Blokkendoos KSE Leergebied Scheikunde
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Blokkendoos KSE
Blokkendoos KSE Leergebied Scheikunde
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Blokkendoos KSE Versie 4
Enschede, oktober 2004
Verantwoording © 2001 Stichting Leerplanontwikkeling (SLO), Enschede Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieºn, opnamen, of enige andere manier zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
Auteurs: S. Pronk, Noorderpoort College, Unit Educatie-NAC, Groningen (niveau 5 & 6) W. Brugman, TRE-Groep, Educatief Centrum, Den Haag (niveau 5 & 6) Pauline Buit-de Krijger en Eddie van Vliet (SLO) voor tweede versie Eindredactie: Eddie van Vliet (SLO) Vormgeving en Productie: N.C.A. ten Donkelaar-Wilbers (SLO) In samenwerking met: CINOP In opdracht van: BVE Raad
Inhoud
Inleiding Schematisch overzicht onderwijseenheden per domein van het leergebied Scheikunde Schematisch overzicht samenhang blokken per leergebied Scheikunde Onderwijseenheid SK.3.1 Onderwijseenheid SK.3.2 Onderwijseenheid SK.5.1 Onderwijseenheid SK.5.2 Onderwijseenheid SK.5.3 Onderwijseenheid SK.5.4 Onderwijseenheid SK.5.5 Onderwijseenheid SK.5.6 Onderwijseenheid SK.5.7 Onderwijseenheid SK.5.8 Onderwijseenheid SK.5.9 Onderwijseenheid SK.5.10 Onderwijseenheid SK.5.11 Onderwijseenheid SK.5.12 Onderwijseenheid SK.5.13 Onderwijseenheid SK.5.14 Onderwijseenheid SK.5.15 Onderwijseenheid SK.5.16 Onderwijseenheid SK.5.17 Onderwijseenheid SK.6.1 Onderwijseenheid SK.6.2 Onderwijseenheid SK.6.3 Onderwijseenheid SK.6.4 Onderwijseenheid SK.6.5 Onderwijseenheid SK.6.6 Onderwijseenheid SK.6.7 Onderwijseenheid SK.6.8 Onderwijseenheid SK.6.9 Onderwijseenheid SK.6.10 Onderwijseenheid SK.6.11 Onderwijseenheid SK.6.12 Onderwijseenheid SK.6.13 Onderwijseenheid SK.6.14 Onderwijseenheid SK.6.15 Onderwijseenheid SK.6.16 Onderwijseenheid SK.6.17 Onderwijseenheid SK.6.18 Onderwijseenheid SK.6.19
7 8 9 10 12 13 16 17 18 19 20 22 23 24 26 29 30 31 33 35 37 38 39 42 44 45 46 48 50 52 53 54 57 60 61 63 65 68 70 73 75
Inleiding
Aandachtspunten voor de blokken Scheikunde: ? De blokken op niveau 5 en 6 zijn gebaseerd op de kavelboeken Scheikunde havo/vwo en de eindtermen van de het examenprogramma van de vernieuwde tweede fase. ? De vaardigheden-blokken Natuurkunde en de vaardigheden-blokken Scheikunde niveau 5/6 lijken sterk op elkaar. ? De blokken op niveau 4 zijn afgeleid uit Natuur- en Scheikunde (Nask). Dit leergebied is afzonderlijk in de Blokkendoos opgenomen. Veelal is er in ieder geval een relatie met de blokken op niveau 5, hoe voorwaardelijk deze is moet nog nader worden vastgesteld. Zie voor een beschrijving van de blokken op niveau 4, het leergebied Natuur- en Scheikunde in de Blokkendoos. ? In het schematisch overzicht van de onderwijseenheden zijn op niveau 5 onderwijseenheden ANW toegevoegd. Binnen ANW worden onderwerpen vanuit een breed perspectief benaderd, maar omdat voor sommige van de onderwijseenheden ANW de relatie met Natuurkunde overduidelijk is, zijn deze hier opgenomen. ? In de overzichtsschema s van de onderwijseenheden zijn tussen de onderwijseenheden van een zelfde niveau die een relatie met elkaar hebben lijnen getrokken. Echter: hoe de relatie tussen de eenheden is (bijvoorbeeld: noodzakelijk voorwaardelijk, of juist volgend op) is niet in detail aangegeven. ? De onderwijseenheden 5.18 en 5.19 zijn niet in de Blokkendoos opgenomen. We verwijzen hier voor naar het domein Vaardigheden in de examenprogramma s havo-vwo. Over de keuze van de domeinen: In de Blokkendoos zijn de in het examenprogramma vwo onderscheiden domeinen overgenomen. De domeinen in het havo examenprogramma, sluiten daarbij naadloos aan, zoals het onderstaande schema laat zien: VWO B. Stoffen, Structuur en Binding C. Koolstofchemie D. Biochemie E. Kenmerken van Reacties F. Chemisch Techniek G. Zuren en Basen H. Redox
? ? ? ? ? ? ?
HAVO B. Stoffen en Materialen 1, anorganisch C. Stoffen en Materialen 2, organisch D. Stoffen en Materialen 3, biochemisch E. Sturen van Reacties F. Chemische Industrie G. Zuren en Basen H. Reacties en Stroom
Wat betreft de inpassing van de themavelden voor het vmbo, verwijzen we naar de Inleiding bij NaSk.
?
7
Schematisch overzicht onderwijseenheden per domein van het leergebied Scheikunde Niveau 6
Stoffen, Structuur en Binding 6.3 Oplosbaarheid van Zouten II 6.2 Natuurlijke Gesteenten 6.1 Deeltjes en Stoffen II
Niveau 5
5.2 Oplosbaarheid van Zouten I 5.1 Deeltjes en Stoffen I
Koolstofchemie
6.15 Biochemie II
6.14 Isomerie II
6.16 Synthetische Polymeren II
Kenmerken van Reacties
Chemische Techniek
Zuren en Basen
Redox
6.19 Natuurlijke Kringlopen en Milieu II
6.18 Analyse II
6.19 Natuurlijke Kringlopen en Milieu II
6.10 Redox II
6.17 Chemische Industrie II
6.6 Evenwichten en Berekeningen II
6.9 Onderzoek met Zuren en Basen II
6.12 Andere Koolstofverbindingen II
6.5 Reactiesnelheid en Energetisch Effect II
6.8 Berekeningen met Zuren en Basen II
6.11 Aardolie en Koolwaterstoffen II 5.13 Biochemie I
6.4 Berekeningen II
6.13 Organische Reacties II
5.12 Organische Reacties I
Kenmerken van Stoffen (ANW 5.6)
5.11 Andere Koolstofverbindingen I
Stoffen (ANW 5.7)
5.10 Aardolie en Koolwaterstoffen I
Onderzoek naar Materie (ANW 5.8)
Biochemie
5.14 Synthetische Polymeren I
5.17 Natuurlijke Kringlopen en Milieu I 5.5 Evenwichten en Berekeningen I
5.16 Analyse I 5.15 Chemische Industrie I Stoffen (ANW 5.7)
5.4 Reactiesnelheid en Energetisch Effect I
6.7 Zuren en Basen II 5.17 Natuurlijke Kringlopen en Milieu I 5.8 Onderzoek met Zuren en Basen I 5.7 Berekeningen met zuren en Basen I
5.3 Berekeningen I
Vaardigheden
5.9 Redox I
5.19 Maatschappij, Studie en Beroep (Niveau 5/6) 5.18 Vaardigheden (Niveau 5/6)
5.6 Zuren en Basen I
Kenmerken van de Biosfeer (ANW 5.4) Niveau 4
Bouw van de Materie (NaSk 4.25) Atoombouw (NaSk 4.14) Gebruik van Stoffen (NaSk 4.3) Stoffen en Materialen (NaSk 4.2) Eigenschappen van Stoffen (NaSk 4.1)
Niveau 3 Niveau 2 Niveau 1
?
8
Basischemie voor Vervolgopleidin g en Beroep (NaSk 4.24) Chemie en Industrie (NaSk 4.23)
Reinigingsmidde -len en Cosmetica (NaSk 4.22) Water, Zuren en Basen in en om het Huis (NaSk 4.21)
Leervaardighede n (NaSk 4.26)
Schematisch overzicht samenhang blokken per leergebied Scheikunde Stoffen, Structuur en Binding
Niveau 6
6.3 Oplosbaarheid van Zouten II
6.1 Deeltjes en Stoffen II
6.2 Natuurlijke Gesteenten
Koolstofchemie
Biochemie
6.15 Biochemie II
6.14 Isomerie
Synthetische Polymeren II 6.16
6.13 Organische Reacties II 6.12 Andere Koolstofverbindingen II
Kenmerken van Reacties
Chemische Techniek
6.19 Natuurlijke Kringlopen en Milieu II
Zuren en Basen
Redox
6.19 Natuurlijke Kringlopen en Milieu II
6.6 Evenwichten en Berekeningen II
6.18 Analyse II
6.9 Onderzoek met Zuren en Basen II
6.5 Reactiesnelheid en Energetisch Effect II
6.17 Chemische Industrie II
6.8 Berekeningen met Zuren en Basen II
6.10 Redox II
5.18 Vaardigheden (niveau 5/6)
6.7 Zuren en Basen II
6.4 Berekeningen II
5.19 Maatschappij, studie en beroep
6.11 Aardolie en Koolwaterstoffen II
Niveau 5
5.2 Oplosbaarheid
(niveau 5/6)
5.13 Biochemie I
5.14 Synthetische Polymeren I
5.1 Deeltjes en Stoffen I
5.12 Organische Reacties I
5.11 Andere Koolstofverbindingen I
Vaardigheden
5.17 Natuurlijke Kringlopen en Milieu I
5.17 Natuurlijke Kringlopen en Milieu I
5.5 Evenwichten en Berekeningen I
5.16 Analyse I
5.4 Reactiesnelheid en Energetisch Effect I
5.15 Chemische Industrie I
5.9 Redox I
5.8 Onderzoek met Zuren en Basen I
5.7 Berekeningen met Zuren en Basen I
5.6 Zuren en Basen I
5.3 Berekeningen I
5.10 Aardolie en Koolwaterstoffen I
Kenmerken van Stoffen (ANW Stoffen (ANW 5.7)
Kenmerken van de Biosfeer (ANW 5.4)
Stoffen (ANW 5.7)
Onderzoek naar Materie (ANW Niveau 4
Bouw van de Materie (NaSk Atoombouw (Nask 4.14) Gebruik van Stoffen (Nask 4.3) Stoffen en Materialen (Nask 4.2) Eigenschappen van Stoffen (Nask 4.1)
?
9
Basischemie voor Vervolgopleiding en Beroep (Nask 4.24) Chemie en Industrie (NaSk
Reinigingsmiddele n en Cosmetica (Nask 4.22) Water, Zuren en Basen in en om het Huis (Nask 4.21)
Leervaardigheden (NaSk 4.26)
Onderwijseenheid SK.3.1
Onderwijseenheid 1: Leergebied: Domein:
Subdomein: Niveau:
Stoffen en Materialen in Huis Scheikunde Stoffen, Structuur en Binding Koolstofchemie Biochemie Zuren en Basen Stoffen en Materialen in Huis 3
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Wat betreft het gebruik van water: - verschillen en overeenkomsten tussen drinkwater, zeewater, regenwater, oppervlaktewater en grondwater noemen; - uitleggen waarom bij drinkwaterbereiding water gezuiverd moet worden, beschrijven welke zuiveringsmethoden gebruikt worden en welke verschillende functies deze hebben; - uitleggen waarom de concentratie, waarin stoffen in drinkwater mogen voorkomen, per stof verschilt; - de betekenis en functie van water als oplosmiddel, als spoelmiddel en als middel bij de bereiding van voedsel beschrijven. 2. Wat betreft reinigingsmiddelen en cosmetica: - beschrijven hoe zij een cosmetisch product als mengsel van stoffen kunnen bereiden; - aangeven wat de hoofdbestanddelen van reinigingsmiddelen zijn en wat de eigenschappen zijn in relatie tot het gebruik; - zure en basische reinigingsmiddelen onderscheiden; - beargumenteren in hoeverre bij het gebruik van reinigingsmiddelen in het huishouden gevaren bestaan en welke mogelijkheden er zijn om deze gevaren tegen te gaan. 3. Wat betreft het gebruik van materialen en producten: - stoffen en materialen onderscheiden en verband leggen tussen soorten materialen, hun eigenschappen en het gebruik in producten en constructies; - verwoorden wat er gebeurt bij verhitting van organische materialen; - uitleggen hoe bij het gebruik van stoffen,
?
10
materialen en producten in huis rekening kan worden gehouden met het milieu en suggesties doen om verspilling en verontreiniging tegen te gaan; - verwoorden welke milieueffecten bij afvalverwerking optreden; - uitleggen dat veel materialen en producten mengsels van stoffen zijn. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET HANDREIKING NATUUR - EN SCHEIKUNDE, BIOLOGIE, DOMEIN B NRS. 4-6, BLZ 100 EN 101
?
11
Onderwijseenheid SK.3.2
Onderwijseenheid 2: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Stoffen en scheikundige Reacties Scheikunde Stoffen, Structuur en Binding Stoffen en Materialen in Huis 3
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Wat betreft de bouw van stoffen: - stoffen beschrijven in termen van moleculen en atomen; - aangeven dat er ongeveer 100 atoomsoorten bestaan; - de betekenis van de volgende scheikundige symbolen noemen: H, He, C, N, O, F, Na, P, S, Cl, Fe, Cd, Hg, Pb, Cu, Ag, Au; - de fasen waarin een stof kan voorkomen beschrijven in termen van moleculen; - de scheikundige reacties beschrijven als het verdwijnen en ontstaan van stoffen en ook in termen van hergroepering van atomen tot nieuwe moleculen. DOELSTELLING CORRESPONDEERT MET HANDREIKING NATUUR - EN SCHEIKUNDE, BIOLOGIE, DOMEIN H NRS. 19, BLZ 103
?
12
Onderwijseenheid SK.5.1
Onderwijseenheid 1: Leergebied: Domein: Subdomein:
havo) Niveau:
Deeltjes en Stoffen I Scheikunde Stoffen, Structuur en Binding (Blokkendoos) (Stoffen en Materialen 1, anorganisch; examenprogramma havo) Toepassingen (Domein E, examenprogramma havo Domein B, examenprogramma havo) Atoombouw en periodiek Systeem (Domein B, examenprogramma havo) Bindingstypen en Eigenschappen (Domein B, examenprogramma havo) Namen en Formules (Domein B, examenprogramma 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Toepassingen van metalen noemen: - ijzer (bouwen constructiemateriaal, gebruiksvoorwerpen, ferromagnetisch materiaal); - aluminium (bouw- en constructiemateriaal, gebruiksvoorwerpen); - koper (geleider). 2. Met behulp van bronnen toepassingen van silicaathoudende grondstoffen geven: - aardewerk en porselein; - cement; - glas(vezel). 3. Aangeven welke principes ten grondslag liggen aan de plaatsing en ordening van elementen in het Periodiek Systeem in groepen en perioden: - kernlading/atoommassa; - eigenschappen. 4. Van een aantal elementen aangeven waar ze zich in het Periodiek Systeem bevinden: - metalen en niet-metalen; - edelgassen; - halogenen; - alkalimetalen. 5. De bouw van atomen en ionen beschrijven, gebruik makend van de begrippen atoomkern, proton, neutron, kernlading, atoomnummer, massagetal, elektron, elektronenwolk, ionlading. 6. Aangeven of een stof uit ionen, atomen of moleculen bestaat. 7. Aangeven welke van de volgende typen bindingen aanwezig is bij zouten, metalen en moleculaire
?
13
stoffen: - atoombinding of covalente binding; - polaire binding, als overgangstype tussen atoombinding en ionbinding; - ionbinding; - metaalbinding; - waterstofbrug; - vanderwaalsbinding. 8. Aangeven dat ionen water kunnen opnemen en weer afstaan: - hydratie; - zouthydratie; - kristalwater. 9. Verband leggen tussen typen binding en eigenschappen van metalen, ionogene en moleculaire stoffen: - hoogte van het smeltpunt; - hoogte van het kookpunt; - al dan niet elektrische geleiding in vaste, vloeibare en/of opgeloste toestand. 10. Uitleggen welke stoffen, gezien de structuur van de moleculen en het aanwezige bindingstype, in het algemeen goed mengen, respectievelijk oplossen en welke niet. 11. De naam geven van de volgende stoffen als de formule is gegeven en omgekeerd: - ammoniak; - broom; - chloor; - fluor; - jood; - ozon; - stikstof; - waterstof; - waterstofperoxide; - zuurstof. 12. Namen en formules geven en interpreteren van zouten die samengesteld zijn uit de volgende ionen: - Ag+, Al3+ , Ba2+ , Ca2+ , Cu2+ , Fe2+ , Fe3+ , H+ , Hg2+ , K+ , Na+ , NH4+ , Mg2+ , Pb2+ , Sn2+ , Zn2+ - Br-, CO32-, Cl -, F-, HCO3-, I-, O2-, OH -, NO2-, NO3-, PO43-, S2-, SiO32-, SO32-, SO42-, CH 3COO13. Uit gegevens over een reactie/proces de beginstoffen en producten aangeven. 14. Chemische processen, oplossen en indampen weergeven met behulp van formules en reactievergelijkingen: - molecuulformules; - structuurformules; - ionen. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN B NRS. 1, 2, 4-13, DOMEIN E NRS. 57 EN 58.
?
14
Aansluitende onderwijseenheden: Trajecten:
?
15
5.2 Oplosbaarheid van Zouten I 6.1 Deeltjes en Stoffen II Scheikunde havo
Onderwijseenheid SK.5.2
Onderwijseenheid 2: Leergebied: Domein:
Oplosbaarheid van Zouten I Scheikunde Stoffen, Structuur en Binding (Blokkendoos) Stoffen en materialen 1, anorganisch
(examenprogramma Subdomein: Niveau:
havo) Reacties van anorganische Stoffen 5
Begintermen/beginniveau: 5.1 Deeltjes en Stoffen I Eindtermen: De kandidaat kan 1. Met behulp van een oplosbaarheidstabel laten zien hoe via neerslagreacties: - ionen uit een oplossing verwijderd kunnen worden; - de aanwezigheid van bepaalde ionen kan worden aangetoond; - een bepaald zout bereid kan worden; - ionen in oplossing met elkaar kunnen reageren (zie ook 6.3). DOELSTELLING CORRESPONDEERT MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN B NR . 3. Aansluitende onderwijseenheden: 6.3 Oplosbaarheid van Zouten II Trajecten: Scheikunde havo
?
16
Onderwijseenheid SK.5.3
Onderwijseenheid 3: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Berekeningen I Scheikunde Kenmerken van Reacties (Blokkendoos) Sturen van Reacties (examenprogramma havo) Rekenen aan Reacties 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Van een aantal grootheden die specifiek zijn voor een deeltje of een stof aangeven wat ze betekenen en deze grootheden gebruiken in berekeningen: - atoommassa; - molecuulmassa; - ionmassa; - molaire massa; - chemische hoeveelheid stof, eenheid mol. 2. Van een aantal begrippen die gebruikt worden om een gehalte aan te geven uitleggen wat ze betekenen en er berekeningen mee uitvoeren: - volumepercentage; - massapercentage; - concentratie in mol l-1, molariteit. 3. Chemische berekeningen uitvoeren: - massapercentages in verbindingen; - gehaltes in mengsels; - massaverhouding bij reacties; - molverhouding bij reacties; - overmaat. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN E NRS. 72-74. Aansluitende onderwijseenheden: 6.4 Berekeningen II Trajecten: Scheikunde havo
?
17
Onderwijseenheid SK.5.4
Onderwijseenheid 4: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Reactiesnelheid en Energetisch Effect I Scheikunde Kenmerken van Reacties (Blokkendoos) Sturen van Reacties (examenprogramma havo) Toepassingen Effecten tijdens het Verloop van Reacties 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Aangeven dat door het be nvloeden van de reactiesnelheid bij (industriºle) processen een bepaald product kan worden verkregen of goedkoper kan worden geproduceerd (zie ook 6.5). 2. Aangeven dat enzymen biokatalysatoren zijn. 3. Aangeven dat fase-overgangen, oplossen en reacties (meestal) gepaard gaan met een energie-effect: - exotherm; - endotherm (zie ook 6.5). 4. Het ’botsende-deeltjes-model’ beschrijven (zie ook 6.5). 5. Met behulp van het ’botsende-deeltjes-model’ uitleggen welke invloed concentratie, verdelingsgraad en temperatuur op de reactiesnelheid hebben (zie ook 6.5). DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN E NRS. 60, 62, 64-66. Aansluitende onderwijseenheden: 6.5 Reactiesnelheid en Energetisch Effect II Trajecten: Scheikunde havo
?
18
Onderwijseenheid SK.5.5
Onderwijseenheid 5: Leergebied: Domein: Subdomein:
Niveau:
Evenwichten en Berekeningen I Scheikunde Kenmerken van Reacties (Blokkendoos) Sturen van Reacties (examenprogramma havo) Toepassingen Effecten tijdens het Verloop van Reacties Evenwichten 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Het rendement van een proces berekenen als percentage van de theoretische opbrengst (zie ook 6.6). 2. Uitleggen dat door het onttrekken van een reactant bij (industriºle) processen een bepaald product kan worden verkregen of goedkoper kan worden geproduceerd. 3. Schematisch aangeven wat gebeurt met de concentratie van een reactant: - tijdens een aflopende reactie; - tijdens de instelling van een evenwicht; - bij evenwicht. 4. Aangeven wat in de scheikunde onder een evenwicht verstaan wordt: - dynamisch evenwicht; - homogeen evenwicht; - heterogeen evenwicht; - verdelingsevenwicht (zie ook 6.6). 5. Uitleggen dat door het onttrekken van een reactant een aflopende reactie ontstaat. 6. Voor een gegeven evenwichtsreactie van een homogeen evenwicht de evenwichtsvoorwaarde geven. 7. Rekenen aan eenvoudige, homogene evenwichten, gebruik makend van de evenwichtsvoorwaarde en de evenwichtconstante, bij constante temperatuur. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN E NRS. 59, 61, 67-71. Aansluitende onderwijseenheden: 6.6 Evenwichten en Berekeningen II Trajecten: Scheikunde havo
?
19
Onderwijseenheid SK.5.6
Onderwijseenheid 6: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Zuren en Basen I Scheikunde Zuren en Basen Namen, Formules en Reacties 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Van de volgende zuren de naam noemen als de formule gegeven is en omgekeerd en aangeven of het een sterk zuur of een zwak zuur betreft: - HCl; - H2SO4; - HNO3; - H3PO4; - ’H2CO3’; - CH 3COOH. 2. Van de volgende basen de naam noemen als de formule gegeven is en omgekeerd en aangeven of het een sterke base of een zwakke base betreft: - NH3; - OH -; - CO32-; - O2-; - HCO3-; - CH 3COO-. 3. Aangeven wat de samenstelling van de volgende oplossingen is: - ammonia; - zoutzuur; - natronloog; - kaliloog (zie ook 6.7). 4. Aangeven wat men verstaat onder een sterk zuur en een zwak zuur en een sterke base en een zwakke base. 5. Een zuur-base reactie beschrijven in termen van protonenoverdracht. 6. Van een gegeven reactie aangeven of het een zuurbase reactie is en aangeven wat het zuur en wat de base is.
?
20
7. Het effect beschrijven van verdunning van een oplossing op de pH: - sterke en zwakke zuren in oplossing; - sterke en zwakke basen in oplossing; - buffers. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN G NRS. 89-95. Aansluitende onderwijseenheden: 5.7 Berekeningen met Zuren en Basen I 6.7 Zuren en Basen II Trajecten: Scheikunde havo
?
21
Onderwijseenheid SK.5.7
Onderwijseenheid 7: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Berekeningen met Zuren en Basen I Scheikunde Zuren en Basen Berekeningen 5
Begintermen/beginniveau: 5.6 Zuren en Basen I Eindtermen: De kandidaat kan 1. Uit het waterevenwicht de evenwichtsvoorwaarde afleiden: - de waterconstante, Kw. 2. De pH berekenen uit de molariteit van oplossingen en omgekeerd: - sterke zuren; - sterke basen. 3. De waarde van [H+ ], [OH -] en pH bij 298 K van water en van neutrale oplossingen geven. 4. Met behulp van de gegevens van een neutralisatie waarbij aan een sterk zuur een sterke base wordt toegevoegd, of omgekeerd, de molariteit van het zuur of de base berekenen. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN G NRS. 96-99. Samenhang binnen het vak: 6.8 Berekeningen met Zuren en Basen II Aansluitende onderwijseenheden: 5.8 Onderzoek met Zuren en Basen I Trajecten: Scheikunde havo
?
22
Onderwijseenheid SK.5.8
Onderwijseenheid 8: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Onderzoek met Zuren en Basen I Scheikunde Zuren en Basen Toepassingen Onderzoek 5
Begintermen/beginniveau: 5.7 Berekeningen met Zuren en Basen I Eindtermen: De kandidaat kan 1. Het belang van buffers aangeven: - de bufferwerking van bloed; - de bufferwerking van de bodem (zie ook 6.9). 2. Aangeven op welke wijze kan worden aangetoond dat een oplossing zuur, basisch of neutraal is: - zuur-base indicatoren, lakmoes; - pH-meter. 3. Een neutralisatie, waarbij aan een sterk zuur een sterke base wordt toegevoegd of omgekeerd, met een indicator, beschrijven. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN G NRS. 85, 87, 88. Aansluitende onderwijseenheden: 6.9 Onderzoek met Zuren en Basen II Trajecten: Scheikunde havo
?
23
Onderwijseenheid SK.5.9
Onderwijseenheid 9: Leergebied: Domein: Subdomein:
Niveau:
Redox I Scheikunde Redox (Blokkendoos) Reacties en Stroom (examenprogramma havo) Toepassingen Redox als Proces Reacties 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Van een aantal elektrochemisch cellen de bouw beschrijven en met behulp van bronnen de werking beschrijven: - loodaccu; - droge cel, batterij. 2. Mogelijkheden beschrijven en tegen elkaar afwegen voor het bestrijden van corrosie/roesten: - bedekken met beschermende laag; - opofferingsmetaal. 3. De bereiding van ijzer als praktische toepassing van redoxreacties beschrijven. 4. Enkele praktische toepassingen beschrijven van het elektrolyseproces: - bedekken (galvaniseren, verchromen, verzilveren); - bereiding natronloog; - bereiding chloor; - bereiding waterstof. 5. De naam en de formule noemen van enkele bekende reductoren: - koolstofmonoxyde; - metalen; - koolstof. 6. De naam en de formule noemen van enkele bekende oxidatoren: - chloor; - zuurstof; - waterstofperoxide. 7. De schematische opbouw en de werking van een elektrochemisch cel beschrijven gebruik makend van de begrippen: - reductor, oxidator; - halfreactie; - elektrolyt-oplossing; - elektroden; - membraan.
?
24
8. De bouw en werking beschrijven van een elektrolyse-opstelling gebruik makend van de begrippen: - reductor, oxidator; - halfreactie; - elektrolyt-oplossing; - (on)aantastbare elektroden, positieve elektrode, negatieve elektrode; - membraan. 9. Met behulp van een tabel met gegevens over de sterkte van oxidatoren en reductoren voorspellen of in een gegeven situatie een redoxreactie zal kunnen verlopen en daarin reductor en oxidator aanwijzen. 10. In een gegeven redoxreactie tussen stoffen/deeltjes met behulp van een tabel met halfreacties reductor en oxidator aanwijzen plus de elektronenoverdracht. 11. Met behulp van een tabel met halfreacties en gegevens over de sterkte van oxidatoren en reductoren aangeven welke halfreacties en totaalreactie plaats vinden in een elektrochemisch cel. 12. Met behulp van een tabel met halfreacties en gegevens over de sterkte van oxidatoren en reductoren aangeven welke halfreacties tijdens de elektrolyse van een oplossing verlopen bij de positieve en negatieve elektrode. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN H NRS. 100-111. Aansluitende onderwijseenheden: 6.10 Redox II Trajecten: Scheikunde havo
?
25
Onderwijseenheid SK.5.10
Onderwijseenheid 10: Leergebied: Domein:
Subdomein: Niveau:
Aardolie en Koolwaterstoffen I Scheikunde Koolstofchemie (Blokkendoos) Stoffen en materialen 2, organisch (examenprogramma havo) Andere Toepassingen van Koolstofverbindingen Structuren van Koolstofverbindingen 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Voorbeelden noemen van producten afkomstig uit de aardolie en steenkool verwerkende industrie en de toepassing daarvan: - brandstoffen: lpg, benzine, dieselolie, stookolie, kerosine, cokes; - asfalt; - smeermiddelen; - grondstoffen voor de chemische industrie. 2. Argumenten noemen voor de keuze tussen het gebruik van aardolie als bron van brandstoffen of als leverancier van grondstoffen voor chemische producten. 3. De vorming van fossiele brandstoffen beschrijven als een proces waarbij energie van plantaardige en dierlijke oorsprong wordt opgeslagen: - steenkool; - aardolie; - aardgas. 4. Alternatieve brandstoffen noemen: - (bio)alcohol; - biogas; - waterstof. 5. De voor- en nadelen van het gebruik van de in de eindtermen 19 en 20 genoemde brandstoffen beargumenteren: - milieu; - winning; - opslag en transport. 6. De invloed van de toepassing van fossiele en alternatieve brandstoffen op het koolstofdioxidegehalte van de atmosfeer aangeven: - mogelijke invloed op het broeikaseffect (zie ook 6.11). 7. De begrippen volledige en onvolledige verbranding onderscheiden en de consequenties voor het milieu
?
26
van beide aangeven: - uitstoot van koolstofdioxide; - NOx ; - koolstofmonoxyde; - roet; - onverbrande koolwaterstoffen (zie ook 6.11). 8. Aangeven dat alkenen kunnen reageren met de volgende stoffen en aangeven welke producten daarbij gevormd worden: - waterstof; - water; - halogenen. 9. Aangeven wat een structuurformule is (zie ook 6.11). 10. Uit een structuurformule een molecuulformule afleiden (zie ook 6.11). 11. Aangeven wat onder structuurisomeren verstaan wordt. 12. De structuurformules geven van structuurisomeren die voldoen aan een gegeven molecuulformule met maximaal 6 koolstofatomen. 13. Aangeven wat verstaan wordt onder: - vertakte en onvertakte koolstofketens; - enkele binding; - dubbele binding; - karakteristieke groep. 14. Aangeven wat verstaan wordt onder verzadigde en onverzadigde verbindingen. 15. Een verband leggen tussen de algemene formule van een homologe reeks en de bijbehorende structuurformules: - alkanen; - alkenen; - alkanolen; - alkaanzuren. 16. Van een aantal koolstofverbindingen met maximaal 6 koolstofatomen de naam of namen (IUPAC) noemen en de structuurformule geven: - alkanen; - alkenen; - halogeenalkanen; - alkanolen; - alkaanzuren; - esters. 17. Van de in eindterm 14 (nr. 38 in het examenprogramma) genoemde verbindingen aangeven tot welke grotere klasse van verbindingen deze behoren en de karakteristieke groep aangeven: - koolwaterstoffen; - alcoholen; - carbonzuren.
?
27
DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN C NRS. 17-23, 26, 3240. Aansluitende onderwijseenheden: 5.11 Andere Koolstofverbindingen I 6.11 Aardolie en Koolwaterstoffen II Trajecten: Scheikunde havo
?
28
Onderwijseenheid SK.5.11
Onderwijseenheid 11: Leergebied: Domein: Subdomein:
Niveau:
Andere Koolstofverbindingen I Scheikunde (Stoffen en Materialen, organisch) Koolstofchemie Andere toepassingen van Koolstofverbindingen Reacties van Koolstofverbindingen Structuren van Koolstofverbindingen 5
Begintermen/beginniveau: 5.10 Aardolie en Koolwaterstoffen I Eindtermen: De kandidaat kan 1. Van een aantal koolstofverbindingen met maximaal 6 koolstofatomen en 2 of meer van de volgende groepen de systematische naam (IUPAC) en de structuurformule geven: - C=C (maximaal 2 groepen); - halogeen (maximaal 4 halogeenatomen); - OH (maximaal 3 groepen); - COOH (maximaal 2 groepen.) 2. Aangeven dat stoffen naast systematische namen ook triviale namen kunnen hebben en deze naast elkaar gebruiken (zie ook 6.12). DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN C NRS. 41 EN 42. Aansluitende onderwijseenheden: 6.12 Andere Koolstofverbindingen II Trajecten: Scheikunde havo
?
29
Onderwijseenheid SK.5.12
Onderwijseenheid 12: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Organische Reacties I Scheikunde Koolstofchemie (Blokkendoos) Stoffen en Materialen 2, organisch Reacties van Koolstofverbindingen 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Typen reacties van koolstofverbindingen noemen en aangeven wat de kenmerken van die reacties zijn: - verestering; - hydrolyse; - polymerisatie; - additie; - kraken. 2. Uit gegevens afleiden tot welke van de in eindterm 1 (nr. 24 van het examenprogramma) genoemde typen reacties een bepaalde reactie behoort: - uit de vergelijking van de reactie; - uit gegevens over beginstoffen en reactieproducten. 3. Aangeven dat uit een alcohol en een alkaanzuur een ester en water gevormd kunnen worden. 4. Beschrijven hoe de waswerking van zeep verklaard kan worden. 5. Aangeven hoe esters gehydrolyseerd kunnen worden en welke producten daarbij worden gevormd. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN C NRS. 24, 25, 27-29. Aansluitende onderwijseenheden: 6.13 Organische Reacties II Trajecten: Scheikunde havo
?
30
Onderwijseenheid SK.5.13
Onderwijseenheid 13: Leergebied: Domein:
Biochemie I Scheikunde Koolstofchemie; Biochemie (Blokkendoos) Stoffen en Materialen 3, biochemisch
(examenprogramma Subdomein:
Niveau:
havo) Industriºle Toepassingen Stofwisseling Structuren van biochemische Stoffen 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. De vetharding beschrijven als een reactie van waterstof en onverzadigde vetten waarbij de grondstof voor margarine wordt gevormd. 2. Toepassingen geven van de vergisting van suikers: - bereiding van alcohol uit glucose (zie ook 6.15). 3. De fotosynthese van glucose beschrijven als een proces waarbij energie wordt opgeslagen: - licht; - chlorofyl; - energieopslag; - binding van koolstofdioxide; - productie van zuurstof (zie ook 6.15). 4. De hoofdbestanddelen van voedsel noemen: - koolhydraten; - vetten; - eiwitten (zie ook 6.15). 5. Aangeven dat zetmeel en glycogeen koolhydraten zijn waaruit bij hydrolyse monosachariden als glucose ontstaan. 6. Aangeven dat vetten esters zijn waaruit bij hydrolyse vetzuren en glycerol ontstaan. 7. Aangeven dat eiwitten polymeren zijn waaruit bij hydrolyse aminozuren ontstaan: - peptidebinding. 8. Aangeven wat verstaan wordt onder essentiºle aminozuren en vetzuren. 9. Op basis van gegevens over biologische afbreekbaarheid van stoffen een beargumenteerde mening geven over het gebruik van die stoffen. 10. Het verschil aangeven tussen een monosacharide, een disacharide en een polysacharide. 11. De molecuulformule van glucose en sacharose geven (zie ook 6.15).
?
31
12. De structuurformule van glycerol geven. 13. De algemene formule van aminozuren geven (zie ook 6.15). DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN D NRS. 44-56. Aansluitende onderwijseenheden: 6.15 Biochemie II Trajecten: Scheikunde havo
?
32
Onderwijseenheid SK.5.14
Onderwijseenheid 14: Leergebied: Domein:
Subdomein:
Niveau:
Synthetische Polymeren I Scheikunde Biochemie (Blokkendoos) Stoffen en Materialen 2, organisch (examenprogramma havo) Toepassing van Synthetische Polymeren Reacties van Koolstofverbindingen Structuren van Koolstofverbindingen 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Synthetische polymeren noemen: - polyetheen; - polyvinylchloride (pvc); - polypropeen; - polyesters. 2. Toepassingen van synthetische polymeren noemen: - (supersterke) vezel; - kabel; - schuim; - folie; - buis; - speelgoed; - huishoudelijke artikelen; - kunstglas. 3. Manieren van afvalverwerking van kunststoffen noemen en de voor- en nadelen van elk beargumenteren in relatie met duurzame ontwikkeling: - verzamelen; - hergebruik; - verbranden; - storten. 4. In molecuul- en structuurformules van monomeer en polymeer het proces beschrijven van de polymerisatie van: - etheen; - vinylchloride; - propeen. 5. Polymeren op grond van hun gedrag onderscheiden in thermoplasten en thermoharders (zie ook 6.16). 6. Uit de structuurformule of naam van een aantal polymeren de naam en structuur van het monomeer afleiden en omgekeerd: - polymeren van etheen, propeen, vinylchloride.
?
33
DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN C NRS. 14-16, 30, 31, 43. Aansluitende onderwijseenheden: 6.16 Synthetische Polymeren II Trajecten: Scheikunde havo
?
34
Onderwijseenheid SK.5.15
Onderwijseenheid 15: Leergebied: Domein: Subdomein:
Niveau:
Chemische Industrie I Scheikunde Chemische Techniek (Blokkendoos) Chemische Industrie (examenprogramma havo) Het maken van Stoffen Het scheiden en zuiveren van Stoffen Procesindustrie 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Uitleggen in welke theoretische verhouding grondstoffen moeten worden gekozen als beginstoffen voor de bereiding van een bepaald product (zie ook 6.17). 2. Uitleggen welke rol een katalysator bij een chemisch proces kan spelen. 3. Kenmerken geven van productieprocessen waarbij sprake is van duurzame ontwikkeling en van een beschreven proces deze kenmerken aangeven: - hernieuwbare grondstoffen; - recycling van afvalstoffen; - onuitputtelijke voorraad (zie ook 6.17). 4. Aan de hand van de maatschappelijke betekenis van de chemische en aanverwante industrie voor de Nederlandse samenleving beargumenteren: - werkgelegenheid; - bruto nationaal product; - essentiºle producten (zie eindterm 7,nr. 83 examenprogramma). 5. Uitleggen waardoor bij chemische processen meestal mengsels ontstaan: - onvolledige omzetting; - overmaat; - bijproducten; - onzuivere beginstoffen. 6. Stappen onderscheiden bij de uitvoering in het groot van een chemisch proces: - aanvoer en opslag van grondstoffen; - voorbewerking: doseren, mengen, verwarmen, samenpersen; - reactie; - scheiding/recycling; - zuivering/afvalverwerking; - opslag en afvoer van eindproducten.
?
35
7. De opeenvolgende stappen en reactieomstandigheden (reacties, reactiesnelheid, evenwichtsligging, katalysator, druk, temperatuur) opzoeken en schematisch weergeven van de productie van een aantal belangrijke bulkproducten: - ammoniak; - aardolieproducten: kraken, destilleren (zie ook de eindtermen 17 en 24 van het examenprogramma); - chloor en natronloog (zie ook eindterm 103 van het examenprogramma); - ijzer (zie ook eindterm 102 van het examenprogramma). 8. Een blokschema interpreteren van een beschreven productieproces (zie ook 6.17). DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN F NRS.75-79, 82-84. Aansluitende onderwijseenheden: 6.17 Chemische Industrie II Trajecten: Scheikunde havo
?
36
Onderwijseenheid SK.5.16
Onderwijseenheid 16: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Analyse I Scheikunde Chemische Techniek (Blokkendoos) Chemische Industrie (examenprogramma havo) Het scheiden en zuiveren van Stoffen 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Uitleggen wat een geschikte methode is voor een scheiding van een mengsel of zuivering van een stof aan de hand van de eigenschappen van de aanwezige stoffen: - extractie; - adsorptie; - destillatie; - filtratie; - bezinken; - indampen. 2. Aangeven dat bij de zuivering van een product gewoonlijk afval ontstaat met mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN F NRS. 80, 81. Aansluitende onderwijseenheden: 6.18 Analyse II Trajecten: Scheikunde havo
?
37
Onderwijseenheid SK.5.17
Onderwijseenheid 17: Leergebied: Domein:
Subdomein: Niveau:
Natuurlijke Kringlopen en Milieu I Scheikunde Sturen van Reacties (examenprogramma havo) Kenmerken van Reacties (Blokkendoos) Zuren en Basen (Blokkendoos en examenprogramma havo) Effecten tijdens het Verloop van Reacties Toepassingen 5
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Begrippen die met toxiciteit samenhangen beschrijven: - acute toxiciteit; - chronische toxiciteit; - no-toxic effectlevel; - ADI-waarde; - MAC-waarde. 2. Effecten van zuren en basen in atmosfeer en bodem aangeven: - zwaveldioxide en zure regen; - ammoniakemissie (zie ook 6.19). DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA HAVO, DOMEIN E NR . 63, DOMEIN G, NR . 86. Aansluitende onderwijseenheden: 6.19 Natuurlijke Kringlopen en Milieu II Trajecten: Scheikunde havo
Onderwijseenheid SK.6.1
Onderwijseenheid 1: Leergebied: Domein: Subdomein:
Niveau:
Deeltjes en Stoffen II Scheikunde Stoffen, Structuur en Binding Toepassingen (examenprogramma vwo) Atoombouw en Periodiek Systeem (examenprogramma vwo) Bindingstypen en Eigenschappen (examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Met behulp van bronnen verbanden leggen tussen toepassingen en fysisch-chemische eigenschappen van metalen: - ijzer: bouw- en constructiemateriaal; - gebruiksvoorwerpen; - ferromagnetisch materiaal; - aluminium: bouw- en constructiemateriaal; - gebruiksvoorwerpen; - koper: geleider. 2. Aangeven welke principes ten grondslag liggen aan de plaatsing en ordening van elementen in het Periodiek Systeem in groepen en perioden: - kernlading/atoommassa; - eigenschappen. 3. Van een aantal elementen aangeven waar ze zich in het Periodiek Systeem bevinden: - metalen en niet-metalen; - edelgassen; - halogenen; - alkalimetalen. 4. De bouw van atomen en ionen beschrijven, gebruik makend van de begrippen: atoomnummer, atoomkern, proton, neutron, elektron, schil, elektronenwolk, isotoop, massagetal, atoomstraal, valentie-elektronen, ionstraal, ionlading. 5.* Aangeven dat uit het sprongsgewijze verloop van de ionisatie-energieºn van elementen blijkt dat elektronen geordend zijn in verschillende energieniveaus. 6.* Verband leggen tussen de plaats van elementen in het Periodiek Systeem en de ordening in energieniveaus: - bij een nieuwe periode een hoger energieniveau;
?
39
- bij de overgangsmetalen, de lanthaniden en de actiniden een hoger energieniveau. 7. Aangeven of een stof uit ionen, atomen of moleculen bestaat. 8. Aangeven welk(e) van de volgende typen bindingen aanwezig is/zijn bij een zout, moleculaire stof (zowel polair als a-polair), stof met een atoomrooster, respectievelijk een metaal: - atoombinding of covalente binding; - polaire binding; - waterstofbrug; - vanderwaalsbinding; - ionbinding; - metaalbinding; - dipool-dipoolbinding. 9. Aangeven dat ionen water kunnen opnemen en weer afstaan: - hydratatie; - zouthydraten; - kristalwater. 10. Met behulp van gegevens uitleggen welk type kristalrooster een stof moet hebben: - atoomrooster; - molecuulrooster; - ionrooster; - metaalrooster. 11. Verband leggen tussen type bindingen, roostertype en de eigenschappen van een stof: - smeltpunt en kookpunt; - hardheid en brosheid; - wel/niet elektrische geleiding in vaste, vloeibare en/of opgeloste toestand. 12. Aangeven hoe de sterkte van intermoleculaire bindingen samenhangt met de hoogte van het smeltpunt, respectievelijk kookpunt van een moleculaire stof: - vanderwaalsbinding; - dipool-dipoolbinding; - waterstofbrug. 13. Uitleggen welke moleculaire stoffen, gezien de structuur van de moleculen en het aanwezige bindingstype in het algemeen goed mengen, respectievelijk oplossen en welke niet, met gebruik van de begrippen: - hydrofoob; - hydrofiel. 14.*Met behulp van bronnen en het begrip elektronegativiteit een kwalitatieve voorspelling doen over de polariteit van een binding. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN B NRS. 1, 7-18, 20. Samenhang binnen het vak: 5.1 Deeltjes en Stoffen I Trajecten: Scheikunde 1 - vwo
?
40
Scheikunde 1,2 - vwo (N.B. de eindtermen met een sterretje gelden alleen voor Scheikunde 1,2)
?
41
Onderwijseenheid SK.6.2
Onderwijseenheid 2: Leergebied: Domein: Subdomein:
vwo) Niveau:
Natuurlijke Gesteenten Scheikunde Stoffen, Structuur en Binding, Kenmerken van Reacties Toepassingen (Domein B en E, examenprogramma vwo) Bindingstypen en Eigenschappen (Domein B, examenprogramma vwo) Namen en Formules (Domein B, examenprogramma 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Aangeven dat de meeste natuurlijke gesteenten bestaan uit silicaten. 2. Aangeven dat veel silicaten in staat zijn tot wateropname waarbij hydraten worden gevormd en dat dit proces omkeerbaar is: - wateropname: harden van cement; - water afstaan: ontstaan van aardewerk, baksteen en porselein bij het bakken van klei. 3.* Aangeven dat sommige silicaten deeltjes omkeerbaar kunnen uitwisselen: - zeolieten als katalysator, dankzij een open structuur; - zeolieten als ionenwisselaar. 4.* Aangeven dat silicaten polymeren zijn, bestaande uit SiO4 tetraºders, die op de hoekpunten aan elkaar zijn gekoppeld, via twee, drie of vier gemeenschappelijke O-atomen. 5.* Aangeven dat de koppeling van de SiO4 eenheden bij silicaten invloed heeft op de structuur en dus de eigenschappen: - ketens en lagen bij twee en drie gemeenschappelijke O-atomen; - netwerken bij vier gemeenschappelijke O-atomen. 6.* Voorbeelden geven van silicaten met een amorfe structuur, een ketenstructuur, een lagenstructuur en een netwerkstructuur: - amorfe structuur: glas; - ketenstructuur: asbestvezel; - lagenstructuur: klei; - netwerkstructuur: kwarts en zand. 7.* Aangeven dat in de meeste silicaten een deel van de siliciumatomen vervangen is door metaalionen waardoor naast atoombindingen, sprake is van ionbindingen.
Trajecten:
8.* Aangeven welke positieve ionen veelvuldig aanwezig zijn in silicaten: - naast K+ , Na+ , Mg2+ en Ca2+ , vooral Al3+ . 9. De naam geven van de volgende stoffen als de formule is gegeven en omgekeerd: - broom; - chloor; - fluor; - jood; - ozon; - stikstof; - ammoniak; - waterstofperoxide. 10. Namen en formules geven en interpreteren van zouten die samengesteld zijn uit de volgende ionen: Ag+ , Al3+ , Ba2+ , Ca2+ , Cu2+ , Fe2+ , Fe3+ , H+ , H3O+ , Hg2+ , K+ , Na+ , NH4+ , Mg2+ , Pb2+ , Sn2+ , Zn2+ , Br-, CH 3COO-, CO32-, Cl -, F-, HCO3-, I-, O2-, OH -, NO2-, NO3-, PO43-, S2-, SO42-, SO32-, SiO32-. 11. Chemische processen, oplossen en indampen weergeven met behulp van formules en reactievergelijkingen: - molecuulformules; - structuurformules; - ionen. 12. Uit gegevens over een reactie/proces de beginstoffen en producten aangeven. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN B NRS. 2-4, 21-27, DOMEIN E, NRS. 103, 105. Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1,2 - vwo (N.B. De eindtermen met een sterretje
gelden alleen voor Scheikunde 1,2)
?
43
Onderwijseenheid SK.6.3
Onderwijseenheid 3: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Oplosbaarheid van Zouten II Scheikunde Stoffen Structuur en Binding Processen en Reacties (examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: 5.2 Oplosbaarheid van Zouten I Eindtermen: De kandidaat kan 1. Met behulp van een oplosbaarheidstabel laten zien hoe via neerslagreacties: - ionen uit een oplossing verwijderd kunnen worden; - de aanwezigheid van bepaalde ionen kan worden aangetoond; - een bepaald zout bereid kan worden; - ionen in oplossing met elkaar kunnen reageren (zie ook 5.2). 2. Het oplossen van zouten in water beschrijven als het uiteenvallen van het kristalrooster en hydratatie van ionen. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN B NRS. 5, 6. Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1,2 - vwo
Onderwijseenheid SK.6.4
Onderwijseenheid 4: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Berekeningen II Scheikunde Kenmerken van Reacties Rekenen aan Reacties (examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Aangeven wat wordt verstaan onder de begrippen: - chemische hoeveelheid stof, eenheid mol; - molaire massa; - molverhouding; - molair volume van een gas. 2. Van een aantal grootheden die specifiek zijn voor een deeltje of een stof aangeven wat ze betekenen: - gemiddelde atoommassa; - molecuulmassa; - ionmassa; - molaire massa. 3. Van een aantal begrippen die gebruikt worden om een gehalte aan te geven, uitleggen wat ze betekenen en er berekeningen mee uitvoeren: - volumepercentage; - massapercentage; - volume-ppm; - massa-ppm; - concentratie in mol l-1, molariteit. 4. Chemische berekeningen uitvoeren: - massapercentages in verbindingen; - gehaltes in mengsels; - molverhouding en massaverhouding bij reacties; - volumeverhouding van gassen bij reacties. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN E NRS. 125-128. Samenhang binnen het vak: 5.3 Berekeningen I Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1,2 - vwo
?
45
Onderwijseenheid SK.6.5
Onderwijseenheid 5: Leergebied: Domein: Subdomein:
Niveau:
Reactiesnelheid en Energetisch Effect II Scheikunde Kenmerken van Reacties Toepassingen (examenprogramma vwo) Energetisch Effect (examenprogramma vwo) Reactiesnelheid (examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Aangeven dat door be nvloeden van de reactiesnelheid bij (industriºle) processen een bepaald product kan worden verkregen of goedkoper kan worden geproduceerd (zie ook 5.4) 2. Aangeven dat fase-overgangen, oplossen en reacties (meestal) gepaard gaan met een energie-effect: - exotherm; - endotherm (zie ook 5.4) 3. Aan de hand van een energiediagram het verloop van een chemische reactie beschrijven: - overgangstoestand; - activeringsenergie. 4.* Van een aantal energieveranderingen aangeven wat er onder verstaan wordt: - reactie-energie; - verbrandingsenergie; - vormingsenergie; - sublimatie-energie; - verdampingsenergie; - oplosenergie. 5.* Met behulp van experimentele gegevens al of niet uit bronnen en de wet van Hess reactie-energieºn berekenen. 6. Aangeven wat verstaan wordt onder reactiesnelheid. 7. Het ’botsende-deeltjes-model’ beschrijven (zie ook 5.4). 8. Met behulp van het ’botsende-deeltjes-model’ uitleggen welke invloed concentratie, verdelingsgraad en temperatuur op de reactiesnelheid hebben (zie ook 5.4). 9. Met behulp van het begrip activeringsenergie verklaren welke invloed de aard van de stoffen, katalysator en temperatuur op de reactiesnelheid hebben. 10. Een experiment ontwerpen om de snelheid van een gegeven reactie en de invloed van diverse factoren
?
46
op deze snelheid te bepalen. 11. Uit experimentele gegevens de orde van een reactie afleiden: - reactiesnelheidsvergelijking. 12. Uit de orde van een reactie aanwijzingen voor het reactiemechanisme afleiden: - snelheidsbepalende stap. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN E NRS. 95, 106-113, 115-117. Samenhang binnen het vak: 5.4 Reactiesnelheid en Energetisch Effect I Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1,2 - vwo (N.B. De eindtermen met een sterretje gelden alleen voor Scheikunde 1,2)
?
47
Onderwijseenheid SK.6.6
Onderwijseenheid 6: Leergebied: Domein: Subdomein:
Niveau:
Evenwichten en Berekeningen II Scheikunde Kenmerken van Reacties Toepassingen (zie examenprogramma vwo) Reactiesnelheid (zie examenprogramma vwo) Evenwichten (zie examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Het rendement van een proces berekenen als percentage van de theoretische opbrengst (zie ook 5.5). 2. Beschrijven hoe met behulp van maatregelen die de evenwichtsligging be nvloeden bij (industriºle) processen een bepaald product kan worden verkregen of goedkoper kan worden geproduceerd. 3. Schematisch aangeven wat gebeurt met de reactiesnelheid en met de concentratie van een reactant: - tijdens een aflopende reactie; - tijdens de instelling van een evenwicht; - bij evenwicht. 4. Aangeven wat wordt verstaan onder: - een dynamisch evenwicht; - een homogeen evenwicht; - een heterogeen evenwicht; - een verdelingsevenwicht (zie ook 5.5). 5. Beschrijven op welke wijze een aflopende reactie kan worden verkregen bij een evenwicht. 6. Van een aantal factoren uitleggen op welke wijze deze de snelheid waarmee een gegeven evenwicht zich instelt, be nvloeden: - katalysator; - temperatuur; - verdelingsgraad; - druk/volume/concentratie.
?
48
7. Uitleggen met behulp van de evenwichtsvoorwaarde of de evenwichtssituatie kan worden be nvloed door: - concentratie of de partiºle druk van ØØn of meer bij het evenwicht betrokken stoffen; - de totale druk op een gasevenwichtssysteem; - het volume van het evenwichtssysteem; - de temperatuur van het evenwichtssysteem; - de aanwezigheid van een katalysator; - de verdelingsgraad van de bij het evenwicht betrokken stoffen. 8. Voor een gegeven evenwichtsreactie de evenwichtsvoorwaarde geven: - concentratiebreuk/partiºle-drukbreuk; - evenwichtsconstante. 9. Van een aantal factoren aangeven of deze de waarde van de evenwichtsconstante be nvloeden: - temperatuur; - druk; - concentratie van stoffen; - katalysator; - verdelingsgraad. 10. Rekenen aan evenwichten, gebruik makend van de evenwichtsvoorwaarde. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN E NRS. 94, 96, 114, 118-124 Samenhang binnen het vak: 5.5 Evenwichten en Berekeningen I Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1,2 - vwo
?
49
Onderwijseenheid SK.6.7
Onderwijseenheid 7: Leergebied: Domein: Subdomein:
Niveau:
Zuren en Basen II Scheikunde Zuren en Basen Kenmerken, Reacties en de Brłnsted-theorie (examenprogramma vwo) Namen en Formules (examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Aangeven wat een zuur, een basisch en een neutraal milieu is. 2. Een zuur-base reactie beschrijven met behulp van de Brłnsted-theorie. 3. Van een gegeven reactie aangeven of het een zuurbase reactie is en zuren en basen erin aanwijzen. 4. Aangeven wat men verstaat onder een geconjugeerd zuur, een geconjugeerde base en een zuur-base koppel. 5. Aangeven wat men verstaat onder een sterk zuur en een zwak zuur, een sterke base en een zwakke base, een buffer en een amfolyt. 6. Met behulp van reactievergelijkingen laten zien dat water als zuur Łn als base kan reageren. 7. Van enkele evenwichten de evenwichtsvoorwaarde weergeven: - de waterconstante, Kw , pKw; - de zuurconstante, Kz , pKz ; - de baseconstante, Kb , pKb. 8. Met behulp van een tabel met zuur-base constanten voorspellen of een zuur-base reactie kan verlopen. 9. Niet-metaaloxiden noemen die met water en met basische oplossingen reageren en de producten noemen die bij deze reacties ontstaan: - zwaveldioxide; - zwaveltrioxide; - koolstofdioxide; - difosforpentaoxide. 10. De werking van een bufferoplossing kwalitatief uitleggen. 11. Uitleggen wat gebeurt met de pH bij verdunning van een oplossing: - sterke en zwakke zuren in oplossing; - sterke en zwakke basen in oplossing; - buffers. 12. Uitleggen wat gebeurt met de pH bij het toevoegen
?
50
van kleine hoeveelheden zuur of base aan een buffer. 13. Aangeven wat de samenstelling is van de volgende oplossingen: - ammonia; - zoutzuur; - natronloog; - kaliloog (zie ook 5.6). 14. Van de volgende zuren de naam noemen als de formule gegeven is en omgekeerd en aangeven of het een sterk zuur of een zwak zuur betreft: - HCl; - HBr; - HI; - H2S; - H2SO4 ; - HNO3 ; - H3PO4 ; - ’H2CO3’; - CH 3COOH. 15. Van de volgende basen de naam noemen als de formule is gegeven en omgekeerd en aangeven of het een sterke base of een zwakke base betreft: - NH3 ; - OH -; - O2-; - CO32-; - HCO3-; - CH 3COO-. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN G NRS. 163-174, 179181. Samenhang binnen het vak: 5.6 Zuren en Basen I Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1,2 - vwo
?
51
Onderwijseenheid SK.6.8
Onderwijseenheid 8: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Berekeningen met Zuren en Basen II Scheikunde Zuren en Basen Berekeningen (examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Met behulp van een tabel met zuur-base-constanten de pH berekenen uit de molariteit van oplossingen en omgekeerd: - sterke zuren en eenwaardige zwakke zuren; - sterke basen en eenwaardige zwakke basen. 2. De waarde van de waterconstante bij 298 K geven. 3. De waarde van [H+ ], [OH -] en pH bij 298 K van water en van neutrale oplossingen geven. 4. Met behulp van de gegevens van een neutralisatie waarbij aan een zuur een base wordt toegevoegd, of omgekeerd, de molariteit van het zuur of de base berekenen. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN G NRS. 175-178. Samenhang binnen het vak: 5.7 Berekeningen met Zuren en Basen I Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1,2 - vwo
Onderwijseenheid SK.6.9
Onderwijseenheid 9: Leergebied: Domein: Subdomein:
Niveau:
Onderzoek met Zuren en Basen II Scheikunde Chemische Techniek Zuren en Basen Analytische Technieken (examenprogramma vwo) Toepassingen (examenprogramma vwo) Onderzoek (examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Het principe van een titratie beschrijven. 2. Het belang van buffers aangeven: - de bufferwerking van bloed; - de bufferwerking van de bodem (zie ook 5.8). 3. Aangeven welke invloed een zuur, neutraal en basisch milieu kan hebben op het verloop van reacties: - zuren en basen als katalysatoren; - invloed van de pH op de structuur van eiwitten; - invloed van de pH op enzymwerking. 4. Aangeven op welke wijze kan worden aangetoond dat een oplossing zuur, basisch of neutraal is: - zuur-base-indicatoren, lakmoes; - pH-meter. 5. Zuur-base indicatoren en hun omslagtraject opzoeken en deze gegevens gebruiken bij experimenten. 6. Een neutralisatie waarbij aan een zuur een base wordt toegevoegd, of omgekeerd, met een zelf te kiezen indicator, beschrijven. 7. Een onderzoek, met pH-metingen en/of geleidbaarheidsmetingen, beschrijven naar de aanwezigheid van sterke en zwakke zuren, respectievelijk van sterke en zwakke basen. 8. Een onderzoek beschrijven naar de aanwezigheid, de werking en het werkingsbereik van buffers. 9. Aangeven op welke manieren men buffers van een bepaalde pH kan maken. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN F NR . 142, DOMEIN G, NRS. 154, 156-162. Samenhang binnen het vak: 5.8 Onderzoek met Zuren en Basen I Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1,2 - vwo
?
53
Onderwijseenheid SK.6.10
Onderwijseenheid 10: Leergebied: Domein: Subdomein:
Niveau:
Redox II Scheikunde Redox Toepassingen (examenprogramma vwo) Redox als Proces (examenprogramma vwo) Reacties (examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Van een aantal elektrochemische cellen de bouw en werking beschrijven en mogelijke oplaadbaarheid aangeven: - loodaccu; - droge cel, batterij; - nikkel-cadmium-batterij; - brandstofcel. 2.* Volgens een aantal gegeven eisen een ontwerp van een elektrochemische cel maken en realiseren. 3.* Volgens een aantal gegeven eisen een ontwerp van een elektrolyseopstelling maken en realiseren. 4. Enkele praktische toepassingen beschrijven van het elektrolyseproces: - bereiding zeer onedele metalen; - zuiveren van metalen; - bedekken (galvaniseren, verchromen, verzilveren); - bereiding natronloog; - bereiding chloor; - bereiding waterstof. 5.* Mogelijkheden beschrijven en tegen elkaar afwegen voor het bestrijden van corrosie/roesten: - bedekken met beschermende laag; - opofferingsmetaal; - kathodische bescherming. 6.* De bereiding van ijzer beschrijven als een praktische toepassing van een redoxreactie. 7. De bouw en de werking van een elektrochemische cel beschrijven gebruik makend van de begrippen: - reductor; - oxidator; - halfreactie; - elektrolyt; - elektroden; - (standaard-)elektrodepotentiaal; - zoutbrug/membraan/poreuze wand/diafragma; - richting elektronenstroom.
?
54
8. Aangeven dat de bronspanning van een elektrochemische cel afhangt van de temperatuur en de elektrolytconcentratie. 9.* De bouw en werking beschrijven van een elektrolyse-opstelling gebruik makend van de begrippen - reductor; - oxidator; - halfreactie; - (gesmolten) elektrolyt; - (on)aantastbare elektroden, positieve elektrode, negatieve elektrode; - zoutbrug/membraan/poreuze wand; - (standaard-)elektrodepotentiaal; - richting elektronenstroom. 10. Aangeven wat een reductor en wat een oxidator is. 11. De naam en de formule noemen van enkele bekende reductoren: - koolstofmonoxyde; - metalen; - koolstof; - sulfiet. 12. De naam en de formule van enkele bekende oxidatoren noemen: - salpeterzuur; - ijzer(III)verbindingen; - zuurstof; - halogenen; - waterstofperoxide; - ozon. 13. Aangeven wat een halfreactie is en welke typen deeltjes daarbij betrokken zijn: - redoxkoppel; - reductor; - oxidator; - geconjugeerd. 14. In een gegeven redoxreactie tussen stoffen/deeltjes met behulp van een tabel met halfreacties reductor en oxidator aanwijzen plus de elektronenoverdracht. 15. Met behulp van een tabel met halfreacties en gegevens over de sterkte van oxidatoren en reductoren aangeven welke halfreacties en totaalreactie plaatsvinden in een elektrochemische cel. 16.* Van een gegeven reactie aangeven of het een redoxreactie is en reductor en oxidator er in aanwijzen plus de elektronenoverdracht. 17.* Met behulp van een tabel met gegevens over de sterkte van oxidatoren en reductoren voorspellen of in een gegeven situatie een redoxreactie zal kunnen verlopen en daarin reductor en oxidator aanwijzen. 18.* Met behulp van een tabel met gegevens over de sterkte van oxidatoren en reductoren een
?
55
beargumenteerde keuze maken om een gegeven product te verkrijgen of een gegeven (half)reactie te laten verlopen. 19.* Met behulp van een tabel met halfreacties en gegevens over de sterkte van oxidatoren en reductoren aangeven welke halfreacties tijdens de elektrolyse van een oplossing verlopen bij de positieve en negatieve elektrode. 20.* Met behulp van bronnen aangeven welke reacties verlopen bij corrosie/roesten van een gegeven metaal. 21.* Aangeven op welke wijze de vermoedelijke aanwezigheid van een aantal stoffen en ionen kan worden nagegaan: - chloor; - jood; - sulfiet; - zwaveldioxide; - waterstof. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN H NRS. 182-202. Samenhang binnen het vak: 5.9 Redox I Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1,2 - vwo (N.B. De eindtermen met een sterretje gelden alleen voor Scheikunde 1,2)
?
56
Onderwijseenheid SK.6.11
Onderwijseenheid 11: Leergebied: Domein: Subdomein:
Niveau:
Aardolie en Koolwaterstoffen II Scheikunde Koolstofchemie Andere Toepassingen van Koolstofverbindingen (examenprogramma vwo) Reacties van Koolstofverbindingen (examenprogramma vwo) Structuren van Koolstofverbindingen (examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. De vorming van fossiele brandstoffen beschrijven als een proces waarbij energie wordt opgeslagen van plantaardige en dierlijke oorsprong en de tijdschaal van de vorming in vergelijking met die van het verbruik aangeven: - steenkool; - aardolie; - aardgas. 2. Alternatieve brandstoffen noemen: - methanol en ethanol; - biogas; - waterstof. 3. De voor- en nadelen van het gebruik van de in de eindtermen 1 en 2 (zie examenprogramma nrs.33 en 34) genoemde brandstoffen beargumenteren: - toepassingen; - milieu; - winning; - opslag en transport. 4. De invloed van de toepassing van fossiele en alternatieve brandstoffen op het koolstofdioxidegehalte van de atmosfeer aangeven: - mogelijke invloed op het broeikaseffect (zie ook 5.10). 5. De begrippen volledige en onvolledige verbranding onderscheiden en de consequenties voor het milieu van beide aangeven: - uitstoot van koolstofdioxide; - NOx ; - koolstofmonoxyde; - roet; - onverbrande koolwaterstoffen (zie ook 5.10). 6. Aardolie en steenkool noemen als bron van
?
57
brandstoffen en aardolie als leverancier van grondstoffen voor chemische producten. 7. Argumenten aangeven die een rol spelen bij de keuze om aardolie te gebruiken als brandstof dan wel als grondstof voor chemische producten. 8. Processen beschrijven die gebruikt worden om producten te maken in de aardolie-verwerkende industrie: - gefractioneerde destillatie; - kraken. 9. De reactie van alkenen en andere onverzadigde verbindingen met waterstof, water, waterstofhalogeniden en halogenen als een additiereactie beschrijven en de mogelijke producten van de reactie geven. 10. Aangeven op welke wijze de vermoedelijke aanwezigheid van een onverzadigde verbinding kan worden nagegaan. 11. Aangeven wat een structuurformule is (zie ook 5.10). 12. Uit een structuurformule een molecuulformule afleiden (zie ook 5.10). 13. Een aantal onderdelen van een structuurformule herkennen en benoemen: - koolstofketen; - koolstofskelet; - karakteristieke groep; - substituent; - enkele binding; - dubbele binding; - drievoudige binding; - primair, secundair, tertiair koolstofatoom. 14. In een koolstofskelet structuurkenmerken herkennen en benoemen: - vertakt; - onvertakt; - cyclisch; - a-cyclisch; - alifatisch; - aromatisch; - verzadigd; - onverzadigd. 15. Een verband leggen tussen de algemene formule van een homologe reeks en de bijbehorende structuurformules. 16. Van een aantal koolstofverbindingen met een ketenlengte van maximaal 6 koolstofatomen de systematische naam (IUPAC) noemen en de structuurformule geven: - alkanen; - alkenen; - cyclo-alkanen; - alkynen;
?
58
- halogeenalkanen; - alkanolen; - alkoxyalkanen; - alkanalen; - alkanonen; - alkaanzuren; - esters van alkaanzuren en alkanolen; - alkaanaminen. 17. Van de in eindterm 16 (zie examenprogramma eindterm 58) genoemde verbindingen aangeven tot welke grotere klasse van verbindingen deze behoren en de karakteristieke groepen aangeven: - koolwaterstoffen; - aromatische verbindingen; - ethers; - primaire, secundaire en tertiaire alcoholen/hydroxygroep; - aldehyden; - ketonen; - carbonzuren; - verzadigde en onverzadigde vetzuren; - esters; - aminen/aminogroep; - aminozuren. 18. Aangeven wat men onder verschillende soorten isomeren verstaat, deze herkennen en voorbeelden ervan geven: - cistransisomeren; - stereoisomeren; - structuurisomeren; - optische isomeren (zie ook 6.14). 19. De structuurformules geven van structuurisomeren die voldoen aan een gegeven molecuulformule met een ketenlengte van maximaal 6 koolstofatomen (zie ook 6.14). DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN C NRS. 33-42, 51-54, 57, 58, 60, 65-66. Samenhang binnen het vak: 5.10 Aardolie en Koolwaterstoffen I Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1,2 - vwo
?
59
Onderwijseenheid SK.6.12
Onderwijseenheid 12: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Andere Koolstofverbindingen II Scheikunde Koolstofchemie Structuren van Koolstofverbindingen (examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Van een aantal koolstofverbindingen met een ketenlengte van maximaal 6 koolstofatomen en 2 of meer van de volgende groepen de systematische naam (IUPAC) en de structuurformule geven: - C=C (niet meer dan 3 groepen); - halogeen (niet meer dan 4 halogeenatomen); - OH; - C=O: aldehyd, keton, carbonzuur (niet meer dan 2 groepen) - NH2. 2. Van een aantal aromatische verbindingen uitgaande van de structuurformule de systematische naam (IUPAC) noemen en omgekeerd: - benzeen; - alkylbenzenen; - halogeenbenzenen; - benzenol; - benzeencarbonzuren. 3. Aangeven dat stoffen naast systematische namen ook triviale namen kunnen hebben en deze naast elkaar gebruiken (zie ook 5.11). DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN C NRS. 59, 61, 62. Samenhang binnen het vak: 5.11 Andere Koolstofverbindingen I Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1,2 - vwo
?
60
Onderwijseenheid SK.6.13
Onderwijseenheid 13: Leergebied: Domein: Subdomein:
Niveau:
Organische Reacties II Scheikunde Koolstofchemie; Kenmerken van Reacties Reacties van Koolstofverbindingen (zie examenprogramma vwo) Toepassingen (zie examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Aangeven welke soorten alcoholen (primair, secundair, tertiair) kunnen reageren met een oxidator en welke producten daarbij gevormd kunnen worden. 2. Aangeven dat carbonzuren en benzenol als een zuur reageren en aminen als base en dat aminozuren amfolyten zijn. 3. Aangeven dat uit een alcohol en een zuur een ester en water gevormd kunnen worden: - evenwichtsreactie; - H+ als katalysator; - glyceryltrinitraat; - vetten (zie ook 6.15). 4. Beschrijven hoe de waswerking van zeep verklaard kan worden. 5. Aangeven op welke wijze esters gehydrolyseerd kunnen worden en welke producten daarbij gevormd kunnen worden: - evenwichtsreactie. 6. Typen reacties noemen en aangeven wat de kenmerken van die reacties zijn: - substitutie; - additie; - redox; - zuur-base; - verestering; - verzeping; - polymerisatie; - hydrolyse; - kraken. 7. Uit gegevens afleiden tot welk type reacties (zie eindterm 6, examenprogramma vwo, nr. 102) een bepaalde reactie behoort: - uit de vergelijking van de reactie; - uit gegevens over beginstoffen en reactieproducten.
?
61
DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN C NRS. 43-47, BLZ. 65, DOMEIN E NRS. 102, 104. Samenhang binnen het vak: 5.12 Organisache Reacties I Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1,2 - vwo
?
62
Onderwijseenheid SK.6.14
Onderwijseenheid 14: Leergebied: Domein:
Subdomein:
Niveau:
Isomerie Scheikunde Koolstofchemie (Blokkendoos) Stoffen, Structuren en Binding; Kenmerken van Reacties (examenprogramma vwo en Blokkendoos) Bindingstypen en Eigenschappen (examenprogramma vwo) Structuren van Koolstofverbindingen (examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Verband leggen tussen de ruimtelijke bouw van een molecuul en de in het molecuul aanwezige enkele, dubbele of drievoudige atoombindingen: - tetraºder (bindingshoeken ’109%); - plat vlak (bindingshoeken ’120%); - lineair (bindingshoek ’180%). 2. Aangeven in welke gevallen de draaibaarheid van een binding tussen koolstofatomen beperkt is. 3. De ruimtelijke structuur van moleculen afleiden uit het koolstofskelet: - configuratie; - tetraºder. 4. Aangeven wat men onder verschillende soorten isomeren verstaat, deze herkennen en voorbeelden ervan geven: - cistransisomeren; - stereoisomeren; - structuurisomeren; - optische isomeren (zie ook 6.11). 5. De structuurformules geven van structuurisomeren die voldoen aan een gegeven molecuulformule met een ketenlengte van maximaal 6 koolstofatomen (zie ook 6.11). 6. Uit gegevens over een reactie afleiden of daarbij structuurisomeren kunnen ontstaan en zo ja welke. 7. Overeenkomsten en verschillen in eigenschappen van isomeren aangeven en in verband brengen met de structuur: - smelt- en kookpunten; - reactiviteit; - optische activiteit. 8. Aangeven wat verstaan wordt onder optische activiteit en op welke wijze deze gemeten wordt:
?
63
- gepolariseerd licht; - polarimeter; - links- en rechtsdraaiend. 9. Aangeven waarvan de optische activiteit van een stof afhankelijk is: - asymmetrisch koolstofatoom; - concentratie; - golflengte; - temperatuur; - weglengte. 10. Aangeven wat een racemisch mengsel is en in welke gevallen dat kan ontstaan. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN B NR . 19, DOMEIN E NRS. 55, 56, 65-71. Samenhang binnen het vak: 6.11 Aardolie en Koolwaterstoffen II (zie eindtermen 4 en 5, 6.14) Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1,2 - vwo
?
64
Onderwijseenheid SK.6.15
Onderwijseenheid 15: Leergebied: Domein: Subdomein:
Niveau:
Biochemie II Scheikunde Koolstofchemie Biochemie Reacties van Koolstofverbindingen (examenprogramma vwo) Industriºle Toepassingen van Biopolymeren (examenprogramma vwo) Stofwisseling (examenprogramma vwo) Structuren van Biochemische Stoffen (examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Aangeven dat uit een alcohol en een zuur een ester en water gevormd kunnen worden: - evenwichtsreactie; - H+ als katalysator; - glyceryltrinitraat; - vetten (zie ook 6.13). 2. De verzeping van vetten beschrijven als een proces waarbij onder invloed van loog zeep en glycerol ontstaat (zie ook 5.13). 3. De vetharding beschrijven als een proces waarbij door additie van waterstof aan onverzadigde vetten de grondstof voor margarine ontstaat. 4. Toepassingen geven van de vergisting van suikers: - bereiding van alcohol uit glucose. 5. De fotosynthese van glucose beschrijven als een proces waarbij energie wordt opgeslagen: - licht; - chlorofyl; - energieopslag; - binding van koolstofdioxide; - productie van zuurstof (zie ook 5.13). 6. De hoofdbestanddelen van voedsel noemen: - eiwitten; - koolhydraten; - vetten (zie ook 5.13). 7. De functie van enzymen in organismen beschrijven: - katalysator; - substraat; - sleutel-slot-hypothese.
?
65
8. De afbraak van voedsel bij de spijsvertering beschrijven als een enzymatische hydrolyse van: - koolhydraten; - vetten; - eiwitten. 9. Aangeven dat eiwitten polyamiden zijn die bij hydrolyse aminozuren geven: - peptidebinding; - essentiºle aminozuren. 10. Aangeven dat vetten esters zijn die bij hydrolyse vetzuren en glycerol geven: - essentiºle vetzuren. 11. De betekenis van nucle nezuren in het lichaam beschrijven: - chromosoom; - gen; - DNA; - RNA; - transcriptie; - translatie; - genetische code. 12. Op basis van gegevens over de biologische afbreekbaarheid van stoffen een beargumenteerde mening geven over het gebruik van die stoffen. 13. Van een aantal typen natuurlijke condensatiepolymeren aangeven uit welke bouwstenen ze bestaan en de structuur van zo’n polymeermolecuul schematisch weergeven: - zetmeel; - cellulose; - eiwitten; - nucle nezuren. 14. Aangeven dat in eiwitten het aantal, de soort en de volgorde van de aminozuren karakteristiek is: - primaire, secundaire en tertiaire structuur. 15. Aangeven dat bij het denatureren van eiwitten de tertiaire structuur wordt aangetast. 16. Aangeven dat nucle nezuren bestaan uit polyesters van fosforzuur en ribose plus nucle nebasen. 17. Aangeven dat nucle nezuren een helixstructuur hebben. 18. Aangeven dat koolhydraten ingedeeld kunnen worden in mono-, di- en polysachariden en van elke categorie enkele voorbeelden noemen: - glucose; - fructose; - ribose; - sacharose; - glycogeen; - zetmeel; - cellulose. 19. De molecuulformule geven van glucose en sacharose (zie ook 5.13).
?
66
20. Aangeven dat di- en polysachariden bestaan uit een aaneenschakeling van monosachariden met een ringstructuur. 21. Aangeven dat cellulose bouwstof is van de celwanden van planten en van materialen van plantaardige oorsprong: - watten; - papier; - natuurlijk textiel; - hout. 22. Aangeven op welke wijze de vermoedelijke aanwezigheid van zetmeel kan worden nagegaan. 23. De structuurformule van glycerol geven (zie ook 5.13). DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN C NR . 45, BLZ. 65, DOMEIN D NRS. 72-93. Samenhang binnen het vak: 5.13 Biochemie I 6.13 Organische Reacties II Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1,2 - vwo
?
67
Onderwijseenheid SK.6.16
Onderwijseenheid 16: Leergebied: Domein: Subdomein:
Niveau:
Synthetische Polymeren II Scheikunde Biochemie (Blokkendoos); Koolstofchemie (examenprogramma vwo) Toepassingen van Synthetische Polymeren (examenprogramma vwo) Reacties van Koolstofverbindingen (examenprogramma vwo) Structuren van Koolstofverbindingen (examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Verband leggen tussen de structuur van synthetische polymeren en de eigenschappen en toepassingen: - (supersterke) vezel; - kabel; - schuim; - folie; - buis; - autobanden; - speelgoed; - huishoudelijke artikelen; - kunstglas; - biologisch afbreekbare polymeren. 2. Synthetische polymeren noemen en aangeven hoe de structuur en de ordening van de moleculen is: - polyetheen (pe); - polybutadieen; - polyvinylchloride (pvc); - polypropeen (pp); - polystyreen (ps); - rubber; - polyesters; - polyamiden. 3. Voorbeelden van bioplastics noemen: - polysachariden; - polymelkzuur. 4. Principes aangeven van de verwerking van synthetische polymeren: - (gevulkaniseerd) rubber en thermoharders (persen); - thermoplasten (schuimen, spuiten, spuitgieten, extruderen, blazen). 5. Manieren van afvalverwerking van kunststoffen
?
68
waaronder bioplastics noemen en de voor en nadelen van elk beargumenteren in relatie met duurzame ontwikkeling: - verzamelen; - hergebruik; - verbranden; - storten. 6. Aangeven welke twee typen polymerisatie zijn te onderscheiden en waarin deze van elkaar verschillen: - additiepolymerisatie; - condensatiepolymerisatie. 7. In molecuul- en structuurformules van monomeer en polymeer het proces beschrijven van de polymerisatie van: - etheen; - vinylchloride; - propeen; - styreen; - isopreen. 8. Polymeren op grond van hun gedrag onderscheiden in thermoplasten en thermoharders (zie ook 5.14). 9. Uit de structuurformule of naam van een aantal additiepolymeren de naam en structuur van het monomeer afleiden en omgekeerd: - polymeren van alkenen en gesubstitueerde alkenen; - polybutadieen; - natuurrubber. 10. Uit de structuurformule of naam van een aantal condensatiepolymeren de structuur van de bouwstenen afleiden en omgekeerd: - polyesters; - polyamiden. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN C NRS. 28-32, 48-50, 63, 64. Samenhang binnen het vak: 5.14 Synthetische Polymeren I Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1, 2 - vwo
?
69
Onderwijseenheid SK.6.17
Onderwijseenheid 17: Leergebied: Domein: Subdomein:
Niveau:
Chemische Industrie II Scheikunde Chemische Techniek Het maken van Stoffen (examenprogramma vwo) Het scheiden en zuiveren van Stoffen (examenprogramma vwo) Procesindustrie (examenprogramma vwo) Bulkproducten (examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Uitleggen in welke theoretische verhouding grondstoffen moeten worden gekozen als beginstoffen voor de bereiding van een bepaald product (zie ook 5.15). 2. Uitleggen welke rol andere stoffen bij een chemisch proces kunnen spelen: - katalysator; - inerte gassen; - oplosmiddel. 3.* De in de procesindustrie gekozen reactieomstandigheden (druk, temperatuur, katalysator) en procesvoering (type reactoren, warmtebeheersing, scheidingstechnieken, meten & regelen) in verband brengen met de aard en economie van het proces: - veiligheid; - kostprijs; - milieu-eisen. 4.* Kenmerken geven van productieprocessen waarbij sprake is van duurzame ontwikkeling en van een beschreven proces deze kenmerken aangeven: - hernieuwbare grondstoffen; - recycling van afvalstoffen; - onuitputtelijke voorraad (zie ook 5.15). 5.* De maatschappelijke betekenis aangeven van de chemische en aanverwante industrie voor de Nederlandse samenleving: - werkgelegenheid; - bruto nationaal product; - essentiºle producten (zie eindterm 15, examenprogramma 152).
?
70
6. Uitleggen dat bij chemische processen meestal mengsels ontstaan: - nevenreacties; - volgreacties; - onvolledige omzetting; - overmaat; - bijproducten; - onzuivere beginstoffen. 7.* Uitleggen dat bij de zuivering van een product een deel van de gewenste stof verloren gaat waardoor de opbrengst afneemt. 8.* Aangeven dat bij de zuivering van een product gewoonlijk afval ontstaat met mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu. 9.* Stappen onderscheiden bij de uitvoering in het groot van een chemisch proces: - aanvoer en opslag van grondstoffen; - voorbewerking (doseren, mengen, verwarmen, samenpersen); - reactie; - scheiding/recycling; - zuivering/afvalverwerking; - opslag en afvoer van eindproducten. 10.*Aangeven in welke gevallen een batchproces de voorkeur geniet boven een continu proces: - kleinschalige productie; - breed productenpalet. 11.*Voordelen noemen van een continu proces boven een batchproces: - beter te automatiseren; - geen tijdverlies voor vullen, legen, schoonmaken; - recycling eenvoudiger. 12.*Van een beschreven productieproces het blokschema weergeven. 13.*Een blokschema interpreteren van een beschreven productieproces (zie ook 5.15). 14.*Bij berekeningen aan een in het groot uitgevoerd chemisch proces gebruik maken van een massabalans, elementenbalans en/of energiebalans. 15.*De opeenvolgende stappen en reactieomstandigheden (reacties, reactiesnelheid, evenwichtsligging, katalysator, druk, temperatuur) opzoeken en schematisch weergeven van de productie van een aantal bulkproducten: - thermoharders, thermoplasten, rubbers (zie domein C, subdomein Toepassingen van synthetische polymeren); - zeep, margarine, alcohol (zie domein D, subdomein Industriºle toepassingen van biopolymeren); - aardolieproducten (zie domein C, subdomein Andere toepassingen van koolstofverbindingen); - zeer onedele metalen, natronloog, chloor,
?
71
zoutzuur, waterstof (zie domein H, eindterm 185*, zie 6.10: eindterm 4); - ijzer (zie domein H, eindterm 187*, zie 6.10: eindterm 6); - zwavelzuur, salpeterzuur; - ammoniak. 16.*Met behulp van bronnen een afweging maken van de technische aspecten en procesvoering, die een rol spelen bij de productie van de onder eindterm 15 (examenprogramma 152) genoemde producten, zoals veiligheid, reactieomstandigheden en milieu-eisen. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN F NRS. 129-134, 137, 138, 146-153. Samenhang binnen het vak: 5.15 Chemische Industrie I Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1, 2 - vwo (N.B. De eindtermen met een sterretje gelden alleen voor Scheikunde 1, 2)
?
72
Onderwijseenheid SK.6.18
Onderwijseenheid 18: Leergebied: Domein: Subdomein:
Niveau:
Analyse II Scheikunde Chemische Techniek Het scheiden en zuiveren van Stoffen (examenprogramma vwo) Stoffen aantonen Analysetechnieken 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Uitleggen wat een geschikte methode is voor een scheiding van een mengsel of zuivering van een stof aan de hand van de eigenschappen van de aanwezige stoffen: - extractie; - adsorptie; - destillatie; - filtratie; - centrifugeren; - bezinken; - papier- en dunnelaagchromatografie; - indampen. 2.* Uitleggen wat een geschikte methode is voor een scheiding van een mengsel of zuivering van een stof aan de hand van de eigenschappen van de aanwezige stoffen: - filtratie door membraanscheiding; - uitkristalliseren. 3. Papier- en dunnelaagchromatogrammen interpreteren ten behoeve van het herkennen van stoffen. 4.* Gaschromatogrammen interpreteren ten behoeve van het herkennen van stoffen. 5.* Aangeven dat in spectrogrammen van stoffen kenmerkende patronen kunnen voorkomen aan de hand waarvan die stoffen of soorten stoffen herkend kunnen worden: - absorptiespectra (visueel, UV, IR); - massaspectra. 6.* Aangeven op welke wijze gaschromatogrammen kunnen worden gebruikt ter bepaling van een hoeveelheid van een stof. 7.* Aangeven op welke wijze een hoeveelheid van een stof colorimetrisch kan worden bepaald. 8.* Hoeveelheden van een stof bepalen gebruik makend
?
73
van gegevens uit experimenten en van de wet van Lambert-Beer. DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN F NRS. 135, 136, 139141, 143-145. Samenhang binnen het vak: 5.16 Analyse I Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1, 2 - vwo (N.B. De eindtermen met een sterretje gelden alleen voor Scheikunde 1, 2)
?
74
Onderwijseenheid SK.6.19
Onderwijseenheid 19: Leergebied: Domein: Subdomein: Niveau:
Natuurlijke Kringlopen en Milieu II Scheikunde Kenmerken van Reacties Toepassingen (examenprogramma vwo) 6
Begintermen/beginniveau: Eindtermen: De kandidaat kan 1. Begrippen gebruiken die met toxiciteit samenhangen: - acute toxiciteit; - chronische toxiciteit; - mutageniteit; - carcinogeniteit; - no-toxic effectlevel; - ADI-waarde; - MAC-waarde. 2. De natuurlijke kringloop van koolstof beschrijven als voorbeeld van elementbehoud: - fotosynthese; - omzetting glucose in organische stoffen; - afbraak van deze stoffen; - betekenis van deze kringloop in verband met het milieu. 3. De natuurlijke kringloop van stikstof beschrijven als voorbeeld van elementbehoud: - stikstofbinding; - nitraat in voedingsstof planten (kunstmest); - vorming stikstofhoudende organische stoffen (eiwitten); - afbraak stikstofhoudende organische stoffen tot eenvoudige moleculen; - betekenis van deze kringloop voor het milieu. 4. De aanduiding NPK gebruiken in verband met kunstmeststoffen en andere meststoffen. 5. Met behulp van bronnen over het gebruik van kunstmeststoffen en andere meststoffen een beargumenteerde mening geven met betrekking tot: - productie van voedingsmiddelen; - milieuaspecten. 6. Effecten van zuren en basen in atmosfeer en bodem aangeven: - zwaveldioxide en zure regen; - ammoniakemissie (zie ook 5.17).
?
75
DOELSTELLINGEN CORRESPONDEREN MET EXAMENPROGRAMMA VWO, DOMEIN E NRS. 97-101, BLZ. 70, DOMEIN G NR . 155. Samenhang binnen het vak: 5.17 Natuurlijke Kringlopen en Milieu I Trajecten: Scheikunde 1 - vwo Scheikunde 1, 2 - vwo