Auteur Eubelius Client Alert www.eubelius.com
Onderwerp De levensverzekering in het erfrecht. Onterving via levensverzekering voorgoed van de baan?
Datum februari 2009
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M&D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars - 2008
M&D CONSULT BVBA Eikelstraat 38 - 9840 DE PINTE Tel. 09/224.31.46 - Fax 09/225.32.17
[email protected] - www.mdseminars.be
Februari 2009
EUBELIUS CLIENT ALERT
DE LEVENSVERZEKERING IN HET ERFRECHT ONTERVING VIA LEVENSVERZEKERING VOORGOED VAN DE BAAN?
In het kader van successieplanningen rijst frequent de vraag of bepaalde erfgenamen kunnen worden onterfd en vaak blijkt men daarbij te denken dat de levensverzekering een uitweg zou kunnen bieden. Het lijdt geen twijfel dat de levensverzekering in het verleden herhaaldelijk voor dit doel werd aangewend, al betrof het zeker geen volkomen waterdichte techniek. In zijn arrest van 26 juni 2008 heeft het Grondwettelijk Hof 1 hieromtrent uitsluitsel willen geven. Het Hof besliste immers tot de ongrondwettelijkheid van artikel 124 van de Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst (hierna de "Wet Landverzekeringsovereenkomsten"), krachtens hetwelk de door de overleden verzekeringsnemer betaalde premies niet aan inbreng of inkorting zijn onderworpen, behalve wanneer en voor zover de betaalde premies kennelijk buiten verhouding staan tot zijn vermogenstoestand. Het staat bijgevolg zo goed als vast dat een onterving via de levensverzekering niet meer mogelijk is, althans niet meer voor zover het een gemengde levensverzekering betreft. Gelet op het belang van deze uitspraak worden hierna de situatie vóór het arrest, evenals het arrest zelf en de precieze draagwijdte ervan, nader toegelicht.
1
Arrest nr. 96/2008 van 26 juni 2008, B.S. 3 september 2008, p. 46098.
Client alert: levensverzekering en erfrecht na arrest Grondwettelijk Hof 26 juni 2008
© Eubelius
1
Februari 2009
1.
Situatie vóór het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008
Voor een goed begrip van de problematiek is het van belang kort een aantal basisprincipes van het Belgische erfrecht, zoals de mechanismen van inbreng en inkorting, te schetsen. De techniek van de inbreng heeft tot doel de gelijkheid tussen de verschillende erfgenamen te waarborgen, zodat elke erfgenaam in principe hetzelfde erfdeel in de nalatenschap zou ontvangen: wat een erfgenaam bij gift onder de levenden van de erflater heeft gekregen, mag hij niet behouden, maar moet hij na het overlijden van de schenker teruggeven aan de nalatenschap, om het samen met de andere erfgenamen te verdelen. De door de wetgever beoogde gelijkheid is echter niet absoluut: binnen de grenzen van het zogenaamde "beschikbaar deel" mag een erflater in een bevoordeling voorzien van door hem aangewezen personen (al dan niet erfgenamen). Deze bevoordeling kan bijvoorbeeld gebeuren via schenkingen onder de levenden (die dan niet als een louter voorschot op erfdeel worden toegekend), maar ook door middel van een testament. Het beschikbaar deel wordt bij wet vastgelegd en varieert (van 25% tot 100%) in functie van het aantal reservataire erfgenamen en hun hoedanigheid. De zogenaamde "reservataire erfgenamen" zijn deze aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent, met name de kinderen, de echtgeno(o)t(e), de wettelijk samenwonende partner en, in sommige gevallen, de ouders van de erflater. Wanneer de erflater aan een persoon meer heeft geschonken dan het beschikbaar deel toeliet, zal door middel van inkorting gezorgd worden dat deze persoon uiteindelijk niet meer ontvangt dan wat de erflater hem kon toebedelen. Via het mechanisme van de inkorting wordt dus de bescherming gegarandeerd van de zogenaamde "reservataire erfgenamen" en wordt een volledige onterving van deze categorie erfgenamen onmogelijk gemaakt. De vraag is hoe deze erfrechtelijke regels en mechanismen zich verhouden tot de premiebetalingen en navolgende uitkeringen in het kader van bijvoorbeeld levensverzekeringen, afgesloten door een erflater in het voordeel van een begunstigde, al dan niet erfgenaam. Zoals aangegeven, wijkt de Wet Landverzekeringsovereenkomsten af van de erfrechtelijke principes
van
inbreng
en
inkorting.
Krachtens
artikel
124
van
de
Wet
Landverzekeringsovereenkomsten kunnen de erfgenamen in principe geen rechten laten gelden op het uit te keren kapitaal en zijn de gestorte premies niet aan inbreng of inkorting onderworpen. De hypothese waarin de betaalde premies kennelijk buiten verhouding staan tot de vermogenstoestand van de erflater, vormt een uitzondering op deze regel.
Client alert: levensverzekering en erfrecht na arrest Grondwettelijk Hof 26 juni 2008
© Eubelius
2
Februari 2009
Wanneer een (reservatair) erfgenaam zich in het verleden gedupeerd achtte ingevolge een levensverzekering die de erflater had afgesloten, moest deze erfgenaam proberen aan te tonen dat de gestorte premies kennelijk buiten verhouding stonden tot de vermogenstoestand van de erflater. Een andere optie bestond erin om de rechtbank te overtuigen van een herkwalificatie van de levensverzekering in een louter spaar- of beleggingsproduct, om de regels van de Wet Landverzekeringsovereenkomsten buiten spel te zetten. Om deze situatie recht te trekken, lag de bal dus altijd in het kamp van de gedupeerde erfgenaam. De juridisch afwijkende behandeling van de levensverzekering werd initieel verantwoord door het feit dat de levensverzekering werd opgevat als een normale daad van voorzorg: ze hield slechts een beperkte verarming van het vermogen in omdat ze gepaard ging met de betaling van periodieke premies van een redelijk bedrag. Gaandeweg bleek dit echter niet langer met de (economische) realiteit overeen te komen, omdat verzekeringsproducten ontaardden in echte spaar- en beleggingsproducten. De erflater kon op die manier grote sommen, zoniet quasivolledige vermogens, aan de nalatenschap onttrekken, zij het niet geheel zonder risico. In de rechtsleer en rechtspraak rees dan ook de vraag of deze afwijkende behandeling nog wel te verantwoorden was.
2.
Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2006
Het Grondwettelijk Hof heeft de gelegenheid gekregen om zich over de grondwettelijkheid van artikel 124 van de Wet Landverzekeringsovereenkomsten uit te spreken, naar aanleiding van de volgende prejudiciële vraag: "Schendt artikel 124 van de wet van 25 juni 1992 op de Landverzekeringsovereenkomst de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat dit artikel ertoe leidt dat, ingeval van een spaarverrichting door de erflater in de vorm van een gemengde levensverzekering, de reserve niet kan worden ingeroepen, ook wanneer het levensverzekeringscontract een technisch anders geformuleerde spaarvorm is, waar indien de spaarinspanning van de erflater veeleer tot uiting was gekomen door de aankoop van effecten of andere spaartegoeden, de reserve wel kan worden ingeroepen, men met andere woorden wel een vordering tot inkorting kan instellen?". De zaak die aanleiding had gegeven tot de procedure voor de verwijzingsrechter, betrof een geval waarin een moeder van drie kinderen een tak-23 levensverzekering had afgesloten, met
Client alert: levensverzekering en erfrecht na arrest Grondwettelijk Hof 26 juni 2008
© Eubelius
3
Februari 2009
een eenmalige premie en twee van de drie kinderen als begunstigden. Het derde kind achtte zich benadeeld door deze schenking, die ingevolge de werking van artikel 124 van de Wet Landverzekeringsovereenkomsten, noch aan inbreng noch aan inkorting onderworpen was. De eerste
rechter
volgde
dit
standpunt
en
besliste
tot
een
herkwalificatie
van
de
verzekeringsovereenkomst, die daardoor niet meer onder de uitzonderingsregel viel, en dienvolgens tot inbreng van het uitgekeerde kapitaal. In beroep stelde de verwijzingsrechter de hiervoor aangehaalde prejudiciële vraag.
Het Grondwettelijk Hof oordeelde als volgt: "Artikel 124 van de wet van 25 juni 1992 op de Landverzekeringsovereenkomst schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het ertoe leidt dat, in geval van een spaarverrichting door de erflater in de vorm van een gemengde levensverzekering, de reserve niet kan worden aangevoerd ten aanzien van het kapitaal."
3.
Precieze draagwijdte van het arrest van het Grondwettelijk Hof
Reeds bij arrest van 26 mei 1999 kwam het Grondwettelijk Hof 2 tot een gelijkaardige analyse omtrent de ongrondwettelijkheid van de Wet Landverzekeringsovereenkomsten in de context van het huwelijksvermogensrecht. De uitspraak van het Hof van 26 juni 2008 in de context van het erfrecht ligt volledig in dezelfde lijn en komt dan ook niet als een verrassing. Door deze uitspraak van het Hof staat het nu zo goed als vast dat de levensverzekering niet langer als een middel tot onterving kan worden gebruikt. Toch dringen enkele nuances en verduidelijkingen zich op.
3.1.
Uit
"Spaarverrichting in de vorm van een gemengde Levensverzekering"
de
uitspraak
blijkt
dat
de
ongrondwettelijkheid
van
artikel
124
van
de
Wet
Landverzekeringsovereenkomsten enkel betrekking heeft op het geval van een "spaarverrichting in de vorm van een gemengde levensverzekering", zodat deze niet voor alle levensverzekeringen geldt.
2
Arrest nr. 54/99 van 26 mei 1999, B.S. 18 augustus 2008, p. 30786.
Client alert: levensverzekering en erfrecht na arrest Grondwettelijk Hof 26 juni 2008
© Eubelius
4
Februari 2009
Diezelfde nuance is ook te vinden in de uitspraak van het arrest van 26 mei 1999, die aanleiding was tot invulling van het begrip "gemengde levensverzekering", waarin voor de verzekeringnemer ook een mogelijkheid bestaat om het uit te keren kapitaal zelf te ontvangen, bijvoorbeeld bij het bereiken van een bepaalde leeftijd. In de rechtsleer maakt men steeds het onderscheid tussen de zogenaamde klassieke, "echte", levensverzekering en de verzekering die in feite een spaarverrichting is, zonder daadwerkelijk alea. Enkel dit laatste type van "verzekering" valt dus ingevolge het arrest van het Grondwettelijk Hof buiten het toepassingsveld van artikel 124 van de Wet Landverzekeringsovereenkomsten.. De rechtsleer hanteert als criterium van onderscheid de vraag of de "verzekering" al dan niet louter risico's dekt, met andere woorden het al dan niet aleatoir karakter ervan. Uit de overwegingen van het Hof komt in ieder geval de voorzorgsgedachte als criterium naar voor, maar een echte definitie van wat moet worden verstaan onder een levensverzekering die is ingegeven door voorzorg, geeft het Hof (begrijpelijkerwijs) niet. Wel kan men voor de aflijning terugvallen op de volgende overwegingen van het Hof: "B.6.3. De gunstregeling die aan de levensverzekering door artikel 124 is verleend (…) was verantwoord door het feit dat de levensverzekering werd opgevat als een normale daad van voorzorg die een beperkte verarming van het vermogen inhield, omdat ze meestal de vorm aannam van de betaling van periodieke premies van een redelijk bedrag. B.6.4.
Thans
is
zulks
evenwel
niet
meer
het
geval.
Sommige
levensverzekeringsproducten zijn echte financiële beleggingsinstrumenten geworden waarbij aanzienlijke spaartegoeden worden gemobiliseerd, met als gevolg dat het voorbehouden gedeelte dat krachtens de wet aan de reservataire erfgenamen dient te worden gewaarborgd, ernstig kan worden aangetast." In
het
licht
van
die
overwegingen
zou
dus
kunnen
worden
geoordeeld
dat
het
uitzonderingsregime van artikel 124 van de Wet Landverzekeringsovereenkomsten nog enkel gerechtvaardigd is voor zover de begunstiging via de levensverzekering (i) wordt verricht vanuit een opzet van voorzorg én (ii) slechts een beperkte verarming van het vermogen van de verzekeringsnemer inhoudt. Uiteraard beperkt dit het toepassingsgebied van artikel 124 van de Wet Landverzekeringsovereenkomsten in zeer sterke mate.
Client alert: levensverzekering en erfrecht na arrest Grondwettelijk Hof 26 juni 2008
© Eubelius
5
Februari 2009
3.2.
Enkel ongrondwettelijk ten aanzien van de inkorting?
Het Hof heeft in zijn dictum enkel van de "reserve" gewaagd en dienvolgens dus enkel de hiermee samenhangende vordering tot inkorting geviseerd, volledig in lijn met de formulering van de prejudiciële vraag. Toch betrof de casus die voor de verwijzingsrechter tot de prejudiciële vraag aanleiding had gegeven, er één van inbreng. Verder valt ook op dat het Grondwettelijk Hof in zijn arrest van 26 juni 2008 de termen inbreng en inkorting niet steeds rigoureus heeft onderscheiden. Ook de term inbreng komt voor in de overwegingen van het Hof, al lijkt het Hof zich er niet formeel over te hebben uitgesproken. Nochtans lijkt het weinig aannemelijk dat wel een schending van de Grondwet zou voorliggen in geval van inkorting en niet in geval van inbreng. Dit zou immers neerkomen op een verschillende behandeling van de reservataire erfgenamen enerzijds en alle andere erfgenamen anderzijds. Tóch is een verschillende benadering van de (on)grondwettelijkheid niet volstrekt uitgesloten: niettegenstaande het principe van de gelijkheid tussen de erfgenamen, dat wordt gegarandeerd via de inbreng, heeft een erflater immers sowieso de mogelijkheid om de plicht tot inbreng uit te sluiten, door de begunstiging niet als een louter voorschot op erfdeel te doen, maar wél zogenaamd "buiten deel". Wanneer een erflater dan opteert voor een begunstiging van een erfgenaam via een levensverzekering, is het mogelijk om hierin, in voorkomend geval, een begunstiging
"buiten
deel"
Landverzekeringsovereenkomsten
te
zien,
waarmee
voorziene
de
uitsluiting
in van
artikel
124
inbreng
van niet
de ipso
Wet facto
onverzoenbaar is. Hoewel het arrest van 26 juni 2008 dus de termen "inbreng" en "inkorting" door elkaar heeft gebruikt, staat in het arrest niet met zoveel woorden dat het Hof artikel 124 van de Wet Landverzekeringsovereenkomsten ook ongrondwettelijk heeft bevonden wat de voorziene uitsluiting van inbreng betreft. Een nieuwe prejudiciële vraag zou hierover desgevallend uitsluitsel kunnen geven.
3.3.
"Kapitaal"
Een volgende belangrijke vraag betreft deze naar het voorwerp van de inkorting: moet men uitgaan van de betaalde premies, of eerder van het aan de begunstigde uitgekeerde kapitaal? In zijn arrest gewaagt het Grondwettelijk Hof, althans in het dispositief, zeer nadrukkelijk van de term "kapitaal". Wellicht is dit een bewuste keuze van het Grondwettelijk Hof, die wij vanuit
Client alert: levensverzekering en erfrecht na arrest Grondwettelijk Hof 26 juni 2008
© Eubelius
6
Februari 2009
juridische en economisch oogpunt kunnen bijtreden. Na zijn eerder arrest van 26 mei 1999 in de materie van het huwelijksvermogensrecht, waar een gelijklopende vraag aan de orde was geweest, was namelijk een hevige discussie ontstaan in de rechtsleer aangaande de omvang van de vergoeding. Enerzijds waren er aanhangers van de stelling dat deze beperkt moest blijven tot de betaalde premies, terwijl anderen anderzijds verdedigden dat wel degelijk voor het uitgekeerde kapitaal moest worden geopteerd. Het komt ons voor dat het Grondwettelijk Hof, door in zijn dictum resoluut te gewagen van "kapitaal", bewust een einde heeft willen maken aan mogelijke discussies omtrent de omvang van de inkorting.
4.
Gevolgen voor de toekomst
Hoewel het arrest van het Grondwettelijk Hof enkel de rechter bindt die de prejudiciële vraag heeft gesteld of die in dezelfde zaak uitspraak doet, zullen ook andere rechters zich in de regel naar dit arrest schikken. Ook notarissen moeten met dit arrest rekening houden. Enerzijds zal de notaris de partijen over deze problematiek moeten inlichten in het kader van zijn adviesplicht. Anderzijds lijkt het aangewezen dat hij, in het kader van de vereffening-verdeling, waar hij als eerste rechter optreedt, de ontwerpstaat van vereffening-verdeling opstelt in conformiteit met het arrest van het Grondwettelijk Hof.. In afwachting van een eventuele wetswijziging, moet er in de toekomst rekening mee worden gehouden dat de levensverzekering niet langer als ontervingstechniek in aanmerking komt. Bij een spaarverrichting in de vorm van een gemengde levensverzekering zal het kapitaal immers aan inkorting onderworpen zijn.
Dit document biedt een algemeen overzicht bij wijze van informatie en kan niet worden beschouwd als juridisch advies. Voor nadere toelichting kan u bij uw Eubelius contactpersoon terecht.
Client alert: levensverzekering en erfrecht na arrest Grondwettelijk Hof 26 juni 2008
© Eubelius
7