijking maken tussen het Nederlands omroepbestel (publiek bestel en duaal bestel), een volledig commercieel bestel en een staatsomroep. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN C NRS. 9-12 EN MET VWO DOMEIN C NR. 11 T/M 14 Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor vwo. Maatschappijleer gemeenschappelijk deel havo en gemeenschappelijk deel vwo (eindterm 1, eerste twee aandachtsstreepjes).
Onderwijseenheid MIJ.5.11
Onderwijseenheid 11: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Massamedia en Commercie Maatschappijleer Massamedia Massamedia en Commercie 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Uitleggen in welk opzicht economische overwegingen, belangen en ontwikkelingen een rol spelen in het functioneren van de media en in het media-aanbod. Daarbij kan hij/zij: - uitleggen wat wordt bedoeld met de marktgerichtheid van massamedia; - uitleggen op welke manier dagbladen aan hun financiële middelen komen; - verklaringen geven voor persconcentratie en monopolievorming in de pers; - gevolgen voor het informatie-aanbod noemen van persconcentratie en monopolievorming; - concrete voorbeelden noemen, waaruit blijkt dat concerns op de tijdschriften- en dagbladmarkt economisch handelen; - aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen welke (gezamenlijke en tegengestelde) belangen er (kunnen) bestaan bij de redactie en directie van een krant; - de betekenis van een redactiestatuut aangeven; - uitleggen op welke manier publieke omroepen en commerciële zenders aan hun financiële middelen komen; - aan de hand van een concreet voorbeeld de marktgerichtheid van omroepen duidelijk maken; - aangeven op welke wijze omroepen en commerciële zenders rekening houden met de resultaten van het luister- en kijkonderzoek. - uitleggen wat wordt bedoeld met marktsegmentering; 2. Uitleggen welke relatie er bestaat tussen commercie en (audiovisuele) massamedia. Daarbij kan hij/zij: - uitleggen wat met het begrip vervlakking\vertrossing wordt bedoeld; - voor- en nadelen noemen m.b.t. de invloed van commercie en bedrijfsleven op radio en televisie;
56
- uitleggen in hoeverre de economische ongelijkheid tussen westerse landen en de derdewereld zich manifesteert op het gebied van informatie en massacommunicatie. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN C NRS. 13, 14 EN VWO DOMEIN C NR. 15 EN 16, IN HET BIJZONDER 5
E
AADACHTSPUNT
Trajecten:
57
Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor vwo. Maatschappijleer havo, gemeenschappelijk deel en vwo, gemeenschappelijk deel (eindterm 1, aandachtsstreepjes 1, 2, 5, 8 en 9 en eindterm 2, aandachtstreepje 2).
Onderwijseenheid MIJ.5.12
Onderwijseenheid 12: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Massamedia en Cultuur Maatschappijleer Massamedia Massamedia en Cultuur 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen welke rol media vervullen in het socialisatieproces dat wil zeggen de overdracht van waarden, normen, cultuur, vooroordelen en stereotypen. Daarbij kan hij/zij: - verschillende aspecten van het begrip cultuur onderscheiden; - omschrijven wat onder waarden en normen wordt verstaan en in aangeboden materiaal waarden herkennen die het gedrag van mensen mede bepalen; - vooroordelen en stereotypen herkennen in het media-aanbod en de gevolgen daarvan aangeven; - omschrijven wat wordt verstaan onder 'dominante cultuur' en 'subcultuur'; - uitleggen dat cultuur niet 'aangeboren' is, maar in een proces van socialisatie wordt aangeleerd en eigen gemaakt; - door het geven van voorbeelden de functies van cultuur in een samenleving verduidelijken. 2. Het belang en de functies van cultuur in de samenleving met voorbeelden verduidelijken. Daarbij kan hij/zij: - verschillende aspecten van het begrip cultuur onderscheiden; - omschrijven wat onder waarden en normen wordt verstaan en in aangeboden materiaal waarden herkennen; - uitleggen dat cultuur niet 'aangeboren' is, maar in een proces van socialisatie wordt aangeleerd en eigen gemaakt; - door het geven van voorbeelden de functies van cultuur in een samenleving verduidelijken. 3. Aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen welke rol media vervullen in het socialisatieproces dat wil zeggen de overdracht van waarden, normen, cultuur, vooroordelen en stereotypen. Daarbij kan hij/zij:
58
- verschillende aspecten van het begrip cultuur onderscheiden; - omschrijven wat onder waarden en normen wordt verstaan en in aangeboden materiaal waarden herkennen die het gedrag van mensen mede bepalen; - vooroordelen en stereotypen herkennen in het media-aanbod en de gevolgen daarvan aangeven; - onderscheid maken tussen het begrip 'dominante cultuur' en het begrip 'subcultuur'; - uitleggen dat cultuur niet 'aangeboren' is, maar in een proces van socialisatie wordt aangeleerd en eigen gemaakt; 4. Aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen welke rol de media vervullen in de beeldvorming over de werkelijkheid. Daarbij kan hij/zij: - de begrippen selectieve perceptie, referentiekader, waarden en normen toepassen in relatie tot de vraag hoe nieuws en andere mediaboodschappen tot stand komen; - uitleggen dat het dagelijks nieuws het resultaat is van een selectieproces, waarbij verschillende bronnen en functionarissen een rol spelen; - aangeven welke 'criteria' een rol spelen bij de selectie van nieuws; - concrete voorbeelden geven of herkennen van bewuste of onbewuste 'kleuring' van nieuwsvoorziening; - de betrouwbaarheid en validiteit van nieuws/informatie vaststellen door na te gaan waar deze vandaan komt, op welke wijze zij is verzameld en hoe zij is weergegeven; - de representativiteit van informatie vaststellen door meerdere bronnen met elkaar te vergelijken; - kanttekeningen plaatsen bij de vraag of objectieve informatie mogelijk is. 5. Enkele visies op de invloed of macht van de media omschrijven en kanttekeningen bij deze visies maken. Daarbij kan hij/zij: - de begrippen selectieve perceptie, referentiekader, waarden en normen toepassen m.b.t. de vraag naar de invloed van mediaboodschappen op ons denken en handelen; - een aantal visies onderscheiden m.b.t. de invloed van massamedia en deze visies toepassen op een aangeboden probleemstelling; - uitleggen hoe massamedia een rol spelen in het meningsvormingsproces: media bepalen onze gespreksagenda en media bepalen op welke wijze wij in aanraking komen met gebeurtenissen en opvattingen.
59
Trajecten:
60
6. De op Nederland gerichte omroeporganisaties/zenders met elkaar vergelijken. Daarbij kan hij/zij: - het verschil uitleggen tussen publieke omroepen en commerciële omroepen; - de verschillende omroepen/zendgemachtigden/zenders in ons land typeren; - de identiteit of formule van omroeporganisaties/zenders herkennen in voorbeelden van programma's of bronmateriaal; - het begrip pluriformiteit van de media toepassen. 7. Verschillende landelijke kranten met elkaar vergelijken aan de hand van hun identiteit (waaronder politieke/levensbeschouwelijke visie). Daarbij kan hij/zij: - verschillen tussen landelijke dagbladen herkennen, te weten identiteit/'kleur', de formule van de krant, doelgroep, 'links-rechts', politieke/levensbeschouwelijke stromingen. 8. De invloed beschrijven van sociaal-culturele ontwikkelingen in de samenleving op de inhoud en de organisatie van de media. Daarbij kan hij/zij: - uiteenzetten wat de betekenis van verzuiling en ontzuiling is voor de media; - de gevolgen van individualisering aangeven voor de media; - de gevolgen van de ontwikkeling van een multiculturele samenleving aangeven voor de media en het mediabeleid. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN C NRS. 15-22, VWO DOMEIN C, NRS. 17-22 Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor vwo. Maatschappijleer vwo, gemeenschappelijk deel (eindtermen 1, 2, 4 t/m 8). Maatschappijleer havo, gemeenschappelijk deel, eindtermen 2 t/m 4; 6 t/m 8 (van eindterm 8 alleen het eerste gedachtestreepje.
Onderwijseenheid MIJ.5.13
Onderwijseenheid 13: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Multiculturele Samenleving II Maatschappijleer Multiculturele Samenleving/Cultuur en Socialisatie Multiculturele Samenleving 5
Begintermen/beginniveau: 4.12 De multiculturele Samenleving I Eindtermen: De kandidaat kan 1. Een beschrijving geven van de Nederlandse samenleving als een multiculturele/multi-etnische samenleving. Daarbij kan hij/zij: - omschrijven wat onder het begrip multiculturele samenleving wordt verstaan; - aan de hand van voorbeelden omschrijven op welke wijze etnische groepen in Nederland zich van elkaar onderscheiden; - aangeven welke problemen zich voordoen bij de verschillende benamingen voor (allochtone) etnische groepen. - uitleggen dat de samenleving door de aanwezigheid van verschillende etnische groepen te maken krijgt met (nieuwe) maatschappelijke vraagstukken. 2. De aanwezigheid in Nederland van de grootste allochtone etnische groepen verklaren. Daarbij kan hij/zij: - aangeven om welke redenen (oorzaken en motieven) mensen migreren en waarom de migratie de laatste decennia is toegenomen; - voor de belangrijkste allochtone etnische groepen in Nederland de oorzaken en motieven voor hun komst beschrijven; - voor de grootste groepen aangeven om welke redenen zij naar Nederland geëmigreerd zijn en wat hun globale omvang is; - uitleggen welke factoren van invloed zijn op de groei van etnische groepen. 3. Het verschijnsel migratie uit en naar Nederland in historisch perspectief plaatsen. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO EN VWO DOMEIN D NRS. 23-25 E EN VWO DOMEIN D NR. 23 3 AANDACHTSPUNT Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor vwo.
61
Onderwijseenheid MIJ.5.14
Onderwijseenheid 14: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Overheidsbeleid Maatschappijleer Multiculturele Samenleving/Cultuur en Socialisatie Overheidsbeleid 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Uitleggen dat beleid ten aanzien van etnische minderheden en vreemdelingen/asielzoekers stoelt op de Grondwet, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en internationale verdragen. 2. De uitgangspunten en hoofdlijnen van het vreemdelingenbeleid verwoorden. Daarbij kan hij/zij: - de hoofdlijnen van het vreemdelingenbeleid beschrijven; - de procedure en de mogelijke uitkomsten van een asielaanvrage beschrijven; - uitleggen waarom het vreemdelingenbeleid zich in de loop van de tijd heeft gewijzigd; - argumenten becommentariëren van voor- en tegenstanders van een restrictief vreemdelingenbeleid; - argumenten bij opmerkelijke verschillen tussen standpunten van politieke partijen m.b.t. het vreemdelingenbeleid verwoorden en een eigen standpunt beargumenteren. 3. De hoofdlijnen van het minderhedenbeleid beschrijven. Daarbij kan hij/zij: - het minderhedenbeleid tot en met de jaren '90 schetsen en de oorzaken van veranderingen daarin beschrijven; - voorbeelden geven van (mogelijke) maatregelen die de kansen van etnische minderheden op sociale mobiliteit en op een verbetering van hun maatschappelijke positie kunnen bevorderen, met name voor de arbeidsmarkt, het onderwijs en de woningmarkt. 4. Standpunten van politieke partijen m.b.t. het minderhedenbeleid vergelijken en becommentariëren. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO EN VWO DOMEIN D NRS. 26-29 Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel.
62
63
Onderwijseenheid MIJ.5.15
Onderwijseenheid 15: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Maatschappelijke Positie Maatschappijleer Multiculturele Samenleving/Cultuur en Socialisatie Maatschappelijke Positie 5
Begintermen/beginniveau: 4.14 Mens en werk Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Verschillende visies onderscheiden die een verklaring geven voor de maatschappelijke positie van etnische minderheden, voor wat betreft arbeid en inkomen, onderwijs en huisvesting. Verschillende visies op maatschappelijke ongelijkheid in de Nederlandse samenleving omschrijven en de gevolgen van maatschappelijke ongelijkheid uitleggen. Daarbij kan hij/zij: - verschillende verklaringen geven voor de sociale stratificatie van een samenleving; - de groepen in de verschillende maatschappelijke lagen typeren op basis van sociaal-economische kenmerken; - uitleggen welke gevolgen de maatschappelijke positie van mensen heeft voor hun bestaan. 2. Uitleggen in hoeverre de Nederlandse samenleving een open karakter heeft en daarmee stijgings- en dalingskansen geeft op de maatschappelijke ladder. Daarbij kan hij/zij: - omschrijven wat onder sociale mobiliteit kan worden verstaan; - de huidige Nederlandse samenleving vergelijken met meer gesloten samenlevingen waarin minder kansen zijn op sociale mobiliteit. 3. Een verklaring geven voor de veelal lage maatschappelijke positie van etnische minderheden, voor wat betreft arbeid en inkomen, onderwijs en huisvesting. Verschillende visies onderscheiden die een verklaring geven voor de maatschappelijke positie van etnische minderheden, voor wat betreft arbeid en inkomen, onderwijs en huisvesting. Daarbij kan hij/zij: - voor factoren die de maatschappelijke positie bepalen van etnische minderheden het onderscheid maken van positietoewijzing en positieverwerving en daar voorbeelden van geven;
64
- de achterstandspositie van etnische minderheden op de arbeidsmarkt verklaren; - de gevolgen van werkloosheid voor etnische groepen omschrijven; - de (achterstands)positie van etnische minderheden in de woonsituatie schetsen en verklaren; - de positie van etnische minderheden in het onderwijs schetsen en verklaren. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET Trajecten:
65
EXAMENPROGRAMMA HAVO EN VWO DOMEIN D NRS. 30-32 Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor vwo.
Onderwijseenheid MIJ.5.16
Onderwijseenheid 16: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Cultuur en Discriminatie I Maatschappijleer Multiculturele Samenleving/Cultuur en Socialisatie Cultuur en Discriminatie 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Het belang en de functies van cultuur in de samenleving met voorbeelden verduidelijken. Daarbij kan hij/zij: - verschillende aspecten van het begrip cultuur onderscheiden; - omschrijven wat onder waarden en normen wordt verstaan en in aangeboden materiaal waarden herkennen die het gedrag van mensen mede bepalen; - omschrijven wat wordt verstaan onder 'dominante cultuur' en 'subcultuur'; - uitleggen dat cultuur niet 'aangeboren' is, maar in een proces van socialisatie wordt aangeleerd en eigen gemaakt; - door het geven van concrete voorbeelden de functies van cultuur in een samenleving verduidelijken. 2. Met concrete voorbeelden verduidelijken dat de Nederlandse samenleving bestaat uit verschillende groepen met verschillende (sub)culturen. Daarbij kan hij/zij: - voorbeelden geven van -verschillen binnen één (etnische) bevolkingsgroep; - voorbeelden geven van verschillen tussen de (sub)culturen van etnische minderheden en de dominante cultuur. 3. De verhouding tussen allochtone groepen en autochtone groepen in Nederland schetsen. Daarbij kan hij/zij: - onderscheid maken tussen positieverwerving en positietoewijzing als het gaat om factoren die de culturele positie van etnische minderheden bepalen; - uitleggen waarom mensen geneigd zijn zich af te zetten tegen leden van andere groepen; - verklaringen geven voor (negatieve) stereotypering van andere groepen; - uitleggen waarom stereotypen en vooroordelen
66
kunnen leiden tot discriminatie/ racisme. 4. Mogelijke oorzaken en gevolgen aangeven van discriminatie. Daarbij kan hij/zij: - het begrip discriminatie omschrijven en voorbeelden van discriminatie herkennen; - enkele maatschappelijke en persoonlijke gevolgen van discriminatie noemen. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN D NRS. 33-36 EN VWO E DOMEIN D NR. 33 5 AANDACHTSPUNT EN VERDER 33, 34, 36, 37 Aansluitende onderwijseenheden: 6.5 Cultuur en Discriminatie II Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor vwo.
67
Onderwijseenheid MIJ.5.17
Onderwijseenheid 17: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Politieke Visies en Verzorgingsstaat Maatschappijleer Mens en Werk/Sociale Verschillen Politieke Visies en Verzorgingsstaat 5
Begintermen/beginniveau: 4.14 Mens en Werk Eindtermen: De kandidaat kan 1. Aangeven welke visies de belangrijkste politieke stromingen in Nederland hebben op sociaaleconomische vraagstukken en op de rol die de overheid op sociaal-economisch terrein dient te spelen. Daarbij kan hij/zij: - kenmerken noemen van de visies van de politieke stromingen op de rol van de overheid op sociaaleconomisch terrein en t.a.v. belangrijke sociaaleconomische vraagstukken (met name werkgelegenheid); - verwoorden wat er in de Grondwet over werkgelegenheid en in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens over het recht op arbeid is opgenomen en kunnen verwoorden in welke zin deze beginselen een rol spelen in het overheidsbeleid. 2. De ontwikkeling van de verzorgingsstaat schetsen en verschillende visies hierop herkennen. Daarbij kan hij/zij: - uitleggen wat wordt bedoeld met een verzorgingsstaat en in (concrete) voorbeelden kenmerken van de verzorgingsstaat herkennen; - uitleggen welke uitgangspunten van politieke stromingen geleid hebben tot de ontwikkeling van de verzorgingsstaat; - hoofdlijnen van de concrete discussie over de verzorgingsstaat aangeven en in (concrete) voorbeelden herkennen; - aangeven welke opvattingen politieke stromingen hebben over de verzorgingsstaat en deze opvattingen herkennen in (concrete) voorbeelden. 3. Aangeven op welke verschillende manieren de overheid betrokken is bij het sociaal-economisch proces en deze herkennen in (concrete) voorbeelden. Daarbij kan hij/zij: - aangeven op welke manieren de overheid actief
68
kan zijn op belangrijke beleidsterreinen zoals werkgelegenheid, arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden, sociale wetgeving, emancipatiebeleid; - uitleggen waarom juist de overheid bepaalde goederen en diensten produceert en dat de mate waarin de overheid dit doet ter discussie staat; - de omvang van de werkloosheid in Nederland globaal aangeven en soorten van werkloosheid herkennen; - de functies van de SER en de Stichting van de Arbeid omschrijven. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN E NRS. 37-39 EN VWO,
Trajecten:
69
DOMEIN E NRS. 39-41 Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel Maatschappijleer havo, gemeenschappelijk deel (niet de gecursiveerde tekstdelen).
Onderwijseenheid MIJ.5.18
Onderwijseenheid 18: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Arbeidsverhoudingen Maatschappijleer Mens en Werk/Sociale Verschillen Arbeidsverhoudingen 5
Begintermen/beginniveau: 4.14 Mens en Werk Eindtermen: De kandidaat kan: 1. De economische verhoudingen in Nederland beschrijven met behulp van de begrippen 'vrije ondernemingsgewijze productie' en 'gemengde economie'. 2. Maatschappelijke groeperingen noemen die betrokken zijn bij arbeid en aangeven wat hun belangen zijn, hoe ze zijn georganiseerd, en wat hun onderlinge verhoudingen zijn. Daarbij kan hij/zij: - uitleggen hoe werknemers en werkgevers in ons land zijn georganiseerd en kunnen de belangrijkste van deze organisaties noemen; - in (concrete) voorbeelden belangen herkennen die gelden voor werknemers; - in (concrete) voorbeelden belangen herkennen die gelden voor werkgevers; - aangeven dat vakbonden op verschillende manieren belangen behartigen; - aangeven welke middelen werknemers- en werkgeversorganisaties hebben om voor hun belangen op te komen en deze herkennen in (concrete) voorbeelden; - omschrijven welke toetsingsnormen de rechter gebruikt als deze moet oordelen over het al dan niet geoorloofd zijn van een staking en deze normen herkennen in (concrete) voorbeelden; - in (concrete) voorbeelden factoren herkennen die van invloed zijn op de mate waarin werknemersen werkgeversorganisaties erin slagen op te komen voor hun belangen, alsmede een gemotiveerd standpunt innemen over het optreden van deze organisaties; - een gemotiveerde mening geven over de (veranderende) betekenis van de vakbeweging in de samenleving; - voorbeelden geven van overleg op verschillende niveaus van werkgevers en werknemers; - uitleggen wat het verschil is tussen harmonie- en
70
conflictdenken bij het overleg tussen werkgevers en werknemers; - uitleggen wat een ondernemingsraad is en welke bevoegdheden deze heeft. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN E NRS. 40, 41 EN VWO DOMEIN E, NR. 43
Trajecten:
71
Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel Maatschappijleer havo, gemeenschappelijk deel
Onderwijseenheid MIJ.5.19
Onderwijseenheid 19: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Arbeidsverdeling Maatschappijleer Mens en Werk/Sociale Verschillen Arbeidsverdeling 5
Begintermen/beginniveau: 4.14 Mens en Werk Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Uitleggen welke gevolgen arbeids(ver)deling kan hebben voor een samenleving. Daarbij kan hij/zij: - aan de hand van (concrete) voorbeelden uitleggen wat wordt bedoeld met technische en maatschappelijke arbeids(ver)deling; - uitleggen dat arbeids(ver)deling gevolgen heeft voor de sociale structuur; - de relatief slechte positie verklaren van bepaalde groepen op de arbeidsmarkt; - voorbeelden geven van maatregelen, die zijn bedoeld voor het verbeteren van de positie van bepaalde groepen op de arbeidsmarkt. 2. Enkele sociale verschijnselen herkennen en omschrijven die samenhangen met een voortschrijdende arbeidsverdeling. Daarbij kan hij/zij onder meer de volgende verschijnselen herkennen en omschrijven: individualisering van de samenleving, flexibilisering van de arbeid, fragmentering van sociale rollen. 3. Ten aanzien van een concreet maatschappelijk vraagstuk verschillende belangen van betrokken groepen en individuen onderscheiden en uitleggen hoe deze belangen samenhangen met hun maatschappelijke positie. Daarbij kan hij/zij: - van de betrokken groepen aangeven welke belangen zij hebben c.q. nastreven; - de maatschappelijke ongelijkheid in de Nederlandse samenleving en de gevolgen daarvan verklaren. Dit houdt in: • verschillende verklaringen geven voor sociale stratificatie in een samenleving; • de groepen in de verschillende maatschappelijke lagen typeren op basis van sociaal-economische kenmerken. - uitleggen welke gevolgen de maatschappelijke positie van mensen heeft voor hun bestaan;
72
- uitleggen in hoeverre de Nederlandse samenleving een open karakter heeft en daarmee stijgings- en dalingskansen geeft op de maatschappelijke ladder. Dit houdt in: • omschrijven wat onder sociale mobiliteit kan worden verstaan; • de huidige Nederlandse samenleving vergelijken met meer gesloten samenlevingen waarin minder kansen zijn op sociale mobiliteit. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN E NRS. 42-44 EN VWO DOMEIN E, NRS. 44-46
Trajecten:
73
Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel Maatschappijleer havo, gemeenschappelijk deel (niet de gecursiveerde tekstdelen)
Onderwijseenheid MIJ.5.20
Onderwijseenheid 20: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Arbeid en Informatisering Maatschappijleer Mens en Werk/Sociale Verschillen Arbeid en Informatisering 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. De invloed van informatisering op arbeid en samenleving beschrijven. Daarbij kan hij/zij: - omschrijven wat wordt bedoeld met de informatisering van arbeid en daarvan voorbeelden geven voor de verschillende beroepssectoren ; - uitleggen dat de introductie van informatietechnologie in de samenleving sociale en maatschappelijke vraagstukken oproept; - van verschillende (informatie)technologische innovaties aangeven wat de (mogelijke) consequenties hiervan zijn voor de werkgelegenheid; - (mogelijke) consequenties beschrijven van de introductie van informatietechnologie op arbeidsomstandigheden/kwaliteit van het werk; - uitleggen dat informatietechnologie mogelijkheden biedt voor een andere arbeidsoriëntatie; - uitleggen dat de introductie van informatietechnologie mogelijkheden biedt voor een andere arbeidsorganisatie. DOELSTELLING CORRESPONDEERT MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN E NR. 45 EN VWO DOMEIN E NR. 47 Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel
74
Onderwijseenheid MIJ.5.21
Onderwijseenheid 21: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Betekenis en Waardering van Werk Maatschappijleer Mens en Werk/Sociale Verschillen Betekenis en Waardering van Werk 5
Begintermen/beginniveau: 4.14 Mens en Werk Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Uitleggen wat de betekenis is van werk voor mens en samenleving. Daarbij kan hij/zij: - het begrip arbeid omschrijven; - aan de hand van (concrete) voorbeelden uitleggen wat wordt bedoeld met de materiële en immateriële functies die arbeid voor individuele mensen kan hebben; - factoren benoemen die van invloed zijn op de mate waarin werk maatschappelijk gewaardeerd wordt; - factoren noemen die van invloed zijn op de wijze waarop men de kwaliteit van werk ervaart. 2. In (concrete) voorbeelden verschillen in het denken over arbeid en het arbeidsethos herkennen en daarbij de discussie over een basisinkomen betrekken. 3. De discussie rondom een basisinkomen in verband brengen met verschillende opvattingen over de betekenis van werk voor mens en samenleving. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN E NRS. 46-48 EN VWO DOMEIN E, NRS. 48-50 Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel Maatschappijleer havo, gemeenschappelijk deel (niet de gecursiveerde tekstdelen)
75
Onderwijseenheid MIJ.5.22
Onderwijseenheid 22: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Criminaliteit en Samenleving Maatschappijleer Criminaliteit en Rechtsstaat Criminaliteit en Samenleving 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Beschrijven wat regels en normen zijn en wat de meer specifieke betekenis is van rechtsregels voor de samenleving. Daarbij kan hij/zij: - een onderscheid maken tussen rechtsregels en andere regels/normen en deze in voorbeelden herkennen; - uitleggen wat de betekenis van rechtsregels en normen is voor het samenleven van mensen en aan de hand van concrete voorbeelden aangeven dat recht en rechtspraak voortdurend in beweging zijn. 2. De toename van criminaliteit en de verschillende vormen van misdaadbestrijding in verband brengen met maatschappelijke ontwikkelingen. 3. Verschillende visies omschrijven op het verband tussen het verschijnsel criminaliteit en maatschappelijke ongelijkheid. 4. Verklarende factoren geven voor de mate waarin maatschappelijke groepen in de samenleving zich onderscheiden in criminaliteit. 5. Aan de hand van voorbeelden uitleggen waardoor politie, openbaar ministerie en rechter selectief kunnen optreden tegen burgers en verdachten. 6. Aan de hand van voorbeelden uitleggen welke gevolgen criminaliteit heeft voor burger en samenleving. 7. Beschrijven op welke wijze burgers, bedrijven en maatschappelijke groepen of instellingen zijn betrokken bij het verschijnsel criminaliteit. Daarbij kan hij/zij: - over de manieren waarop burgers en bedrijven proberen criminaliteit te voorkomen een gemotiveerd standpunt innemen; - van verschillende maatschappelijke organisaties die betrokken zijn bij criminaliteit en strafrechtspraak de doelen en achterban noemen. 8. Op basis van gegeven materiaal een beschrijving
76
Trajecten:
77
geven van de aard en de omvang van het verschijnsel criminaliteit en daarmee samenhangende vraagstukken. Daarbij kan hij/zij: - uitleggen wat onder criminaliteit wordt verstaan; - aantonen dat (diverse vormen van) criminaliteit als een sociaal en politiek probleem wordt (worden) beschouwd; - uitleggen op welke manieren een beeld van de omvang van de criminaliteit kan worden verkregen en kanttekeningen plaatsen bij de verschillende statistieken en onderzoeksmethodes. 9. Uitleggen dat beeldvorming van criminaliteit en criminelen niet altijd in overeenstemming is met de werkelijkheid. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN F NRS. 49-57 EN VWO DOMEIN F NRS. 51-59 Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel
Onderwijseenheid MIJ.5.23
Onderwijseenheid 23: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
De Rechtsstaat I Maatschappijleer Criminaliteit en Rechtsstaat De Rechtsstaat 5
Begintermen/beginniveau: 4.15 Criminaliteit en Rechtsstaat Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Strafbaarstelling en aanpak van criminaliteit door de staat in verband brengen met de uitgangspunten van de rechtsstaat. Daarbij kan hij/zij: - de beginselen van de rechtsstaat omschrijven; - aan de hand van het principe van de machtenscheiding - trias politica- omschrijven op welke manier de staat is betrokken bij het voorkómen en bestrijden van criminaliteit; - de beginselen van de rechtsstaat in verband brengen met de bepalingen in het Nederlandse straf- en strafprocesrecht en deze beginselen en bepalingen herkennen in gegeven materiaal. 2. Aangeven op welke wijze de politie, het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht betrokken zijn bij het voorkomen en bestrijden van criminaliteit en aan de hand van de principes van de rechtsstaat uitleggen welke dilemma's kunnen ontstaan bij de uitvoering van hun taken. Daarbij kan hij/zij: - de drie hoofdtaken van de politie noemen; - uitleggen waarom bevoegdheden van politie bij de opsporing van strafbare feiten beperkt zijn en uitleggen welk dilemma daarbij kan ontstaan; - taken en werkwijze van het Openbaar Ministerie omschrijven en in (concrete) voorbeelden herkennen en uitleggen welke overwegingen een rol spelen bij het wel of niet vervolgen van strafbare feiten; - uitleggen op welke wijze (de organisatie van) de strafrechtspraak is geregeld. 3. Een strafproces analyseren en de principes van het Wetboek van Strafrecht c.q. de rechtsstaat herkennen. Daarbij kan hij/zij: - aan de hand van voorbeelden de functies en de onderlinge relatie van de verschillende actoren bij een strafproces herkennen en uitleggen op welke
78
wijze de organisatie van het strafproces het recht van burgers op een eerlijk proces en een rechtvaardig oordeel bevordert; - in voorbeelden van opsporing en vervolging van strafbare feiten de rechten van een verdachte herkennen en uitleggen tot welke dilemma in de opsporing deze rechten kan leiden; - aan de hand van voorbeelden uitleggen hoe de positie van slachtoffers (binnen het strafrecht) is geregeld; - voorbeelden geven en herkennen van de taken en werkwijze van de reclassering. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN F NRS. 58-60 EN VWO DOMEIN F NRS 60-62
Aansluitende onderwijseenheden: Trajecten:
79
6.7 De Rechtsstaat II Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel
Onderwijseenheid MIJ.5.24
Onderwijseenheid 24: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Overheidsbeleid Maatschappijleer Criminaliteit en Rechtsstaat Overheidsbeleid 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. De voor- en nadelen noemen van verschillende soorten beleid en beleidsmaatregelen en deze in verband brengen met de uitgangspunten van de rechtsstaat. Daarbij kan hij/zij: - bij de verschillende vormen van criminaliteit aangeven welke soorten beleids(maatregelen) de overheid kan hanteren voor de bestrijding daarvan; - een onderscheid maken tussen repressief en preventief beleid bij het bestrijden van verschillende vormen van criminaliteit; - voor een gegeven voorbeeld van criminaliteit uitleggen welke mogelijke preventieve maatregelen genomen kunnen worden door de overheid, maatschappelijke organisaties en de individuele burger; - voorbeelden geven van internationale invloed op het beleid- en regelgeving over criminaliteit. 2. (Typerende) standpunten van politieke partijen over criminaliteitsbestrijding onderscheiden en in verband brengen met de ideologische stromingen, waartoe deze partijen behoren. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN F NRS. 61, 62 EN MET VWO DOMEIN F NR. 64, 65 Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor vwo.
80
Onderwijseenheid MIJ.5.25
Onderwijseenheid 25: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Functies van Straffen en Oorzaken Criminaliteit I Maatschappijleer Criminaliteit en Rechtsstaat Functies van Straffen Oorzaken Criminaliteit 5
Begintermen/beginniveau: 4.15 Criminaliteit en Rechtsstaat Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Aan de hand van gegeven materiaal een visie geven over de zin en de mogelijke effecten van (bepaalde) straffen. Daarbij kan hij/zij: - kenmerken van de verschillende soorten straffen en de voor- en nadelen ervan noemen; - in voorbeelden uitleggen of er sprake is van strafbaarheid van gedrag; - verschillende doelen/functies van straffen onderscheiden en globaal beschrijven welke veranderingen in de functies van straffen zich in de loop van de tijden hebben voorgedaan. 2. Verschillende theorieën/visies toepassen bij het geven van verklaringen over het ontstaan of de toename van een gegeven vorm van criminaliteit. Daarbij kan hij/zij: - verschillende theorieën/visies voor de verklaring van criminaliteit omschrijven en deze aan de hand van voorbeelden toelichten. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN F NRS. 63, 64 EN VWO DOMEIN F NRS. 66 (AANDACHTSPUNTEN 1, 2 EN 4) EN 67 ( AANDACHTSPUNT 1) Aansluitende onderwijseenheden: 6.8 Functies van straffen en oorzaken criminaliteit II Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel
81
Onderwijseenheid MIJ.5.26
Onderwijseenheid 26: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Milieu als maatschappelijk Probleem Maatschappijleer Milieu en beleid Milieu als maatschappelijk Probleem 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Uitleggen waarom het milieuprobleem een sociaal en politiek probleem is. Daarbij kan hij/zij: - het begrip milieu nader omschrijven; - soorten schadelijke ingrepen in het milieu onderscheiden; - voorbeelden geven van dilemma's die zich voordoen, wanneer de overheid, het bedrijfsleven of individuele burgers in hun beleid/gedrag proberen rekening te houden met het milieu; - aangeven hoe door de overheid, het bedrijfsleven en door burgers pogingen worden ondernomen om de milieuproblematiek aan te pakken; - een beargumenteerd standpunt innemen over concrete kwesties die verband houden met het milieuprobleem; - kennis en inzichten ten aanzien van het milieuvraagstuk in verband brengen met hun eigen opvattingen en gedragingen. - de historische ontwikkeling beschrijven van het milieuprobleem als politiek vraagstuk. 2. Uitleggen dat sociaal-economische, demografische en geografische kenmerken van een samenleving van invloed zijn op de aard en omvang van de milieuproblematiek. Daarbij kan hij/zij: - het verband leggen tussen milieuproblematiek en de industriële samenleving; - het milieuprobleem in verband brengen met specifieke demografische en geografische kenmerken van de Nederlandse samenleving; DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN G NRS. 65, 66 EN MET VWO DOMEIN G NR. 68, 69 Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor vwo.
82
Onderwijseenheid MIJ.5.27
Onderwijseenheid 27: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Overheid I Maatschappijleer Milieu en beleid Overheid 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Taken en verantwoordelijkheden van regionale, landelijke en internationale overheden op het gebied van milieu omschrijven en hiervan concrete voorbeelden geven. Daarbij kan hij/zij: - uiteenzetten op welke wijze de landelijke overheid zich met milieubeleid bezighoudt; - enkele belangrijke milieutaken omschrijven van de provincie en de gemeente; - hoofdlijnen van het milieubeleid van de EU omschrijven; - uiteenzetten op welke wijze de internationale instanties zich met milieu bezighouden. 2. De inhoud van het landelijk milieubeleid omschrijven. Daarbij kan hij/zij: - uitgangspunten van het landelijk beleid omschrijven en herkennen; - aangeven over welke instrumenten de overheid beschikt om beleid te ontwikkelen en bij te sturen; - sturingsmechanismen op financieel-economisch terrein noemen en herkennen; - voorbeelden geven van regulering via de markt; - het verband leggen tussen het milieubeleid en hoofdlijnen van de milieuwetgeving. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN G NRS. 67, 68 EN VWO DOMEIN G, NRS. 70 EN 71 Aansluitende onderwijseenheden: 6.9 Overheid II Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel.
83
Onderwijseenheid MIJ.5.28
Onderwijseenheid 28: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Maatschappelijke Organisaties Maatschappijleer Milieu en Beleid Maatschappelijke Organisaties 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Uitleggen dat bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties als pressiegroepen invloed uitoefenen op het milieubeleid. Hij kan dit aan de hand van concrete voorbeelden toelichten. Daarbij kan hij/zij: - uitleggen op welke wijze het bedrijfsleven betrokken is bij het milieubeleid van de overheid; - maatschappelijke groeperingen onderscheiden die actief zijn op het terrein van het milieu; - uitleggen op welke wijze deze maatschappelijke groeperingen betrokken kunnen zijn bij het milieubeleid van de overheid. 2. Belangen(afwegingen) onderscheiden die een rol spelen bij de positiebepaling van werkgevers- en werknemersorganisaties ten aanzien van het milieu(beleid). Daarbij kan hij/zij: - aangeven dat werkgevers- en werknemersorganisaties zowel gemeenschappelijke als tegengestelde belangen hebben ten aanzien van het milieu(beleid); - aangeven voor welke dilemma's werkgevers- en werknemersorganisaties zich geplaatst zien bij het bepalen van een standpunt ten aanzien van het milieu(beleid); - motieven en belangen noemen op basis waarvan bedrijven proberen hun producten en productieprocessen milieuvriendelijker te maken. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN G NRS. 69, 70 EN VWO DOMEIN G NRS. 73, 74 Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel.
84
Onderwijseenheid MIJ.5.29
Onderwijseenheid 29: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Mondiaal Niveau Maatschappijleer Milieu en Beleid Mondiaal Niveau 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. De milieuproblematiek in verband brengen met de sociaal-economische verhoudingen op mondiaal niveau. Daarbij kan hij/zij: - een verband leggen tussen het ontstaan van milieuproblemen en de ontwikkeling van geïndustrialiseerde samenlevingen; - aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen op welke wijze de milieuproblematiek zich manifesteert in de derdewereld. 2. Uitleggen wat het belang is van duurzame ontwikkeling voor het mondiale milieuvraagstuk. Daarbij kan hij/zij: - aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen wat wordt verstaan onder duurzame ontwikkeling; - uitleggen wat duurzame ontwikkeling voor de derdewereld betekent; - voorbeelden geven van problemen bij het verbeteren van het milieu in het kader van duurzame ontwikkeling. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN G NRS. 71, 72 EN VWO DOMEIN G NRS. 75, 76 Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel.
85
Onderwijseenheid MIJ.5.30
Onderwijseenheid 30: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Milieu en Cultuur Maatschappijleer Milieu en Beleid Milieu en Cultuur 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Waarden en normen onderscheiden met betrekking tot milieuproblemen en dit aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen. Daarbij kan hij/zij: - het verband uitleggen tussen het consumptiepatroon en milieuproblemen; - voorbeelden geven van toegenomen milieubesef en milieuvriendelijk gedrag; - centrale waarden en doelstellingen omschrijven die worden nagestreefd door diverse milieugroeperingen; - op basis van aangeboden informatie het standpunt van een politieke partij met betrekking tot een milieuprobleem noemen en beargumenteren; - een standpunt van een politieke partij met betrekking tot een milieuprobleem -voorzover typerend voor de achterliggende stroming -met deze stroming in verband brengen. 2. Uitleggen welke invloed individueel gedrag heeft op de milieuproblematiek. Daarbij kan hij/zij: - aangeven wat wordt verstaan onder milieugedrag; - voorbeelden geven van milieuvriendelijk gedrag; - aangeven dat de houding ten aanzien van het milieu persoonlijk en maatschappelijk bepaald is; - sociaal-psychologische factoren noemen en herkennen die van invloed zijn op milieugedrag; - factoren noemen en herkennen die milieuvriendelijk gedrag kunnen belemmeren; - factoren noemen en herkennen die milieuvriendelijk gedrag kunnen bevorderen. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN G NRS. 73, 74 EN VWO DOMEIN G NRS. 77, 78 Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel.
86
Onderwijseenheid MIJ.5.31
Onderwijseenheid 31: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Ontwikkelingssamenwerking en Beleid Maatschappijleer Ontwikkelingssamenwerking Ontwikkelingssamenwerking en Beleid 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Doeleinden en uitgangspunten van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking herkennen in gegeven materiaal over verschillende vormen van ontwikkelingssamenwerking/hulp. Daarbij kan hij/zij: - uitleggen wat wordt bedoeld met ontwikkelingssamenwerking; - aangeven waarom ontwikkelingssamenwerking een sociaal en politiek probleem is; - in het Nederlandse beleid verschillende vormen van ontwikkelingssamenwerking/hulp onderscheiden; - uitleggen dat aan ontwikkelingsbeleid verschillende visies en belangen ten grondslag kunnen liggen; - de omvang van de Nederlandse hulpinspanning en de besteding ervan beschrijven; - veranderingen in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid beschrijven en verklaren; - aangeven welke economische, humanitaire, politieke, culturele en militaire motieven en belangen een rol spelen in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van Nederland en andere donorlanden. - uitleggen wat de marges zijn voor het Nederlands ontwikkelingsbeleid. 2. In concrete voorbeelden ontwikkelingsstrategieën/modellen herkennen en met elkaar vergelijken. 3. (Politiek-ideologische) visies herkennen in standpunten van politieke partijen en de regering ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking. Daarbij kan hij/zij: - aangeven op welke punten de standpunten van politieke partijen inzake ontwikkelingssamenwerking overeenkomen en/of verschillen.
87
Trajecten:
88
4. Argumenten onderscheiden die aangevoerd worden tegen ontwikkelingssamenwerking/hulp. 5. Een beargumenteerd standpunt verwoorden over de effectiviteit van vormen van ontwikkelingssamenwerking. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN G NRS. 75-79 EN VWO DOMEIN G NRS. 79 T/M 82 Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor vwo.
Onderwijseenheid MIJ.5.32
Onderwijseenheid 32: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Nationale en internationale Organisaties Maatschappijleer Ontwikkelingssamenwerking Nationale en internationale Organisaties 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Uitleggen welke rol medefinancieringsorganisaties en burgers spelen in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Daarbij kan hij/zij: - doelen en werkwijze omschrijven van deze organisaties; - enkele mogelijkheden beschrijven voor individuele burgers om een bijdrage te leveren aan ontwikkelingssamenwerking; - voor- en nadelen van deze vorm van ontwikkelingssamenwerking/hulp noemen. 2. Beschrijven wat internationale organisaties doen of zouden kunnen doen aan het terugdringen van onderontwikkeling en kunnen herkennen welke rol de internationale verhoudingen spelen binnen die organisaties. Daarbij kan hij/zij: - onderscheid maken tussen bilaterale en multilaterale hulp aan derdewereldlanden en van beide soorten hulp voor- en nadelen noemen; - aangeven welke rol VN-organisaties kunnen spelen bij het terugdringen van onderontwikkeling; - de taak van een aantal andere (dan VN-) organisaties beschrijven, die een rol spelen bij het terugdringen van onderontwikkeling. - factoren herkennen die van invloed zijn op de effectiviteit van de VN en haar organisaties (met betrekking tot de bestrijding van onderontwikkeling); - kenmerken onderscheiden van het EU-beleid met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking. 3. Uitleggen welke economische betrekkingen Nederland onderhoudt met derdewereldlanden. Daarbij kan hij/zij: - uitleggen hoe in het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid rekening gehouden zou kunnen worden met de
89
economische belangen van de derdewereld; - positieve en negatieve aspecten onderscheiden aan het functioneren van transnationale ondernemingen in derdewereldlanden; - met voorbeelden duidelijk maken welke sociaaleconomische effecten ontwikkelingssamenwerking kan hebben voor derdewereldlanden; - met voorbeelden duidelijk maken welke sociale en economische effecten ontwikkelingssamenwerking kan hebben voor Nederland; DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN H NRS. 80-82 EN MET VWO DOMEIN H NR. 85
Trajecten:
90
Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor vwo.
Onderwijseenheid MIJ.5.33
Onderwijseenheid 33: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Ontwikkelingssamenwerking en Cultuur Maatschappijleer Ontwikkelingssamenwerking Ontwikkelingssamenwerking en Cultuur 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Uitleggen vanuit welke waardeoriëntaties en motieven mensen en organisaties ontwikkelingssamenwerking van belang achten. 2. Een ideaaltypisch onderscheid maken tussen een vorm van, waarbij de westerse cultuur centraal staat en een vorm, waarbij de eigen cultuur van derdewereldlanden centraal staat. 3. Verklaren waarom het mislukken van verband kan houden met het feit, dat geen rekening is gehouden met de lokale cultuur. 4. De relatie cultuur en ontwikkelingssamenwerking analyseren aan de hand van o.a. culturele verscheidenheid, democratie en mensenrechten en gevolgen van de informatiemaatschappij. 5. Uitleggen wat de effecten van ontwikkelde landen zijn op de cultuur van derdewereldlanden. 6. Uitleggen wat de effecten van derdewereldlanden zijn op de Nederlandse cultuur. 7. Omschrijven hoe beeldvorming in Nederland over derdewereldlanden tot stand komt. 8. Uitleggen wat wordt bedoeld met het begrip etnocentrisme en hiervan voorbeelden herkennen/geven. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO DOMEIN H NRS. 83-89 EN MET VWO DOMEIN H NR. 86-93 Trajecten: Maatschappijleer havo-vwo, vrij deel. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor vwo.
91
Onderwijseenheid MIJ.6.1
Onderwijseenheid 1: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Oriëntatie op Studie en Beroep II Maatschappijleer Vaardigheden en Benaderingswijzen Oriëntatie op Studie en Beroep 6
Begintermen/beginniveau: 5.4 Oriëntatie op Studie en Beroep Eindtermen: De kandidaat: 1. Heeft informatie ingewonnen over vervolgopleidingen waarin het vak maatschappijleer een rol speelt. 2. Is nagegaan in hoeverre hij een studiehouding, belangstelling en vaardigheden bezit die wenselijk dan wel noodzakelijk worden geacht voor vervolgopleidingen. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO DOMEIN A NRS. 8, 9 Inhouden: Verschil met oriëntatie op studie en beroep I ligt hier in dat het hier om studies en beroepen gaat waarvoor een academisch denkniveau is vereist. Trajecten: Maatschappijleer vwo, vrij deel..
92
Onderwijseenheid MIJ.6.2
Onderwijseenheid 2: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Actoren in het Proces van politieke Besluitvorming II Maatschappijleer Politieke Besluitvorming Actoren in het Proces van politieke Besluitvorming 6
Begintermen/beginniveau: 5.6 Actoren in het Proces van politieke Besluitvorming I Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Uitleggen wat het verschil is tussen dualisme en monisme in een systeem van politieke besluitvorming en deze begrippen toepassen op de veranderende machtsverhouding tussen regering en parlement. 2. Uitleggen wat de rol is van ambtenaren, advies- en planbureaus, politieke partijen en de massamedia in het proces van politieke besluitvorming. - uitleggen wat wordt bedoeld met het begrip overheidsbureaucratie; - in (concrete) voorbeelden knelpunten in het functioneren van de overheidsbureaucratie herkennen en omschrijven; - uitleggen welke rol adviesorganen en planbureaus spelen in de politieke besluitvorming; - enkele belangrijke adviesorganen en planbureaus noemen en globaal aangeven wat hun taak is. 3. Verschillende visies onderscheiden met betrekking tot de vraag hoe politieke macht in samenlevingen als de onze is verdeeld. Daarbij kan hij/zij: - deze visies toepassen op concrete voorbeelden; - een beargumenteerd standpunt ten aanzien van deze visies verwoorden. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO DOMEIN B NR. 2, AANDACHTSPUNTEN 13, 14, 18 Trajecten: Maatschappijleer vwo, vrij deel.
93
Onderwijseenheid MIJ.6.3
Onderwijseenheid 3: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Politieke Cultuur Maatschappijleer Politieke Cultuur en politieke Stromingen (Ex. Pr. : Politieke Besluitvorming) Politieke Cultuur en politieke Stromingen 6
Begintermen/beginniveau: 5.7 Politieke stromingen Eindtermen: De kandidaat kan: 1. In maatschappelijke en politieke discussies over het politieke systeem en beleidsvraagstukken aspecten van en veranderingen in de politieke cultuur beschrijven. Daarbij kan hij/zij: - een omschrijving geven van het begrip politieke cultuur en deze voor Nederland typeren; - een voorbeeld geven van veranderingen die zich voordoen of hebben voorgedaan in de politieke cultuur van Nederland. 2. De houding van burgers ten opzichte van 'de politiek' in Nederland typeren en verklaren. Daarbij kan hij/zij: - factoren onderscheiden die van invloed zijn op de politieke participatie in Nederland; - mogelijke oorzaken beschrijven van het verschijnsel dat (sommige) mensen niet in politiek geïnteresseerd zijn; - een aantal redenen noemen waarom het wenselijk is dat mensen participeren in politiek. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO DOMEIN B NRS. 3, 4 Trajecten: Maatschappijleer vwo, vrij deel. Maatschappijleer vwo, gemeenschappelijk deel (eindterm 1 en eindterm 2, derde aandachtsstreepje).
94
Onderwijseenheid MIJ.6.4
Onderwijseenheid 4: Leergebied: Domein: Politieke Subdomein: Niveau:
Internationale Betrekkingen Maatschappijleer Politieke Cultuur en politieke Stromingen (ex. Pr. Besluitvorming) Internationale Betrekkingen 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Uitleggen hoe politieke beleids- en besluitvormingsprocessen in Nederland worden beïnvloed door de politieke, economische en culturele verwevenheid van de internationale samenleving. DOELSTELLING CORRESPONDEERT MET EXAMENPROGRAMMA VWO DOMEIN B NR. 6 Trajecten: Maatschappijleer vwo, vrij deel.
95
Onderwijseenheid MIJ.6.5
Onderwijseenheid 5: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Cultuur en Discriminatie II Maatschappijleer Multiculturele Samenleving/Cultuur en Socialisatie Cultuur en Discriminatie 6
Begintermen/beginniveau: 5.16 Cultuur en Discriminatie I Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Een beargumenteerd standpunt verwoorden over de vraag in hoeverre verschillende subculturen in een samenleving conflicten kunnen oproepen. Daarbij kan hij/zij: - verschillende visies herkennen in de beoordeling van cultuurverschillen; - voorbeelden geven van discussies over de vraag in hoeverre er ruimte moet zijn binnen (de wetgeving van) een samenleving voor waarden, normen of gewoonten van (sub) die in een spanningsverhouding staan met die van de dominante cultuur en wetgeving in Nederland. 2. Mogelijke modellen beschrijven van samenlevingen met verschillende groepen en hun (sub)culturen. Daarbij kan hij/zij: - de volgende modellen onderscheiden en omschrijven: het segregatiemodel, de multiculturele samenleving, het assimilatiemodel en de 'melting pot'. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO DOMEIN D NRS. 35, 38 Trajecten: Maatschappijleer vwo, vrij deel.
96
Onderwijseenheid MIJ.6.6
Onderwijseenheid 6: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Economische Orde Maatschappijleer Mens en Werk/Sociale Verschillen Economische Orde 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan: 1. De economische orde van ons land vergelijken met die van andere landen. Daarbij kan hij/zij: - omschrijven wat onder het begrip economische orde wordt verstaan; - drie typen van economische orde omschrijven en in concrete voorbeelden herkennen: vrijemarkteconomie, centraal geleide planeconomie en gemengde economie; - voor- en nadelen van de verschillende typen economische orde omschrijven. DOELSTELLING CORRESPONDEERT MET EXAMENPROGRAMMA VWO DOMEIN E NR. 42 Trajecten: Maatschappijleer vwo, vrij deel.
97
Onderwijseenheid MIJ.6.7
Onderwijseenheid 7: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
De Rechtsstaat II Maatschappijleer Criminaliteit en Rechtsstaat De Rechtsstaat 6
Begintermen/beginniveau: 5.23 De rechtsstaat I Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Aangeven welke mogelijke spanningsverhoudingen er bestaan tussen de verschillende staatsorganen en deze spanningsverhoudingen in verband brengen met de uitgangspunten van de rechtsstaat. 2. De Nederlandse rechtspraak becommentariëren en vergelijken met juryrechtspraak. DOELSTELLING CORRESPONDEERT MET EXAMENPROGRAMMA VWO DOMEIN F NR. 60 (DERDE AANDACHTSPUNT) EN 63 Trajecten: Maatschappijleer vwo, vrij deel.
98
Onderwijseenheid MIJ.6.8
Onderwijseenheid 8: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Functies van Straffen en Oorzaken Criminaliteit II Maatschappijleer Criminaliteit en Rechtsstaat Functies van Straffen; Oorzaken Criminaliteit 6
Begintermen/beginniveau: 5.25 Functies van Straffen en Oorzaken Criminaliteit I Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Verschillende theorieën en opvattingen over straffen onderscheiden en deze toepassen in discussies over doel en zin van straffen. 2. Recente opvattingen en ontwikkelingen op het gebied van het strafrecht en het belang van het slachtoffer daarin aangeven. 3. Kanttekeningen plaatsen bij de verschillende theorieën/visies voor de verklaring van criminaliteit. 4. (Achtergrond)kenmerken van veel gedetineerden in verband brengen met de verschillende visies op oorzaken van crimineel gedrag. 5. Voor een gegeven voorbeeld van crimineel gedrag aangeven welke van de mogelijke verklaringen voor dat gedrag volgens hem van toepassing is en deze in verband met brengen met een mogelijke geschikte aanpak. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO DOMEIN F NRS. 66 ( AANDACHTSPUNTEN 3, 5) EN 67 (AANDACHTSPUNTEN 2, 3, 4) Trajecten: Maatschappijleer vwo, vrij deel.
99
Onderwijseenheid MIJ.6.9
Onderwijseenheid 9: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Overheid II Maatschappijleer Milieu en beleid Overheid 6
Begintermen/beginniveau: 5.27 Overheid I Eindtermen: De kandidaat kan: 1. Binnen het milieubeleid onderscheid maken naar: effectgericht, brongericht, gebiedsgericht beleid, en doelgroepenbeleid. 2. Factoren onderscheiden die de effectiviteit van het milieubeleid kunnen beïnvloeden, en in een concreet voorbeeld herkennen in hoeverre deze factoren een rol spelen. Daarbij kan hij/zij: - politiek-bestuurlijke factoren onderscheiden die de effectiviteit van het beleid beïnvloeden; - sociaal-economische factoren onderscheiden die de effectiviteit van het beleid beïnvloeden; - culturele factoren onderscheiden die de effectiviteit van het beleid beïnvloeden. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO DOMEIN G NRS. 71 (TWEEDE AANDACHTSPUNT), 72 Trajecten: Maatschappijleer vwo, vrij deel.
100
101