Florida, New Jersey, Californië. Op veel plekken in de Verenigde Staten zijn de laatste jaren tentenkampen verrezen. Er wonen mensen die ooit een baan hadden en een familie onderhielden. Maar toen ze werkloos raakten en ze hun huis werden uitgezet, spatte hun American Dream uiteen. „Het probleem is niet wonen, het probleem is werken.”
Als je valt, dan val je hard Tentenkamp in Lakewood, NewJersey. Foto Ilse van Heusden Door Guus Valk | pagina 14 - 15 Sommige bewoners waren stomverbaasd toen ze zichzelf op een dag terugzagen – dakloos, haveloos en vele illusies armer – in het tentenkamp Lakewood in New Jersey. Charles Bowers niet. Hij kende de harde wetten van het Amerikaanse kapitalisme, al jarenlang. Was hij al zo vaak ontslagen? Hij glimlacht, een reus van een vent met enorme handen, die werktuiglijk takjes in het kampvuur gooien. „Ik héb ontslagen. Ik heb loonstrookjes uitgeschreven, ik had tien mensen in dienst. Ik betaalde goed, 250 dollar per dag.” Totdat het bedrijf van de ene op de andere dag failliet ging, en hij zijn personeel op straat zette, één voor één. „Toen ik uiteindelijk zelf ook alles verloor, dacht ik: ja, dit heb ik mijn mensen ook aangedaan.” Het is niet moeilijk je Charles Bowers (43) voor te stellen als baas van een timmermansbedrijf. Met zijn diepe stem, bruine baard, indringende ogen en indrukwekkende postuur heeft hij een natuurlijk overwicht op het groepje mannen rondom het vuur. Sean, de prettig gestoorde. Mick, de stille, en hij, ‘Country’, uit de bergen van Tennessee. Zijn naam Charles gebruikt hij nooit meer. Hier noemt iedereen hem Country, omdat hij van het platteland komt. Die symbolische breuk met zijn verleden bevalt hem wel. „Charles? Heet je echt zo?”, vraagt Sean O’Callahan verbaasd. O’Callahan staat op en mept tegen een zelfgemaakte boksbal van hout en kussens. Hiermee, en met zijn onzingesprekjes met Bowers, doodt hij tijd. „Doe niet zo driftig, Sean. Je bent zeker een Italiaan, met dat temperament.” „Ik heb Iers bloed, Country. Mijn naam is Iers.” „Dan ben je verwisseld na je geboorte.” „Idioot.” Lakewood, een uur rijden ten zuiden van New York, is een snel groeiende stad met grote winkelcentra en een eindeloze reeks fastfoodrestaurants en parkeerplaatsen. Meer dan de helft van de bevolking is orthodox-joods. Langs de snelweg ligt een modderig paadje, dat een naaldbos in leidt. Al snel zijn de tientallen tenten te zien die samen Tent City (‘teecee’, zeggen de inwoners zelf) Lakewood vormen. Kampeerderstentjes, en soms grote tenten met een tuintje ervoor. Ongeveer 75 mannen en vrouwen zijn hier de afgelopen paar jaar gaan wonen. Het zijn allemaal mensen die ooit een baan hadden. Ze hadden een huis, onderhielden een familie, en leefden het cliché van de American Dream: iedereen kan succes hebben. Totdat de economische crisis in 2008 de huizenmarkt deed instorten en de werkloosheid opjoeg tot recessiehoogte. Eerst werden de lager opgeleiden getroffen: de klusjesmannen, de elektriciens, de tapijtleggers. later ook hoger opgeleiden, de ambtenaren, adviseurs,
journalisten. Stuk voor stuk leerden de bewoners van Tent City de schaduwzijde van hun land kennen: als je valt, val je diep. In het hele land zijn de afgelopen jaren tentenkampen verrezen. Ze staan ook in Florida, Oregon, of Californië. In ieder geval zijn het er een stuk of vijftien, misschien meer, er is niemand die het precies bijhoudt. Er zijn tussen de 750.000 (het officiële aantal) en 3,5 miljoen (het cijfer van hulporganisaties, waaronder Amnesty International) daklozen in Amerika. Soms woonden de inwoners van Tent City in een van de appartementen in Lakewood, soms hebben ze er een zwerftocht van jaren door andere staten opzitten, op zoek naar werk. Mick Epod (43) is daar een voorbeeld van. Hij kwam als zevenjarig kind uit Brazilië naar de Verenigde Staten. Zijn vader stierf, zijn moeder liet hem alleen, en hij verdiende al op jonge leeftijd zijn geld met verschillende baantjes. Een ijssalon in Florida, een klusbedrijf, timmerman. Als het mislukte, probeerde hij wat anders. „Dit is Amerika voor mij. Er is altijd een nieuwe kans achter de horizon.” In zijn laatste baan verzorgde hij een oude man. Toen die vorig jaar stierf, stond hij weer op straat. „Altijd vond ik weer wat. Maar vanaf toen hoorde ik niets meer van bedrijven als ik mijn cv opstuurde. Ik ben één uit duizend geworden, waarom zouden ze mij nog aannemen?” Het ging niet goed meer met Epod. Zijn relatie ging uit en hij besloot op een dag vanuit een buurgemeente in New Jersey naar Tent City te liften, zijn gitaar op de rug. „Dit kamp was mijn laatste toevlucht.” Zijn vierjarige dochtertje heeft hij hier nog nooit ontvangen. „Ik wil niet dat ze me hier zo ziet. kinderen horen trots te zijn op hun vader.” Tent City ontstond vijf jaar geleden spontaan, zegt pastoor Steve Brigham. Hij heeft zijn intrek genomen in een gele schoolbus, in het hart van het tentenkamp. Hij regelt dat er voedsel is, en kleding. Inwoners van Lakewood rijden af en aan met hun suv’s het bos in, met toiletpapier, eten of spijkerbroeken. „De inwoners van Tent City waren mensen als zij, alleen konden ze hun huur of hypotheek niet langer betalen. Ze belandden op straat. Alternatieve opvang is er niet. Ze zochten elkaar op, weg van de bewoonde wereld.” Pastoor Brigham ging een paar jaar geleden in Tent City wonen. Hij leerde in zijn pastorie een 73-jarige vrouw kennen, die ook op straat was gezet. Hij reed haar naar Tent City, hij wist niets anders. „Toen dacht ik: laat ik nu een bejaarde dame in het bos achter? Ik ben hier nooit meer weggegaan.” Brigham kan leven met de armoede, de muggen en de stilte van het donkere bos. „Ik ben nooit zo’n man van grote televisies geweest.” Inmiddels is de 44-jarige Brigham, een energieke man met openhangend overhemd en leren jas, de drijvende kracht achter Tent City. Hij zorgde voor twee generatoren, zodat er warm water is, zoekt met de bewoners naar werk en houdt één keer per week een dienst. „Dit zijn geen daklozen zoals je ze in grote steden ziet. Het zijn gezonde mensen, in de bloei van hun leven. Dolgraag willen ze werken en in een echt huis wonen, maar er is niets meer voor ze. De economische crisis heeft hen overbodig gemaakt.” Er is geen rechte lijn van een zorgeloos leven in de Amerikaanse suburbs naar Tent City. Iedere bewoner heeft een eigen verhaal. Soms hebben ze fouten gemaakt, zoals de klusjesman die failliet ging nadat hij zijn rijbewijs moest inleveren voor te hard rijden. Soms spatte een familie uit elkaar en was er geen alternatief huis. Soms werd een werknemer zonder waarschuwing vooraf ontslagen. Brigham: „Maar de rode draad is dit: het minimumloon in New Jersey is acht dollar per uur. Het bestaansminimum, eten, dak boven je hoofd, verzekering, vereist minimaal 21 dollar. Dit verklaart waarom mensen van de ene op de andere dag alles kwijt kunnen raken.”
De vrienden Mick, Sean en Charles hadden zo personages kunnen zijn uit het grote crisisepos The Grapes of Wrath van John Steinbeck, uit 1939. Steinbeck beschreef de vlucht van landarbeiders uit straatarm Oklahoma naar Californië in de jaren dertig, tijdens de Grote Depressie. Een wanhopige zoektocht naar economisch geluk leidde tot een trek van arbeiders en hun families naar het westen, waar ze onderweg in tentenkampen belandden. Ruim een miljoen daklozen telde Amerika in de jaren dertig van de vorige eeuw. De economische crisis van nu heeft ook verliezers, die dolend op zoek gaan naar een betere toekomst. Maar er is ook een verschil. De mensen die nu in Tent City zitten, zijn niet louter lager opgeleiden, slachtoffers van het harde kapitalisme. De hoger opgeleiden, mannen met kantoorbanen, winkeliers, ondernemers zijn dat net zo goed. Ook zij zijn dit keer de klos. Marilyn Berenzweig, een vrouw van in de zestig, is daar een voorbeeld van. Zij woonde tot voor kort in New York, waar ze veel geld verdiende als textielontwerper. Zij en haar man Michael, radiomaker, konden zich een mooi appartement veroorloven en leefden op stand. Het veganistische echtpaar ving vogels op in huis en woonde zo groot dat er ruimte was voor een aparte vogelkamer. Drie jaar geleden verloor ze haar baan, en door het dure leven in New York had ze al snel een ton schuld. „Textiel komt nu uit China, ik was te duur”, zegt ze. Ze trokken in bij hun dochter. Dat werd geen succes, en zij en haar man gingen op straat wonen. Michael las van het bestaan van Tent City op internet. Marilyn: „Ik zal niet snel meer een baan vinden, want ik ben te oud om nog een kans te maken bij een sollicitatie. We zullen ons leven hier blijven wonen, denk ik.” Michael en Marilyn koesteren nu hun kleine, overzichtelijke leventje. Hun tent is klein, en omgeven door blauw zeil. Er staat nog een orgel buiten, en ze hebben een kippenren gebouwd. Ze houden ook nog een paar vogels in hun kleine tent. Hun dochter huilde toen ze hoorde dat haar ouders in een tentenkamp woonden. Hun drie kleinkinderen komen niet langs, uit schaamte. In Tent City vechten de bewoners tegen de winterkou, maar vooral tegen de verveling. De dagen zijn er lang, de pikdonkere avonden in het bos zijn nog langer. Behalve het kampvuur is er ’s avonds geen licht. Zoeken naar werk hebben veel bewoners al opgegeven. Op het parkeerterrein van een nabijgelegen Wall Mart staan tientallen illegale werknemers uit Mexico en Guatemala in de rij, wachtend op werk. Sean: „Die gasten werken voor een dollar per uur, wij maken geen schijn van kans meer.” Sean O’Callahan bouwde zwembaden in tuinen, maar daar is geen werk meer in te vinden. Ook onder de rijken werd het crisis. „Als nu iemand langskomt en me werk aanbiedt, ga ik mee. Maar ik zoek niet zelf meer.” Het officiële werkloosheidscijfer van 8,3 procent, het laagste sinds het begin van de kredietcrisis, houdt geen rekening met mensen als Sean. Alleen actief naar werk zoekende werklozen worden geregistreerd. Veel inwoners zijn het slachtoffer van gedwongen huisuitzettingen. Huizenbezitters die geen hypotheek meer kunnen betalen, worden in de Verenigde Staten gemiddeld binnen een jaar hun huis uitgezet. Hun huis en interieur wordt geveild. De afgelopen vijf jaar verloren miljoenen huizen zo hun eigenaar. Het laatste jaar werden de bewoners van 1,9 miljoen huizen op straat gezet. Hoewel dit minder is dan in voorgaande jaren, betekent dit niet dat de huizenmarkt zich herstelt. De problemen stapelen zich op, omdat er voor veel gezinnen al jaren geen oplossing is. De verschillen per staat zijn groot. In Florida eisten banken in januari een op de 363 huizen van de eigenaar terug. In New Jersey, waar Tent City Lakewood staat, gaat het relatief goed: een op de 2.049 huizen kwam de afgelopen maand voor ontruiming in aanmerking.
Bovendien kan op dit moment 7,6 procent van de Amerikaanse huishoudens de hypotheek niet op tijd aflossen – een teken dat de huizenmarkt verre van gezond is. President Barack Obama sprak eerder deze maand met de vijf grootste banken af dat het moeilijker zou worden om mensen uit hun huis te zetten. Obama en de banken trekken 25 miljard dollar uit voor een vangnet voor huizenbezitters. Mensen worden minder snel uit hun huis gezet; wie achterloopt met zijn aflossing, krijgt een tegemoetkoming. Gezinnen die toch op straat belanden, krijgen circa tweeduizend dollar compensatie. Charles Bowers hoorde van deze afspraak tussen president en banken toen hij op de computer in de bibliotheek van het stadje Lakewood naar werk zocht. Obama heeft het niet begrepen, zegt hij. „Het probleem is niet wónen, het probleem is wérken. Laat Obama de werkloosheid oplossen, dan los ik die huizencrisis wel op. Zolang ik geen baan heb, kan ik geen huis betalen.” Toen Charles Bowers zijn huis met tuin in New Jersey verliet om in Tent City te gaan wonen, viel zijn gezin uit elkaar. Zijn vrouw verliet hem, maar zijn zoon Anthony besloot met hem mee te gaan. De 23-jarige Anthony, een stille, gezette jongen met een baseballcap achterstevoren op zijn hoofd, is een van de weinige bewoners in Tent City die een vaste baan heeft. Elke dag om twee uur neemt hij de bus naar de Burger King, waar hij in de keuken werkt. Het hele kamp is met hem begaan. „Vergeet je niet te douchen, Anthony.” „Sta nou niet in de rook van het kampvuur, Anthony.” „Ze zijn bang dat ik mijn baan verlies”, zegt Anthony zelf. „Ik ben bijna de laatste die een vaste baan heeft, ze hebben al hun hoop op mij gevestigd.” Hij gaat nooit uit, zoals zijn leeftijdgenoten in de Burger King. Een vriendin heeft hij niet. „Ik heb alleen mijn vader, en die dumbasses”, zegt hij, wijzend naar Sean en Mick. Anthony kijkt moeilijk. Hij heeft last van kiespijn, zegt hij, en moet eigenlijk zijn verstandskiezen laten trekken. Maar een tandartsverzekering heeft hij niet. Anthony maakt er bij zijn collega’s geen geheim van dat hij dakloos is. Zijn collega’s helpen hem: ze wassen en strijken zijn rode uniform, anders was hij allang ontslagen. Volgens zijn vader Charles kan Anthony wat sparen en na de zomer misschien zelf een appartement betalen. In de zomer kan hij een tweede baantje nemen, als de kermissen in New Jersey personeel nodig hebben om stalen constructies te maken. Dan verdient hij dubbel zo veel. „Misschien kunnen we dan samen ergens gaan wonen. Zolang Anthony werkt, is er hoop. Misschien kan hij me werk bezorgen.” Hij imiteert met zijn handen een vliegtuig dat op de grond landt. „En dan, ffffieuw, vliegt het weer omhoog. Zo zie ik het. Ik ben een optimist.” Het optimisme waarmee de personages uit The Grapes of Wrath hun reis naar het westen begonnen. Onduidelijk is of Tent City de zomer haalt. De gemeente Lakewood Township probeert Tent City te sluiten. Het kamp staat illegaal op gemeentegrond, en zou door het kampvuur en de rondwandelende bewoners voor overlast zorgen in Lakewood. Pastoor Brigham vocht de
sluiting aan en kreeg van de rechter vorige maand uitstel. Tent City en gemeente moeten nu via een bemiddelaar een oplossing zoeken. De toekomst van het kamp is daarmee nog altijd onzeker, zegt Brigham. „Zolang er gepraat wordt, is er hoop. Jezus zei: de armen zijn altijd bij u. Maar dat is het grote probleem in Amerika. Niemand wil ze zien, omdat ze het Amerikaanse sprookje verstoren. Maar iedereen kan in Tent City belanden, als het een keer misloopt in het leven.” Anthony Bowers moet hard lopen om niet te laat te komen op zijn werk. Hij gooit zijn peuk in het vuur en loopt het bos uit, naar de snelweg. „Mijn jongen”, zegt Charles Bowers trots, als hij hem nakijkt. „Hij kiest ervoor om hier in het bos te wonen, met zijn vader.” „Omdat hij van je houdt, Country”, zegt Sean. „Ik hoop het.” „Dat zég ik je, sukkel. Dat heeft hij me zelf verteld. Hij houdt van je. Niemand gaat hier voor zijn plezier zitten.”
Dit artikel werd gepubliceerd in NRC Handelsblad op Zaterdag 25 februari 2012