BACHELORONDERZOEKGIDS SOCIOLOGIE 2014-2015
Coördinator: Anna Aalten REC kamer C6.15 Nieuwe Achtergracht 166 Postadres: Postbus 15508, 1001 NA Amsterdam Email:
[email protected]
INHOUDSOPGAVE
ALGEMEEN Inleiding Doel en inhoud Leerdoelen Aanbod en keuze bacheloronderzoek Werkgroepen en begeleiding Individueel bacheloronderzoek Coördinatie bacheloronderzoeken Ingangsvoorwaarden Goedkeuring, afronding, beoordelingscriteria & intervisie Fraude en plagiaat Voorlichting Inschrijving voor de bachelorgroep Start van het bacheloronderzoek PROJECTGEGEVENS 01. LICHAAMSPRAKTIJKEN – presentatie, gebruik en ervaringen van het lichaam in sociale relaties Anna Aalten 02. DIENST EN WERK – emotionele en esthetische arbeid in de post-Fordische economie Marguerite van den Berg 03. ONGELIJKHEID IN HET ONDERWIJS EN OP DE ARBEIDSMARKT Thijs Bol 04. TERUG NAAR IJBURG Carolien Bouw en Gerben Moerman 05. DE KUNSTENAAR EN DE KUNST – over popularisering, kunstenaarschap en de plaats van de kunsten Thomas Franssen 06. NIEUWE MANIEREN VAN CANNABISGEBRUIK IN AMSTERDAM Chip Huisman 07. DE BELOTE VAN NABIJHEID – kwalitatief onderzoek naar de decentralisatie van jeugdzorg, arbeidsre-integratie en de ondersteuning van kwetsbare mensen Loes Verplanke 08. PROTESTNETWERKEN Justus Uitermark en Sander van Haperen 09. DE ECOLOGISCHE PARTICIPATIESAMENLEVING – burgerschap en gemeenschapsvorming rond duurzaamheid Mandy de Wilde
ALGEMEEN
01. INLEIDING Het bacheloronderzoek is de afsluiting van de bacheloropleiding Sociologie. Het is de proeve van bekwaamheid, die laat zien dat je in staat bent theoretische kennis te verbinden met empirisch onderzoek en gebruik kunt maken van het brede scala aan sociologische onderzoeksmethoden en technieken. Naast theoretische inzichten, kennis van een specifiek onderwerp, methodologische kennis en analytisch vermogen vereist het bacheloronderzoek ook een behoorlijke dosis organisatievermogen (onder tijdsdruk kunnen werken) en sociale vaardigheden (bij veldwerk ben je altijd afhankelijk van anderen) en last but not least voldoende schrijfkwaliteiten en andere academische vaardigheden. Het bacheloronderzoek wordt in het tweede semester gegeven (blok 4, 5 en 6) en aan het einde van blok 6 afgesloten met een bachelorscriptie en mondelinge presentatie. Er zijn 18 EC voor het bacheloronderzoek gereserveerd wat neerkomt op twee en een halve dag per week in blok 4 en 5 en fulltime in blok 6. Een gelijkmatige spreiding is natuurlijk wenselijk, maar praktisch vaak niet mogelijk; de empirie is weerbarstig en meestal niet helemaal naar je hand te zetten. Je onderzoekspopulatie heeft andere prioriteiten dan jij en laat je soms wachten. Houd daar met je planning rekening mee. Vooral in blok 6 (rapportagefase) betekent fulltime ook echt fulltime. 02. DOEL EN INHOUD Ervaring krijgen in het opzetten van onderzoek, het systematisch verzamelen van onderzoeksmateriaal en het verwerken en interpreteren van het materiaal in het licht van de oorspronkelijke probleemstelling; sociologische begrippen en methoden en technieken van onderzoek leren toepassen op een bepaald onderzoeksobject; het verwerven van praktische vaardigheden in het organiseren en uitvoeren van onderzoek. In het bacheloronderzoek worden - met andere woorden - alle fasen van de empirische cyclus doorlopen: van het formuleren van een probleemstelling, het maken van een onderzoeksontwerp, het verzamelen en analyseren van gegevens, het interpreteren van de resultaten, het beantwoorden van de vraagstelling, tot en met het schriftelijk en mondeling rapporteren van de bevindingen. 03. LEERDOELEN 01. Kennis van het onderzoeksterrein en recente ontwikkelingen daarin 02. Kennis van actuele wetenschappelijke literatuur over het onderwerp van onderzoek 03. Kennis van voor het onderzoeksterrein relevante sociologische theorieën - de verschillende theorieën helder uiteen kunnen zetten (definities van begrippen, relaties tussen begrippen) 04. Formuleren van een hanteerbare probleemstelling voor het onderzoek 05. Opstellen van een onderzoeksplan, waarin de verschillende methodologische keuzen worden verantwoord t.a.v.: - type onderzoek - bepaling van onderzoekseenheden/analyse-eenheden - definiëring en operationalisering van begrippen - omschrijving en meting van variabelen - data-verzamelingstechnieken - verwerking- en analyse 06. De gekozen data-verzamelingsmethode(n) bekwaam kunnen hanteren, door de voordelen van de methode uit te buiten en de nadelen zoveel mogelijk te beperken 07. De verzamelde data nauwgezet kunnen beschrijven, ordenen en valideren (m.b.v. eerder verricht onderzoek, maar ook door interne vergelijking) 08. Analyseren van de data met behulp van het gekozen begrippenkader en kwantitatieve en/of kwalitatieve data-analysemethoden, waarbij wordt gelet op: - 'fit' tussen theorie en data - toetsing van hypothesen (in het geval hypothesen zijn geformuleerd)
- reflectie op vruchtbaarheid van de gehanteerde theorie Conclusies trekken en relevantie hiervan kunnen inschatten Zo mogelijk/nodig aanbevelingen formuleren Rapportage in heldere formuleringen, correcte literatuurverwijzingen en goed taalgebruik Mondelinge presentatie aan belangstellenden Kunnen geven van ‘peer review’, opbouwend commentaar leveren op onderzoeksplannen en verslagen van medestudenten 14. Kunnen werken onder tijdsdruk en afspraken kunnen nakomen 15. Reflectie op positie als onderzoeker en inzicht krijgen in de ethiek van onderzoek 09. 10. 11. 12. 13.
04. AANBOD EN KEUZE BACHELORONDERONDERZOEK In het studiejaar 2014/2015 worden 10 bacheloronderzoeksgroepen aangeboden, verspreid over de specialismen: Burgerschap, Zorg & Beleid; Arbeid, Organisaties & Instituties; Onderwijs, Stratificatie & Levenslopen; Stadssociologie en Cultuursociologie. De thema´s zijn meestal breed, zodat er binnen een werkgroep meerdere specialismen aan bod kunnen komen en er voor studenten binnen het thema voldoende ruimte is voor een eigen onderwerpkeuze. Het bacheloronderzoek is een individuele proeve van bekwaamheid, dat wil zeggen dat iedere student dit onderdeel afsluit met een eigen bachelorscriptie. De individuele afsluiting wil niet zeggen dat er niet mag worden samengewerkt. Het is bv. denkbaar dat empirisch materiaal onderling wordt uitgewisseld. 05. WERKGROEPEN EN BEGELEIDING. De werkgroepen zijn klein (niet meer dan 14 studenten per groep) en hebben het karakter van een werkatelier waar iedereen weliswaar met het eigen onderzoek bezig is, maar waar ook zoveel overlappingen en vergelijkbare ervaringen zijn dat er veel valt uit te wisselen en je veel aan elkaar kunt hebben. Er wordt gewerkt met ‘peer groups’. De meeste werkgroepen beginnen met meerdaagse workshops of veldexcursies om het onderzoeksveld snel te verkennen en ideeën te genereren voor een interessante onderwerpkeuze. Daarna zijn er wekelijkse bijeenkomsten van twee uur en is er daarnaast ruimte voor individuele begeleiding van de docent. Tijdens het veldwerk ligt de nadruk op individuele begeleiding. 06. INDIVIDUEEL BACHELORONDERZOEK Bij hoge uitzondering is er de mogelijkheid van een individueel bacheloronderzoek. Hiervoor moeten echter goede redenen zijn (bv. deelnemen aan een lopend onderzoek in het buitenland of andere universiteit). Neem hierover altijd eerst contact op met de coördinator van het bacheloronderzoek, Anna Aalten. Wanneer je van deze mogelijkheid gebruik wilt maken, moet je zelf een docent bereid vinden om je te begeleiden en is toestemming van de Examencommissie vereist. De begeleiding van een individueel bacheloronderzoek is minder intensief. Een grote mate van zelfstandigheid is daarom vereist. De leerdoelen en tijdsplanning zijn dezelfde als van het collectieve bacheloronderzoek. 07. COÖRDINATIE BACHELORONDERZOEKEN Coördinator van het bacheloronderzoek is Anna Aalten, REC C6.15. Contact per e-mail:
[email protected]. 08. INGANGSVOORWAARDEN Alle vakken van het 1e en 2e bachelorjaar en het 1e semester van het 3e bachelorjaar, waarvan maximaal 20 EC mag ontbreken (dus minimaal 130 EC behaald). Armoede en Sociale Uitsluiting; Inleiding Statistiek (6EC) / Armoede en sociale uitsluiting; kwantitatieve empirische analyse (5EC) en Kwalitatieve data-analyse (5EC) / Kwalitatieve empirische analyse (10EC) / Kwalitatieve analyse (6EC) moeten zijn behaald. De 130 EC moet zijn behaald en verwerkt in SIS op het moment dat het bacheloronderzoek van start gaat (maandag 2 februari).
09. GOEDKEURING, AFRONDING, BEOORDELINGSCRITERIA & INTERVISIE Tegen het eind van blok 4, in de week van 16 maart 2015, moet het onderzoeksplan worden goedgekeurd door de eigen docent en een tweede bacheloronderzoeksdocent. Dit is het Go- No go besluit. Aan het eind van blok 6, in juni, wordt het bacheloronderzoek afgesloten met een schriftelijke rapportage, de bachelorscriptie, en een mondelinge presentatie. De eigen docent becommentarieert de concepteindversie van de bachelorscriptie, waarna de student de gelegenheid krijgt dit commentaar te verwerken. De eindversie wordt – net als het onderzoeksplan – beoordeeld door de eigen docent en door een van de andere bacheloronderzoekdocenten. De mondelinge presentatie vindt plaats voor de eigen groep. Sommige bachelorgroepen geven ook nog een presentatie op locatie en/of voor publiek (bv. familie en vrienden). De grondslag voor de beoordeling wordt gevormd door de volgende criteria in alle fasen: • voldoen aan de aanwezigheidsplicht in de werkgroepen • kwaliteit van ‘peer review’ • uitvoeren van tussentijdse opdrachten en toetsen • materiaalverzameling en –bewerking, waaronder de verwerking van theorie, probleemstelling en analyse van empirisch materiaal • sociologisch gehalte en wetenschappelijke creativiteit en verantwoording • structuur van het verslag; wijze van argumenteren, onderbouwing van conclusies • verzorging, literatuurverwijzing, schrijfstijl, taalgebruik, spelling • nakomen van afspraken en timemanagement Het bacheloronderzoek wordt afgesloten aan het einde van blok 6. De enige herkansing is in augustus 2015. Voorwaarde voor het meedoen aan deze herkansing is de mondelinge presentatie van het onderzoek voor de groep aan het eind van blok 6; zonder mondelinge presentatie is er geen mogelijkheid voor herkansing. (LET OP: Ruim voor deze tijd moet je met het onderwijssecretariaat van Sociologie contact hebben opgenomen over je afstuderen via het online afstudeerformulier; zie A-Z op website van opleiding). 10. FRAUDE EN PLAGIAAT Binnen de academische wereld worden fraude en plagiaat als ernstige vergrijpen beschouwd. Studenten van de UvA worden geacht op de hoogte te zijn van de regeling ‘Fraude en plagiaat studenten UvA’ (zie regeling via http://studentenserviceplein.uva.nl/serviceplein/item/fraude-enplagiaatregeling.html). Fraude of plagiaat is het handelen (of nalaten) van een student, dat een juist oordeel over zijn kennis, inzicht en vaardigheden geheel of gedeeltelijk onmogelijk maakt. Om plagiaat te voorkomen behoren studenten correct te verwijzen, te citeren en te parafraseren. Ook wanneer een student bijvoorbeeld per ongeluk vergeet bij een citaat aanhalingstekens te gebruiken, wordt dit als plagiaat aangemerkt. De student is dus verantwoordelijk voor opname van juiste verwijzingen, bronvermeldingen, citaties en parafraseringen in al zijn geschreven opdrachten. Bij de opleiding Sociologie zijn de gehanteerde regels vastgelegd in het boekje ‘Sociologie als ambacht’, verkrijgbaar bij de onderwijsbalie CSW, REC B7.00 (kosten: 6,50 euro). Wanneer er in een opdracht (vermeende) onregelmatigheden worden geconstateerd, zal de docent dit bij de examencommissie melden. De commissie zal een oordeel vellen of er werkelijk is geplagieerd en eventueel een sanctie opleggen. Schriftelijke opdrachten, dus ook de bachelorscriptie, moeten door studenten worden ingediend in het plagiaatdetectieprogramma Ephorus.
11. VOORLICHTING De voorlichting was op woensdag 10 december jongsleden en kan beken worden op blackboard: …. Naast algemene voorlichting over het bacheloronderzoek was er de presentatie van de docenten en hun onderwerpen voor de onderzoeksgroepen en gelegenheid voor het stellen van vragen. Alle informatie is terug te vinden in de Bacheloronderzoeksgids. 12. INSCHRIJVING VOOR DE BACHELORONDERZOEKSGROEP Op het inschrijfformulier dat je via Blackboard kunt downloaden, kun je aangeven aan welke onderzoeksgroep je wilt deelnemen. Geef duidelijk jouw 1e, 2e en 3e keuze aan. Wij doen natuurlijk ons uiterste best zo veel mogelijk studenten bij hun eerste keuze in te delen, maar gezien de kleine omvang van de groepen is dat niet altijd mogelijk. Dus kies met zorg. Slechts één of twee groepen invullen, maakt de kans dat je daar ook terecht komt niet groter. Aan het invullen van dit formulier kun je geen rechten ontlenen. Het inschrijvingsformulier moet vóór 5 januari 2015 worden ingeleverd bij de onderwijsbalie, Education Desk Social, Sciences REC B7.00, of via de mail:
[email protected]. Uiterlijk maandag 12 januari 2015 wordt de indeling via e-mail bekend gemaakt. Let op: indien je het aanmeldingsformulier na de deadline inlevert, kun je alleen nog worden ingedeeld indien er plek is, en je kunt dan ook geen voorkeur meer doorgeven voor een specifieke bacheloronderzoeksgroep. 13. START VAN HET BACHELORONDERZOEK De onderzoeksgroepen gaan van start in de week van 2 februari 2015. Informatie over eventuele meerdaagse workshops krijg je van de docent van jouw groep, wanneer de indeling bekend is.
01: LICHAAMSPRAKTIJKEN – presentatie, gebruik en ervaringen van het lichaam Docent: Anna Aalten (
[email protected]) Dag/tijdstip: donderdag, 9:00-11:00 uur, blok 4 ook dinsdag van 15:00-17:00 uur REC B2.03 Locatie: REC-P 0.18 Max. aantal deelnemers: 12 Thematiek Voor sociologen is ‘het lichaam’ een interessante invalshoek om maatschappelijke ongelijkheden en ontwikkelingen te bestuderen. Individuele mensen presenteren zichzelf aan hun sociale omgeving door middel van hun lichaam, zij gebruiken, vaak bewust, hun lichaam bij de interacties met anderen en zij ervaren de wereld om hen heen via hun lichaam. Die presentaties, het gebruik en de ervaringen vinden plaats binnen sociale kaders, ze zijn aan sociale regels gebonden en creëren op hun beurt weer sociale relaties en verbanden. Bovendien zijn machtsongelijkheid en maatschappelijke organisatie vaak terug te voeren op specifiek lichamelijke kenmerken, zoals kleur, sekse en leeftijd. Daarom staat het lichaam centraal in dit project, meer specifiek ‘lichaamspraktijken’, met andere woorden handelingen met het lichaam en handelingen aan of op het lichaam. Lichaamspraktijken Om de thematiek enigszins in te perken is in dit bachelorproject gekozen voor ‘lichaamspraktijken’, met andere woorden, de aandacht is gericht op praktijken en activiteiten met en op het lichaam. De Britse socioloog Chris Shilling stelt in zijn boek The Body and Social Theory dat het lichaam in laat-moderne samenlevingen steeds meer een individueel project is geworden, iets waar individuele mensen aan moeten werken. Dit lichaamswerk zien we in allerlei vormen terug: op het gebied van uiterlijk, gezondheid en leefstijlen, maar ook in samenlevingsvormen en zorgarrangementen. De afbakening van het onderzoeksgebied biedt daarmee voldoende ruimte voor variatie, omdat er niet alleen gekeken kan worden naar het werken aan of met het eigen lichaam, maar ook naar het werken met de lichamen van anderen. Je kunt denken aan sporten, mediteren of het volgen van een dieet als voorbeelden van lichaamswerk waarbij het lichaam wordt gedisciplineerd en getraind om een gewenste vorm te krijgen. De sociale regels rond het lichaam op specifieke werkplekken en de gevolgen daarvan voor het lichaamswerk van bijvoorbeeld stewardessen of barpersoneel zijn eveneens interessant. Dat geldt ook voor opvallende kledingkeuzes waarbij het lichaam wordt ingezet als middel voor identiteitsvorming of zelfpresentatie. Bij het werken met de lichamen van anderen kun je denken aan de verpleging of de verzorging van ouderen en gehandicapten, maar ook aan het werk van bijvoorbeeld professionals in de schoonheidsindustrie of in sportscholen en yogastudio’s. Theorie, methoden van onderzoek en werkwijze Bij het project ‘Lichaamspraktijken’ lezen we studies uit de sociologie en antropologie van het lichaam ter voorbereiding en gebruiken deze om de eigen onderzoeksthema’s vast te stellen en uit te werken. Belangrijke sociologische theorieën als die van Elias, Goffman, Giddens, Bourdieu en Foucault passeren de revue, maar uiteindelijk bepaalt de eigen onderzoeksvraag de keuze voor een specifiek theoretisch kader. Ook de keuze voor de onderzoeksmethoden wordt afgestemd op de eigen vraag, maar over het algemeen ligt een kwalitatief, kleinschalig onderzoek voor de hand. Literatuur ter oriëntatie Om je voor te bereiden op het thema kun je het boek van Chris Shilling lezen, The Body and Social Theory (London: Sage, 2003 second edition). De overige literatuur bestaat uit artikelen en wordt bij het begin van de module bekend gemaakt.
02. DIENST EN WERK – emotionele en esthetische arbeid in de post-Fordistische economie Docent: Marguerite van den Berg (
[email protected]) Dag/tijdstip: Dinsdag 13:00-15:00 uur Locatie: REC-JK B.26 Max. aantal deelnemers: 12 Thematiek Of je nu koffie serveert aan toeristen, ouderen verzorgt, of CEO van Apple bent: een deel van weken in de hedendaagse economie gaat over het inzetten van je ‘zelf’. De zwarte coltruien van Steve Jobs waren onderdeel van het merk Apple en een vriendelijke glimlach kan cruciaal zijn voor tevreden klanten. De meesten van ons werken tegenwoordig in de dienstensector. Daarin is het succesvol balanceren van het persoonlijke en het professionele heel belangrijk. Enerzijds omdat je ‘zelf’ een belangrijk middel is in het werk. Anderzijds omdat veel mensen in hun werk proberen hun ultieme zelf te vinden. Het ideaal is steeds vaker dat werken leuk moet zijn en moet bijdragen aan de ontwikkeling van je authentieke en autonome persoon. Een paar voorbeelden: 1) Voor veel managers is het dragen van een pak en soms een stropdas een manier om zich voor te bereiden op de rol die op het werk van ze wordt verwacht. Kleur (grijs, blauw, wit) en vorm helpen dan een bepaalde rol aan nemen. Of in sociologische termen: ze verrichten esthetische arbeid ter voorbereiding op de interacties op werk. 2) Een deel van het werk in de huidige economie is ‘illegaal’. Bijvoorbeeld omdat de arbeiders geen legale status hebben in Nederland, of omdat het werk zo goedkoper kan volgens de werkgever. Wat betekent zo’n marginalisering voor het zelf van deze werknemers? 3) Veel jonge hoogopgeleide werknemers zijn altijd op zoek naar wat ze ‘echt’ willen, naar hun ‘beste baan’. Ze zoeken naar werk dat perfect aansluit bij hun meest persoonlijke interesses. Sommigen ontwikkelen daarom hun eigen werk in kleine ondernemingen, anderen vragen begeleiding aan een coach om nu te ontdekken wat ze ‘echt willen’. Werkwijze en methoden Wij gaan onderzoek doen naar deze dynamieken: het zoeken van balans tussen het persoonlijke en het professionele. We lezen ter voorbereiding/ sluiten aan bij literatuur van Arlie Hochschild, C. Wright Mills en Linda McDowell en proberen zo meer te begrijpen van wat het betekent als het persoonlijke en het professionele niet meer goed te scheiden zijn. Alle onderzoeksmethoden kunnen, mits ze goed aansluiten bij de onderzoeksvraag. Marguerite van den Berg heeft zelf vooral ervaring met etnografisch onderzoek, kwalitatief interviewen en inhoudsen discoursanalyse. Voor wie? Voor studenten die graag onderzoek willen doen naar wat werken betekent, hoe het voelt om emoties in te zetten voor werk, wat het streven naar zelfrealisatie aan gevolgen heeft, hoe mensen proberen te voldoen aan de esthetische eisen die werken aan hen stelt, en wat marginalisering in het werk van mensen vergt. Aansluiting modules en andere vakken: Dit thema sluit aan op de basis- en verdiepingsmodule Burgerschap, Zorg en Beleid en Cultuursociologie. Voorbeelden van relevante literatuur: Goffman, E. (1959). The presentation of self in everyday life. New York: Anchor books.
Hochschild, A.R. ([1983] 2012). The Managed Heart. Commercialization of Human Feeling. Berkeley: University of California Press. McDowell, L. (2009). Working Bodies. Interactive Service Employment and Workplace Identities. Oxford: Wiley-Blackwell. Muehlebach, A. (2011) On affective labor in Post-Fordist Italy. Cultural Anthropology, 26(1): 5982. Muehlebach, A. (2012). The Moral Neoliberal. Welfare and Citizenship in Italy. Chicago: University of Chicago Press. Sennett, R. (1998). The corrosion of character. The personal consequences of work in the new capitalism. New York: Norton. Warhurst, C., D. Nickson, A. Witz & A.M. Cullen. (2000). Aesthetic Labour in Interactive Service Work: Some Case Study Evidence from the “New” Glasgow. The Service Industries Journal, 20(3): 1-18. Wright Mills, C. (1956 [1951]). White Collar. The American Middle Classes. New York: Oxford University Press.
03. ONGELIJKHEID IN HET ONDERWIJS EN DE ARBEIDSMARKT Docent: Thijs Bol (
[email protected]) Dag/tijdstip: Dinsdag, 11:00-13:00 uur, blok 4 ook vrijdag 11:00-13:00 uur REC C3.07 Locatie: REC-JK B.22 Max. aantal deelnemers: 7 Thematiek In deze bachelorgroep onderzoeken we ongelijkheden in de arbeidsmarkt in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Waarom doen sommige sociale groepen het beter in het onderwijs dan anderen? Wat is de rol van sociale klasse? Wat is de rol van geslacht? En hoe ontstaan er ongelijkheden tussen mensen in de arbeidsmarkt? Waarom verdienen sommige individuen bijvoorbeeld meer dan anderen? Komt dat door hun opleiding? Of door de vaardigheden die ze hebben (skills)? Of is dat eigenlijk hetzelfde? Heeft het misschien iets te maken met het beroep waar ze in werken? Er zijn verschillende ongelijkheden die bestudeerd kunnen worden. Ongelijkheden in bijvoorbeeld het hoogst behaalde opleidingsniveau (waarom gaan sommige mensen studeren en anderen niet?), testscores (waarom doen sommige leerlingen het beter op een test dan anderen?), inkomen (waarom verdienen sommige mensen meer dan anderen?), de hoeveelheid vaardigheden (waarom hebben sommige mensen meer [cognitieve] vaardigheden dan anderen?) of beroep (waarom werken sommige mensen in hogere beroepen dan anderen?) zijn allemaal potentiële uitkomsten die studenten kunnen onderzoeken. De centrale vraag is telkens wat de oorzaken van deze ongelijkheden zijn. Studenten zijn volledig vrij in het uitkiezen van het soort ongelijkheid waar ze in geinteresseerd zijn: of het nu de verschillen tussen etnische groepen, mannen en vrouwen, of ouderen en jongeren (in de arbeidsmarkt) zijn, dat kan allemaal. Methoden van onderzoek In dit bachelor-onderzoek zal primair gebruik gemaakt van kwantitatieve datasets. Er kan bijvoorbeeld landenvergelijkende data gebruikt worden (PISA, PIAAC, ESS), of Nederlandse data (AVO, EBB). Belangrijk is wel dat in deze bachelorgroep de primaire focus ligt op kwantitatieve data-analyse (in SPSS). Het zoeken van geschikte data is een belangrijk onderdeel van de eerste weken. Het is mogelijk om elke databron te gebruiken die je wilt, maar in deze groep wordt alleen kwantitatieve methoden gebruikt 1. Theorie Deze groep staat volledig open wat betreft de theoretische benadering die studenten willen gebruiken. Een voorbeeldvraag kan zijn waarom mensen met een hogere opleiding een hoger inkomen hebben op de arbeidsmarkt. Daar zijn verschillende ideeën over. Klassieke economische theorie stelt dat succes in de arbeidsmarkt een functie is van iemands skills (Becker 1964). Opleidingsniveau is enkel en alleen belangrijk voor het slagen in de arbeidsmarkt omdat het mensen meer skills geeft. Individuen leren in het onderwijs vaardigheden die hun productiever maakt in der arbeidsmarkt. Omdat werkgevers deze productiviteit belonen hebben individuen met een hogere opleiding bijvoorbeeld een hoger loon. Dit argument is beter bekend als de menselijk kapitaal theorie: door deel te nemen aan onderwijs investeren individuen in hun menselijk kapitaal, hun skills (Becker 1964). Meer sociologische theorieën stellen dat een opleiding zich uitbetaalt op de arbeidsmarkt omdat het een uitsluitingsmechanisme is. Bourdieu en Passeron 1
Dat is niet omdat ik kwalitatieve methoden niet nuttig vindt, echter, mijn groep is de enige groep geleid door een “kwantitatief” onderzoeker, en ik wil studenten die zich daar in willen specialiseren voorrang geven.
(1977) beargumenteren bijvoorbeeld dat iemand met een hoog opleidingsniveau het goed doet in de arbeidsmarkt omdat hij of zij een bepaalde mate van cultureel kapitaal heeft, niet omdat deze persoon meer skills heeft. Op een soortgelijke manier stelt Collins (1979) dat individuen met een hoger diploma helemaal niet meer kunnen dan mensen met een lager diploma. Deze twee verklaringen hebben verschillende verwachtingen over de rol van skills: de meer economische theorieën verwachten dat skills de reden is dat mensen met een hoog diploma het goed doen in de arbeidsmarkt, terwijl meer sociologische theorieën de nadruk leggen op andere kenmerken, zoals sociaaleconomische klasse. Soortgelijke theorieën bestaan over ongelijkheden in het onderwijs. Bourdieu en Passeron (1977), stellen dus dat sociale klasse een bepalende rol speelt bij het schoolsucces van kinderen. Het onderwijssysteem is zo ingericht dat kinderen met veel culturaal kapitaal bevoordeeld worden. Onderwijs is, volgens hen, een systeem van sociale reproductie. Andere onderzoekers bestuderen dit ook en vinden soortgelijke effecten (bijv. Boudon 1974). Specifieke onderzoeksvragen Ik kan me goed voorstellen dat bovenstaand verhaal nog onduidelijk is. Daarom wil ik tot slot —en puur ter oriëntatie— een paar onderzoeksvragen formuleren die jullie zouden kunnen gaan onderzoeken in dit bacheloronderzoeksproject. • • • •
Is het effect van skills op het inkomen dat mensen hebben tussen sociale groepen (klassegroepen, etnische groepen, gender), en zo ja, waarom? In hoeverre wordt het inkomensverschil in de arbeidsmarkt tussen mannen en vrouwen verklaard door het beroep waarin ze werken? Wat is de reden dat etnische minderheden het minder goed doen in onderwijs? Wat is de invloed van de grootte van de schoolklas op de prestaties van leerlingen op cognitieve testen?
Relevante websites http://www.oecd.org/site/piaac/ (informatie over data, leuk om te kijken). http://www.oecd.org/site/pisa/ (informatie over data, leuk om te kijken).
Literatuur (puur ter oriëntatie) Barone, Carlo and Herman G. Van de Werfhorst. 2011. “Education, Cognitive Skills and Earnings in Comparative Perspective.” International Sociology 26:483–502. Bills, David. 2003. “Credentials, signals, and screens: Explaining the relationship between schooling and job assignment.” Review of Educational Research 73:441-469. Bol, Thijs. 2013. Why Does Education Pay Off? Dissertatie, Universiteit van Amsterdam. Boudon, Raymond. 1974. Education, opportunity, and social inequality: Changing prospects in western society. Bourdieu, Pierre and Jean-Claude Passeron. 1977. Reproduction in Education, Society and Culture. London: Sage. Brand, Jennie E. and Yu Xie. 2010. “Who Benefits Most from College? Evidence for Negative Selection in Heterogeneous Economic Returns to Higher Education.” American Sociological Review 75:273-302. Card, David. 1999. “The Causal Effect of Schooling on Earnings.” Pp. 1801-1863 in Handbook of Labor Economics, Volume 3, edited by Orley Ashenfelter and David Card. Amsterdam: North Holland. Collins, Randal. 1979. The Credential Society: An historical sociology of education and stratification. New York, NY: Academic Press. Hout, Michael. 2012. “Social and Economic Returns to College Education in the United States.” Annual Review of Sociology 38:10.1-10.22.
Kerckhoff, Alan C., Stephen W. Raudenbush, and Elizabeth Glennie. 2001. “Education, Cognitive Skill, and Labor Force Outcomes.” Sociology of Education 74:1-24. Mayer, Karl-Ulrich and Heike Solga. 2008. Skill Formation. Interdisciplinary and Cross-National Perspectives. New Haven, CT: Cambridge University Press. Shavit, Yossi and Walter Müller. 1998. From School to Work. A Comparative Study of Educational Qualifications and Occupational Destinations. Oxford, UK: Clarendon Press. Spence, Michael. 1973. “Job Market Signaling.” Quarterly Journal of Economics 87:355-374. Thurow, Lester C. 1975. Generating Inequality. London: MacMillan Press. Van de Werfhorst, Herman G. 2011. “Skill and Education Effects on Earnings in 18 Countries: The Role of National Educational Institutions.” Social Science Research 40: 1078–1090. Van de Werfhorst, H.G. & Mijs. J.J.B. (2010). Achievement inequality and the institutional structure of educational systems: A comparative perspective. Annual Review of Sociology, 36, 407-428. Weeden, Kim A. 2002. “Why Do Some Occupations Pay More than Others? Social Closure and Earnings Inequality in the United States.” American Journal of Sociology 108:55-101. Wolbers, Maarten, Paul M. de Graaf, and Wout Ultee. 2001. “Trends in the Occupational Returns to Educational Credentials in the Dutch Labor Market: Changes in Structures and in the Association?” Acta Sociologica 44:5-19.
04. TERUG NAAR IJBURG Docenten: Carolien Bouw (
[email protected]) & Gerben Moerman (
[email protected]) Dag/tijdstip: dinsdag 11:00-13:00 uur, in blok 4 ook donderdag 09:00-11:00 uur zaal B2.08 Locatie: B 2.08 Max. aantal deelnemers: 12 Eind 2002 betrokken de eerste bewoners van IJburg hun huis. Zij waren de pioniers die van deze nieuwe wijk aan de rand van Amsterdam hun thuis moesten zien te maken. De opgespoten eilanden in het IJmeer waren toen nog kale vlakten. De socioloog Tineke Lupi was erbij toen de eerste bewoners de sleutel van hun woning kregen. Zij volgde hen in deze pioniersfase en in 2004 nam ze een enquête af. Wat vinden de bewoners van de buurt? Van de buren? Trekken ze met elkaar op? Identificeren ze zich met IJburg? Voelen ze zich een Amsterdammer? Over haar bevindingen schreef ze Buiten wonen in de stad; De maakbaarheid van IJburg (2008). Inmiddels is IJburg al meer dan tien jaar bewoond. Zo’n 16.000 mensen hebben er hun huis gevonden, er zijn meer dan tien basisscholen gekomen, er zijn winkels, er is een jachthaven, een strand, een kerk en een moskee. Wat betekenen die ontwikkelingen? Zijn mensen tevreden over hun leven op IJburg? Willen ze blijven of willen ze weg? Vinden ze het stadswijk of meer een dorp? Door het onderzoek van Lupi te herhalen willen we zicht krijgen op sociale veranderingen. Zowel in 2013 als 2014 hebben eerstejaars studenten in november, in het kader van Methodologie, enquêtes afgenomen. Net als in Lupi’s studie staan daarin vragen over werk en welzijn, opvoeding en onderwijs, religie, het verenigingsleven en politiek. Bureau Onderzoek en Statistiek (O+S) van de Gemeente Amsterdam werkt mee in dit project en heeft gezorgd voor de steekproef van bewoners. In januari gaan de eerstejaars met de verkregen data aan de slag bij Inleiding Statistiek. In dit bachelor onderzoek nemen jullie het stokje over. Jullie hebben toegang tot alle verzamelde gegevens en gaan die aanvullen met eigen onderzoek. Je kunt, afhankelijk van je onderzoeksvraag, gebruik maken van allerlei methoden, zoals bronnenonderzoek, interviews en (participerende) observaties in de traditie van etnografisch onderzoek. Vorig jaar deden derdejaars onder meer onderzoek naar gescheiden ouders op IJburg, de voetbalclub, de kickboksschool, auto’s en fietsen, gemengd wonen. Er zijn thema’s te over. Je onderzoek zou kunnen gaan over initiatieven als de moestuintjes op braakliggende terreinen of de door vrijwilligers opgezette bibliotheek, de rol van de kerk en de moskee, de overlevingsstrategieën van de middenstand, het moderne gezinsleven, de omgang tussen de bewoners van een straat, de vele kinderen, de tegenstellingen tussen sociale huur en dure koopwoningen en identificatie op de eilanden. IJburg is in zekere zin Amsterdam in zakformaat: zoals O+S in onderzoek vaststelde zijn alle soorten Amsterdamse buurten er te vinden: van de grachtengordel tot Vogelaarwijken. Dat maakt deze wijk zo’n fascinerend onderwerp van onderzoek. Voor meer informatie, zie onze website www.uva.nl/IJburg of www.os.amsterdam.nl.
05. NIEUWE MANIEREN VAN CANNABISGEBRUIK IN AMSTERDAM Docent: Chip Huisman (
[email protected]) Dag/tijdstip: Dinsdag, 11:00-13:00 uur, blok 4 ook vrijdag 11:00-13:00 uur REC JK B.22 Locatie: REC-JK B.26 Max. aantal deelnemers: 7 Dit Bachelorscriptieproject doet in samenwerking met het Bonger Instituut 2 onderzoek naar nieuwe manieren van cannabisgebruik in Amsterdam. Dit vindt plaats binnen het Antenne onderzoek 3. Dit onderzoek is gericht op het in kaart brengen van ontwikkelingen op de drugsmarkt en het middelengebruik binnen Amsterdam. Het is een onderzoek dat sinds 1993 jaarlijks wordt uitgevoerd in samenwerking met Jellinek Preventie. Dit jaar wordt er gekeken naar nieuwe manieren van cannabisgebruik, zoals het gebruik van vaporizers, e-pennen, herbal en synthetische cannabis. Daarnaast is er ook een focus op beleidsveranderingen en de eventuele effecten hiervan. Antenne maakt gebruik van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden. Daarom heeft dit Bachelorscriptieproject ook een Mixed Methods benadering. In nauwe samenwerking met het Bonger Instituut zal er zowel kwantitatieve en kwalitatieve data worden verzameld. Welke kwantitatieve data waar en wanneer worden verzameld, is vastgelegd door het Bonger Instituut. Deze data mag je voor je scriptie gebruiken onder een aantal strikte voorwaarden. Het Bonger Instituut zal training en begeleiding geven op het gebied van de kwantitatieve dataverzameling. Het kwalitatieve deel van de dataverzameling is binnen de kaders van het thema vrij in te vullen. Dus ben je geïnteresseerd in dit thema, vind je een Mixed Methods aanpak interessant en wil je onderzoek doen en praktijkervaring opdoen in samenwerking met een zeer ervaren en gerenommeerd onderzoeksinstituut? Dan is dit project de juiste keuze voor jou.
2 3
www.bonger.nl
http://arils.uva.nl/nl/onderzoek/onderzoeksgroepen/content/bo nger-instituut-voorcriminologie/publicaties/antenne/antenne.html
06. DE KUNSTENAAR EN DE KUNST - over popularisering, kunstenaarschap en de plaats van de kunsten in Nederland Docent: Thomas Franssen (
[email protected]) Dag/tijdstip: Dinsdag 09:00-11:00 uur Locatie: REC-JK B.26 Max. aantal deelnemers: 5 In deze groep verdiepen studenten zich in de positie van de kunsten (in de breedste zin van het woord) in Nederland. De afgelopen decennia is de legitimiteit van kunstsubsidies onder druk komen te staan. Door bezuinigingen op culturele instellingen en het wegvallen van bijvoorbeeld de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK) lijkt de (economische) positie van kunstenaars slechter dan hij al was (Abbing, 2002). Aan de andere kant trekken kunstmusea steeds meer publiek, komen er op alle niveaus meer creatieve en kunstzinnige opleidingen en blijven de prijzen in de kunstmarkt stijgen, met complexe problemen voor het aankoopbeleid van musea als gevolg. Ook vanuit lokale en nationale overheid is er grote interesse in de kunsten. De kunsten worden gezien als motor van de culturele industrie en kunst en kunstenaars hebben een steeds grotere rol in stedelijke vernieuwingsprocessen om sociale cohesie te bewerkstelligen (Trienekens, 2009). Deze paradox van een schijnbare daling van de legitimiteit van kunstsubsidies terwijl de kunsten van alle kanten gevierd en gebruikt worden is een puzzel waar ik zelf dit semester in geïnteresseerd ben. Studenten mogen met hun eigen onderzoeksinteresses binnen dit thema komen en, zowel kwalitatief als met mixed-methods, een empirische strategie ontwikkelen om hun onderzoeksvraag te beantwoorden. Omdat deze groep de meest cultuursociologisch geïnspireerde groep is dit semester is er ook ruimte voor cultuursociologisch onderzoek dat iets verder van dit kernthema afligt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan onderzoek naar culturele consumptie en smaakpatronen en andere thema’s rond de ‘productie van kunst en cultuur’. Van studenten wordt een actieve houding verwacht en veel eigen initiatief en intrinsieke motivatie. Recente beleidsrapporten ter kritische(!) inspiratie: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Cultuur in Beeld (2014) (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2014/12/01/kamerbriefover-rapport-cultuur-in-beeld-2014.html) CBS (2014) Monitor Kunstenaars en Afgestudeerden aan Creatieve Opleidingen. (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2014/12/01/monitorkunstenaars-en-afgestudeeerden-aan-creatieve-opleidingen.html) Literatuur Abbing, H. (2002). Why are artists poor?. University of Chicago Press Economics Books. Abreu, M., Faggian, A., Comunian, R., & McCann, P. (2012). “Life is short, art is long”: the persistent wage gap between Bohemian and non-Bohemian graduates. The Annals of Regional Science, 49(2), 305-321. Alexander, V. D., & Bowler, A. E. (2014). Art at the crossroads: The arts in society and the sociology of art. Poetics, 43, 1-19. Feder, T., & Katz-Gerro, T. (2012). Who benefits from public funding of the performing arts? Comparing the art provision and the hegemony–distinction approaches. Poetics, 40(4), 359381. Hesmondhalgh, D., & Pratt, A. C. (2005). Cultural industries and cultural policy. International journal of cultural policy, 11(1), 1-13. Hesmondhalgh, D., & Baker, S. (2010). ‘A very complicated version of freedom’: Conditions and experiences of creative labour in three cultural industries. Poetics, 38(1), 4-20. Lena, J. C., & Lindemann, D. J. (2014). Who is an artist? New data for an old question. Poetics, 43, 70-85.
Peck, J. (2012). Recreative city: Amsterdam, vehicular ideas and the adaptive spaces of creativity policy. International Journal of Urban and Regional Research, 36(3), 462-485. Steiner, L., & Schneider, L. (2013). The happy artist: an empirical application of the workpreference model. Journal of Cultural Economics, 37(2), 225-246. Trienekens, S. J. (2009). Kunst in het hart van de samenleving: over burgerschap en culturele dynamiek. Amsterdam University Press.
07. PROTESTNETWERKEN Docenten: Justus Uitermark (
[email protected]) & Sander van Haperen (
[email protected]) Dag/tijdstip: dinsdag 11:00-13:00 uur, in blok 4 ook donderdag 09:00-11:00 uur REC C2.04 Locatie: REC-JK B.05 Max. aantal deelnemers: 7 Hoe ontstaan en groeien netwerken in protestgroepen? Die vraag staat centraal in deze bachelor onderzoeksgroep. Dat thema laat zich op allerlei manieren onderzoeken, waartoe je in dit project word uitgedaagd. Binnen het brede thema van protest heb je veel ruimte om je eigen fascinatie te volgen, voor specifieke bewegingen of methoden. Ook in de keuze voor protestvormen en groepen sta je vrij. Waarom sociale bewegingen? In de geschiedenis zien we dat grote veranderingen in samenlevingen gepaard gaan met de verschuiving van macht tussen groepen. Grootschalige protesten naar aanleiding van bijvoorbeeld inkomensongelijk kan ertoe leiden dat de machtsposities van elites onder druk komen te staan. Sociale bewegingen spelen daarbij een belangrijke rol: als aanjagers en voorlopers van protest vormen ze de voorhoede van veranderingen. De opkomst en ontwikkeling van sociale bewegingen is dan ook al lang een fascinatie in de sociologie en er zijn dan ook diverse theorieën die ons helpen te begrijpen hoe protest ontstaat en groeit. De studie naar sociale bewegingen kent een rijke traditie (zeker aan de UvA!) die draait om die centrale vraag. Historische bewegingen zoals die in Amsterdam in de jaren ‘60 en ‘70 bieden in die traditie bijvoorbeeld een schat aan case studies en inzichten in de ontwikkeling van protest. Protest is ook vandaag onverminderd relevant. De afgelopen tijd zijn er over heel de wereld volop protesten, van Occupy en de “Arabische Lente” tot Ferguson en Hong Kong. Ook in Nederland is er protest, bijvoorbeeld in november 2014 onder studenten. Wat voor soort vragen? Recente grootschalige mobilisaties zoals Occupy, vormen aanleiding voor nieuwe fascinerende vragen waar social movement wetenschappers zich mee bezighouden. Hoe is het mogelijk dat een lokaal protest op het Beursplein in Amsterdam zo verdacht veel lijkt op een lokaal protest in New York? Op welke niveau spelen deze protesten zich af, is dat lokaal, stedelijk, landelijk, regionaal, mondiaal? Hoe interacteren online en offline netwerken met elkaar? Hoe wordt gebruik gemaakt van nieuwe technologie zoals sociale media, en is er daardoor iets veranderd? Wat zijn de scheidslijnen binnen bewegingen? Ontstaan deze bewegingen spontaan en explosief, of is er sprake van een meer geleidelijke opbouw en groei? Wie zijn de ‘usual suspects’, de kopstukken die steeds terugkomen bij steeds verschillende protesten? Hoe kunnen bewegingen opkomen zonder een duidelijk gedeeld belang en zonder heldere lijst eisen? Deze greep uit de recente literatuur geeft een indruk van de diversiteit en reikwijdte van het veld. Dit soort vragen zijn evengoed van toepassing op historische bewegingen, zoals Provo, Dolle mina, of de kraakbewegingen. Ook andere disciplines, zoals bestuurskunde, hebben veel aandacht voor netwerken. Zo leeft bijvoorbeeld de gedachte dat actieve burgers in netwerken kunnen participeren samen met overheden en andere maatschappelijke actoren. Wat voor soort methoden? De laatste ontwikkelingen in het veld die we heel interessant vinden draaien om nieuwe methoden van onderzoek zoals netwerkanalyse, die de mogelijkheid bieden om bekende theorieën in nieuw
licht te zien. Er wordt in toenemende mate gebruik gemaakt in de sociale wetenschappen van computational social science (CSS) om antwoorden op vragen te formuleren. Dit soort “Big Data” biedt grote datasets, die meer divers, meer gedetailleerd, en meer toegankelijk zijn – en dat in combinatie met nieuwe methoden zoals netwerkanalyse maken het mogelijk om op nieuwe schaal fenomenen te bestuderen. Ook kwalitatief onderzoek biedt mogelijkheden om netwerken en sociale bewegingen te bestuderen. Je ben in dit project niet gebonden aan ofwel kwantitatieve of kwalitatieve methoden; we moedigen vernieuwende combinaties daarin juist aan. Literatuur (ter oriëntatie) Borge-holthoefer, J., Magdy, W., Darwish, K., & Weber, I. (2015). Content and Network Dynamics Behind Egyptian Political Polarization on Twitter. In Proceedings of the 18th Conference on Computer-Supported Cooperative Work and Social Computing CSCW (pp. 1–30). Braun, R. (2011). The diffusion of racist violence in the Netherlands: Discourse and distance. Journal of Peace Research, 48(6), 753–766. doi:10.1177/0022343311419238 Conover, M. D., Ferrara, E., Menczer, F., & Flammini, A. (2013). The digital evolution of occupy wall street. PloS One, 8(5), e64679. doi:10.1371/journal.pone.0064679 Juris, J. S. (2012). Reflections on #Occupy Everywhere: Social media, public space, and emerging logics of aggregation. American Ethnologist, 39(2), 259–279. doi:10.1111/j.15481425.2012.01362.x Nicholls, W. (2013). The DREAMers : How the Undocumented Youth Movement Transformed the Immigrant Rights Debate. Stanford, California: Stanford University Press. Retrieved from http://search.ebscohost.com/login.aspx?direct=true&db=nlebk&AN=713555&site=ehost-live Tremayne, M. (2014). Anatomy of Protest in the Digital Era: A Network Analysis of Twitter and Occupy Wall Street. Social Movement Studies, 13(1), 110–126. doi:10.1080/14742837.2013.830969 Uitermark, J. (2004). The Co-optation of Squatters in Amsterdam and the Emergence of a Movement Meritocracy : A Critical Reply to Pruijt. International Journal of Urban and Regional Research, 28(September), 687–698. Uitermark, J., & Nicholls, W. (2012). How Local Networks Shape a Global Movement: Comparing Occupy in Amsterdam and Los Angeles. Social Movement Studies, 11(3-4), 295–301. doi:10.1080/14742837.2012.704181 (Borge-holthoefer, Magdy, Darwish, & Weber, 2015; Braun, 2011; Conover, Ferrara, Menczer, & Flammini, 2013; Juris, 2012; Nicholls, 2013; Tremayne, 2014; Uitermark & Nicholls, 2012; Uitermark, 2004)
08. DE BELOTE VAN NABIJHEID – kwalitatief onderzoek naar de decentralisatie van jeugdzorg, arbeidsre-integratie en de ondersteuning van kwetsbare mensen Docent: Loes Verplanke (
[email protected]) Dag/tijdstip: dinsdag 11:00-13:00, in blok 4 ook vrijdag 11:00-13:00 uur REC C2.04 Locatie: REC JK B.22 Max. aantal deelnemers: 5 Per 1 januari a.s. krijgt een grote decentralisatieoperatie haar beslag: in plaats van het rijk zijn dan gemeenten verantwoordelijk voor jeugdzorg, arbeidsre-integratie en de ondersteuning van kwetsbare mensen. Deze ingrijpende decentralisatie hangt samen met de herziening van de verzorgingsstaat die door de economische en financiële crisis in een stroomversnelling is geraakt. Hoewel bezuinigingen dus de aanjager zijn van de ‘ombouw’ van de verzorgingsstaat, is de argumentatie ook inhoudelijk. De ‘oude’ verzorgingsstaat zou mensen passief en claimend maken in plaats van actief en verantwoordelijk. Ook zou de hulpverlening te gespecialiseerd en versnipperd zijn waardoor cliënten in de veelheid van los van elkaar opererende hulpverleners en instanties door de bomen het bos niet meer zien. De herziening van de verzorgingsstaat is gebaseerd op vier principes, waarbij het eerste principe nabijheid - maatgevend is voor de andere drie: • Nabijheid: hulp moet dichtbij de burger komen, aangestuurd door de lokale overheid die ‘dichterbij’ zou staan en met een grotere rol voor het eigen (meer nabije) sociale netwerk. • Zelfredzaamheid: burgers worden gestimuleerd om hun eigen problemen op te lossen, zo nodig met een beroep op hun sociale netwerk. • Wederkerigheid: wie hulp ontvangt, moet ook iets terugdoen. Zo wordt van bijstandsgerechtigden verwacht dat zij in ruil voor hun uitkering (vrijwilligers)werk verrichten. • Generalistisch integraal werken: hét alternatief voor versnippering en ‘schotten’. Breed opgeleide en inzetbare professionals in ‘sociale wijkteams’ moeten door hun integrale aanpak dwarsverbanden leggen tussen beleidsterreinen. In dit bacheloronderzoek onderzoeken we hoe deze principes in de praktijk van een stadsbuurt zijn terug te zien. De focus ligt onder meer op sociale wijkteams en sociale netwerken. Sociale wijkteams geven vorm aan nabijheid van professionals, terwijl sociale netwerken een afspiegeling zijn van nabijheid van buurtbewoners onderling. In een vierjarig onderzoek in drie (kleine, middelgrote en grote) gemeenten onderzoeken we twee nieuwe benaderingen waarin bovenstaande vier principes duidelijk terug te zien zijn: sociale wijkteams en sociale netwerken. Sociale wijkteams geven vorm aan nabijheid van professionals, terwijl sociale netwerken vormgeven aan nabijheid van burgers onderling. Je kunt daarbij denken aan de volgende onderzoeksvragen: • In hoeverre staan ‘generalistische’ hulpverleners inderdaad dichter bij de burger/cliënt? • In hoeverre worden problemen dankzij de generalistische werkwijze in een eerder stadium opgelost (of zelfs voorkomen)? • In hoeverre zijn sociale wijkteams in staat om zelfredzaamheid en wederkerigheid in sociale netwerken te stimuleren? Literatuur ter oriëntatie Om je voor te bereiden op dit thema kun je het boek De affectieve burger. Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid lezen (red. Thomas Kampen, Imrat Verhoeven en Loes Verplanke, 2013, Amsterdam: van Gennep). Het boek kun je ophalen bij Loes Verplanke REC B 6.21.
09. DE ECOLOGISCHE PARTICIPATIESAMENLEVING: burgerschap en gemeenschapsvorming rondom duurzaamheid Docent: Mandy de Wilde (
[email protected]) Dag/tijdstip: maandag 13:00 – 15:00 uur Locatie: REC B 2.09 Max. aantal deelnemers: 8 Duurzaamheid is ‘in’. Ecologisch. Lokaal. Groen. Dit zijn maar enkele bijvoeglijke naamwoorden die tegenwoordig verbonden zijn aan een bepaalde manier van wonen, zorgen, liefhebben, opvoeden, ontspannen en samenleven. Er zijn groene coöperaties zoals Amsterdam Energie, groene datingsites zoals Greensingles.com en groene bottom-up initiatieven zoals stadslandbouw en moestuinen. Vragen die mij bezighouden zijn: hoe gaan mensen relaties aan door middel van dit duurzaam engagement? Welke normen en waarden liggen aan deze relaties ten grondslag? En wat voor gemeenschappen ontstaan daar uit? Een empirische vraag is bijvoorbeeld of we hier te maken hebben met lichte gemeenschappen (Duyvendak en Hurenkamp, 2004), of dat gemeenschappen gebaseerd op duurzaamheid juist zwaar zijn en veel van ons verlangen? Ondertussen heeft ook de overheid duurzaam engagement ontdekt en ondertussen kunnen we wel spreken van een ecologische participatiesamenleving: Het Rijk stimuleert lokale wind en zonneenergie coöperaties, de gemeente Amsterdam (en andere steden) heeft een duurzaamheidsfonds dat onder meer financiering verstrekt aan duurzame initiatieven van burgers en daarnaast gaat er geen maand voorbij of Pakhuis de Zwijger organiseert een interessante avond over de ‘circulaire economie’ waar gelijkgestemden zich verenigingen en nieuwe strategieën bedenken voor een duurzamer gebruik van bijvoorbeeld water en afval. Een empirische vraag is bijvoorbeeld: hoe intervenieert de overheid in het duurzaam engagement van burgers? En tot welk soort burgerschap leidt dit? In deze scriptiewerkgroep nemen we de ecologische participatiesamenleving dus onder de loep. Ik nodig je uit om naar het verschijnsel duurzaamheid te kijken alszijnde een instituut. Het vormt een familie van waarden en normen die de gevoelens, gedachten en handelingen van mensen sturen. Ik bied je geen vastomlijnd onderzoekskader aan. Wel zullen we in de eerste weken gezamenlijk literatuur lezen vanuit de sociologie van de emoties en instituties, zodat je vanuit dat perspectief je eigen onderzoeksinteresses verder kunt ontplooien. Je kunt er uiteindelijk voor kiezen beleidsvertogen te analyseren, alledaagse praktijken (een moestuin, groen opvoeden of een energie coöperatie) te onderzoeken of beide te combineren. Ik ben een betrokken docent, maar ik verwacht ook inzet van je. Ik heb ervaring met het doen van kwalitatief en etnografisch onderzoek en ik begeleid bij voorkeur studenten die ook vanuit die methodologische invalshoek willen werken. Wellicht heb je nu al ideëen met betrekking tot je scriptie onderzoek of vragen naar aanleiding van deze tekst? Ik hoor het graag:
[email protected] Literatuur Aiken, G. (2012) Community transitions to low carbon futures in the Transition Towns Network (TTN). Geography Compass. 6(2): 89-99. Dobson, A. and D. Bell (Eds)(2006) Environmental Citizenship. Cambridge: MIT Press. Duyvendak, J. W. and M. Hurenkamp (2004) Kiezen voor de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Amsterdam: Van Gennep. Duyvendak, J. W. (2011) The politics of home: belonging and nostalgia in Western Europe and the United States. Palgrave Macmillan. Goodwin, J., J.M. Jasper and F. Polletta (Eds)(2009) Passionate politics: Emotions and social movements. University of Chicago Press. Hajer, M. (2007) Het milieu als institutioneel probleem: over liegende gletsjers, pratende bomen en
het gevecht om de aandacht. In: J.W. Duyvendak & M. Otto (red.), Sociale kaart van Nederland, Over maatschappelijke instituties, Amsterdam: Boom Onderwijs, pp. 240-261. Hajer, M. (2011). De energieke samenleving. Op zoek naar een sturingsfilosofie voor een schone economie, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving. Heynen, N. C., Kaika, M., & Swyngedouw, E. (Eds.). (2006) In the nature of cities: urban political ecology and the politics of urban metabolism (Vol. 3). Taylor & Francis US. Hochschild, A. R. (2003). The managed heart: Commercialization of human feeling, With a new afterword. Univ of California Press. Holifield, R., Porter, M., & Walker, G. (Eds.)(2011) Spaces of environmental justice (chapter 3). John Wiley & Sons. Morley, D. (2001) Belongings: place, space and identity in a mediated world. European Journal of Cultural Studies. 4(4): 425-448. Rose, N. (1999). Powers of freedom: Reframing political thought (chapter 5). Cambridge University Press. Shove, E. (2003) Comfort, cleanliness and convenience: The social organization of normality. Oxford: Berg. Sutton, P. W. (2013). The Environment: a sociological introduction (Chapters 3, 7 and 8). Polity Press. Uitermark, J., and Nicholls, W. (2013) From politicization to policing: The rise and decline of new social movements in Amsterdam and Paris. Antipode. 1-22. Wuthnow, R. (1998) Loose connections: Joining together in America's fragmented communities. Cambridge, MA: Harvard University Press.