Auteur Allen & Overy www.allenovery.com
Onderwerp Recente topics handelsrecht
Datum november 2003
Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M& D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. © M&D Seminars – december 2003
M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 – 9000 GENT TEL 09/224 31 46 – FAX 09/225 32 17 – E-mail:
[email protected] – www.mdseminars.be
U P DAT E A BACKGROUND BRIEFING FROM ALLEN & OVERY
R E C E N T E TO P I C S HANDELSRECHT
A L L E N & O V E RY
I N H O U D S TA F E L
November 2003
WETGEVING Europese executoriale titel in de maak voor snellere inning onbetwiste vorderingen Vanaf 1 januari 2004 kunnen voor onbetwiste vorderingen vonnissen worden geveld die onmiddellijk uitvoerbaar zijn in een andere EU-lidstaat zonder tussenkomst van de rechter van deze lidstaat.
3
Europese Verordening stimuleert concurrentie in automobielsector Een Europese Verordening voerde één jaar geleden een aantal vernieuwingen in die de concurrentie in de automobielsector moeten aanwakkeren.
3
Kruispuntbank Ondernemingen en ondernemingsloketten moeizaam van start Ondernemingen beschikken nu over één uniek identificatienummer bij de Kruispuntbank van Ondernemingen en ondernemingsloketten vormen hun belangrijkste aanspreekpunt.
4
Nieuwe wet elektronische handel In uitvoering van een Europese Richtlijn regelt de Wet van 11 maart 2003 de elektronische handel, online-reclame en andere elektronische diensten.
5
RECHTSPRAAK EEX en bevoegde rechtbank binnen EU voor geschillen inzake contracten en onrechtmatige daad Met de EEX-Verordening, die in werking trad op 1 maart 2002, beoogt de Europesee wetgever de voorspelbaarheid van de rechtspraak inzake rechterlijke bevoegdheid binnen de EU te bevorderen. Bevoegdheidsbetwistingen in geschillen inzake overeenkomsten en onrechtmatige daad blijven hete hangijzers.
6
EEX: uitvoering van vonnis andere EU-lidstaat moet worden geweigerd indien onverenigbaar met vonnis aangezochte staat Een vonnis kan niet uitvoerbaar worden verklaard in een andere EU-lidstaat als het onverenigbaar is met een vonnis geveld in deze andere lidstaat. Dit geldt ook voor strijdige beslissingen in kort geding.
8
RECENTE TOPICS HANDELSRECHT
November 2003
Hof van Justitie waakt over vrije vestiging van vennootschappen binnen de EU Een vennootschap die geldig is opgericht volgens het recht van een EU-lidstaat mag in een andere lidstaat niet het recht worden ontzegd om te contracteren, te procederen en er filialen op te richten.
8
Fraudeurs moeten na faillissement opdraaien voor fictieve kapitaalsverhoging Wie gelden achterhoudt bij fictieve kapitaalsverhoging kan na faillissement vennootschap aansprakelijk worden gesteld voor collectieve schade schuldeisers.
9
Hof van Cassatie: slachtoffer van fraude was zelf nalatig maar moet niet mee opdraaien voor schade Slachtoffer van fraude was zelf onzorgvuldig maar moet toch geen deel van schade dragen omdat bedrog van daders zwaarder weegt.
10
Pandverzilvering zonder toelating rechter enkel bestraft met schadevergoeding Pandhouder die in pand gegeven zaak verkoopt zonder toelating rechter verliest pandrecht niet maar kan veroordeeld worden tot schadevergoeding.
10
Wie vooruit moet betalen kan dit weigeren als vaststaat dat wederpartij niet meer zal presteren Wie contractueel vooruit moet betalen, kan zich niet verschuilen achter de wanprestatie van wederpartij, tenzij vaststaat dat deze laatste in gebreke zal blijven ingevolge faillissement.
11
CASUS Belgische vennootschap die mee insolvabiliteit van Nederlandse vennootschap organiseerde moet schuldeiser betalen Een Belgische vennootschap die mee de insolvabiliteit organiseerde van een Nederlandse vennootschap wier activa onrechtmatig door de Belgische vennootschap werden binnengehaald, werd veroordeeld om de schulden van de insolvabele vennootschap te betalen.
11
INTERESTEN Wet betalingsachterstand handelstransacties – Deposito- en Consignatiekas – wettelijke interesten
2
ALLEN & OVERY
12
November 2003
RECENTE TOPICS HANDELSRECHT
WETGEVING
EUROPESE EXECUTORIALE TITEL IN DE MAAK VOOR SNELLERE INNING ONBETWISTE VORDERINGEN
Een voorstel van Verordening van de Europese Raad, inmiddels goedgekeurd door de Commissie en door het Europees Parlement na enkele wijzigingen, voorziet de invoering van een Europese “executoriale titel” op 1 januari 2004. Voor niet betwiste vorderingen zal een vonnis uitgesproken in een lidstaat onder bepaalde voorwaarden voortaan uitvoerbaar zijn in gans de EU zonder dat het gerecht van de plaats van uitvoering moet tussenkomen (door het licht op groen te zetten in een “exequatur” dan wel de tenuitvoerlegging van het buitenlands vonnis te weigeren). Hetzelfde zal gelden voor authentieke (o.a. notariële) akten. De onmiddellijke uitvoerbaarheid zal mogelijk zijn in burgerlijke en handelszaken, zij het met een hele reeks uitzonderingen. Ze geldt niet in fiscale of douanezaken, administratiefrechtelijke zaken, faillissementen en soortgelijke procedures, sociale zekerheid, arbitrage, en evenmin in een aantal familierechtelijke zaken (staat van personen, huwelijksgoederenrecht, erfenissen en testamenten). Om in aanmerking te komen moet het gaan om een niet betwiste vordering, doordat de debiteur ze erkend heeft (voor de rechter of in een authentieke akte) of doordat hij zich voor het gerecht niet verweerd heeft of verstek liet gaan. Verder moet het vonnis definitief zijn (“kracht van gewijsde” hebben) en moet het aan een aantal minimum normen beantwoorden inzake de rechten van verdediging en de betekening en kennisgeving van de stukken. Zijn deze voorwaarden vervuld, dan kan het gerecht dat de beslissing velde ze als “Europese executoriale titel” waarmerken. Voor authentieke akten gebeurt hetzelfde door de instantie die de akte verleende (bv. de notaris). Het is mogelijk de waarmerking slechts voor een deel van de beslissing te verlenen, of enkel – bij beslissingen die nog niet definitief zijn – voor bewarende maatregelen.
De nieuwe procedure zal de uitvoering van vonnissen en authentieke titels binnen de EU aanzienlijk vereenvoudigen doordat de tussenkomst van het gerecht van de plaats van uitvoering niet meer nodig is, zodat kosten en tijd gespaard worden. Ook zal de vertaling van de stukken grotendeels overbodig worden door gebruik te maken van meertalige standaardformulieren. Volgens het voorstel van Verordening is de Europese executoriale titel mogelijk vanaf 1 januari 2004 voor vorderingen die zijn ingesteld, en authentieke akten die zijn verleden, na deze datum. De gevolgen voor de intracommunautaire inning van vorderingen zijn niet te onderschatten.
EUROPESE VERORDENING STIMULEERT CONCURRENTIE IN AUTOMOBIELSECTOR
Een Europese Verordening die één jaar geleden, op 1 oktober 2002, in werking trad moet de concurrentie in de automobielsector aanscherpen. Constructeurs mogen in de zg. “verticale overeenkomsten” sommige beperkingen en verplichtingen niet langer opleggen aan hun verdelers. Een opvallende innovatie is het doorbreken van het systeem van exclusieve merkverdelers. Voortaan kan een autoconstructeur zijn dealers niet meer verbieden om ook andere merken te vertegenwoordigen. De constructeur kan hoogstens eisen dat voor zijn merk een afzonderlijk gedeelte van de showroom wordt voorbehouden om verwarring met andere merken te vermijden. In alle distributienetten moeten voortaan dus “multimerkverdelers” worden toegelaten. Verder zijn autoconstructeurs voortaan verplicht om te kiezen tussen een “exclusief” en een “selectief” systeem bij de opbouw van hun distributienet. Bij exclusieve distributie wordt aan elke distributeur een bepaald territorium toegewezen buiten hetwelk niet actief aan klantenwerving mag worden gedaan (enkel “passief” verkopen als de klant het initiatief neemt). Binnen zijn sector mag de exclusieve distributeur voortaan aan gelijk welke afnemer leveren, ook aan grootwarenhuizen en aan wederverkopers “alle
ALLEN & OVERY
3
RECENTE TOPICS HANDELSRECHT
merken” buiten het officiële netwerk. In een systeem van selectieve distributie wordt het netwerk niet opgebouwd op basis van territoriale afbakening doch op basis van kwantitatieve en kwalitatieve criteria, en in dat geval mag aan de distributeurs nog wel verbod worden opgelegd om aan niet erkende verdelers buiten het officiële netwerk te leveren. Selectieve distributie sluit echter elke territoriale beperking uit: de combinatie van territoriale exclusiviteit en selectieve distributie is voortaan uit den boze. Vanaf 1 oktober 2005 worden de concurrentiemogelijkheden voor de verdelers binnen een selectief distributienet nog verruimd: deze distributeurs zullen dan binnen de EU vrij bijkomende vestigingen kunnen openen, zonder toelating van de constructeur. De dienst na verkoop wordt losgekoppeld van de verkoopactiviteit. Distributeurs moeten voortaan de keuze hebben om zelf de dienst na verkoop te verzorgen of deze uit te besteden aan erkende herstellers. De Verordening van 2002 schudt de concurrentieregels binnen de automobielsector door elkaar, en zorgde daarom voor onrust zowel bij de constructeurs als bij de distributeurs.
KRUISPUNTBANK ONDERNEMINGEN EN ONDERNEMINGSLOKETTEN MOEIZAAM VAN START
In het kader van administratieve vereenvoudiging en “e-government” werd de Kruispuntbank voor Onder nemingen (KBO) opgericht om de identificatiegegevens van ondernemingen centraal en elektronisch op te slaan. De nieuwe Wet van 16 januari 2003 trad grotendeels in werking op 1 juli 2003, doch het systeem functioneert nog niet vlekkeloos. Voor taan zijn alle ondernemingen (zowel handelsvennootschappen als handelaars onder persoonlijke naam) bij de KBO geregistreerd onder een uniek ondernemingsnummer. Ondernemingen moeten voortaan slechts éénmaal, bij de inschrijving in de KBO, hun gegevens meedelen. Daarna kunnen de administraties aan de hand van het
4
ALLEN & OVERY
November 2003
ondernemingsnummer alle gegevens opvragen bij de KBO. Het ondernemingsnummer vervangt het handelsregisternummer, het BTW-nummer, het zg. “nationaal nummer” (RPR-nummer) en op termijn ook het RSZ-nummer. Het bestaat uit tien cijfers beginnend met een 0 of een 1 (voor bestaande ondernemingen: het huidig BTW-nummer voorafgegaan door een 0). Het ondernemingsnummer geldt meteen voor het hele land zodat, bij verplaatsing of opening van een vestiging, er niet telkens een nieuwe inschrijving in elk arrondissement nodig is. Wel wordt voortaan een vestigingseenheidsnummer toegekend (naast het ondernemingsnummer) voor elke vestiging (elk adres) waar de onderneming actief is. Eén der grote innovaties zijn de ondernemingsloketten, die het belangrijkste aanspreekpunt voor de ondernemingen worden. Het gaat niet om overheidsdiensten doch om erkende VZW’s opgericht op initiatief van werkgeversof zelfstandigenorganisaties, van sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen en van de Kamers van Koophandel en Nijverheid. De handelsregisters in hun huidige vorm zijn afgeschaft evenals de Kamers van Ambachten en Neringen. Voortaan staan de ondernemingsloketten in voor de inschrijving van ondernemingen in de KBO, en voor latere wijzigingen en doorhalingen alsook voor de controle op bepaalde toegangsvoorwaarden voor handelsen ambachtsondernemingen (ondernemingsvaardigheden, beroepsattesten e.d.). Vennootschappen moeten, via de notaris, nog steeds op de griffie van de Rechtbank van Koophandel hun oprichtingsakte neerleggen voor publicatie in het Belgisch Staatsblad. Hetzelfde geldt voor elke statutenwijziging die moet gepubliceerd worden. Bij de neerlegging van de oprichtingsakte wordt de nieuwe vennootschap meteen ingeschreven in het rechtspersonenregister (RPR) dat een onderdeel is van de KBO, doch het ondernemingsnummer wordt pas definitief toegekend en geactiveerd door een ondernemingsloket dat eerst nagaat of de betrokkene voldoet aan de voorwaarden inzake beroepsbekwaamheid. Ook natuurlijke personen (handelaars) moeten zich vóór de aanvang van hun activiteit inschrijven bij de KBO, via een ondernemingsloket naar keuze, om zo hun ondernemingsnummer te krijgen.
November 2003
RECENTE TOPICS HANDELSRECHT
Het handelsregister (evenals het ambachtsregister) werd in zijn oude vorm afgeschaft. Sedert 1 juli 2003 is het handelsregister geen afzonderlijk bestand meer, doch een onderdeel (deel-databank) van de KBO met alle gegevens betreffende handelsondernemingen die worden ingegeven en gewijzigd via de ondernemingsloketten. Het elektronisch bestand van de KBO kan steeds worden geraadpleegd (sommige gegevens enkel na speciale machtiging). Alle ondernemingen moeten voortaan op alle officiële documenten (akten, facturen, orders, dagvaardingen e.d.) hun ondernemingsnummer vermelden, ter vervanging van het vroegere handelsregisternummer en BTW-nummer. Voor deze omschakeling hebben de ondernemingen de tijd tot 1 januari 2005. De KBO en de ondernemingsloketten zijn sedert 1 juli 2003 operationeel, doch alles loopt nog niet op wieltjes. Waar het de bedoeling is om alle inschrijvingen en andere verrichtingen elektronisch te doen, moeten sommige stappen nu nog manueel gebeuren omdat het informaticasysteem van de KBO niet op punt staat. Startende ondernemingen moeten voorlopig een afzonderlijke aanvraag doen bij de BTW in afwachting dat ook dit kan via het ondernemingsloket. Pas als de omschakeling volledig rond is (tegen 1 januari 2005?) zal de administratieve rompslomp voor ondernemingen tot een minimum herleid zijn, en zal één bezoek aan een ondernemingsloket volstaan om alle formaliteiten bij de verschillende administraties (voorlopig met uitzondering van de RSZ) in orde te brengen. Afwachten of dit principe van “one stop shopping” binnen afzienbare tijd inderdaad werkelijkheid wordt.
NIEUWE WET ELEKTRONISCHE HANDEL
In de “Update” van juni 2002 werd het wetsontwerp van 30 november 2001 besproken dat de Europese Richtlijn Elektronische Handel van 8 juni 2000 moest omzetten in Belgisch recht. Bijna 14 maanden na de
in de Richtlijn voorziene uiterste datum voor omzetting, werd in België op 11 maart 2003 de Wet betreffende de “diensten van de informatiemaatschappij” afgekondigd. De wet trad in werking op 27 maart 2003 en regelt alle diensten die tegen vergoeding, langs elektronische weg en op individueel verzoek van de afnemer verricht worden, zoals elektronische handel, online-reclame en hosting. Centraal staan de beginselen van de vrije vestiging en het vrij verrichten van diensten. Het uitoefenen van online-activiteiten vereist geen voorafgaande vergunning, en ook elektronische dienstverleners uit andere EU-lidstaten mogen in België vrij hun diensten aanbieden. Wel kunnen ter bescherming van de openbare orde, de volksgezondheid en de belangen van de consument beperkingen worden opgelegd. Anderzijds legt de wet een zeer ruime informatie- en transparantieverplichting op. De elektronische dienstverlener dient de afnemers onder andere duidelijk zijn naam en adres en andere persoonlijke gegevens te verstrekken, alsmede de door hem gehanteerde prijzen, de technische stappen en de taal voor het af te sluiten contract, de mogelijkheid tot correctie van invoerfouten. De dienstverlener moet langs elektronische weg de ontvangst van de order bevestigen. Elektronische reclame is aan een bijzondere regeling onderworpen. Online-publiciteit moet duidelijk de vermelding “reclame” dragen, en de toezending ervan via elektronische post is enkel toegelaten mits voorafgaande en uitdrukkelijke toestemming van de geadresseerde die te allen tijde de stopzetting moet kunnen eisen. Contracten kunnen voortaan langs elektronische weg worden gesloten mits er een “geschrift” is toegankelijk voor latere raadpleging, zij het enkel elektronisch, en mits er kan gewerkt worden met een elektronische handtekening volgens de Wet van 9 juli 2001 (zie de “Update” van januari 2002). Voor sommige categorieën van contracten blijft een geschreven document vereist: contracten betreffende onroerende rechten of verkoop van onroerende goederen (huurcontracten kunnen echter wèl elektronisch), contracten waar voor de tussenkomst van de rechtbank of andere instanties (bv. een notaris) is
ALLEN & OVERY
5
RECENTE TOPICS HANDELSRECHT
voorgeschreven, contracten voor persoonlijke en zakelijke zekerheden gesteld door personen buiten hun beroepsactiviteit en contracten betreffende erfrecht of familierecht. De diensten van elektronische tussenpersonen, zoals elektronische “doorgeefluiken” (“mere conduit”) of host-diensten moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen. De wet regelt de procedures om misbruiken en onwettige activiteiten op te sporen, vast te stellen en te bestraffen. Op inbreuken staan geldboeten, gaande van 1 250 tot 250 000 EUR (opcentiemen inbegrepen). Ook is een vordering tot staking mogelijk bij de Voorzitter van de rechtbank. Met de wet van 11 maart 2003 beschikt België, met enige vertraging, eindelijk over een wettelijk kader voor de elektronische handel.
l
November 2003
In maart 2001 moest de Rechtbank van Koophandel te Gent zich uitspreken over de vordering die een Gentse juwelier had ingesteld tegen een Duitse vennootschap die handelde voor een bekende Zwitserse fabrikant van uurwerken en juwelen. De juwelier eiste van de Duitse vennootschap schadevergoeding wegens contractbreuk omdat zij hem het alleenverkooprecht zou hebben toegezegd doch hieraan geen verder gevolg had gegeven. De tegenpartij stelde dat er weliswaar onderhandelingen waren geweest doch dat er nooit een overeenkomst tot stand was gekomen. Eén van de twistpunten was de territoriale bevoegdheid van de Gentse rechtbank. Deze besliste dat er van een volwaardige overeenkomst nog geen sprake was maar dat zij toch bevoegd was op grond van artikel 5, 1° EEX-Verdrag omdat hieronder ook geschillen zouden vallen over handelingen in de precontractuele fase, terwijl de vermeende overeenkomst diende uitgevoerd in Gent.
RECHTSPRAAK
EEX EN BEVOEGDE RECHTBANK BINNEN EU VOOR GESCHILLEN INZAKE CONTRACTEN EN ONRECHTMATIGE DAAD
Voor de bevoegdheid van de rechtbanken in burgerlijke en handelszaken bij grensoverschrijdende geschillen in de EU, is de EEX-Verordening in de plaats gekomen van het EEX-Verdrag van 1968, voor rechtsgedingen aangevat na 1 maart 2002. Ook na 1 maart 2002 blijft de rechtspraak betreffende “‘oude” bevoegdheidsgeschillen onder het EEXVerdrag, actueel. Hete hangijzers zijn nog steeds artikel 5, 1° en artikel 5, 3° EEX-Verdrag (thans EEX-Verordening). Voor verbintenissen uit overeenkomst is bevoegd: het gerecht van de plaats waar de verbintenis, voorwerp van het geschil, is of dient uitgevoerd (artikel 5, 1° EEXVerdrag). Voor verbintenissen uit onrechtmatige daad is de bevoegde rechtbank deze van de plaats waar het schadebrengende feit zich situeert (artikel 5, 3° EEX-Verdrag).
6
ALLEN & OVERY
De vraag naar de bevoegde rechtbank voor geschillen voortvloeiend uit afgebroken onderhandelingen bleef omstreden totdat het Europees Hof van Justitie in een arrest van 17 september 2002 een einde stelde aan deze discussie. Een Italiaans bedrijf verweet een Duits machinefabriek niet loyaal gehandeld te hebben bij onderhandelingen en onrechtmatig geweigerd te hebben een gietinstallatie te verkopen. Het Italiaanse bedrijf eiste voor de rechtbank te Perugia schadevergoeding van de Duitse fabrikant op grond van diens precontractuele aansprakelijkheid. In antwoord op een prejudiciële vraag van de Italiaanse rechter antwoordde het Hof van Justitie dat artikel 5, 1° EEX enkel geldt voor verbintenissen uit overeenkomst (zijnde een vrijwillig aangegane verbintenis) en dat de fouten begaan tijdens de precontractuele fase hier niet onder vallen en integendeel een onrechtmatige daad uitmaken zodat artikel 5, 3° EEX van toepassing is. Daar de geclaimde schade zich had voorgedaan in de zetel van het Italiaanse bedrijf te Perugia, was de Italiaanse rechter bevoegd.
November 2003
l
l
RECENTE TOPICS HANDELSRECHT
Op 1 oktober 2002 moest het Europees Hof van Justitie zich uitspreken over een prejudiciële vraag van het Oostenrijkse Oberste Gerichtshof naar aanleiding van een geschil aanhangig gemaakt door een Oostenrijkse consumentenvereniging. Deze eiste dat een Duitse handelaar verbod werd opgelegd om in Oostenrijk omstreden contractvoorwaarden te bedingen. Aangezien het ging om een preventieve actie om een onrechtmatige daad van de Duitse handelaar te beletten, vroeg de Oostenrijkse rechter zich af of hij wel bevoegd was aangezien het toen nog geldende EEXVerdrag (artikel 5, 3°) enkel verwees naar het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Het Hof van Justitie besliste dat artikel 5, 3° EEX-Verdrag ook gold voor vorderingen ter preventie van een dreigende onrechtmatige daad omdat het onlogisch zou zijn een vordering uit te sluiten die precies beoogt een schadeverwekkend feit te voorkomen. Het arrest van het Hof van Justitie sluit aldus aan bij het nieuwe artikel 5, 3° EEX-Verordening dat uitdrukkelijk verwijst naar het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Een ander twistpunt is de vraag of de bevoegdheidsregels van artikel 5 EEX ook gelden voor voorlopige maatregelen gevorderd voor de kortgedingrechter. Op 22 januari 2001 beantwoordde de Voorzitter van de Kortrijkse Rechtbank van Koophandel deze vraag positief in een kort geding aangespannen door een Belgische schoenenhandelaar tegen zijn Nederlandse leverancier om deze laatste tot levering te dwingen. De Nederlandse leverancier riep tevergeefs de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in op grond van zijn algemene verkoopvoorwaarden die echter niet geldig bedongen waren. Waar de Rechtbank van Koophandel te Kortrijk (plaats van levering) bevoegd was voor het bodemgeschil, oordeelde de Voorzitter van deze rechtbank dat hij op grond van artikel 5, 1° EEX eveneens bevoegd was om als kortgedingrechter voorlopige maatregelen te bevelen. De EEX-regels gelden inderdaad “ongeacht de aard van het gerecht”.
l
In een opmerkelijk arrest van 6 juni 2002 verklaarde het Hof van Beroep te Brussel zich bevoegd in een kort geding in de rand van de zaak Dutroux. Een Duitse radio- en televisiezender voelde zich aangetast in zijn eer en goede naam door een in Frankrijk uitgegeven boek dat de zender in verband bracht met pedofiele netwerken. De uitgeverij en de auteurs, die mee gedagvaard waren, wierpen tevergeefs op dat de Franse rechtbanken bevoegd waren. Het Brusselse Hof van Beroep oordeelde dat de Belgische rechtbank, en dus ook de kortgedingrechter, bevoegd was op grond van artikel 5, 3° EEX daar België de plaats was waar het (beweerde) schadeverwekkend feit zich had voorgedaan. Geheel in de lijn van de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie wees de Brusselse rechter erop dat bij schade aangericht door publicaties of persberichten verspreid in meerdere landen, de rechtbanken van al deze lidstaten bevoegd zijn als plaats waar de schade zich heeft voorgedaan. Het bewuste boek was onder andere verspreid in België.
l
In onze vorige “Update” van maart 2003 werd gewezen op de verfijning die de EEXVerordening heeft ingebouwd in artikel 5, 1°: voor de internationale koop en verkoop van roerende goederen geldt als “plaats van uitvoering” voortaan de plaats van levering, tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Op 4 december 2002 deed de Rechtbank van Koophandel te Hasselt uitspraak in een vordering van een Belgische verkoper die aan een koper in Nederland geleverd had. De facturen waren betaalbaar in de vestiging van de verkoper in Tessenderlo, zodat de vraag rees of dit diende beschouwd als een afwijkende overeenkomst omtrent de “plaats van uitvoering”: vervangt de “plaats van betaling” de “plaats van levering”? In haar vonnis van 4 december 2002 beantwoordde de Rechtbank van Koophandel te Hasselt deze vraag negatief op grond van de redenering dat de rechtbank van de effectieve plaats van levering bevoegd is tenzij partijen omtrent een andere plaats van lever ing zouden zijn overeengekomen. Hierdoor week de Rechtbank van Koophandel
ALLEN & OVERY
7
RECENTE TOPICS HANDELSRECHT
te Hasselt af van haar vroegere rechtspraak (twee vonnissen van 15 mei 2002 – zie “Update” van maart 2003, blz. 8) waarin de overeengekomen plaats van betaling wèl werd aanzien als een afwijkende overeenkomst omtrent de “plaats van uitvoering”. Het ziet er naar uit dat de “plaats van uitvoering” voor interpretatieproblemen zal blijven zorgen.
EEX: UITVOERING VAN VONNIS ANDERE EU-LIDSTAAT MOET WORDEN
November 2003
belang of het gaat om beslissingen in kort geding dan wel om vonnissen ten gronde, en evenmin of de tegenstelling betrekking heeft op de grond van de zaak dan wel op procedurekwesties (in dit geval een verschillende beoordeling van de “spoedeisendheid”). Uitgangspunt van de EEX-regels is, dat de maatschappelijke orde van een lidstaat automatisch verstoord wordt indien partijen zich op twee tegenstrijdige beslissingen zouden kunnen beroepen. De rechter die verzocht wordt om dergelijke beslissing van een andere lidstaat uitvoerbaar te verklaren, is verplicht dit te weigeren.
GEWEIGERD INDIEN ONVERENIGBAAR MET VONNIS AANGEZOCHTE STAAT
Een Italiaanse fabrikant van leren meubels met de merknaam “Longlife” had een exclusieve verdeler in Duitsland. Deze laatste verbrak de relatie doch bleef verder publiciteit voeren onder het merk. De Italiaanse fabrikant stapte naar de kortgedingrechter van Koblenz om deze praktijk te laten verbieden, doch de Duitse rechter wees de vordering af bij gebrek aan spoedeisendheid. Inmiddels had de Italiaanse fabrikant een soortgelijk verzoek ingediend bij de kortgedingrechter in Bari. Deze beoordeelde het spoedeisend belang anders dan zijn Duitse collega en legde de Duitse firma verbod op om de merknaam “Longlife” nog te gebruiken. De Italiaanse fabrikant wenste het Italiaanse vonnis uitvoerbaar te laten verklaren in Duitsland doch het Oberlandesgericht weigerde het exequatur omdat de Italiaanse beslissing onverenigbaar was met het vonnis van Koblenz dat het gevraagde verbod had afgewezen. Volgens artikel 27, 3° EEX-Verdrag (thans artikel 34, 3° EEX-Verordening) kan een vonnis van een andere EU-lidstaat niet erkend worden indien het onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat (Duitsland) gegeven beslissing. In antwoord op een vraag van het Bundesgerichtshof verklaarde het Europees Hof van Justitie, in een arrest van 6 juni 2002, dat de Duitse rechter terecht had geweigerd het Italiaans vonnis uitvoerbaar te verklaren. Uitspraken geveld in verschillende lidstaten zijn onverenigbaar als zij rechtsgevolgen hebben die elkaar uitsluiten. Hierbij is het van geen
8
ALLEN & OVERY
De gunstige uitspraak van de Italiaanse kortgedingrechter bleek dus een Pyrrusoverwinning te zijn voor de Italiaanse fabrikant die zijn gelijk zal moeten halen voor de bodemrechter.
HOF VAN JUSTITIE WAAKT OVER VRIJE V E S T I G I N G VA N V E N N O OT S C H A P P E N BINNEN DE EU
Vaak worden vennootschappen opgericht in één lidstaat terwijl hun effectieve bedrijfsleiding en commerciële belangen gelegen zijn in een andere lidstaat of naar daar worden overgebracht. Dit geeft aanleiding tot betwistingen over de “nationaliteit” van de vennootschap: wordt hun bevoegdheid om te contracteren, te procederen en filialen op te richten bepaald door het recht van de lidstaat van de statutaire zetel, dan wel door het recht van de “werkelijke zetel”? Binnen de Europese Unie bestaan twee strekkingen. In sommige lidstaten (zoals Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken) wordt de incorporatieleer gevolgd, die wil dat de vennootschap beheerst wordt door het recht van de staat waar ze is opgericht. Andere lidstaten (zoals België, Duitsland en Frankrijk) volgen de “werkelijke zetel-leer” die de voorkeur geeft aan het recht van de staat waar het feitelijk beslissingscentrum (de “werkelijke zetel”) zich bevindt. Het Hof van Justitie is deze laatste strekking niet gunstig gezind, althans voor zover zij in conflict komt met het recht van vrije vestiging van vennootschappen dat ingeschreven is in de artikelen 43 en 48 van het EEG-Verdrag.
November 2003
l
RECENTE TOPICS HANDELSRECHT
De vennootschap Überseering BV was opgericht in Nederland met statutaire zetel in Nederland. Nadien kwamen alle aandelen in handen van twee Duitsers wonende in Düsseldorf. Naar aanleiding van een commercieel geschil dagvaardde Überseering een Duitse vennootschap voor de Duitse rechtbank. Deze wees de vordering van Überseering af omdat zij in Duitsland niet rechtsbekwaam werd geacht nu zij ingevolge de aandelenoverdracht en de verplaatsing van de bedrijfsleiding naar Duitsland haar werkelijke zetel aldaar had en bijgevolg onderworpen was aan het Duits recht. Bij gebreke aan (her)oprichting naar Duits recht, was zij volgens de Duitse rechter rechtsonbekwaam en kon zij dus niet procederen. Na een prejudiciële vraag van het Bundesgerichtshof, gaf het Europees Hof van Justitie in een arrest van 5 november 2002 de Duitse rechter ongelijk. Überseering BV was in Nederland geldig opgericht en had daar haar statutaire zetel die zij nooit naar een andere lidstaat had willen verplaatsen. Omwille van de vrijheid van vestiging moesten de Duitse rechtbanken haar als volwaardige en rechtsbekwame Nederlandse vennootschap erkennen en dus de Duitse “werkelijke zetel-leer” opzijschuiven.
omwille van het loutere feit dat zij geen handelsactiviteiten ontplooit in het land van oprichting. Vanuit de bekommernis om het vrij verkeer van vennootschappen binnen de EU te waarborgen, houdt het Hof van Justitie vast aan het standpunt dat vennootschappen die geldig zijn opgericht in één lidstaat, niets in de weg mag worden gelegd om in andere lidstaten activiteiten te ontplooien, er een filiaal te openen of er zelfs hun belangrijkste beslissingscentrum te vestigen. De “ontvangende” lidstaat mag deze vestigingsvrijheid enkel beperken voor zover noodzakelijk voor het algemeen belang, bv. de bestrijding van fraude. Het vrije vestigingsrecht binnen de EU laat dus perfect toe om voor de oprichting van een vennootschap een lidstaat uit te kiezen waarvan men de wetgeving het meest geschikt of soepel acht (bv. inzake minimumkapitaal), terwijl de economische belangen en de bedrijfsleiding in werkelijkheid in een andere lidstaat gelegen zijn. De “werkelijke zetelleer”, die onder andere in België gevolgd wordt, is niet steeds te rijmen met dit principe van vrije vestiging.
FRAUDEURS MOETEN NA l
Enkele jaren voordien had het Hof van Justitie zich over de Centros-zaak gebogen. Een Deens echtpaar had in het Verenigd Koninkrijk de vennootschap Centros Ltd opgericht, en verzocht de Deense autoriteiten om een filiaal van Centros in Denemarken in te schrijven. Dit werd geweigerd op grond van de overweging dat in het Verenigd Koninkrijk (waar de vennootschap enkel een “brievenbus” had) geen enkele activiteit werd ontplooid en men in werkelijkheid trachtte in Denemarken een feitelijke hoofdvestiging op te richten, onder het mom van een filiaal en met omzeiling van de Deense voorschriften inzake o.m. de storting van een minimumkapitaal. In een arrest van 9 maart 1999 oordeelde het Hof van Justitie dat Denemarken niet mocht weigeren om het filiaal van Centros Ltd in te schrijven. De vestigingsvrijheid van een vennootschap onder het EG-Verdrag mag niet worden beperkt
FAILLISSEMENT OPDRAAIEN VOOR FICTIEVE KAPITAALSVERHOGING
Twee aandeelhouders voerden een fictieve kapitaalsverhoging door in twee vennootschappen ten bedrage van in totaal 33 miljoen BEF. De inbreng bestond enkel op papier, en door een frauduleus systeem kwamen de gelden nooit bij de vennootschappen terecht. Deze werden kort daarna failliet verklaard. Nadat de aandeelhouders strafrechtelijk veroordeeld waren voor hun frauduleuze praktijken, werden zij door de curator aangesproken in terugbetaling van het bedrag van 33 miljoen BEF. Het Hof van Beroep te Gent kende de vordering van de curator toe, en op 24 oktober 2002 bevestigde het Hof van Cassatie deze uitspraak. De curator is bevoegd om vergoeding te vorderen voor elke
ALLEN & OVERY
9
RECENTE TOPICS HANDELSRECHT
collectieve schade die de massa van de schuldeisers geleden heeft door fouten van, onder andere, de aandeelhouders van de failliete vennootschap. In dit geval hadden de schuldeisers door de gepubliceerde kapitaalsverhoging gerekend op een effectieve inbreng van samen 33 miljoen BEF, doch werden zij in hun rechtmatig vertrouwen beschaamd. De collectieve schade bestond hier dus uit het feit dat de voorgewende verhoging van het actief niet was doorgegaan. De niet-verhoging van het actief dient in dat geval gelijkgesteld met de frauduleuze vermindering van het actief, aldus het hoogste rechtscollege, zodat de curator namens de schuldeisers schadevergoeding kon eisen. De frauderende aandeelhouders die door een fictieve kapitaalsverhoging de vennootschappen een valse kredietwaardigheid hadden gegeven, werden dus niet alleen voor de strafrechter op het matje geroepen, maar moesten na het faillissement ook het bedrag van 33 miljoen BEF op tafel leggen dat zij hadden achtergehouden.
H O F VA N C A S S AT I E : S L AC H TO F F E R VA N FRAUDE WAS ZELF NALATIG MAAR MOET NIET MEE OPDRAAIEN VOOR SCHADE
Twee oplichters werden vervolgd voor frauduleuze praktijken en verduisteringen bij aandelentransacties voor rekening van een gemeenschappelijk beleggingsfonds dat beheerd werd door een kredietinstelling via een dochtervennootschap van deze laatste. De kredietinstelling vergoedde haar dochter en stelde zich vervolgens voor de strafrechter in eigen naam burgerlijke partij tegen de daders. Het Hof van Beroep te Luik stelde vast dat de kredietinstelling zelf niet volledig vrijuit ging. Ze had onvoldoende intern toezicht uitgeoefend en bovendien bleek één van haar aangestelden medeplichtig te zijn. Het Hof te Luik oordeelde dan ook dat de opgelichte kredietinstelling mee in de brokken moest delen volgens het algemeen principe dat dader en slachtoffer elk een deel van de schade dragen als ze allebei fouten hebben begaan. De oplichters werden strafrechtelijk veroordeeld maar
10
ALLEN & OVERY
November 2003
moesten van de verduisterde fondsen (meer dan 180 miljoen oude Belgische Franken) slechts twee derden terugbetalen aan de kredietinstelling. In een arrest van 6 november 2002 oordeelde het Hof van Cassatie hier echter anders over. De kredietinstelling kon enkel onzorgvuldig toezicht worden verweten, doch geen opzettelijke fouten. Haar nalatigheid woog niet op tegen de bedrieglijke en frauduleuze praktijken van de daders die uiteraard wčl opzettelijk hadden gehandeld. En dus konden de daders zich niet verschuilen achter de onzorgvuldigheid van de kredietinstelling om een deel van de schade op deze laatste af te schuiven. Bedrog mag nooit lonen, aldus het hoogste rechtscollege, of “fraus omnia corrumpit”.
PANDVERZILVERING ZONDER TOELATING RECHTER ENKEL BESTRAFT MET SCHADEVERGOEDING
Een bank had een aantal effecten in pand gekregen als waarborg voor de terugbetaling van een lening die zij had toegestaan aan een klant. Toen deze laatste zijn verplichtingen niet nakwam, verkocht de bank de effecten om zichzelf volledig terug te betalen terwijl er nog 400 000 BEF overbleef voor de pandgever. Deze laatste verweet de bank dat zij de in pand gegeven effecten had verkocht zonder toelating van de rechter, en vond dat de bank daarom van het voordeel van haar pand diende vervallen verklaard en veroordeeld om de verkoopopbrengst terug te betalen. In een arrest van 13 februari 2001 gaf het Hof van Beroep te Luik de pandgever slechts gedeeltelijk gelijk. Volgens het Hof was de bank inderdaad in de fout gegaan door de in pand gegeven effecten eigenmachtig te verkopen, zonder toelating van de rechter. De wet verplicht de pandhouder om toelating van de rechter te vragen vooraleer het pand te verzilveren. Elke clausule die hiervan afwijkt (beding van “pandverbeurte”) is nietig. Pandverzilvering zonder rechterlijke machtiging wordt echter niet gesanctioneerd met verval van het pandrecht, er kan enkel een schadevergoeding worden opgelegd.
November 2003
RECENTE TOPICS HANDELSRECHT
De bank die door het Hof van Beroep te Luik werd teruggefloten, moest de verkoopopbrengst dus niet teruggeven aan de pandgever, zij riskeerde enkel aan deze laatste een schadevergoeding te moeten betalen. De pandgever kon echter niet bewijzen dat, indien de pandverzilvering volledig volgens het boekje was verlopen, er méér dan 400 000 BEF voor hem zou overgebleven zijn. De bank moest uiteindelijk dus zelfs geen schadevergoeding betalen.
WIE VOORUIT MOET BETALEN KAN DIT WEIGEREN ALS VASTSTAAT DAT
Wie een contract tekent dat vooruitbetaling van werken voorziet, neemt bewust een risico. Het Hof te Mons vond echter dat de klant hier mocht weigeren om “vooruit” te betalen voor prestaties die de failliete onderhoudsfirma niet meer kon leveren.
CASUS In deze nieuwe rubriek komen dossiers aan bod waarin ons kantoor is opgetreden voor één der partijen. De hierna besproken casus betreft een rechtsgeding dat momenteel hangende is in beroep.
WEDERPARTIJ NIET MEER ZAL PRESTEREN BELGISCHE VENNOOTSCHAP DIE MEE I N S O LVA B I L I T E I T VA N N E D E R L A N D S E
In een contract voor het onderhoud van informaticasystemen was voorzien dat de klant vooraf moest betalen voor de prestaties van het daaropvolgende trimester. Einde 1995 ontving een klant facturen betaalbaar einde december 1995 voor de prestaties van het eerste kwartaal 1996. De onderhoudsfirma droeg de facturen over aan een factoringmaatschappij bij wie zij het geld incasseerde. Nog vóór de start van het nieuwe trimester, op 11 december 1995, ging de onderhoudsfirma failliet zodat zij de werken niet meer kon uitvoeren. De curator droeg de handelszaak en de lopende contracten over aan een andere firma doch de klant in kwestie wenste niet met de overnemer samen te werken, en weigerde ook de openstaande facturen te betalen omdat de aangerekende onderhoudswerken niet waren uitgevoerd. De factoringmaatschappij, die de facturen aan de onderhoudsfirma betaald had vlak vóór het faillissement, dagvaardde de klant voor de Rechtbank van Koophandel te Charleroi doch deze vond dat de klant terecht betaling weigerde. Ook bij het Hof van Beroep te Mons ving de factoringmaatschappij bot. Degene die contractueel vooruit moet betalen kan zulks normaliter niet weigeren door op te werpen dat de wederpartij nog niet gepresteerd heeft. Doch dit geldt enkel zolang kan verwacht worden dat de wederpartij haar deel van het contract zal nakomen, terwijl in dit geval definitief vaststond dat de onderhoudsfirma na haar faillissement de gefactureerde prestaties nooit zou leveren, aldus het Hof te Mons in een arrest van 10 september 2001.
VENNOOTSCHAP ORGANISEERDE MOET SCHULDEISER BETALEN
Een Nederlandse schuldeiser had van een Nederlandse vennootschap een aanzienlijk bedrag tegoed. In 1999 veroordeelde een scheidsgerecht in Breda de in gebreke gebleven vennootschap om aan de schuldeiser een kleine 250 000 NLG te betalen, interesten en kosten inbegrepen, hetzij omgerekend circa 113 000 EUR. Toen de deurwaarder beslag wilde leggen bij de veroordeelde vennootschap, bleek deze volledig insolvabel. Alle activa en activiteiten waren overgebracht naar een concurrerend bedrijf in het Antwerpse, doch zonder dat er sprake was van een formele fusie. Er waren aanwijzingen dat het Antwerpse bedrijf mee de insolvabiliteit van de Nederlandse vennootschap had georganiseerd om deze laatste te helpen ontsnappen aan de betaling van de 113 000 EUR. De Nederlandse schuldeiser stapte naar de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen en eiste dat het Antwerpse bedrijf hem dit bedrag zou betalen. In een vonnis van 31 januari 2002 gaf de Antwerpse Rechtbank van Koophandel de Nederlandse schuldeiser gelijk. De rechtbank achtte het bewezen dat de Nederlandse vennootschap die haar schulden niet had betaald al haar activa, activiteiten en personeel naar het Antwerpse bedrijf had overgeheveld, en enkel nog op papier bestond met een statutaire zetel en een uitbatingszetel in Nederland die “hooguit veredelde
ALLEN & OVERY
11
RECENTE TOPICS HANDELSRECHT
postbusadressen zijn”, aldus de Rechtbank van Koophandel. Uit verschillende stukken en verklaringen van partijen en van derden, bleek dat het Antwerpse bedrijf zeer goed op de hoogte was van deze toestand en zich medeplichtig had gemaakt aan het bewerken van de insolvabiliteit van de Nederlandse vennootschap onder andere door gelden die het beweerde verschuldigd te zijn aan deze laatste voor aankoop van activa, te storten op de privé-rekening van haar enige aandeelhouder en bestuurder om te vermijden dat de schuldeiser beslag zou leggen op de bankrekening van de Nederlandse vennootschap. De rechtbank stipte verder aan dat het Antwerpse bedrijf niet alleen meewerkte aan het organiseren van de insolvabiliteit van de Nederlandse vennootschap, doch op een bepaald moment ook onderhandelde met de Nederlandse schuldeiser en zelfs een betaling op de bestaande schuld verrichtte. De rechtbank besloot dat het Antwerpse bedrijf zeer goed wist dat het onderdak verleende aan een, mede door zijn toedoen, op een dubieuze wijze insolvabel gemaakte vennootschap. Wegens deze onrechtmatige handelwijze werd het Antwerpse bedrijf veroordeeld om aan de Nederlandse schuldeiser het bedrag te betalen waartoe de Nederlandse vennootschap veroordeeld was in 1999. Het Antwerpse bedrijf legde zich niet neer bij het vonnis van de Rechtbank van Koophandel en tekende hoger beroep aan. Het Antwerpse Hof van Beroep zal zich in de loop van 2004 over de zaak uitspreken.
November 2003
DEPOSITO- EN CONSIGNATIEKAS
Rentevoeten sedert 1 september 2003 op sommen gedeponeerd bij de Deposito- en Consignatiekas: -
consignaties algemeen: notarissen: curators faillissementen:
1,75 %; 2,25 %; 2,75 %.
WETTELIJKE INTERESTEN
Wettelijke interesten sedert 1 september 1996: 7 %. Voor alle verdere inlichtingen kunt u terecht bij: Luc Demeyere Tel: +32 3 287 73 09
Koen Van den Broeck Tel: +32 2 780 26 15
Jan Van Celst Tel: +32 3 287 73 07
Joost Everaert Tel: +32 2 780 26 07 Werner Eyskens Tel: +32 2 780 26 04
ALLEN & OVERY
ALLEN & OVERY
Uitbreidingstraat 80 2600 Antwerpen
Tervurenlaan 268A 1150 Brussels
Tel: +32 3 287 72 22 Fax: +32 3 287 72 44
Tel: +32 2 780 22 22 Fax: +32 2 780 22 44
www.allenovery.com
INTERESTEN
W E T B E TA L I N G S AC H T E R S TA N D HANDELSTRANSACTIES
De “superinterest” ingevoerd bij de Wet van 2 augustus 2002 inzake betalingsachterstand bij handelstransacties, bedroeg achtereenvolgens: -
tweede semester 2002: eerste semester 2003: tweede semester 2003:
10,50 %; 10 %; 9,50 %.
Allen & Overy is een internationaal advocatenkantoor met circa 2 400 advocaten, verspreid over 26 belangrijke centra in de hele wereld. In België telt Allen & Overy meer dan 150 advocaten die vanuit Brussel en Antwerpen een volledige juridische dienstverlening aanbieden aan bedrijven. Allen & Overy gebruikt uw persoonsgegevens om u op de hoogte te houden van ontwikkelingen in de juridische sfeer en om u uit te nodigen op seminaries en evenementen. U heeft het recht tot toegang tot uw gegevens en tot verbetering in geval van fouten. Voor meer informatie kan u terecht bij de Privacy Commissie, Waterloolaan 115, 1000 Brussel. Om uw gegevens uit ons bestand te laten schrappen volstaat het een e-mail te sturen naar
[email protected].
© ALLEN & OVERY November 2003. Deze Update verstrekt enkel algemene informatie en houdt geen advies in.
12
ALLEN & OVERY
MK311020 11/03