NIEUWS & ACHTERGRONDEN
22
wetenschap & onderzoek
‘Je weet niets als je alleen meet’ Nelleke Noordervliet, gastschrijver herbert blankesteijn redactie Ben Herbergs Herbert Blankesteijn is fysicus, omroepprogrammamaker, auteur van boeken en artikelen over wetenschap en nieuwe media, en vrachtwagenchauffeur.
‘Techneuten zijn vaak onverwacht creatieve mensen, juist ook op heel andere terreinen’ Foto: Nout Steenkamp
U bent al gastschrijver geweest in Groningen, Leiden, Berlijn en Parijs. Nu komt u naar Delft. Bent u een seriegastschrijver? ‘Ja, ze vrágen me ervoor. Dat komt waarschijnlijk doordat ik het leuk vind met studenten en jonge mensen te werken. Ook al is de universiteit geen onverdeeld genoegen voor degenen die daar hun brood moeten verdienen, ik vind het toch een inspirerende omgeving. Berlijn en Parijs vanzelfsprekend, omdat het buitenland is, en omdat het leuk is om te merken wat buitenlandse studenten doen met het vak Nederlands. Leiden omdat ik daar zelf heb gestudeerd. Delft vind ik weer leuk omdat de studenten daar techneuten zijn. Dat zijn vaak onverwacht creatieve mensen, niet alleen op het gebied van techniek, maar juist ook op heel andere terreinen. Het zijn er veel hoor, die dat rondje maken. Er zijn schrijvers die geschikt zijn voor een gastschrijverschap. Ze moeten kunnen praten in het openbaar, lezingen kunnen geven. Je moet niet verlegen voor je uit staan mompelen. Je moet een zeker vermogen hebben tot overtuigen, tot doceren.’ Wie is recordhouder gastschrijverschappen? ‘Weet ik niet, maar ik doe een aardige gooi! Hugo Brandt Corstius is ook overal gastschrijver geweest; in Delft, Leiden en Parijs in ieder geval. Zo zijn er wel meer. Willem-Jan Otten heeft er een aantal op zijn naam, Joost Zwagerman. Maar ik zou niet weten wie dat bijhoudt.’ Speelt betaling mee bij de overweging om een gastschrijverschap te aanvaarden? Of worden alleen schrijvers gevraagd die zo succesvol zijn dat dat niet uitmaakt? ‘Geld is voor alle schrijvers belangrijk. Geld ergens voor krijgen betekent net zozeer erkenning als een mooie recensie. Ik zou graag betalen voor een mooie recensie, maar dat is voor zover ik weet not done in Nederland. Als schrijver drijf je voor een groot deel op de spin-off van je schrijverschap. Ik dus ook. Maar als je succes hebt maakt dat je wel onafhankelijk, en dan kun je je permitteren dingen af te slaan.’ Wat heeft u in die andere gastschrijverssteden precies gedaan? ‘In Leiden heb ik de historische roman aangepakt en de verhouding tussen geschiedschrijving en literatuur. In Groningen had ik zes hoorcolleges over de Griekse tragedie. Die hield me op dat moment erg bezig omdat ik graag wilde weten hoe het kwam dat die tragedie, tweeduizend jaar oud, ons nog steeds weet te raken en te ontroeren. Behalve voor Shakespeare geldt dat voor bijna geen enkele andere tekst.’
delft
∫
i n t e g r a a l 2004.1
Nelleke Noordvliet: ‘Ik heb echt twee linkerhanden. Maar ik ben wel altijd benieuwd naar dingen.’
delft
∫
i n t e g r a a l 2004.1
NIEUWS & ACHTERGRONDEN
23
Probeert u, zoals Brandt Corstius vorig jaar in Delft zei, met zo’n gastschrijverschap zelf dingen te leren? ‘Natuurlijk. Het is een uitgelezen gelegenheid om dat te doen. Het is heel moeilijk jezelf een opdracht te stellen voor bijvoorbeeld een essay: waar zal ik het nou eens over gaan hebben? Als wetenschapsjournalist krijg je van alles aangereikt omdat dat nu eenmaal gaande is. Als schrijver kun je wel een roman uit je hoofd opschrijven. Maar essayistiek is voor mij als romanschrijver een ander genre. En dan is het heerlijk als iemand tegen je zegt: ga dat gastschrijverschap maar doen en bedenk eens wat je met die studenten wilt uitzoeken. Dan word je gedwongen datgene uit te zoeken waar je zelf belangstelling voor hebt. En dat is heel prettig want je leert er veel van.’
‘Ruimte’ in literatuur en architectuur In het voorjaar van 2004 is Nelleke Noordervliet de (vierde) gastschrijver aan de Technische Universiteit Delft. Haar thema luidt: ‘Ruimte’ in literatuur en architectuur. Op donderdagavond 1 april, om acht uur in de Aula van de TU Delft, geeft de schrijfster haar – openbare – openingscollege «Wie meet, die weet niet». Aansluitend wordt de nieuwe gastschrijver voor het publiek geïnterviewd door Henk Pröpper, de huidige directeur van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingen Fonds. Noordervliets afsluitende Vermeerlezing «Wie weet, die meet niet» vindt plaats op donderdag 27 mei in Stedelijk Museum Het Prinsenhof te Delft, aanvang eveneens om 20.00 uur. Verschillende beroemde schrijvers en kunstenaars hebben steden als Berlijn en Rotterdam tot onderwerp of décor van hun werk gemaakt. De sporen van die vaak veelbewogen geschiedenis zijn te vin-
En in Berlijn en Parijs, wat heeft u daar uitgespookt? ‘Parijs is iets anders, daar is de taalverwerving nog een belangrijk element. De studenten daar beheersen het Nederlands nog niet zo goed. Daar heb ik vooral gepraat over eigen werk; dat was de bedoeling. Ze moesten fragmenten lezen en ik moest iets over de achtergronden vertellen. Over Tine of de dagen waar het leven woont bijvoorbeeld, dat gaat over de eerste vrouw van Multatuli. Zo moesten ze een beetje inzicht krijgen in het Nederlands, in de negentiende eeuw, in de Nederlandse literatuur van toen. In Berlijn ging het ook over eigen werk, en daar hebben we diepgravend over gediscussieerd. Dat was heel leuk. En ik heb één Nederlands boek zelf aan de orde gesteld. Dat was Mystiek Lichaam van Frans Kellendonk. Fascinerend boek. Prachtig boek! Destijds heeft Kellendonk ongelooflijk op z’n donder gekregen van Aad Nuis omdat hij antisemiet zou zijn. Dat was zo verkeerd begrepen. En Kellendonk was er ook zo door geráákt. Maar als je dat boek leest moet je wel heel goed ironie kunnen begrijpen, en de werking van ironie en omkering. En je moet de pijn die in dat boek zit kunnen voelen. Dat boek wilde ik juist bij die Duitse studenten aan de orde stellen. Dan las ik een paar stukjes «antisemitisme» voor. Om te zien wat ik eruit zou krijgen. Ze wisten niet wat ze hoorden.’
den in de stad: in de architectuur, in de details, in wat verdwenen is, in wat herbouwd is. Gastschrijver Nelleke Noordervliet neemt een aantal steden onder de loep die, veelal gedwongen door de omstandigheden, hun ruimte hebben veranderd. De opdracht aan de student-deelnemers van haar Delftse masterclass is trachten inzicht te krijgen in de verhouding tussen mensen en de stad waarin ze wonen, met bijzondere aandacht voor de rol van de geschiedenis. De aankomende ingenieurs die zich hebben ingeschreven voor de zes werkcolleges van de gastschrijfster kunnen kiezen of ze hun onderzoek en bevindingen verwerken in een essay, een fotoreportage dan wel een videodocumentaire. Studenten die Noordervliets masterclass volledig hebben doorlopen, wordt na afloop door de TU Delft een certificaat uitgereikt. Nelleke Noordervliet (1945, Rotterdam), neerlandica, studeerde in Leiden en Utrecht. In het verleden was de schrijfster ooit nog PvdA-gemeenteraadslid in het Westland. Historie speelt in haar werk een belangrijke rol. Ze publiceerde o.a. de novelles Water en as (1998) en Familie-album (1999, boekenweekgeschenk) en de romans Tine, of de dalen waar het leven woont (1987, over de eerste vrouw van Multatuli), Millemorti (1989), Het oog van de engel (1991, genomineerd voor de AKO-Literatuurprijs), De naam van de vader (1993, Multatuliprijs), Uit het paradijs (1997, genomineerd voor de Librisprijs) en Pelican Bay (2002). In 2001 verscheen haar verhalend gedicht Een vlaag van troost, over Rotterdammers en de oorlog. Verder schreef ze de inleiding van Geschapen om te scheppen? Opvattingen over vrouwen en schrij-
Dat dát geschreven kon worden. ‘Dat dat geschreven kon worden! Toen ik mijn toehoorders uitlegde hoe dat in het boek functioneerde, begreep men het beter. Daarna kregen we natúúrlijk een discussie over antisemitisme. Toen ging het vreselijk knetteren en zinderen tussen die studenten. Ik dacht: ik heb weer een open zenuw geraakt hier. En dat was precies wat ik wilde. Ook om te laten zien hoe je daarover kunt praten en schrijven zonder dat je elkaar meteen in de haren vliegt. Hoe kun je langs de rand van het ravijn lopen, om met Rob Oudkerk te spreken.’ Dus in het buitenland komen ze met u als schrijver kennismaken terwijl u in Nederland die fase kunt overslaan, en meteen verder kunt. ‘Ja.’ Verwacht u dat dit in Delft ook zo zal zijn? Het zijn daar geen studenten literatuur, of literatuurwetenschap. Misschien net buitenlanders in dat opzicht. ‘Een beetje wel misschien. Misschien moet ik ze net zo aanpakken als in Berlijn. Maar ik…’ Ze spreken wel heel goed Nederlands. ‘Ze spreken heel goed Nederlands! Maar ik kom daar niet om mijn eigen werk te «verkopen». Dat is niet hun studieprogramma. In Delft ga ik dingen doen die ik zelf interessant vind. En ik hoop dat ik door mijn achtergrond een verbinding kan leggen met terreinen waaraan ze op de technische universiteit misschien niet toekomen.’ Waar vond u het als gastschrijver ’t leukst? ‘Moeilijk te zeggen. Groningen was ontzettend leuk. Groningen is een leuke universiteit. Ze zijn daar hartelijk en gastvrij. Ik weet niet hoe dat komt, maar het is zo.’ Het is niet waar de Groningers om bekend staan. ‘Nee, maar bij de universiteit is dat heel uitgesproken. Toevallig waren het ook mensen die ik kende, dat scheelt ook.’
delft
∫
i n t e g r a a l 2004.1
verschap in Nederland, 1815-1860 (1997) en was ze mede-auteur van Wisselend decor - hommages aan Hella S. Haasse (1998). Van haar hand verschijnen regelmatig essays, in o.a. Vrij Nederland; voor de Volkskrant schreef ze een aantal jaren wekelijks een column. Gastschrijver Nelleke Noordervliet viel regelmatig in de prijzen resp. nominaties, ook buiten Nederland, als kandidaat voor o.a. de Europese Literatuurprijs 1994 met de roman De naam van de vader. Haar boeken zijn in diverse landen vertaald.
NIEUWS & ACHTERGRONDEN
24
De studenten toch niet? ‘Nee, maar die waren heel goed. Nou ja, overal zijn ze… Ja, het is zo vervelend om te zeggen dat het hier of daar een stuk minder was…’ Vandaar de vraag waar het het leukste was. Als het gaat om de minst leuke ervaring antwoordt u gewoon ‘Parijs’, daar lezen ze dit toch niet. ‘Parijs was ook heel leuk. Het was heel aangenaam in Parijs rond te lopen en de metro te nemen omdat je daar werk hebt. In Berlijn ook. Dan voel je je heel anders.’ Dan hoor je er echt bij. ‘Dan hoor je er echt bij. Dan ben je geen toerist. Dan stap je gewichtig in de bus. Doelgericht. Ik ga naar Malesherbes. Dat is heel leuk. In Berlijn precies hetzelfde.’ Wat weet u van Delft? ‘Ik ben Rotterdamse van geboorte, dus Delft lag in de buurt. Een heel goede vriendin van me woont er. Mijn echtgenoot heeft jaren bij Gist Brocades gewerkt. Hij heeft fysische chemie gestudeerd en werkt in de chemie. Dus ik kom veel Delftenaren en ex-Delftenaren tegen. Totaal onbekend terrein is het voor mij niet.’ Maar het zijn wel techneuten. Verwacht u enig verschil in golflengte? ‘Nee, helemaal niet.’ Waarom niet? ‘Misschien verwacht ik wel méér van de Delftse studenten dan van studenten literatuur aan een reguliere universiteit. Ja, eigenlijk verwacht ik meer van ze.’ In welk opzicht? ‘Ik verwacht een grotere nieuwsgierigheid. Als je je in Delft inschrijft voor zo’n gastschrijverscursus, dan ben je bereid buiten de gebaande paden te treden. Dan ben je bereid iets heel nieuws te doen. Datzelfde heb ik met studenten natuurkunde. Mijn oudste dochter heeft natuurkunde gestudeerd. Daar werd veel meer gelezen dan bij andere studies.’ Literatuur? ‘Gewoon, literatuur. Dat doen ze erbij. Dat vinden ze leuk. Ik vind dat studenten talen soms tamelijk lui zijn.’ Dat schrijf ik wel op, hoor. ‘Waarom ook niet eigenlijk. Geef ze maar een schop onder hun kont. De goeden niet te na gesproken. Maar vaak worden die algemene studies, zoals ook rechten en economie, gekozen omdat een academische studie nou eenmaal moet, niet omdat het onderwerp zo interessant wordt gevonden. Mensen die voor een moeilijke studie kiezen – een studie waar veel tijd mee heengaat, die voor moeilijk doorgaat – die werpen weerstanden voor zichzelf op. Die zijn niet lui. En nieuwsgierig ook.’ Zo’n masterclass als die van u, die zes werkcolleges die u in april en mei gaat geven, dat is voor techneuten misschien ook een verzetje. ‘Ja, en dat vind ik ook leuk! Ook daarom kijk ik ernaar uit, om met mensen om te gaan die niet blasé zijn omdat ze al zoveel gelezen hebben.’ Hoe technisch georiënteerd bent u zelf? ‘Twee linkerhanden. Echt twee linkerhanden. Maar ik ben wel altijd benieuwd naar dingen. Ik wil het ook altijd weten. Ik lees graag artikelen in wetenschapsbijlagen, bij voorkeur over astronomie. Dan kijk ik hoever ik kom. De eerste drie alinea’s lukken meestal wel. Daarna begint het me te duizelen maar ik zet meestal wel door. Omdat ik graag wil begrijpen. In de tijd dat mijn man, fysisch chemicus, en mijn dochter, fysicus, over haar scriptie spraken, verstond ik alleen de voorzetsels. De rest was voor mij volledig abacadabra. Maar ik laat het me wel graag uitleggen. Het is vaste prik: ieder jaar krijg ik de relativiteitstheorie van Einstein weer uitgelegd.’ En elk jaar is het weer nieuw. ‘En ieder jaar is het weer als nieuw. Nee, ik had zelf ook wel exacte vakken kundelft
∫
i n t e g r a a l 2004.1
‘Delft? Ik verwacht er een grotere nieuwsgierigheid. Studenten talen zijn soms tamelijk lui’
NIEUWS & ACHTERGRONDEN
25
nen gaan studeren. Wat ik heel goede boeken vind, zijn bijvoorbeeld die colleges van Feynman, de Feynman Lectures, die zijn ook voor idioten als ik begrijpelijk.’ Dat van die linkerhanden, cultiveert u dat als alfa? ‘Ik heb een heel handige man. Die kan alles. Hij kan huizen bouwen, elektriciteit en waterleidingen aanleggen. Auto’s maken. Ze staan raar te kijken als ik bijvoorbeeld een schroevendraaier pak. Dan zeggen de kinderen: «Mam, dat moet jij maar niet doen.» Dus ik hoef het ook niet. Maar ik kan gloeilampen vervangen, fietsbanden plakken en olie verversen. Ook autobanden verwisselen, al doe ik dat niet graag want je heb kracht nodig om die moeren aan te draaien.’ Kunt u een handleiding van een Ikea-kast volgen? ‘Ja. Feilloos.’ Ze zijn niet zo slecht als Youp van ’t Hek denkt? ‘Nee, die handleidingen zijn heel goed. En over het algemeen kunnen ze bij Ikea ook heel redelijk tellen, want meestal heb je genoeg schroefjes. Nee, heel goed te volgen, als je het maar stap voor stap doet.’ Wat voor rol speelt techniek in uw werk? ‘Techniek speelt op zichzelf niet zo’n grote rol, want als je iemand een technisch beroep geeft moet je vrij veel van dat beroep weten. En als het een essentieel element is in het geheel is dat niet zo erg, dan ga je er wel achteraan. Maar meestal is dat niet zo, en dan liggen andere beroepen in mijn romans meer voor de hand. Maar er zijn wel technische elementen. Zo heb ik eens een boekje in opdracht geschreven voor abn-Amro, daar zit iets chemisch/farmaceutisch in. Niet zozeer technisch maar in elk geval bèta. Verder wel medische zaken, maar ik heb nooit bijvoorbeeld een specialist in ruimtelijke ordening of een architect opgevoerd.’ Wat uw programma in Delft betreft, de titels van uw lezingen zijn alvast intrigerend. ‘Ja, ik begin met «Wie meet, die weet niet.» Dat openingscollege is gebaseerd op de gedachte dat het verzamelen van feitenmateriaal niet het einddoel van kennis is. Je weet niets als je alleen maar meet. Ik probeer de kennis die je verwerft met meten af te zetten tegen de vorm van kennis die in de verhalen van mensen zit. Geschiedenis. Daar staat de driftige verzamelwoede van cijfers tegenover het geschiedverhaal.’ Wordt dat een waarschuwing tegen de arrogantie van de techniek? ‘Niet per se. Meer een oproep tot complementariteit. Het geldt voor beide kanten, dus ook voor de alfa’s. Dus dat is één. Mijn slotcollege, de Vermeerlezing heeft als titel «Wie weet, die meet niet.» Dat gaat uit van het vooroordeel. Wie een vooroordeel heeft, meent iets te weten. En die is dus niet geneigd zijn vooroordeel te onderzoeken en te gaan meten. Ik begin met een aardig voorbeeld, van Herman ‘Bernelot’ Moens, die de missing link in de evolutie tussen mensen en apen zou opsporen, rond 1900. Hij kreeg daar ook wat geld voor, onder andere van de koninklijke familie. Want terwijl hij die missing link zou opsporen zou hij tevens een geneesmiddel ontdekken tegen syfilis. En prins Hendrik leed aan syfilis, vandaar dat de familie Oranje geld stortte. Moens dacht dat die missing link gewoon gemaakt kon worden: door een chimpansee te kruisen met een neger. Dat was het experiment waarvoor hij dat geld kreeg. En dat paste allemaal prachtig in allerlei eugenetische theorieën. Hij ging dus uit van iets wat hij meende te weten. Hij wist zeker dat die missing link er was, dus dat hoefde je niet te onderzoeken, je kon hem meteen gaan maken. Het is er nooit van gekomen, maar het verhaal van die man is fascinerend. Hij werd niet afgeschoten voor deze gedachten, nee, Wilhelmina gaf hem geld toe. Het Koninklijk Huis is trouwens wel vaker ontvankelijk gebleken voor pseudowetenschap. We kennen de affaire-Greet Hofmans en de bomen en de dolfijnen van prinses Irene, maar Juliana heeft in de jaren ’50 ook George Adamsky ontvangen. Dat was een rare Poolse geleerde die zei dat-ie contact had met buitenaardse wezens. Een ufo-deskundige. Hij had er ook allerlei foto’s van gemaakt. En hij had waarschuwingen gekregen van de bewoners van Venus dat we voorzichtig moesten zijn met de atoombom. Juliana was in die tijd nogal pacifistsch ingesteld, dus Adamsky mocht komen eten. delft
∫
i n t e g r a a l 2004.1
‘De handleiding voor de bouw van een Ikea-kast kan ik feilloos volgen. Bij Ikea kunnen ze trouwens heel redelijk tellen, want meestal heb je genoeg schroefjes’
26
Foto: Nout Steenkamp
NIEUWS & ACHTERGRONDEN
Dat soort pseudo-wetenschap die vaak berust op vooroordelen, daar wil ik het over hebben: om duidelijk te maken dat we ons allemaal bewust moeten zijn van vooroordelen die we hebben. En dan wil ik het ook nog zo plooien en buigen – maar zover ben ik nog niet – dat ik terecht kom bij het nut van vooroordelen.’ Interessant. Vertel. ‘Dat weet ik dus nog niet. Het lig voor de hand om te roepen: Vooroordelen, foei! Maar het feit dat we allemaal vooroordelen hebben moet ons toch ook evolutionair ten dienste staan.’ Einstein schijnt gezegd te hebben, toen iemand vroeg wat hij had gedaan als de waarnemingen hem in het ongelijk hadden gesteld: ‘Dat zou dan jammer zijn geweest voor de waarnemingen.’ Een bepaalde overtuiging dat je het bij het rechte eind hebt… ‘… kan zeker helpen. Dat is waar.’ Is dat wat u bedoelt? ‘Nou nee, maar het helpt me wel een zinvol zijpad in te slaan over nuttige vooroordelen. Een zekere koppigheid is belangrijk bij het nastreven van een idee. Maar je moet natuurlijk wel, en dat deed Einstein gelukkig ook, binnen een zekere wetenschappelijke methode blijven.’ U gaat een masterclass geven over ‘Ruimte in literatuur en architectuur.’ Wat wilt u daarmee? ‘Ik dacht oorspronkelijk iets te doen met Berlijn en Rotterdam. Ik had eigenlijk zo graag de studenten meegenomen naar Berlijn. Je ziet daar hoe de geschiedenis zichtbaar is in de architectuur en in de ruimte van de stad. Hoe leven mensen in een stad waar de geschiedenis niet zoals hier in uitstalkasten te zien is, maar op een heel andere manier in de ruimte van de stad doorwerkt. Ik vond dat zelf fascinerend om te zien in Berlijn en had een excursie voor de studenten bedacht, maar dat kan de universiteit niet betalen. Dus nu wordt het Rotterdam, second best. Waar het mij in Rotterdam om zal gaan is: de sporen van de geschiedenis op te zoeken in de ruimte waar mensen wonen. Hoe was die stad vóór het bombardement en hoe leefden de mensen net na het bombardement, zonder centrum, en hoe zijn ze gaan leven in de stad van nu? Hoe ervaren ze de ruimte in de stad nu? Tussen twee haakjes, vorig jaar bij de Vermeerlezing van Brandt Corstius kwamen twee meisjes op me af en ze vroegen: «Mevrouw, als u volgend jaar gastschrijver bent, hoeven we dan niks te maken?»’ Da’s nogal vooroordeelbevestigend. ‘Het gaat er niet om dat het meisjes waren, ze bedoelden dat je aan de TU Delft al zoveel met je handen moet maken. Ze wilden wel eens theorie, en schrijven. Dus heb ik bedacht dat ze kunnen kiezen. Ik kan me voorstellen dat sommigen oude Rotterdammers gaan interviewen en levensgeschiedenissen gaan optekenen, en aan de hand van bronnenstudie over hoe de stad eruit zag, plaatjes en zo, een beeld scheppen van een veranderende stad. Ze kunnen ook foto’s maken, ze kunnen ook in de stad gaan speuren naar heel kleine dingen die een geschiedenis vertegenwoordigen. Een deurknop bij wijze van spreken, of een gevel die is blijven staan. Zadkine, dat beeld, is al verschillende keren verplaatst. Ga het spoor na van dat beeld. Of het beeld van Erasmus. Of de verdwenen kerken van Rotterdam. Dat kunnen ze fotografisch nagaan; ze mogen van mij ook een video maken. Een korte documentaire. Een essay, een kort verhaal. In plaats daarvan mogen ze een roman gaan bestuderen en de stad die daarbij hoort. Je hebt bijvoorbeeld een boek van Peter Ackroyd over Londen, en hij heeft historische romans geschreven met Londen als decor. Je kunt het spoor van zo’n roman in een stad gaan volgen. Het zelfde geldt voor bijvoorbeeld Berlin Alexanderplatz. Wat is er nog over van de locaties uit dat boek van Doeblin? Daar kunnen ze allerlei bronnen bijhalen, bijvoorbeeld de Nederlandse kunstenaars die in de jaren ‘20 naar Berlijn zijn gegaan en contacten legden met Bauhaus.’ U gaat ervan uit dat bewoners van een stad de geschiedenis waar ze in bevinden ook de hele tijd ervaren. Zijn het niet vooral de buitenstaanders die daar oog voor hebben? ‘Inderdaad, en dat is maar goed ook. Je moet wel eens wat kunnen vergeten.
delft
∫
i n t e g r a a l 2004.1
Nelleke Noordvliet: ‘Geld ergens voor krijgen betekent net zozeer erkenning als een mooie recensie. Ik zou graag betalen voor een mooie recensie.’
NIEUWS & ACHTERGRONDEN
27
Maar ik weet zeker dat Rotterdammers die in ’30 of ’35 geboren zijn en die hun hele leven in Rotterdam hebben gewoond, de geschiedenis van de stad in hun vezels meedragen. Mijn moeder deed dat en ikzelf eigenlijk ook. Je weet het niet precies maar daar gaat het niet om. Je hele leven is verweven met die stad, dus met de beelden van die stad. En dat geldt voor alle mensen in Rotterdam. Daarom wil ik het eerste college ook met de studenten praten over hun eigen achtergrond, hun leven, hun huis, hun stad, waar ze geboren zijn. Bij wijze van referentiekader: zodat ze zich realiseren wat hun geboortestad of -dorp in hun jeugdherinneringen betekent. Hoe ze dat met zich meedragen.’ Traumatische ervaringen op zichzelf veranderen mensen natuurlijk ook. Wat zou het uitmaken als je die niet hebt maar wel in die veranderde stad woont? ‘Ik ben na de oorlog geboren. Dat scheelt natuurlijk voor mijn ervaring, maar de stad was er wel door getekend. En mijn ouders ook, al werd er niet veel over gepraat. Het was gewoon: mouwen opstropen en schouders eronder. Daarom heb ik ooit een heel lang verhalend gedicht geschreven over Rotterdam. Dat vinden Rotterdammers altijd mooi. Als ik daaruit voordraag, zitten ze met tranen in hun ogen. Want dat weten ze allemaal, en dan komt het weer boven. Achteraf heb ik me gerealiseerd dat Rotterdam altijd een arbeidersstad is geweest. Toen ik daar woonde, tot mijn twintigste, had ik dat niet in de gaten. En ik heb nu net een boekje gelezen, in 1952 geschreven door ene prof. P. J. Bouwman, een historicus geloof ik, en die schrijft over de immigratie in Rotterdam rond de eeuwwisseling. Door mensen van de eilanden en van Brabant. Je weet niet wat je leest. Of het nu is geschreven! Exact dezelfde termen voor de immigranten en de problemen met de immigranten. Grote gezinnen die in krotten woonden. Slechte hygiëne, toenemende criminaliteit. Dat wil ik er ook instoppen. Wat is er veranderd, wat is hetzelfde gebleven? Dat maakt de geschiedenis interessant.’
delft
∫
i n t e g r a a l 2004.1