Auteur Mario Deketelaere - Pascal Mallien - Piet Van Overbeke Advocaten Liedekerke Wolters Waelbroeck Kirkpatrick & Cerfontaine
Onderwerp Strafrechtelijke versus burgerrechtelijke aansprakelijke aansprakelijkheid bij milieuinbreuken
Datum 16 april 2002
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M& D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud.
© M&D Seminars - 1 april 2002
M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
STRAFRECHTELIJKE VERSUS BURGERRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID BIJ MILIEU-INBREUKEN Het burgerlijk aansprakelijkheidsrecht voorziet een onderscheid tussen fout en objectieve aansprakelijkheid. Objectieve aansprakelijkheid is onder andere voorzien onder volgende bepalingen : -
art. 1384, eerste lid BW : de aansprakelijkheid van de bewaarder van een zaak (ook een onroerend goed) door het gebrek dat schade aan derden veroorzaakt;
-
de abnormale burenhinder waarbij er een billijke schadevergoeding moet worden bepaald voor het deel dat het normaal evenwicht tussen eigenaars doorbreekt;
-
de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België waarbij men de verplichting heeft milieuverstoring die men heeft veroorzaakt, te herstellen, zelfs al heeft men geen fout begaan - behoudens welbepaalde uitzonderingen;
-
de aansprakelijkheid van de producent van giftig afval overeenkomstig de wet op het giftig afval van 22 juli 1974 waarbij enkel de objectieve aansprakelijkheid van de producent is behouden geworden bij het hervormen van het Vlaams Afvalstoffendecreet op 20 april 1994;
-
de wet van 10 januari 1977 houdende de wettelijke regeling van de schadeloosstelling, veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater alsmede het Vlaams decreet van 24 januari 1984 houdende de maatregelen inzake het grondwaterbeheer die bij het voorzien van de uitvoeringsbesluiten de wet van 10 januari 1977 zal vervangen;
-
het K.B. van 13 december 1919 dat de wetten coördineert op de mijnen, graverijen en groeven;
-
de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten door middel van leidingen in de wet van 18 juli 1975 op het exploiteren van ondergrondse bergruimten in situ bestemd voor het opslaan van gas;
-
last but not least, de Bodemsaneringsdecreet.
kosten
tot
bodemsanering
overeenkomstig
In het Belgisch strafrecht is er geen objectieve aansprakelijkheid voorzien. aanmerking, doch deze dient voorhanden te zijn.
het
Vlaams
De lichtste fout komt in
De vereiste van opzet wordt meestal als principe gesteld met betrekking tot de misdrijven die zijn opgesomd geworden in het Strafwetboek. Wanneer misdrijven zijn voorzien in het bijzonder strafrecht, geldt de regel dat de kleinste fout, de nalatigheid of onvoorzichtigheid volstaat.
8.1.
De rechtspersoon (art. 5 Strafwetboek)
Sinds het in voege treden van de wet van 4 mei 1999 kunnen in België ook rechtspersonen strafrechtelijk verantwoordelijk worden geacht. De betreffende wet is gepubliceerd geworden in het
B.S. van 22 juni 1999. Overeenkomstig de wet van 31 mei 1961 wordt het derhalve verbindend vanaf de tiende dag na de bekendmaking. Voor feiten gepleegd na 2 juli 1999 kan de rechtspersoon derhalve exclusief strafrechtelijk worden vervolgd. Deze bepaling van art. 5 van het Strafwetboek is geenszins ipso facto van toepassing op het bijzonder strafrecht. Art. 100 van het Strafwetboek bepaalt immers uitdrukkelijk dat het eerste boek van het Strafwetboek slechts van toepassing is op het bijzonder strafrecht “bij gebreke van andersluidende bepalingen in bijzondere wetten en verordeningen”. Het is derhalve goed mogelijk dat het bijzonder strafrecht een wettelijke toerekeningsvorm voorziet ten aanzien van een fysische persoon die de aansprakelijkheid van de rechtspersoon uitsluit. Dit is onder andere het geval voor art. 29ter van de wet op het politieverkeer die de verplichting voorziet voor de natuurlijke persoon die de rechtspersoon in rechte vertegenwoordigt, om de bestuurder van een voertuig op naam van de rechtspersoon kenbaar te maken (zie onuitgegeven vonnis van de Correctionele Rechtbank te Antwerpen, 6c dd. 14 maart 2002 inzake AN.80.96.36-02). De verplichte vermeldingen bij een milieuvergunningsaanvraag of bij aangifte van afvalstoffen aangaande de verantwoordelijke persoon worden geenszins beschouwd als een dergelijke wettelijke toerekeningsvorm. De mogelijkheid bestaat er echter in dat de Vlaamse milieuwetgever dit toekomstgericht zal voorzien. Vermits het Vlaams milieustrafrecht een bijzonder strafrecht is, kan derhalve art. 5 van het Strafwetboek worden uitgesloten en enkel de natuurlijke persoon worden vervolgd. Het strafrechtelijk kunnen vervolgen van de rechtspersoon betekent echter nog niet dat de fysische personen vrijuit gaan. Het tweede lid van art. 5 van het Strafwetboek stelt immers expliciet : “Wanneer de rechtspersoon verantwoordelijk gesteld wordt uitsluitend wegens het optreden van een geïdentificeerde natuurlijke persoon, kan enkel diegene die de zwaarste fout heeft begaan worden veroordeeld. Indien de geïdentificeerde natuurlijke persoon de fout wetens en willens heeft gepleegd, kan hij samen met de verantwoordelijke rechtspersoon worden veroordeeld”.
Bij gebreke van uitsluiting van art. 5 van het Strafwetboek kan het derhalve thans een verweer zijn voor een natuurlijke persoon dat de milieu-inbreuk geenszins wetens en willens door hem is gepleegd geworden. Alsdan kan enkel de rechtspersoon worden vervolgd voor inbreuken na 2 juli 1999. Uiteraard heeft men in het recent verleden getracht om deze rechtsregel ook toe te passen voor feiten die hebben plaatsgevonden vóór 2 juli 1999, verwijzend naar het moeten toepassen van de mildere strafwet overeenkomstig art. 2 van het Strafwetboek en art. 6 van het EVRM. Het Hof van Cassatie heeft echter uitdrukkelijk geoordeeld dat de bepalingen van het tweede lid van art. 5 van het Strafwetboek een nieuwe bevoegdheid of rechtsplegingswet voorziet die geenszins retroactief kan worden toegepast. Voor de vroegere feiten blijft derhalve de vroegere wet gelden. Een bedrijf kan er echter voordeel bij hebben dat geenszins de rechtspersoon wordt gedagvaard, doch wel de natuurlijke persoon. Art. 42 van het Strafwetboek voorziet dat een bijzondere verbeurdverklaring kan worden toegepast :
2
a) op de zaken die het voorwerp van het misdrijf uitmaken, en op die welke gediend hebben of bestemd waren tot het plegen van het misdrijf, wanneer zij eigendom van de veroordeelde zijn; b) op de zaken die uit het misdrijf voorkomen; c) op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf zijn verkregen, op de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld en op de inkomsten uit de belegde voordelen. De winsten van een bedrijf dat de milieuvergunningsvoorwaarden niet naleeft, zouden derhalve kunnen worden verbeurd verklaard als onrechtmatig vermogensvoordeel. Art. 43bis van het Strafwetboek voorziet daarenboven: “Indien de zaken niet kunnen worden gevonden in het vermogen van de veroordeelde, raamt de rechter de geldwaarde en heeft de verbeurdverklaring betrekking op een daarmee overeenstemmend bedrag”.
Hetzelfde art. 43bis voorziet echter in het eerste lid een mildering : bij de eerste twee hypothesen dient de bijzondere verbeurdverklaring te worden uitgesproken. In de derde hypothese, de zogenaamde vermogensvoordelen, kan de strafrechter het uitspreken. Rekening houdende met deze mogelijkheid, kan het derhalve soms belangrijk zijn om de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een natuurlijke persoon te doen primeren op deze van de rechtspersoon. Alsdan zal moeten worden aangetoond dat de geïdentificeerde natuurlijke persoon de zwaarste fout heeft gepleegd en deze enkel kan worden veroordeeld. Het vermogensvoordeel is alsdan niet rechtstreeks uit zijn misdrijf verkregen.
8.2.
De hiërarchische lijn
Zolang er geen wettelijke toerekeningsvorm van aansprakelijkheid is voorzien ten aanzien van één geïdentificeerde natuurlijke persoon, dient men te onderzoeken welke fysische persoon de strafrechtelijke fout heeft begaan binnen het bedrijf. Het is een vaststaand gegeven dat het een teken zou zijn van een strafrechtelijke tekortkoming in hoofde van de afgevaardigde bestuurder dat hij geenszins welbepaalde taken delegeert. Dit onderzoek wordt bijzonder juist weergegeven door politierechter P. MORRENS in een onuitgegeven vonnis van 29 februari 2000 : “Nu de wet vereist dat in concreto zou worden aangetoond welke de strafrechtelijk verantwoordelijke is van de beklaagde, volstaat het niet te bewijzen dat de betrokkene de algemene leiding en toezicht had over het bedrijf. (…) De gedaagde heeft echter wel de plicht om als delegataris behoorlijk toezicht over de werfleider, de productmanager, de veiligheidsmanager enz… uit te voeren en te eisen dat deze regelmatig rapporteren over de resultaten”.
In de bijdrage van Prof. Dr. Ph. TRAEST, naar aanleiding van de XXVe Postuniversitaire Cyclus Willy DELVA 1998-1999 “Rechtspersonen en recht” dd. 27 november 1998 wordt het onderzoek als volgt omschreven: “Op te merken valt dat in de mate dat de wettelijke toets leidt tot een rechtspersoon vanzelfsprekend een bijkomende rechterlijke toetsing zal vereist zijn om uit te maken welke
3
persoon binnen de rechtspersoon uiteindelijk aansprakelijk zal gesteld worden. Het gaat dan in werkelijkheid om een rechterlijke toetsing binnen de wettelijke toerekening”.
In het bijzonder het Hof van Beroep te Antwerpen heeft in ophefmakende arresten eertijds geoordeeld dat sommige beslissingen collectief worden genomen en er derhalve geen individuele strafrechtelijk aansprakelijke kan worden gevonden. Thans kan dit worden opgelost door enkel de rechtspersoon te dagvaarden, te vervolgen of te veroordelen.
8.3.
De milieucoördinator
Hoger werd reeds het wettelijk minimumtakenpakket van de milieucoördinator, omschreven in artikel 3.2.2. van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid, toegelicht. Deze wettelijke taakomschrijving is de hoeksteen voor de juridische positie van de milieucoördinator. Niet-naleving van deze taken zal kunnen leiden tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de milieucoördinator, of hij nu als interne of externe persoon zijn taken vervult. Daarbij mag uiteraard ook niet worden vergeten dat sinds de inwerkingtreding van het Decreet betreffende de bedrijfsinterne Milieuzorg het voor de hand ligt dat wanneer de toezichthoudende overheid controles uitvoert en daarbij overtredingen vaststelt, de milieucoördinator in het bijzonder zal worden "geviseerd", minstens zullen de blikken automatisch op hem/haar worden gericht. Het wettelijk omschreven takenpakket van de milieucoördinator wordt strafrechtelijk gesanctioneerd via artikel 3.8.3.§1 van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid : "Hij die een bepaling van deze titel van het decreet overtreedt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van één maand tot drie jaar en met een geldboete van honderd frank tot tien miljoen frank of met een van deze straffen alleen."
De samenlezing van artikel 3.8.3.en artikel 3.2.2. van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid leidt tot een potentieel monstrueuze aansprakelijkheid van de milieucoördinator …, zodat het gepast is te pleiten voor enige realiteitszin met betrekking tot het strafrechtelijk vervolgingsbeleid. Daarbij moet ook vastgesteld worden dat van de formulering van de strafbaarstelling zelf niet veel rechtsbescherming kan worden verwacht : de plichten zijn zodanig ruim geformuleerd dat er altijd wel enig verwijt aan de milieucoördinator kan worden gemaakt. Het is niet duidelijk of de wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen zal leiden tot een beperking van de aansprakelijkheid van de milieucoördinator. Een eerste evaluatie van de wet van 4 mei 1999 in die optiek valt eerder negatief uit. De eerste rechtspraak met betrekking tot de toepassing van de wet van 4 mei 1999 blijkt aan te geven dat de wet niet de door velen verhoopte - vrijwarende werking biedt aan werknemers - zoals milieucoördinatoren.
8.4.
De veiligheidschef
Het begrip “veiligheidschef” dateert van de ARAB-wetgeving die thans systematisch wordt vervangen door uitvoeringsbesluiten overeenkomstig de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
4
Al naargelang de uit te vaardigen uitvoeringsbesluiten overeenkomstig de Kaderwet van 4 augustus 1996 zal er uiteindelijk een Codex over het welzijn op het werk worden samengesteld, waarvan de inhoudstafel reeds bepaald is bij ministeriële omzendbrief van 28 september 1993, B.S. 5 oktober 1993. Overeenkomstig deze inhoudstafel wordt er een titel II voorzien “Organisatorische structuren” waarbij het eerste hoofdstuk betrekking heeft op “de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk”. Voor bedrijven die behoren tot een groep D (minder dan 20 werknemers) wordt gesteld dat de werkgever zelf de functie van preventieadviseur zal vervullen. Bij grote bedrijven moet er een interne dienst zijn, al dan niet met afdelingen, die onder leiding staat van een preventieadviseur. Naargelang de grootte van het bedrijf dient deze preventieadviseur erkende cursussen te hebben gevolgd en beëindigd. In tegenstelling met de milieucoördinator, wordt de functie van preventieadviseur geenszins strafrechtelijk beteugeld bij een overtreding. De interne dienst die hij leidt, heeft hoofdzakelijk een adviserende taak. Het heeft echter betrekking op de interne veiligheid van het bedrijf met betrekking tot het welzijn van de werknemers. Een aansprakelijkheid van de oude veiligheidschef, thans preventieadviseur, is quasi uitgesloten voor milieu-inbreuken… in het kader van de analyse van de hiërarchische lijn.
8.5.
De veiligheidscoördinator
In het kader van tijdelijke of mobiele bouwplaatsen heeft de welzijnswet van 4 augustus 1996 de tussenkomst voorzien van twee veiligheidscoördinatoren : -
tijdens de uitwerkingsfase van het ontwerp van het bouwwerk; tijdens de verwezenlijking van het bouwwerk.
De functie van de veiligheidscoördinator is omschreven in het K.B. van 25 januari 2001. Nog meer dan bij de preventieadviseur, ligt alhier de nadruk op de veiligheid van de werknemers die actief zijn op een mobiele of tijdelijke bouwplaats. Aansprakelijkheid voor milieu-inbreuken is derhalve niet evident. Wel moet worden opgemerkt dat de meeste bouwbedrijven geenszins verplicht zijn om een milieucoördinator aan te stellen. In het bijzonder bij de verwezenlijking van een bouwwerk waarvan de stedenbouwkundige vergunning gekoppeld is aan de milieuvergunning, heeft de veiligheidscoördinator toch ook de taak om rekening te houden met de VLAREM II-voorschriften. Het door hem op te stellen postinterventiedossier dient hiermee ook rekening te houden. Hoewel de veiligheidscoördinator volkomen kadert binnen de federale wetgeving aangaande het welzijn van werknemers, kan de taakuitoefening zelf van de veiligheidscoördinator verwezenlijking bouwwerk niet losgekoppeld worden van het milieurecht. Een medestrafrechtelijke aansprakelijkheid wegens milieu-inbreuk is derhalve niet uit te sluiten.
5
8.6.
Elk personeelslid
Het loutere feit dat iemand binnen een bedrijf een bepaalde hoedanigheid heeft, bijvoorbeeld als milieucoördinator, als preventieadviseur, als productieverantwoordelijke, kan er nooit toe leiden dat de strafrechter de strafrechtelijke aansprakelijkheid automatisch toewijst aan deze persoon "omwille van zijn hoedanigheid". De zogenaamde wettelijke en/of conventionele toerekening van strafrechtelijke aansprakelijkheid zijn in ons strafrecht - gebaseerd op het schuldprincipe - zonder meer uit den boze … De strafrechter zal steeds moeten onderzoeken en aangeven op basis van welke feitelijke elementen de schuld in hoofde van een bepaalde persoon wordt vastgesteld. Daarbij blijkt het criterium van "invloed" van groot belang te zijn. Dit brengt met zich mee dat specifiek met betrekking tot milieudelicten ieder personeelslid, door wiens schuld een milieuovertreding wordt begaan, strafrechtelijk kan worden vervolgd. Zo zal een milieucoördinator in het kader van een efficiënte taakuitoefening vaak allerhande concrete procedures en draaiboeken uitschrijven, waarbij bepaalde (deel)taken van de milieuzorg worden toebedeeld en opgedragen aan diverse medewerkers van de organisaties (bv. controle van de werking van een bepaald lozingspunt op geregelde tijdstippen door een welbepaalde arbeider). Indien deze personen niet handelen overeenkomstig de regels van de interen procedure (bv. de milieucoördinator niet op de hoogte brengen van een vastgestelde inbreuk) dan stellen zij zich eventueel bloot aan strafrechtelijke vervolging en veroordeling. Het staat immers vast dat zij "invloed" hadden op de voorkoming of het doen ophouden van de strafrechtelijke inbreuk.
8.7.
Mogelijk verschil strafrechtelijke / burgerrechtelijke aansprakelijkheid
Overeenkomstig het aangehaald art. 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet, bestaat de mogelijkheid dat een werknemer geenszins burgerlijk aansprakelijk wordt geacht tengevolge van een milieuinbreuk. Niettegenstaande de immuniteit van art. 18 Arbeidsovereenkomstenwet op burgerlijk vlak, belet dit geenszins de strafrechtelijke vervolging. Sommige minderheidsrechtspraak meent te kunnen stellen dat de strafrechtelijke aansprakelijkheid tot gevolg heeft dat de gevorderde schadevergoeding van de burgerlijke partij, in het kader van de strafprocedure, niet kan worden gepareerd door art. 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet. Overeenkomstig deze minderheidsrechtspraak wordt er derhalve een totaal onderscheid gemaakt tussen burgerlijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid. Deze rechtspraak is echter uitzonderlijk, doch mag niet uit het oog worden verloren.
6