Als je leven je lief is!
© 2002 Max Geldens Stichting Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Als je leven je lief is!
‘Als je leven je lief is!’ is een gedachte–experiment. Hoe doorbreken wij in ons welvarende Nederland het toenemende ongemak rond het thema ‘veiligheid’? Het is een thema dat niet voor niets bovenaan de lijst van maatschappelijke prioriteiten staat. Onveiligheid knaagt aan de fundamenten van een samenleving. Beleid wordt te vaak bepaald door incidenten — rampen, aanslagen — en gaat te weinig uit van lange–termijn–doelstellingen. Als mensen zich, al dan niet terecht, onveilig voelen, groeien ook de spanningen. In toe– nemende mate komen burgers tegenover ‘hun’ instituties en tegenover elkaar te staan. Wat zijn de wederzijdse verwachtingen, de rechten en de plichten? Waar liggen de prioriteiten ten aanzien van potentiële risicogroepen van zowel daders als slachtoffers? Hoe kunnen wij de wortels van onveiligheid aanpakken? Uitgenodigd door het bestuur van de Max Geldens Stichting hebben wij nagedacht over mogelijke antwoorden op deze vragen. Duurzame veiligheid, zo zullen wij betogen, is gebaseerd op drie pijlers: sociale openheid, fysieke eigenheid en economisch perspectief. De invulling daarvan vereist de bereidheid om wat van onze individuele vrijheid in te leveren, zodat wij in verbondenheid onze gezamenlijke problemen beter de baas kunnen. Wij noemen dat ‘maatschap’ en het vormt de basis van onze aanbevelingen. In een samenleving van verantwoordelijke burgers gaan onze gedachten uit naar drie verdedigingslinies tegen onveiligheid. De buurmaatschap, waarin wij in directe wisselwerking met ‘buren’ — in onze wijk, naast ons op de weg, op ons werk — de gezamenlijke risico’s beperken. De kleurrijke maatschap, die ons — samen met miljoenen anderen op grotere afstand — inspireert om te streven naar een veiligere wereld door het maken van onze eigen keuzes. En tenslotte de blauwe maatschap, waarin alle veiligheidsaanbieders ons rugdekking bieden, en die zorgdraagt voor al die taken die wijzelf niet kunnen of willen vervullen. Het is een enorme uitdaging waarvoor wij ons als samenleving geplaatst zien. Waar moeten we beginnen als we het vraagstuk van de onveiligheid en de daarmee samenhangende spanningen daadwerkelijk willen aanpakken? Wij doen een handreiking aan de voorlieden uit onze samenleving. Politici en topfunctionarissen bij de overheid zijn als eersten aan zet om bestaande
achterstanden in te lopen op weg naar een sterke blauwe maatschap en om de condities te scheppen voor de andere twee maatschappen. Daarna is echter het woord snel aan de voor– lieden van het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en uiteindelijk aan onszelf als burgers. Ons betoog beoogt geen volledigheid en pretendeert niet alle vragen rond dit brede en complexe thema ten volle te beantwoorden. Wij hopen wel dat onze gedachten bijdragen tot een discussie over een betere samenleving, waarin duurzame veiligheid centraal staat.
Prof.dr. Uri Rosenthal Hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden Voorzitter COT
Mr. Boele Staal Commissaris van de Koningin in de Provincie Utrecht
Drs. Kees J. Storm Voorzitter Raad van Bestuur AEGON N.V.
Inhoudsopgave Blz. 1. Toenemende polarisatie • Burgers tegenover instituties • Burgers tegenover elkaar
1 2 4
2. Naar duurzame veiligheid • Sociale openheid – Vertrouwen in gezagdragers – Verweving van risicogroepen van slachtoffers en daders • Fysieke eigenheid – Geborgenheid van ruimte – Dienstbaarheid van producten • Economisch perspectief – ‘Perfecte’ markten – Vrije toegang
9 10 11 12 14 15 16 17 17 20
3. Drie verdedigingslinies • De buurmaatschap – Minder ongevallen – Minder criminaliteit – Veiligere wijkinrichting
22 23 25 27 29
• De kleurrijke maatschap – Krachtigere NGO’s – Betere marktevenwichten • De blauwe maatschap – Voortdurende waakzaamheid – Slagvaardige gehoorzaamheid • Winst op alle fronten?
33 36 38 41 44 46 50
4. Oproep aan leiders • Politici en topfunctionarissen 1. Elimineer achterstanden in blauwe maatschap 2. Concentreer op kerntaken 3. Stimuleer sociale infrastructuur voor buurmaatschap • Ondernemers 4. Open communicatiekanalen 5. Kies een speerpunt • Trekkers van de kleurrijke maatschap in wording 6. Zet professionalisering door 7. Dicht hiaten in huidig ‘productaanbod’ • Zelfverantwoordelijke burgers 8. Ondersteun sleutelfiguren 9. Inspireer zwijgende meerderheid
53 54 55 56 58 59 60 61 62 62 64 65 66 67
Bijlage
71
1. Toenemende polarisatie Nederland is een rijk land. Het gemiddelde bruto–inkomen is 37.000 per huishouden per jaar, 39 procent van alle volwassenen gaat minstens tweemaal per jaar met vakantie en het opgespaarde en belegde kapitaal per huishouden bedraagt gemiddeld 156.000. Met alle goede voorzieningen en zekerheden is de Nederlander ‘zorgeloos’ en voelt hij zich relatief veilig. Betrouwbare voedselvoorziening, goede sociale vangnetten en bescherming tegen infectieziektes zijn bijna vanzelfsprekend. We kennen nauwelijks terroristische aanslagen en we behoren met onze verkeersveiligheid tot de subtop van Europa. Op het gebied van de kleine criminaliteit zijn we weliswaar slechts een middenmoter, maar we kunnen in ons land, zoals een van onze gesprekspartners het uitdrukte, “’s avonds nog zonder pistool op zak de hond uitlaten”. We zijn hierdoor als samenleving in een curieuze spagaat terechtgekomen. Aan de ene kant hebben we het in Nederland goed en dat willen we graag zo houden. We kunnen zelf de toekomst wel aan en hebben daarvoor niemand nodig, zeker de overheid niet. We leven in een individualistische samenleving waarin steeds meer mensen hun eisen stellen in het maatschappe– lijk verkeer en met ‘nee’ geen genoegen nemen. Aan de andere kant staat onveiligheid niet voor niets op de eerste plaats van de politieke hitparade. We zijn intolerant voor alles wat onze zekerheden ondermijnt. We verwachten van de instituties binnen onze samenleving — de overheid natuurlijk, maar ook ondernemingen, organisaties in het maatschappelijk middenveld of zorgverleners — dat ze onze veiligheid steeds beter waarborgen en dat risico’s en gevaren worden beheerst of volledig worden uitgebannen. Bovendien zijn we niet meer gewend om met onveiligheid om te gaan. De langdurige zorgeloos– heid heeft onze weerbaarheid aangetast. Grote epidemieën, het wegvallen van zekerheden in tijden van recessie, oorlog, natuurrampen of het lijden onder hongersnood: we kennen het geen van alle meer. Massaal gaan we uit van ‘de goede wil’ bij bijvoorbeeld het gebruik van nieuwe technieken zoals genetische modificatie in de landbouw of de farmaceutische industrie. Onze
1
reactie bij het handelen van kwaadwillenden — lopend van wegpiraten via zware criminelen en grootschalige knoeiers tot terroristen — is er dan ook een van ongeloof en ongemak. Individualistische burgers, goed geïnformeerd, mondig en bovendien ‘verwend’: de spanningen groeien. Ze staan steeds meer tegenover te logge en te trage instituties, die onvoldoende in staat zijn om in te spelen op hun hoge en snel veranderende eisen. Ook staan burgers steeds meer tegenover elkaar; welvaartsverschillen worden immers schrijnender, aangezien niet iedereen evenveel profiteert van de toenemende welvaart. Wie niet voldoende strijdt voor de veiligheid waar de burger om vraagt, valt af. Wee de politicus, bestuurder of ondernemer die verantwoordelijk wordt gehouden voor veiligheids– incidenten en wee het land dat een misstap begaat. Maar wee ook de medeburger die onze veiligheid in gevaar dreigt te brengen. De Gouden Tijden van de zwijgende meerderheden zijn voorbij; weinig burgers zouden de raad van onze vroegere minister–president Colijn op dit moment nog volgen en ‘rustig gaan slapen’.1) Nee, de Nederlander van nu pikt het niet meer. In de volgende paragrafen zullen wij nader ingaan op de polarisatie tussen de burger en ‘zijn’ instituties en de blokvorming tussen burgers onderling. BURGERS TEGENOVER INSTITUTIES Onze instituties, de overheid voorop, moeten meer presteren dan ooit. Onze verworvenheden mogen niet verloren gaan en we willen steeds betere waarborgen voor veiligheid. We kiezen er weliswaar zelf voor om ons, uit angst voor geweld, niet te mengen in conflicten — een vechtpartij op straat of een belaagde conducteur — te mengen, maar van de overheid verwachten we dat zij wel steeds voor ons klaarstaat. En als er iets verkeerd gaat dan staan we, ondersteund door 1) Sprekend over de waakzaamheid van de regering ten aanzien van de oorlogsdreiging zei Colijn in een radiotoespraak in 1938: “Ik verzoek den luisteraars dan ook, wanneer ze straks hunne legersteden opzoeken, even rustig te gaan slapen als ze dat ook andere nachten doen. Er is voorshands geen enkele reden om werkelijk ongerust te zijn.” In het ‘praktische’ gebruik zijn deze zinnen verworden tot het inmiddels klassieke: “Slaapt u rustig, de regering waakt over u.”
2
volksvertegenwoordigers en media, gereed om Barbertje te hangen. Onze instituties laten het zich aanleunen en nemen alle verantwoordelijkheid op zich. Vaak kunnen ze die echter niet goed waarmaken. Met ad hoc en ‘mannelijk’ beleid bestrijden ze de symptomen van ‘het probleem van de dag’, mede omdat hun de rust ontbreekt voor het ontwikke– len van een strategische aanpak gericht op de fundamentele oorzaken. Er volgen meer en strengere regels en het toezicht wordt steeds verder gecentraliseerd. Toch blijven de resultaten achter. De toenemende overheidscontrole stuit ook op verzet. Burgers voelen zich ‘betutteld’ en beperkt in hun vrijheid. Ze willen niet dat de overheid over hun schouder mee staat te kijken en hun doen en laten te strak aan banden legt. Bovendien gaat van het centraliseren van veiligheids– taken geen stimulans uit voor burgers om eigen verantwoordelijkheid te nemen of zelf initiatieven te ontplooien. Zoals politici stelden naar aanleiding van de ramp in Volendam: “Hoe zou de overheid ooit de pretentie kunnen waarmaken, dat ze in staat is elk café veilig te maken? Dat is een illusie. Misschien hebben we die illusie wel te veel gewekt, waardoor we de verantwoordelijkheid van mensen hebben afgenomen.”2) De overheidshoudgreep blijkt star te zijn: zelfs als burgers de verantwoordelijkheid wel willen oppakken, geven de instituties niet mee. Buurtinitiatieven zoals de ‘Nachtwacht’ uit de Haagse Schilderswijk krijgen bijvoorbeeld beperkte rugdekking van de bestuurlijke en politieke boven– bazen. Bij ongelukken zouden immers ‘kamervragen gesteld kunnen worden’. Daar komt bij dat gezagdragers zich in groten getale blijven scharen achter het diepgewortelde geloof dat toezicht uiteindelijk toch een overheidstaak is. Burgers wíllen graag vertrouwen in de oplossingen die hun instituties aandragen, ze wíllen graag geloven in de toekomstige veiligheid die hun voorgespiegeld wordt. Maar de problemen stapelen zich op en bij elk nieuw incident wijzen burgers naar de ‘falende’ instituties. Directe slacht– offers, maar ook indirect betrokkenen beseffen massaal dat het ‘meer van hetzelfde’–beleid — meer blauw, meer controle — geen afdoende oplossing biedt voor de lange termijn. 2) VVD–fractievoorzitter Hans Dijkstal, de Volkskrant, 19 januari 2001.
3
Zo is de cirkel rond: burgers willen steeds betere veiligheidswaarborgen, de overheid en andere ‘veiligheidsaanbieders’ slagen er niet in hieraan te voldoen en remmen bovendien initiatieven van de burgers zelf af. Bij incidenten wijst de burger nog meer met het beschuldigende vingertje en wordt de druk op de instituties verder opgevoerd. De burger en zijn belangenbehartiger komen scherper tegenover elkaar te staan. De burger verliest hierdoor het vertrouwen in de gezagdragers. BURGERS TEGENOVER ELKAAR De grootste bedreiging voor veiligheid wordt veroorzaakt door onnatuurlijke — door mensen opgetrokken — grenzen. De ‘haves’ beogen hiermee hun eigenbelang te beschermen tegen de gretige ogen van de ‘have–nots’. Eenmaal buitengesloten, zonder perspectief op verbetering en bovendien nog eens regelmatig geconfronteerd met de aanblik van ‘een betere wereld’, beschouwen de ‘have–nots’ dat als zeer oneerlijk en schuwen zij geen middelen om het hen aangedane onrecht te corrigeren. Ongelijkheid kan zo een voedingsbodem zijn voor onveiligheid. Intussen voelen de ‘gelukkigen’ aan de andere kant van de grens hun ongemak gestaag toenemen. In Nederland spelen zo allochtone jongeren een bovengemiddelde rol in de criminali– teit. Ze hebben meestal een lage opleiding en geen of slecht betaald werk. Bovendien
4
Huiselijke ongelukken Met jaarlijks ongeveer 1,4 miljoen medisch behandelde slachtoffers en meer dan 2.000 doden — meer dan sportongevallen, bedrijfsongevallen en verkeersongevallen samen — vormen huiselijke ongevallen een grote bron van zorg, vooral waar het kinderen en ouderen betreft. Elk jaar heeft bijna 1 op de 20 kinderen spoedeisende medische hulp nodig als gevolg van een huiselijk ongeluk. Het aantal dat overlijdt is ook niet gering: gemiddeld 90 kinderen per jaar. De ongelukken ontstaan vooral tijdens het spelen; vallen is hierbij een van de belangrijkste oorzaken. Bij ouderen is de sterfte als gevolg van huiselijke ongelukken nog veel groter; er zijn meer dan 1600 dodelijke slachtoffers per jaar. Vooral heupfracturen eisen hun tol: ze veroorzaken hoge kosten en de weg naar herstel is lang. Het beleid spitst zich toe op het bevorderen van veilig gedrag bij de belangrijkste slachtoffergroepen en het veilig maken van de omgeving. Er is echter nauwelijks een apart budget beschikbaar en voor ouderen in het bijzonder is de aanpak onvolledig: hun valkans wordt bijvoorbeeld óók in belangrijke mate beïnvloed door medicijngebruik (duizeligheid), slechte voeding en weinig beweging. Preventie van valongevallen bij deze slachtoffergroep vereist een nauwere samenwerking tussen familie, huisarts en instanties als thuiszorg en woningcorporaties. De laatste tien jaar wordt dan ook een meer lokale aanpak gehanteerd; voor het geven van voorlichting worden bijvoorbeeld intermediaire organisaties als de GGD ingeschakeld. Ondanks deze inspanningen is het veiligheidsbewustzijn op het gebied van huiselijke ongevallen nog steeds relatief laag en een verdere toename van de problematiek is, mede door de vergrijzing, waarschijnlijk.
staan zij door de vaak beperkte integratie van hun allochtone families met de benen in twee werelden: die van thuis en die van de Nederlandse samenleving, bijvoorbeeld op school en op het werk. Ook druggebruikers, de veelplegers op het gebied van diefstal en inbraak, vormen in Nederland een hardnekkig probleem. Hun armzalige situatie heeft eveneens haar wortels in de ongelijk– heid. De verslaving leidt ertoe dat ze hun bezittingen en sociale status verliezen. Geen geld om drugs te kopen en weinig mogelijkheden om weer een baan te krijgen ‘dwingen’ hen tot crimi– naliteit. Zo ontstaan randgroepen in de Nederlandse samenleving. Allochtonen en drugverslaafden Kleine criminaliteit Het aantal gemelde misdrijven — vernieling, diefstal en geweldpleging — is tussen 1960 en 1985 ruwweg verzesvoudigd. Nu is het redelijk stabiel; alleen het aantal geweldsmisdrijven is de laatste jaren sterk toegenomen, waarbij bovendien steeds zwaarder geweld wordt gebruikt door steeds jongere daders. Een kleine maar harde kern van 9.500 verdachten (zes procent van alle verdachten) wordt verantwoordelijk gehouden voor bijna de helft van alle misdrijven. Allen kwamen ze al meer dan 20 keer met de politie in aanraking; 60 procent van hen is verslaafd. Allochtonen vormen eveneens een belangrijke dadergroep: een kleine 40 procent van alle verdachten is van buitenlandse afkomst. De politiemacht is verdubbeld sinds het begin van de jaren tachtig. Toch zijn er nog steeds grote tekorten, waardoor de pakkans gemiddeld genomen laag is en nog verder lijkt te dalen. Een kwart van de aangiften met opsporingsindicatie blijft bovendien liggen. Agenten doen veel administratieve taken die hen ‘van de straat houden’ en sommige procedures zijn ingewikkeld en tijdrovend. De inzetbaarheid van agenten wordt bovendien beperkt door de nogal rigide arbeidsvoorwaarden, en de versnipperde specialisatie bemoeilijkt de onderlinge samenwerking. De overheid onderkent de problemen en wil de politie uitbreiden met 8000 agenten. Hiermee heeft Nederland nog steeds minder agenten dan de meeste andere Europese landen, ook als de particuliere beveiliging wordt meegeteld. Daarnaast wordt gewerkt aan het verbeteren van de communicatie en samenwerking, en er worden gespecialiseerde jeugdeenheden opgericht om de jongere risicogroepen aan te pakken. De politie wil ook nadrukkelijker handhaven en harder optreden. Justitie kampt met vergelijkbare problemen. Het Nederlandse strafrecht biedt onvoldoende mogelijkheden om de kleine criminaliteit echt aan te pakken. Een gemiddelde strafzaak heeft een doorlooptijd van meer dan 200 dagen en het cellentekort is nog niet opgelost. Capaciteits– uitbreiding en verhoogde efficiëntie moeten ook hier uitkomst bieden. Het is echter maar de vraag of dit ‘meer van hetzelfde’–beleid het tij kan keren. Als de criminaliteit niet wordt teruggedrongen, zal het vertrouwen van burgers in hun veiligheidsaanbieders zonder twijfel verder afnemen.
5
worden als zondebokken aangewezen en in het verdomhoekje van de samenleving geplaatst. Asielzoekers en allochtonen worden over één kam geschoren en als crimineel bestempeld. Ook andere groepen die door de autoriteiten of de publieke opinie worden geassocieerd met onveiligheid — denk aan het wantrouwen jegens moslims na de aanslagen van 11 september — worden buitengesloten. Het is ‘wij’ tegen ‘zij’. Het is niet vreemd dat de perceptie van ongelijkheid hierdoor groter wordt. De onlustgevoelens onder risicogroepen worden verder aangewakkerd en kunnen gemakkelijk omslaan in crimineel gedrag — een poging om hun uitzichtloze situatie te verbeteren. De onveiligheid van de ‘haves’ en hun afkeer van randgroepen neemt hierdoor verder toe. Hiermee is de tweede vicieuze cirkel rond. De kloof tussen rijken en armen, de gevestigde samenleving en de randgroepen groeit. Niet alleen in Nederland, maar ook mondiaal is er sprake van grote welvaartsverschillen. Hoewel het bruto binnenlands product in een groot aantal landen stijgt, zijn er echter ook landen die niet meedelen in de welvaartsstijging en die hun bruto binnenlands product per inwoner juist zien slinken. Door moderne communicatiemiddelen en de toegenomen mobiliteit is de wereld kleiner geworden. Via de media zijn verschillen tussen rijk en arm, vrijheid en onderdrukking sterk zichtbaar, niet alleen in onze huiskamer maar ook in de krottenwijken van São Paulo. Internationale ongelijkheid, zeker als deze gepaard gaat met onderdrukking, kan een voedings– bodem zijn voor terroristische acties, guerrillaoorlogen of zelfs burgeroorlogen. Denk maar aan de manier waarop de IRA en de PLO campagnes voeren. Of aan vredeslegers die ‘moeten’ ingrijpen in bloedige stammenoorlogen. De westerse wereld bestempelt een aantal landen als schurkenstaten. De inwoners van die staten worden buitengesloten van deelname aan sociaal en economisch verkeer met de rest van de wereld, terwijl een groot deel van hen nauwelijks invloed op het bewind uit kan oefenen. Hun uitzicht op verbetering is beperkt en hun gevoel van ongelijkheid groeit. Zo zien we ook op internationaal niveau een toenemende polarisatie tussen armen en rijken, onderdrukten en onderdrukkers. ***
6
Het speelveld van de veiligheid tekent zich af. De contouren worden bepaald door twee assen: de werkelijke onveiligheid en het gevoel van onveiligheid (figuur 1). Rechtsboven bevinden zich de risico’s die we redelijk correct inschatten: het is linke soep en we voelen het ook als zodanig. Daarnaast, in de linkerbovenhoek, staan de dagelijkse risico’s die wij veelal onderschatten omdat we denken dat we ze wel kunnen overzien. Diagonaal daartegenover staan rechtsonder de risico’s waar we collectief benauwd voor zijn. Het zijn vaak risico’s die ons worden aangedaan door brute opzet of grove fouten van een ander. Maar in dezelfde hoek zitten ook de risico’s die we niet goed kunnen inschatten (bijvoorbeeld rond kernenergie) of die mogelijk catastrofale gevolgen hebben (bijvoorbeeld de vuurwerkramp in Enschede of het transport van gevaarlijke stoffen). En tenslotte is er de linkerbenedenhoek met de problemen die we daar graag willen houden maar die, als ze een keer uit de hand lopen, voor enige tijd als een speer naar rechts schieten — denk bijvoor– beeld aan de kopersstaking rond rundvlees tijdens de BSE–crisis. Om de problemen scherper op het netvlies te krijgen hebben we drie beleidsblokken gekozen die de uiterste hoeken afdekken. Huiselijke ongelukken leiden tot grote aantallen slachtoffers; toch liggen we hier niet wakker van. Iedereen heeft direct of indirect te maken gehad met kleine criminaliteit en inbraken en berovingen zijn een grote bron van onveiligheidsgevoelens. Terrorisme aan de andere kant van het spectrum is zeldzaam, maar wordt door velen als zeer
7
bedreigend ervaren. Het zijn drie ‘grote’ onderwerpen, die elk hoog op de beleids– agenda horen te staan. Wij stelden onszelf de uitdaging om voor deze blokken de krijtlijnen van een oplossing te tekenen. Indien wij daarin slagen, mogen wij immers hopen dat deze ook van toepassing is op de ‘tussen– liggende’ gebieden, of dat nu verkeers– veiligheid, vliegveiligheid of voedsel– veiligheid betreft. De oplossingen waarnaar wij op zoek gingen, moeten voorkomen dat de polari– satie zich verder verscherpt. Hiervoor is, zoveel was van tevoren reeds duidelijk, een cultuuromslag nodig die hoge eisen stelt aan onze maatschappelijke stuurmans– kunst. Burgers zijn haast per definitie behoudend, ze weten wat ze hebben maar niet wat ze krijgen. Ze ‘hoeven’ in een goeddraaiende samenleving ook niets en komen pas in gezamenlijke beweging als de leiders van onze instituties hun een wenkend perspectief kunnen voorleggen en dit bovendien op een uiterst verstandige wijze doen. In het volgende hoofdstuk maken wij een eerste aanzet op weg naar een ideale samenleving.
8
Terrorisme Nederland heeft relatief weinig van doen gehad met terrorisme. Er zijn in het verleden wel bomaanslagen (zoals die waarvan de RaRa werd verdacht begin jaren negentig), treinkapingen en gijzelingen (de Molukse acties in de jaren zeventig) geweest en ook de antikernbeweging heeft destijds harde acties uitgevoerd, maar ons land wordt niet geteisterd door grote interne conflicten zoals Spanje en het Verenigd Koninkrijk die kennen. De dreiging van terrorisme neemt echter toe. De middelen en beoogde doelwitten zijn veranderd. Er worden nieuwe soorten wapens ingezet, waaronder cyberterreur en massavernietigingswapens. Een aanslag met biologische of chemische wapens of een ‘dirty bomb’ met radioactief afval is alleszins voorstelbaar. Vliegtuigen, waterleidingbedrijven, voedselfabrieken en elektriciteitscentrales zijn niet alleen denkbare doelwitten, maar kunnen ook als wapen worden gebruikt. Op deze wijze kunnen grote delen van de samenleving worden lamgelegd. Ook de motieven zijn de afgelopen decennia veranderd: het politiek linkse of extreemrechtse terrorisme is afgenomen. Dit is opgevolgd door meer etnisch en/of religieus gefundeerd internationaal terrorisme dat zich richt tegen het Westen. We hebben ons lange tijd relatief passief opgesteld tegenover extremistische organisaties als de RAF, de IRA, de Grijze Wolven en de PKK. Nederland was hierdoor een soort ‘safe haven’ voor terroristen: een land om te sparen, zeker ook vanwege de geografische ligging en de mogelijke functie als logistiek centrum. In navolging van de hardere internationale aanpak van terrorisme wordt ons land echter steeds minder tolerant voor extremistische organisaties waardoor onze safe haven–positie onder druk komt te staan. De vraag rijst of wij hier voldoende op zijn voorbereid. De inspanningen worden weliswaar opgevoerd — zo is de opsporingscapaciteit van de Binnenlandse Veiligheidsdienst uitgebreid en wordt op verschillende fronten harder gewerkt aan het afsnijden van financiële stromen — maar de achterliggende oorzaken worden hiermee onvoldoende aangepakt. Bovendien dreigen onze democratische normen overschreden te worden als gevolg van het toenemend repressieve karakter van het beleid; de bescherming van onze privacy bijvoorbeeld wordt soms serieus ingeperkt. Het kan toch niet zo zijn dat het antiterrorismebeleid — gericht tegen hen die onze democratie bedreigen — uiteindelijk zichzelf ondermijnt.
2. Naar duurzame veiligheid De meest ideale van alle samenlevingen kenmerkt zich door ‘duurzaamheid’. Dit begrip werd indertijd geïntroduceerd door The World Commission on Environment and Development, naar haar voorzitter de Brundtland Commissie genoemd. Duurzaamheid werd gedefinieerd als “meeting the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs.”3) Indien aan alle behoeften van alle mensen is voldaan en bovendien ook volgende generaties ruimte houden voor het maken van eigen keuzes, ontstaat een maatschappij die maximale waarborgen biedt voor veiligheid. In dit hoofdstuk willen wij schetsen hoe de veiligheid in zo’n duurzame samenleving gewaar– borgd zou zijn. Het is ongetwijfeld een utopie, een eindspel dat wij niet in de praktijk zullen meemaken. Misschien is het ook nog geen duurzame samenleving, maar wel een ‘verantwoorde– lijke samenleving’: een samenleving van verantwoordelijke mensen, die het beste voorhebben met elkaar én met de volgende generaties. De vraag is dus: aan welke basisvoorwaarden moet een verantwoordelijke samenleving voldoen? De wereld die aan deze voorwaarden voldoet, het ideaalbeeld, vergelijken wij met een extrapolatie van het huidige beleid. De kloof die dan op ons netvlies komt, schetst onze taakstelling, in feite de thema’s voor het te voeren veiligheidsbeleid. In ons ideaalbeeld bouwen we voort op de drie dimensies van duurzaamheid — in de milieuhoek vaak aangeduid met de termen People, Planet, Profit. In analogie noemen we het hier de sociale, fysieke en economische omgevingsfactoren, waar het veiligheidsbeleid zich op dient te richten. Om binnen de nauwe marges een goed evenwicht tussen die factoren te behouden, is grote stuurmanskunst vereist. Het beleid moet immers inspelen op de veiligheidsbehoeften van de toekomstige, meer individualistische samenleving, waarin zwaarder nadruk ligt op het woordje ‘zelf’. Hoe te voorkomen dat het verwordt tot ‘zelfzuchtig’, en hoe zeker te stellen dat het zich veeleer ontwikkelt naar ‘zelfsturend’ en ‘zelfverantwoordelijk’? Hoe een beleid vorm te geven, 3) The World Commission on Environment and Development, Our Common Future (Oxford University Press, Oxford; 1987), blz. 43.
9
waarin een grotere rol is weggelegd voor burgers? Tegelijkertijd beseffen we dat veiligheid een hoge mate van verbondenheid vereist. Om de risico’s van ‘zwartrijden’ te beperken; denk aan de belastingontvluchter of die buurman die het vertikt de sneeuw van zijn stoep te ruimen. Omdat een collectief meer kan dan een ‘machteloze’ enkeling; denk bijvoorbeeld aan een leger. Omdat een aantal taken — het geweldsmonopolie, de rechtspraak, het markttoezicht — bij de staat moet berusten. Dezelfde staat waartegen we ons afzetten en die ons dus niet van bovenaf mag betuttelen: hij moet regelen wat nodig is, maar niet meer dan dat en vooral ruimte laten voor de burger. De verantwoordelijke samen– leving die wij voor ogen hebben, wordt gekenmerkt door drie begrippen: sociale openheid, fysieke eigenheid en economisch perspectief. In de volgende paragrafen zullen wij, uitgaande van de drie gekozen beleids– blokken, illustreren hoe deze onderwerpen een duurzame veiligheid dichterbij kunnen brengen en welke vragen — noem het beleidsthema’s — op deze gebieden een uitwerking behoe– ven om het gat met het huidig beleid te dichten (figuur 2). SOCIALE OPENHEID In de verantwoordelijke samenleving zijn toegewijde
10
burgers bereid elkaars hand vast te houden. Zij vertrouwen erop dat de gezagdragers, namens hen allen, vangnetten optrekken die hen behoeden voor extreme rampspoed en die ervoor zorgen dat asociaal gedrag niet wordt getolereerd. De loyale burgers zijn verantwoordelijk voor de verweving met risicogroepen, zodat de groepen van potentiële slachtoffers én die van poten– tiële daders in de gemeenschap worden opgenomen, in plaats van dat ze worden uitgesloten. Vertrouwen in gezagdragers In de verantwoordelijke samenleving waar wij voor pleiten, hebben burgers weer vertrouwen in hun gezagdragers, lopend van zorgverleners tot brandweer en van politie en justitie tot aan het leger. Een van onze gesprekspartners vroeg het zich af: “Waarom worden brandweerlieden in New York vereerd als helden en werd burgemeester Giuliani gekozen als Man van het Jaar, terwijl bij ons na een ramp de autoriteiten en hulpverleners, enkele uitzonderingen daargelaten, nauwelijks voor het voetlicht worden gezet?” Waarom ook levert elke nieuwe parlementaire enquête een stortvloed van berichten op rond het falen van de overheid? Bij gebrek aan ver– trouwen durft niemand zijn kop boven het maaiveld uit te steken. Hoe kan deze vertrouwens– breuk hersteld worden? In de volgende alinea’s zullen wij ons ideaalbeeld schetsen. Vertrouwen begint altijd bij zelfvertrouwen. Dat krijg je door je vak goed te kennen, over de goede infrastructuur te beschikken en door de zekerheid van rugdekking als je in de nesten zit. In een verantwoordelijke samenleving zijn zorgverleners, zoals huisartsen en wijkverplegers, trots op hun vak en op hun collega’s. Zij zijn kundig en voelen zich betrokken bij hun patiënten. Verder weten zij zich gesteund door overheid en verzekeraars, verenigd in lokale zorgnetwerken. Ervaren politieagenten zijn duidelijk zichtbaar op straat in hun eigen wijk. Ze kunnen vertrouwen op hun ‘buddies’, zoals in de Verenigde Staten. Daarnaast beschikken onze gezagdragers over voldoende menskracht, middelen en bevoegdheden om de kwaadwillende veroorzakers van onveiligheid adequaat aan te pakken. Als het zelfvertrouwen is opgebouwd, kunnen vertrouwen en geloofwaardigheid in de praktijk worden verdiend door consequent, resoluut en soms hard optreden; ook tegen de harde kernen van daders. Naar voorbeeld van Rotterdam krijgen harddruggebruikers, waar volgens de burge–
11
meester “geen land mee te bezeilen is”, een persoonsgerichte aanpak om ze van de straat te halen. Indien nodig worden ook cafés gesloten en vergunningen ingetrokken. In crisissituaties worden zo nodig militaire acties ondernomen. Corrigerende maatregelen zijn proportioneel met de daad en recidive: bij herhaling loopt de straf op. De ultieme toets voor vertrouwen is echter de wederzijdse rugdekking in geval van nood. Als iemand je weet te redden als jij in de problemen zit, vergeet je dat nooit meer. Rugdekking is de basis voor een loyaliteit die schok– en tijdbestendig is en vormt de turbo van het veiligheids– beleid. Als er rugdekking is, durft de burger zelf initiatief te nemen. In plaats van dat af te wijzen zoals nu nog vaak gebeurt, moeten de gezagdragers bereid zijn van hun kant vertrouwen te geven, met alle mogelijke risico’s van dien. In de verantwoordelijke samenleving luisteren zij dus naar positieve ideeën en stimuleren zij particuliere initiatieven zoals dat van de Marokkaanse buurtvaders in de wijk Slotervaart in Amsterdam. Een dikke zestien miljoen ‘gezagdragers’ is elk probleem in Nederland de baas. Zo wordt, door gedeelde verantwoordelijkheid, uiteindelijk de toenemende polarisatie tussen de burger en zijn instituties doorbroken. De gezagdragers kunnen zich op een aantal terreinen beperken tot het aanzwengelen en faciliteren van particuliere initiatieven. Hierdoor neemt de druk op de instituties af en kunnen zij zich ook concentreren op pro–actief beleid gericht op de onderliggende oorzaken. Bij zowel gezagdragers als burgers groeit het besef van de grotere veiligheid en de haalbaarheid van hun streven; resultaten worden steeds duidelijker zichtbaar. Verweving van risicogroepen van slachtoffers en daders De kwaliteit van onze samenleving wordt mede bepaald door de mate en wijze van verweving van risicogroepen, zowel van slachtoffers als van daders. Als deze verweving niet plaatsvindt kunnen de risicogroepen zich verharden in een spiraal van afzondering aan de slachtofferkant en van stigmatisering en buitensluiting aan de daderkant. Het verhaal van de mezen en de roodborsten noodt tot denken:
12
In het begin van de vorige eeuw zette de Engelse melkboer open flessen bij de deur van zijn klanten. Het was even oefenen, maar al spoedig tastten de meesjes en roodborstjes enthousiast toe bij deze melktraktatie. De uitvinding van de aluminiumdop raakte hen daarom hard. Twintig jaar later hadden de meesjes zich hersteld van de slag. Over heel Engeland pikten zij gaten in de doppen. De roodborstjes slaagden, een enkeling daargelaten, daarin echter niet. Wetenschappelijk onderzoek bracht uitsluitsel. Als hun jongen zijn uitgevlogen, verplaatsen meesjes zich in zwermen van acht tot tien vogels van tuin naar tuin. Altijd was er in zo’n groep wel een mees die de truc kende en de andere bleken goede leerlingen. De roodborstjes daarentegen bewaken hun vaste territorium. Vanaf de hoogste tak van zijn stek waarschuwt het mannetje met luide stem concurrenten: “Maak dat je weg komt!”4) Ofwel: open netwerken leren, gesloten netwerken pakken nieuwe kansen niet op. Groepen die elkaar uitsluiten, leren niet van elkaar. In onze ideale samenleving zonder blokvorming worden ideeën uitgewisseld en ontstaat wederzijds begrip voor normen en waarden. Kwetsbare slacht– offergroepen zoals senioren worden daarom niet alleen beschermd, maar vooral ook betrokken in het openbare leven door buren en familie. Ze worden geholpen met de dagelijkse dingen die ze zelf niet meer goed kunnen, maar ook met het structureel beperken van hun veiligheids– risico’s, bijvoorbeeld door het weghalen van drempels of het aanbrengen van goede verlichting. In onze ideale samenleving worden de harde kernen van daders aangepakt. Het is echter nog belangrijker om de risicogroepen, waar zij uit voortkomen, perspectief te bieden. Zowel in de achterstandswijken in ons eigen land als ver weg in achterstandslanden moeten zij kansen krijgen, waardoor ze zelf de fundamentele problemen als gebrek aan scholing en werk te lijf kunnen gaan. Het is niet alleen een zaak van wederzijds leren, maar ook van deëscaleren, om in jargon te spreken. Gesloten groepen laten zich immers bijna onvermijdelijk verleiden tot onge– nuanceerde standpunten, zogenaamde ‘group think’ — kritische beoordeling van ideeën is in zo’n groep zelfs reden voor uitsluiting. 4) Bron: Arie de Geus, The Living Company: Growth, Learning and Longevity in Business (Nicholas Brearley Publishing, Londen; 1997), blz. 161 e.v.
13
Willen wij werkelijke oorzaken van crimi– Criminoloog Willem de Haan over straatrovers: neel gedrag aanpakken en verweving tot “Dat het in Rotterdam vooral gaat om Antillianen en Marokkanen, is geen stand brengen, dan vereist dat op maat toeval. Maar dat heeft niet zozeer te maken met hun etnische achtergrond. gesneden pro–actieprogramma’s gericht op Als we de Antillianen nemen: hun betrokkenheid heeft een duidelijke subculturele component, voortkomend uit de condities waarin die jongens onderwijs, werk en vrijetijdsbesteding. terecht zijn gekomen. Ze zijn de armoede op de Antillen ontvlucht en lopen De problematiek wordt benaderd vanuit hier tegen veel gesloten deuren aan. Velen zitten in een uitzichtloze de risicogroepen; in het beste geval nemen situatie; vaak geïsoleerd. Tel daarbij op dat het bij de Rotterdamse straatroven hooguit enkele jongeren betreft. Die kunnen een subcultuur zij zelf het voortouw bij het bedenken en gaan vormen, waarin ze elkaar opvoeden en imiteren. Ze bevestigen en uitvoeren van oplossingen. Dit vindt versterken elkaar dan in dit soort gedrag. Binnen zo’n beperkte groep, in zo’n subcultuur waar allerlei voorwaarden toch al aanwezig zijn, kan het plaats in nauwe samenwerking met de dan snel gaan. omgeving, die er alles aan doet om hen ‘in de boot te houden of aan boord te hijsen’. Maar over de gemeenschap als geheel kun je geen conclusies trekken op zo’n smalle basis. Daar komt bij: juist onder Antillianen is een hele groep waar We denken dan aan voorschoolse opvang we nooit problemen mee hebben gehad. Vooral de hoogopgeleiden, die al en onderwijsbegeleiding voor allochtone vanaf de jaren zestig hier kwamen, assimileerden voorbeeldig.”5) kinderen om uitval te voorkomen en aan serieuze werkervaringsplaatsen voor jongeren waar ze gecoacht worden door begeleiders, die hen begrijpen en er aardigheid in hebben kennis over te dragen. Bij een ideale verweving worden (potentiële) slachtoffers en daders niet uitgestoten, maar juist zoveel mogelijk opgenomen in de samenleving. De vicieuze cirkel van een ongewenste maatschappelijke polarisatie kan zo worden doorbroken. FYSIEKE EIGENHEID Sir Winston Churchill zei het: “We shape our buildings and then our buildings shape our lives.” In onze ideale wereld moeten mensen veilig zijn en zich veilig voelen. Onze leefomgeving is daar dan ook geheel op ingericht. Churchills uitspraak kan worden doorgetrokken naar de producten die wij dagelijks gebruiken. Bij sommige producten staat veiligheid hoog in het vaandel — denk aan de auto. Op andere plaatsen laten we het echter liggen of denken we te 5) Bron: de Volkskrant, 26 januari 2002.
14
weinig aan de meest kwetsbare groepen, de ouderen en kinderen. Hieronder werken wij ons ideaalbeeld verder uit: geborgenheid van ruimte en dienstbaarheid van producten om veiligheid dichterbij te brengen. Geborgenheid van ruimte In ons ideaalbeeld dragen de architecten en andere betrokken vormgevers zorg voor een inrich– ting van onze fysieke omgeving die geborgenheid en identiteit uitstraalt, zodat we ons er thuis kunnen voelen. Veiligheidsvragen worden al in het ontwerp beantwoord, door bijvoorbeeld evacuatieroutes in te tekenen of een ruimtelijke indeling te kiezen die een overval minder een– voudig maakt. Kwetsbare gebouwen liggen niet in de woonwijken, niet vlakbij elkaar en de elektriciteitsopwekking is gespreid over meerdere locaties, zodat bij een aanslag ‘niet met één ruk de stekker eruit gaat’. We denken na over hoe we hoge gebouwen en tunnels kunnen evacueren in geval van nood of welke bouwmaterialen publieke ruimtes minder kwetsbaar maken. Ook in het ontwerp en de aanleg van onze directe leefomgeving speelt veiligheid een voorname rol. Bij flats wordt van de begane grond ook een woonlaag gemaakt en geen donkere rij garage– boxen. Portieken en straten worden van goede verlichting voorzien, waardoor we ons ook ‘s avonds veilig voelen als we over straat willen. En het huis en zijn omgeving zijn zo ontworpen dat het voor dieven economisch onaantrekkelijk is om in te breken. De prijs die een dief betaalt — inspanning plus mogelijke straf — moet dan groter zijn dan de opbrengst van de buit op de zwarte markt. In ons toekomstbeeld ligt de veiligheid van onze leefomgeving echter niet alleen in handen van ‘professionals’. De burger zelf is betrokken bij wijkvernieuwingsplannen en denkt mee over maatregelen die zijn wijk veiliger maken. Op veel plaatsen zijn verkeersdrempels bijvoorbeeld vervangen door bloembakken. Automobilisten identificeren bloembakken met woonwijken– met–kinderen waar je minder hard rijdt. De straat heeft bovendien een vriendelijkere uitstra– ling. Ouderen en kinderen kunnen zich veilig door de stad bewegen, doordat er speciale routes voor hen zijn aangelegd, de zogenaamde rollatorroutes en kindlinten.
15
Behalve aan het ontwerp schenken we aandacht aan het gezamenlijk onderhouden van onze leefruimte. Ruimten die van buitenaf een uitstraling van ‘eigendom’ hebben, blijken minder vaak doelwit van inbraak of vandalisme te zijn. Een goed onderhouden omgeving nodigt minder uit tot vandalisme. Als voorbeeld dient het ‘broken–window’ beleid van New York, waar mis– standen zoals vernielde telefooncellen of graffiti op muren dezelfde dag nog worden hersteld om verdere escalatie te voorkomen. Een persoonlijke omgeving, aangepast aan de wensen van de burger zelf en die van zijn mede– bewoners en wijkgenoten, geeft de burger een gevoel van geborgenheid. Dienstbaarheid van producten Het is eigenlijk curieus: in het verkeer hebben we een heel pakket maatregelen genomen ten behoeve van een grotere veiligheid: borden en knipperlichten waarschuwen voor gevaar, val– helmen, riemen, airbags en vangrails beperken de schade bij ongelukken. Tegelijkertijd zijn er allerlei maatregelen genomen om diefstal tegen te gaan: onze vervoermiddelen hebben inge– wikkelde sloten en automatische alarminstallaties. De autoradio’s zitten op sleetjes of zijn juist zodanig ingebouwd dat ze bij inbraak total loss zijn en daarmee voor de deskundige junk de moeite niet waard. Kennelijk zijn we als weggebruikers voldoende doordrongen van de wense– lijkheid van dienstbare producten en heeft die vraag een markt gecreëerd. In onze ideale wereld wordt de achterstand op andere veiligheidsgebieden rap ingelopen, mede onder druk van de welvaartsstijging en de vergrijzing. Producten waarschuwen voor gevaar, voorkomen het, of beschermen ons ertegen. Zo komt de pan op de markt waarvan de hand– vatten rood kleuren als ze te heet worden om vast te pakken. Producten worden zodanig vorm gegeven dat het veilig gebruik ervan bijna vanzelfsprekend is. Als voorbeeld dient de ladder, die precies onder de juiste hoek tegen de muur wordt gezet omdat de sporten alleen dan horizontaal staan. De heupbroeken, die reeds bestonden om vooral ouderen te beschermen tegen valgevaar, worden zo comfortabel en ‘modieus’ dat ze nu ook met plezier gedragen worden. Niet alleen wijzelf worden beveiligd, ook onze producten worden dat. Denk aan laptops die
16
onbruikbaar worden als een gebruiker van een gestolen exemplaar de verkeerde veiligheidscode intoetst. Ook dure apparatuur, zoals een stereotoren, wordt in onze veilige wereld voorzien van een alarm. Ook de aandacht voor veiligheid bij het ontwerp van producten zorgt ervoor dat burgers niet alleen veilig zijn, maar zich ook veilig voelen. ECONOMISCH PERSPECTIEF Veiligheidsverhogend gedrag wordt pas aantrekkelijk als het iets oplevert. In onze ideale wereld moeten wij daarom kunnen stemmen met onze voeten in ‘perfecte markten’. Ieder van ons moet in staat zijn en gestimuleerd worden díe keuzes te maken die veiligheid in de hand werken. Perfecte markten in ons deel van de ideale wereld zijn noodzakelijk maar niet voldoende. Er zijn ook anderen, minder rijk en zonder vooruitzicht. Naast onze morele plicht om hun perspectief op een beter leven te geven, draagt een bredere deelname aan het economisch proces vanuit achterstandslanden en –groepen ook bij aan het vergroten van onze veiligheid. Immers, wie geen perspectief heeft, heeft weinig te verliezen en kan zich laten verleiden tot het nemen van extreme risico’s of tot onaanvaardbaar gedrag jegens zijn medeburgers. Hún vrije toegang tot onze perfecte markten is daarom een basisvoorwaarde voor een duurzame veiligheid. ‘Perfecte’ markten Burgers moeten zelf keuzes kunnen maken die de veiligheid verhogen. Er moet dus sprake zijn van wat we hier noemen ‘marktwerking’. Wij willen stemmen met onze voeten. Of het nu om een aankoop in de supermarkt gaat, om het aannemen van een baan, of om een stem op een politieke partij. Wij kunnen de ‘goede’ beslissing alleen nemen als voldaan is aan de minimumvoorwaarden van evenwicht, informatie en keuze. Indien vraag en aanbod in een markt te ver uit elkaar liggen, werkt die markt niet: een veel te grote vraag leidt tot wachtrijen, een veel te hoog aanbod tot
17
leegstand met de daaropvolgende verpaupering. Goede informatie over de behoeften van vragers en over de producten van aanbieders is van belang om tot zowel het juiste aanbod als de gepaste prijsvorming daarvan te komen. Keuze, tenslotte, houdt de markt scherp: te dominante aan– bieders of te geconcentreerde vraag leidt tot monopolistische misvorming. Soms, waar het zeer grote belangen betreft, zoals bij het recht op gebruik van geweld, de rechtspraak of de staats– veiligheid, moet worden afgeweken van deze basisregels. De bewijslast voor het in stand houden van dergelijke monopolies ligt echter steeds bij de voorstanders daarvan. Marktwerking alleen is op het gebied van veiligheid niet voldoende. Wie rechten heeft, heeft ook plichten en dat geldt in het bijzonder voor het waarborgen van de eerlijkheid van de gebo– den kansen. Dit stelt hoge eisen aan de kwaliteit van de spelregels en in het bijzonder aan de handhaving daarvan. Veel burgers zijn best bereid verantwoordelijkheid te dragen voor hun deel van de uitvoering van de gezamenlijke regels, indien hun medeburgers dat ook doen: “Ik wil wel worden afgerekend, als een ander dat ook maar wordt.” Zij eisen een serieuze aanpak van zwart– rijders (mensen die profiteren van de lusten, maar weigeren hun deel van de lasten te dragen) en boeven (mensen die misbruik maken van de kwetsbaarheid van een samenleving die gebaseerd is op vertrouwen). Een verantwoordelijke samenleving moet dus ook op dit punt hard zijn. Burgers nemen de beslissingen die van invloed zijn op de veiligheid op vijf verschillende markten: de productmarkt, de arbeidsmarkt, de kapitaalmarkt, de omgevingsmarkt en de markt voor normen en waarden. Om in de Nederlandse situatie een ‘perfecte’ marktwerking te reali– seren, is er werk aan de winkel. Wij pretenderen geen volledigheid, maar een snelle rondgang langs de vijf markten biedt stof tot nadenken. In een perfecte productmarkt bieden actieve non–gouvernementele organisaties (NGO’s), zoals we bijvoorbeeld de Consumentenbond al kenden, tegenwicht waar het onveilige producten betreft. Ze wijzen hun aanhang de weg via media als internet en televisie. Ook ondernemers zelf infor– meren consumenten op etiketten en via reclame over de veiligheid van hun producten, over hun gedragscodes in lagelonenlanden en over hun omgang met minder democratische regimes. In de arbeidsmarkt worden veiligheids– en zorgaanbieders marktconform betaald. Gaten in het
18
onderwijs, de zorgverlening, bij politie en justitie worden opgevuld en werknemers worden weer gemotiveerd. Ook hier krijgt de informatievoorziening extra aandacht. Mensen willen graag bij een ‘goede’ werkgever werken. Werkgevers informeren daarom in hun verslaggeving over hun inspanningen om de veiligheid te verbeteren, voor hun medewerkers, maar ook voor hun consumenten en de wereld. In een ideale kapitaalmarkt rapporteren alle bedrijven op basis van de zogenoemde triple bottom line — het behaalde economisch, sociaal en milieurendement. Het is dan mogelijk geworden om concurrenten te vergelijken op basis van hun geleverde prestaties. Gespecialiseerde duurzame fondsen maken het de individuele beleggers, maar ook pensioengeldeigenaren mogelijk op die basis hun voorkeuren voor ‘veilige’ beleggingen kenbaar te maken. Hun keuze zal, bij een verdere groei van dit segment van de markt, het gedrag van ondernemers gaan beïnvloeden. De omgevingsmarkt — voor en van buren — kenmerkt zich door wederzijdse afhankelijkheid. Wijkbewoners nemen zelf een deel van de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en leefbaarheid van hun wijk op zich. Zij beschikken hiervoor over een wijkgebonden budget en kunnen er samen bijvoorbeeld voor kiezen om particuliere beveiliging of een schoonmaakdienst in te schakelen. Daartoe is er informatie beschikbaar omtrent de prestaties van een wijk op het gebied van veiligheid. Hoe goed werkt de ongevallenpreventie in vergelijking met andere wijken? Werpt de aanpak van kleine criminaliteit vruchten af? Ook is er informatie waar de wijk nieuwe ideeën aan kan ontlenen: welke wijken hebben succes bij de preventie van ongelukken en criminaliteit en hoe pakken ze dat aan? In de markt voor normen en waarden sluiten mensen zich aan bij NGO’s, waardoor zij gericht invloed uit kunnen oefenen. Hun loyaliteit is daarbij beperkt; ledentallen fluctueren en de ‘aanbieders’ in deze markt concurreren veel meer dan tevoren om de gunsten van hun aanhang. Lokale organisaties, met inbegrip van plaatselijke politieke partijen, werpen zich op als bescher– mers van de geborgenheid. Mensenrechten– en milieuorganisaties, maar ook zich vernieuwende kerken en vakbonden alarmeren en informeren over misstanden in eigen land en daarbuiten. Omdat nationale en ook multilaterale overheden onvoldoende in staat zijn om de internationale veiligheidsproblemen op te lossen, krijgen bedrijven, de grote multinationale ondernemingen
19
(MNO’s) voorop, een deel van de verantwoordelijkheid toegeschoven. Weer zijn het de NGO’s die de burger het handvat bieden om invloed uit te oefenen en de MNO’s op die wijze bij de les te houden. Vrije toegang Uiteindelijk is van alle veiligheidsvraagstukken in onze verantwoordelijke samenleving de ontsluiting van onze ‘perfecte’ markten het meest fundamentele. Om groeperingen aan de randen van de samenleving te motiveren tot ‘meedoen’, moeten wij hun in onze ideale samenleving voldoende perspectief bieden. Dat houdt niet alleen verbetering op de korte termijn in, maar ook zicht op gelijkheid op de lange termijn. In een ideale productmarkt zijn de poorten van ‘Fort Europa’ en ‘Fort Amerika’ geopend voor goederen en diensten uit achterstandslanden, doordat wij onze importheffingen en export– subsidies hebben gesaneerd. Hierdoor hebben achterstandslanden een eerlijke uitgangspositie gekregen om deel te nemen aan de westerse handel en wordt hun uitzicht geboden op toe– nemende welvaart en gelijkheid. In een verantwoordelijke samenleving wordt onze binnenlandse arbeidsmarkt steeds meer open– gesteld. De mogelijkheden voor tijdelijke arbeidscontracten zijn, nu met medewerking van de vakbonden, verder verruimd, waardoor ook de internationale arbeidsmarkt minder rigide is geworden. Zo is het eenvoudiger geworden voor Nederlandse bedrijven om in het buitenland arbeidskrachten te werven, en voor buitenlanders om in Nederland te werken. In de aanloop naar toegang op onze arbeidsmarkt zit ook toegang tot ons onderwijs. Ook op de kapitaalmarkt krijgt de ideale wereld steun: belemmeringen zijn weggenomen, waar– door arme landen zich verder kunnen ontwikkelen. Zo is het grootste deel van de huidige schulden van achterstandslanden, die verdere ontwikkeling belemmerden, door ons gesaneerd. Vrije toegang betekent dat bedrijven en privé–personen kunnen sparen, betalen, lenen en beleggen op onze markten. Hiervoor is de financiële infrastructuur aangelegd en zijn het internationale betalingsverkeer en de effectenhandel versoepeld.
20
In de omgevingsmarkt breiden internationale samenwerkingsorganen — de Europese Unie, de NAVO, de OPEC — hun lidmaatschap uit, om niet alleen ‘soortgenoten’ — andere rijke landen — in hun midden op te nemen, maar ook achterstandslanden. Grenzen op de markt voor buren worden op die manier doorbroken. Zo kan de kloof tussen arm en rijk in de wereld verkleind worden. In de markt voor normen en waarden tenslotte, staan burgers, ondernemingen en overheden, gesti– muleerd door NGO’s, meer open voor normen en waarden die afwijken van onze traditioneel westerse normen en waarden. Een eenzijdig aanbod van moreel gedachtegoed, veelal aange– wakkerd door een fundamentalistisch ‘zeker weten’, biedt weinig aanknopingspunten voor het overbruggen van de grote verschillen tussen partijen. Concurrentie op de markt van normen en waarden door niet–westerse media, geloofsgemeenschappen en NGO’s kan het evenwicht her– stellen. Alleen door wederzijds begrip van en respect voor elkaars standpunten kan er toenade– ring plaatsvinden en ontstaan er kansen om vooruitgang te boeken. *** Het perspectief is geschetst, de kloof is duidelijk en de beleidsthema’s zijn gedefinieerd. Hoe kan nu een passende oplossing worden geformuleerd? Een extrapolatie van het huidige beleid — ‘meer van hetzelfde’ — is zonder twijfel niet voldoende. Het antwoord ligt veeleer in een structu– rele hervorming van onze huidige samenleving, tot een samenleving die zich laat kenmerken door vrijheid in verbondenheid. In het volgende hoofdstuk tekenen wij de contouren van de door ons voorgestelde oplossingsrichting.
21
3. Drie verdedigingslinies Stel dat wij gelijk hebben met ons ideaalbeeld en met de kloof, die ons daarvan scheidt. Hoe kunnen we dan werken aan een verantwoordelijke samenleving, die ons een reëel uitzicht biedt op duurzame veiligheid? Wij scharen ons in dit hoofdstuk achter de strijdkreet van de Drie Musketiers: één voor allen, allen voor één. In de volgende paragrafen zullen wij drie verdedigingslinies schetsen, die ons in gezamenlijkheid in het jaar 2015 tegen onveiligheid kunnen beschermen. Wij noemen ze de ‘buurmaatschap’, de ‘kleurrijke maatschap’ en de ‘blauwe maatschap’. De buurmaatschap wordt gevormd door de directe wisselwerking die elk van ons heeft in de dagelijkse ‘handel’ op elk van de vijf markten met anderen. Dat betreft vanzelfsprekend onze buren, maar ook onze medeweggebruikers in het verkeer, onze medewerkers op de zaak, onze zorgverleners in onze naaste omgeving, en onze winkeliers die ons veilige producten moeten verkopen. Steeds zijn we afhankelijk van anderen voor onze veiligheid, zoals zij dit van ons zijn. De buurmaatschap krijgt dus vorm vanuit een welbegrepen eigenbelang, zoals nabuurschap dat al eeuwen lang heeft. Het veranderen van een samenleving als geheel gaat onze ‘buurt’ te boven. De nationale en ook vooral de internationale veiligheidsproblematiek noodzaakt tot nieuwe machtsevenwichten. Nationale overheden krijgen een andere, beperktere rol; multinationale ondernemingen aan– vaarden een bredere maatschappelijke verantwoordelijkheid. In die nieuwe samenleving zullen kleurrijke maatschappen ontstaan, in vele en vermoedelijk snel wisselende verschijningsvormen. In het Engels zouden wij misschien spreken van de ‘civil society’. Met gelijkgestemden verenigen wij ons in ‘inkoopcombinaties’ voor veiligheid, die in elk van de vijf markten onze ideeën over sociale openheid, fysieke geborgenheid en economisch perspectief dichterbij kunnen brengen. ‘Zelf’, buurmaatschap en kleurrijke maatschap: het is noodzakelijk maar niet voldoende als waarborg voor veiligheid. Juist op dit gevoelige spanningsveld zijn er taken die de burger zelf niet kan, of niet moet willen vervullen. Het geweldsmonopolie, de rechtspraak, het bewaken van
22
de evenwichten en spelregels in de markten en het voorkomen van zwartrijden — we noemden ze al eerder — berusten blijvend bij de overheid. Ook andere instituties doen een deel van het ‘vuile werk’ namens en voor ons. In het derde blokje van dit hoofdstuk gaan wij daarom in op de blauwe maatschap: de veiligheidsaanbieders die, aangestuurd door de overheid, ons onder– steunen bij het invullen van onze eigen verantwoordelijkheid voor onze veiligheid. In de afsluitende paragraaf, tenslotte, toetsen wij in hoeverre de drie verdedigingslinies, die wij op basis van de gekozen beleidsthema’s ontwikkelden (figuur 3 ), ook werkelijk vlakdekkend kunnen zijn voor het gehele, brede gebied van de veiligheid. Wij formuleren het voorzichtig: ‘winst op alle fronten?’ en we erkennen dat veel verder werk noodzakelijk is om ons gedachte– experiment op zijn praktische merites te beoordelen. DE BUURMAATSCHAP Het is het jaar 2015. Wij nemen u mee naar een typische woonwijk, een gemeenschap van zo’n twee– tot drieduizend in– woners, ergens in ons land. Het is een doorsneewijk met gewone mensen zoals je die elders ook treft. Vijftien tot twintig pro– cent is ouder dan 65 jaar en geniet van een welverdiende rust. Ongeveer een vijfde is ‘lege–nester’, de kinderen zijn de deur uit en de nieuwe vrijheid opent ongekende mogelijkheden. Maar nog steeds zijn er, vergrijzing of niet,
23
in een fors deel — zo’n dertig procent — van de huishoudens kinderen over de vloer. En, niet te vergeten, ruim vijftien procent van de buurt is van niet–westerse komaf en belijdt vaak ‘afwijkende’ religies. Een doorsneewijk zou je zeggen, maar daarmee zouden we de bewoners tekort doen. Het is immers hún wijk, ze hebben hem zelf ingericht en geven er nog dagelijks vorm aan. Ze voelen er zich thuis, de wijk biedt hun de geborgenheid en identiteit die zij zoeken. Ze is ook heel anders dan andere wijken. De huizen mogen dan wel op elkaar lijken en de plantsoenen mogen niet wezenlijk anders zijn, maar de bepalende factor in de wijk zijn de mensen. En die hebben wat met elkaar. Ergens middenin de wijk staat het buurtcentrum. Het is een laagdrempelig inloop– en ontmoe– tingscentrum voor en in belangrijke mate door buurtbewoners. Alles is dicht bij elkaar; mede– werkers en buurtbewoners kennen elkaar. Ook de gemeente heeft er veel diensten, zeg maar ‘loketten’, ondergebracht. Het zijn vooral voorzieningen die de levensomstandigheden en gezondheid van gezinnen verbeteren zoals zwangerschapszorg, ouderschapscursussen, maat– schappelijk werk, een inburgeringcursus en een taalcursus voor immigranten. Daardoor trekt het buurtcentrum veel bewoners aan, vooral jonge gezinnen zijn er vaak. En dat op zich trekt weer commerciële dienstverleners, die er ruimte huren. Er zijn ook ‘gekke’ diensten en die worden gerund door de buurmaatschap. Die organisatie is ooit eens begonnen, het zal geweest zijn rond 2005, als een initiatief van de buurtbewoners. De maatschap richt zich nu op het versterken van de informele zorgcircuits op wijkniveau: ‘buren voor buren’. Het begon met een kinderopvang en een boodschappenafhaalloket en natuurlijk was er ook al een paar losse buurtinitiatieven, die preventief de risico’s van inbraak probeerden te verkleinen. Er volgde een heel pakket andere burendiensten, die met elkaar uitmondden in een dienstenruilcentrale: de ene dienst is de andere waard. Het duurde niet lang of de buurt introduceerde de gezamenlijke munteenheid ‘tijd’. Iemand had het idee opgepikt uit een boekje van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het liep als een trein. Iedereen besteedde een bepaalde hoeveelheid tijd per week aan sociale
24
buurtactiviteiten. Zij die geen tijd hadden of wilden maken, kochten hun bijdrage af. Met dat geld werden dan vervolgens weer nieuwe initiatieven gestart. Zo werd een eerlijke deelname van iedereen gegarandeerd en kregen profiteurs geen kans. Bovendien besloot de gemeente in 2010 om bij elke vijf verdiende punten een bonuspunt bij te leggen. De dienstenruilcentrale verschafte ook een prima opstap naar een volwaardige betrokkenheid van ouderen in de buurmaatschap. Een sociëteit met goede koffie, leeshoek, biljart en kaart– tafels trok vooral de zelfstandig wonende senioren. Ook de ouderen uit de verzorgingsflats hadden behoefte aan sociale contacten met jongere generaties, en zo groeide het buurtcentrum uit; met het vertelcafé bijvoorbeeld, waar een groep senioren uit de buurt aan kinderen sprookjes en verhalen van vroeger vertelt. Enkele senioren zijn wensgrootouder geworden en functioneren als aanvullende kinderoppas. Toen de buurtgenoten de koppen écht bij elkaar staken, zo’n tien jaar geleden, kwam al snel het thema veiligheid op de agenda. Op voorstel van een gespecialiseerde politievrouw stelden zij drie doelen: minder ongevallen, minder criminaliteit en een veiligere wijkinrichting. Het pas geko– zen maatschapbestuur benoemde drie commissies met een fanatieke trekker op kop en met de steun van de gemeente, die een aantal deskundigen in huis had, gingen ze er tegenaan. Als je nu, in 2015, terugkijkt, dan is er reden om trots te zijn. Minder ongevallen De buurmaatschap heeft zich ten doel gesteld om kwetsbare slachtoffergroepen, vooral ouderen en kinderen, te beschermen tegen onveiligheid. Het was een hele inspanning, maar na een paar jaar worstelen en met actieve steun van de burgemeester en een bevlogen wethouder werd aan de twee belangrijkste voorwaarden voldaan: betrokkenheid van professionele zorgverleners en het bedrijfsleven en een collectieve inspanning van buurtgenoten om deze zwakkeren zo goed moge– lijk in hun midden op te nemen. De zorg in de buurt wordt gecoördineerd vanuit het preventiecentrum, dat is gehuisvest in het buurtcentrum en wordt voorgezeten door een van de huisartsen. De eigenlijke spil is echter de
25
consulent, of zoals de buurt haar lachend noemt: ‘de consul generaal’. Behalve deskundig is zij ook een echte ‘regelkoningin’: zij weet ‘alles’ van iedereen in haar doelgroep, onderhoudt nauwe contacten met scholen, zorgverleners, maatschappelijk werkers en politie en dient ook als meld– punt voor de buurt. Waar nodig coördineert zij de inzet van vrijwilligers en professionals en organiseert zij voorlichtingsbijeenkomsten. Maar haar hoofdtaak is toch het bezoeken en adviseren van senioren en ouders. Een ongeval bij ouderen is vaak het gevolg van een combinatie van risicofactoren. Daarom wordt informatie uit alle bronnen per oudere gebundeld, zodat een inschatting van het totale risico kan worden gemaakt. Op basis daarvan kunnen gerichte maatregelen worden genomen om zijn of haar veiligheid te verbeteren. Op initiatief van de consulent, waar nodig gesteund door een paar zwaargewichten uit de maatschap, wordt de woningcorporatie ‘verleid’ om de inrichting — bijvoorbeeld trapleuningen en verlichting — in haar gebouwen aan te passen. Bij de apotheek wordt bijgehouden welke medicijnen mee naar huis worden genomen en wordt cliënten gewezen op eventuele bijwerkingen zoals duizeligheid. Verplegers in de thuiszorg houden samen met de consulent in de gaten of de huisinrichting wel veilig is — geen losliggende tapijtjes, antisliptegels in de badkamer — en stimuleren thuiszittende ouderen om te bewegen en goed te eten. Na een geslaagde voorlichtingsactie op school controleren leraren en ouders nu periodiek de veiligheid van spelletjes, speelpleinen en klaslokalen. Er is ook een speciale rol weggelegd voor de zorgverzekeraars. Preventie van ongevallen is ook voor hen een belangrijke taak geworden. Zij organiseren valcursussen voor ouderen en geven voorlichting op scholen. Veilig gedrag wordt gestimuleerd door variatie in de premiehoogte: mensen die in een huis wonen met een veiligheidskeurmerk krijgen korting op de premie. Het eigen risico wordt verhoogd als men woont in een woning zonder veiligheidskeurmerk. Ouderen zijn niet meer individueel verzekerd, maar in een ‘familiepolis’, tezamen met hun kinderen en kleinkinderen. Hiervan gaat een prikkel uit om zorg te dragen voor verwanten. Preventie is zo een gedeelde verantwoordelijkheid geworden. Er worden zelfs gesprekken gevoerd over een premiekorting voor de hele wijk — een buurtpolis zeg maar! In het preventiecentrum worden de verrichtingen van de verschillende instanties bijgehouden.
26
Huisartsen, woningcorporaties, scholen en zorgverzekeraars krijgen ‘veiligheidsscores’ over hun preventieve prestaties, die op verschillende tijdstippen en onderling vergeleken kunnen worden. Deze scores worden op de buurtwebsite, in het buurtkrantje en in lokale dagbladen gepubli– ceerd. Zo is voor iedereen duidelijk welke instanties kwaliteit leveren en welke niet, en kunnen beloningen en sancties worden toegepast. Goedscorende scholen of bejaardentehuizen krijgen extra subsidie, slecht scorende zorgverzekeraars verliezen vanzelf hun cliënten. Ook de financiering van dit alles is gericht op het collectief en niet het individu. De buurt ontvangt een wijkgebonden budget van de gemeente en is vrij om dit naar eigen goeddunken te besteden. Dit varieert van aanpassingen aan infrastructuur tot het organiseren van het buurt– feest met oud en nieuw. Voor hen die het wat zwaarder hebben, is er een collectieve spaarpot om bijvoorbeeld persoonlijke hulp in te huren voor Breda is een van de drie gemeenten waar het project ‘Thuis in het doen van noodzakelijke reparaties in huis. Evenwicht’ loopt, een project dat als doel heeft om met een Werkt het? Ach, dat vroegen de sceptici ook toen de buurmaatschap vorm begon te krijgen. Laten we het zo zeggen: eens per jaar is er een buurtfeest en daar worden dan de laatste resultaten bekend gemaakt. Een verbetering van minder dan 10 pro– cent per jaar — minder huiselijke ongelukken en kleinere schade — hebben we de laatste 10 jaar pas twee keer meegemaakt. De senioren en de kin– deren zijn de eregasten op het feest. Minder criminaliteit Het begon ooit met een paar buurtpreventie– initiatieven — een paar straten bij elkaar die zich organiseerden onder fraaie namen als ‘Neighbour– hoedt’ en ‘Nachtwacht’. De bewoners hadden er schoon genoeg van dat hun huizen werden
lokale aanpak het aantal slachtoffers van valongevallen onder ouderen te verminderen. De algemene formule is ontwikkeld door de Stichting Consument en Veiligheid, maar een team ter plaatse organiseert en geeft invulling aan de campagne. Dit lokale team bestaat voor een groot deel uit senioren zelf. Zij kennen de doelgroep, weten welke ingangen kansrijk zijn en worden door leeftijdsgenoten als betrouwbare en geloofwaardige boodschappers gezien. De campagne heeft al een groot aantal activiteiten achter de rug: een tentoonstelling, posters, advertenties, bingo’s en een brochure met kortingscoupons voor handige veiligheidsproducten. Senioren konden ook zelf actief aan de slag in de ‘Week van de Beweging’. Nu nog kunnen ouderen een thuisbezoek aanvragen, waarbij, samen met een ‘Thuis in Evenwicht’–adviseur — zelf ook 65–plusser — het huis op valkuilen wordt doorlopen. Aansluitend kan een ‘Klussen– dienst’ worden ingeschakeld om kleine aanpassingen doen. In het najaar van 2001 is het project in Breda weer voortgezet. De hernieuwde aanpak zal zich nu ook met een groepsgewijze benadering richten op bewoners van grotere complexen, waaronder serviceflats en aanleunwoningen.
27
leeggehaald en dat hun oude moeders niet meer alleen op bezoek durfden te komen. De politie had geadviseerd en er waren mooie brochures geweest. Het had ook wel geholpen, maar als je nu terugkijkt, was het vooral vertederend in zijn amateurisme. ‘De buurt’ was geen partij voor de criminelen die het leven onveilig maakten. Dat werd anders toen vanaf eind jaren negentig de wijkagent zijn herintrede deed in de wijk. Een aantal agenten deelde vanaf dat moment de verantwoordelijkheid voor de wijk en hoewel het even wennen was, zette hun aanwezigheid al vlug zoden aan de dijk. Ze kennen nu bijna iedereen in de buurt en de buurtgenoten kennen hen. Ze zijn veel op straat en daardoor goed aanspreekbaar. Het was een hele toer geweest om het mogelijk te maken. Gelukkig waren over– heid en politiebonden in 2003 bij hun verstand gekomen en hadden ze de veel te rigide arbeids– overeenkomsten op de schop genomen. Er werd toen ook meteen een ‘meer marktconforme’ beloning overeengekomen en dat zorgde alles bij elkaar voor een doorbraak aan het sociale front. De buurtagenten grijpen nu in bij overlast of criminaliteit en kunnen daarvoor altijd terugvallen op zogenoemde noodteams. Trouwens, wie aan ‘hun’ agenten komt, vraagt om moeilijkheden met de buurtbewoners. Dat respect hadden de agenten overigens wel verdiend. Ze patrouilleerden niet alleen bij nacht en ontij, maar namen ook de coaching van de buurt ter hand. In 2005 organiseerde de buur– maatschap zich immers serieus voor gemeenschappelijke veiligheidsdoelen. Voorbeelden waren er al eerder, zoals in de Haagse Schilderswijk. Maar daar was het dan ook echt een puinhoop geweest en bewoners hadden altijd de hoop dat het in hun eigen buurt wel mee zou vallen. Toen het maatschapbestuur de situatie liet onderzoeken, bleek dat echter allerminst het geval. Gauw riep het bestuur de buurt bij elkaar en het pleit was weldra beslecht: de buurtbewoners moesten zelf een actievere rol gaan spelen. In samenwerking met de lokale politie en justitie verrichten zij nu zelf toezichtstaken. Ze worden hierin door de lokale overheid gesteund met middelen zoals portofoons, uniformen en onderdak in het buurtcentrum. Het is nu een soort erezaak — noem het maar een vrijwillige dienstplicht. Het overgrote deel van de jonge mensen en ook veel van hun ouders zijn lid en de meesten van hen hebben actief dienst gelopen.
28
Er is ook een meldpunt waar burgers onveilige situaties, onveilig handelen van personen of instanties, of (het vermoeden van) criminele activiteiten kunnen melden. ‘Kliklijnen, klokken– luiders’: het klinkt niet sympathiek, maar het werkt wel goed. Vooral omdat de buurtagenten er dan direct werk van maken. Met hulp van een paar handige buurtbewoners werd in 2008 een enorme slag geslagen toen een gezamenlijke inkooporganisatie werd opgericht. De buurtinkopers bleken in staat om voor veel minder geld beveiligingsproducten en –diensten voor de buurt aan te schaffen. Zelfs de meer cynische bewoners in de buurt krabden zich toen achter de oren. Het scheelde al vlug 25 pro– cent en dat liep in de papieren als je zag wat je allemaal nodig had. De buurmaatschap nodigt een paar keer per jaar externe preventieteams uit, die op verzoek woningen doorlichten. Daarna wordt geïnventariseerd aan welke voorzieningen gezamenlijk behoefte bestaat en worden daar– voor offertes aangevraagd. De buurt– In de Haagse Schilderswijk werd rond 1995 een van de grootste commissie, die de onderhandelingen stadsvernieuwingsprojecten van Nederland uitgevoerd. Het ‘alternatieve’ gebruik voert, mag elk jaar op kosten van de van de vele leegstaande panden leverde zoveel overlast en criminaliteit op dat kopers uit eten. twee moeders uit de buurt de noodklok luidden. Enkele bewoners liepen bij wijze En de inbraken en berovingen zelf? Wie daar nu nog van moet bestaan, heeft een karig leven. Veiligere wijkinrichting De grootste veranderingen in de leef– omgeving kwamen pas tot stand, toen de buurtbewoners werden aangekeken op hun makke schapengedrag. Omdat een aantal actiepunten zo volstrekt duidelijk was, mocht je van hen toch verwachten dat zij mondig hun rechten zouden uitoefenen. Uit alles bleek, dat
van experiment een aantal keren ‘s nachts met de wijkagent mee, en het concept bleek te werken: iedere keer dat ze meegingen, werden er aanhoudingen verricht.
De buurtbewoners zagen dat ook en gingen elkaar ronselen. De lopersgroep is nu heel gemêleerd: van jong tot oud; van Turkse, Nederlandse en Marokkaanse komaf; mannen en vrouwen. Ze werken samen met de wijkagent om het ‘lopen’ te organiseren. Ze lopen in koppels van twee, en houden via de portofoon contact met de wijkagenten die ook in de buurt op straat zijn. Er zijn strenge afspraken over het wel of niet ergens op af gaan en wat dan te doen. De resultaten zijn positief: in het eerste anderhalf jaar daalde het gemiddeld aantal woninginbraken per maand van 135 tot 20. Bewoners zeggen door het project meer betrokken te zijn geraakt bij hun wijk en hun buurtgenoten meer te waarderen. Inmiddels is de Stichting Nachtpreventie Schilderswijk West opgericht, die nu een eigen ruimte heeft. Gemeente en woningbouwvereniging geven subsidie voor portofoons, zaklantaarns, bodywarmers en catering. De initiatiefnemers stellen het op prijs ‘hun nachtpreventie’ te kunnen uitvoeren zonder verdere bemoeienis van de overheid. De bemensing is nog steeds op basis van volledige vrijwilligheid.
29
zij inderdaad veelal uitstekend in staat waren om hun zorgen onder woorden te brengen en passende oplossingen te formuleren. Het probleem was echter hun toenemende individualisme, dat zich uitte in een zich afkeren van de politiek en de overheid. In plaats van hun krachten te bundelen, kozen zij voor een ‘ieder–voor–zich’–strategie. De confrontatie met de werkelijke getallen over de (on–) veiligheid van de buurt veroorzaakte daarom achteraf bekeken een aardverschuiving. In navolging van steden als Rotterdam en Haarlem wordt de veiligheid nu gemeten aan de hand van prestatie–indicatoren. Oorzaken en gevolgen van gevaren worden zo met elkaar in verband gebracht. De buurmaatschap kreeg tanden toen eerst binnen de eigen gemeente en daarna zelfs landelijk vergelijkende cijfers beschikbaar kwamen. Het politieke deel van de markt voor normen en waarden draaide meteen op volle toeren. Geen enkele wethouder wilde ‘onderaan’ staan op de veiligheids– hitparade. Het tijdstip van publicatie van de scorekaarten, kort voor de gemeenteraadsverkiezingen, was dan ook geen toeval. Op een wijkrapport met te veel onvoldoendes volgt onvermijdelijk strafwerk. Een schone lijst leidt tot vreugde en extra burgerzin.
In alle 73 Rotterdamse wijken worden de komende jaren wijkveiligheidsplannen ontwikkeld. De aanpak loopt langs drie lijnen: toezicht en handhaving, beheer en onderhoud van openbare ruimtes en tot slot investeringen in woningvoorraad, buitenruimte en sociale infrastructuur. De regie komt in de eerste plaats te liggen bij de deelgemeenten, maar de prioriteit van wijken wordt vastgesteld door het college van B&W en een raadscommissie, omdat, zoals burgemeester Opstelten zei, “uiteindelijk de burgemeester toch op veiligheid wordt aangesproken”. De nieuwe afspraken en de resultaten van het beleid moeten beter zichtbaar en controleerbaar worden. Zoals de burgemeester het uitdrukte: “We willen toe naar een soort AEX–index, een beursgraadmeter. Het moet afrekenbaar zijn.” Deze index geeft per wijk zowel de objectieve als subjectieve veiligheid weer en is onder andere gebaseerd op politiestatistieken, de Politiemoni– tor Bevolking en het Leefbaarheidsonderzoek. De gemeente doet moeite om de wijkbewoners bij het beleid te betrekken. Zo worden inspraak– en terugkoppelbijeenkomsten georganiseerd. Ook moeten ze worden ‘geactiveerd’. Burgemeester Opstelten: “Je moet de bewoners stimuleren actie te voeren voor of tegen beleid van bestuurders. Zo houd je elkaar scherp.” Opstelten is daarom ook blij met de zeer actieve bewonersorganisaties in Rotterdam.6)
De resultaten waren verbluffend. Dat merkte je natuurlijk pas na een aantal jaren, want gedragsverandering gebeurt sluipend. Het begon met kleine dingen. Buren begonnen te begrijpen dat ze elkaar nodig hadden. Als er sprake was van gevaarlijke situaties, werd meteen actie ondernomen: een kapotte schommel op het speelpleintje werd hersteld en overhangende takken gesnoeid. 6) Bron: de Volkskrant, 13 oktober 2001 en interview met Ivo Opstelten.
30
Iedereen droeg op zijn manier een steentje bij. Rond 2007 werd de inrichting van de hele wijk onder de loep genomen. De verkeersveiligheid kwam hoog op de agenda te staan. Kindlinten en rollatorroutes vergroten nu de veiligheid van onervaren weggebruikers en van hen die minder goed ter been zijn. De verlichting op de fietspaden is verbeterd en de parkeergarage onder het marktplein werd afgekeken van het Amsterdamse Museumplein; je komt er nu zelfs ‘s avonds bijna voor je plezier. De aanleg van het glasvezelnet bracht een nieuwe doorbraak. De toegang tot superbreedband stootte e–winkelen omhoog in de vaart der volkeren: het thuis ‘doen’ van boodschappen werd normaal. Het verkeer naar het marktplein midden in de wijk liep met de helft terug. Toen in 2009 de middenstand ook nog overging op een systeem van decentrale boodschappenafhaal– loketten — een soort kiosken dichtbij huis — werd de straat het speelveld van de wandelaar. Een groot deel van de oude parkeerplaatsen werd vervangen door groen. De straatvoetbalcompetitie is na een halve eeuw winterslaap weer in ere hersteld. En niet onbelangrijk: met veel mensen op straat is het ook veiliger. De wijk heeft, met een levende kern, zijn identiteit herwonnen. De menselijke maat is teruggekeerd. Mensen kijken niet langer weg als ze een ander tegenkomen, maar groeten. Heeft een oudere wat hulp nodig, dan helpen voorbijgangers een handje. En zeker de eerste jaren maakte de aanwezigheid van een aantal praktijkdeskundigen bij de buurtwacht het vrijwel onmogelijk voor straatrovers om hun kunsten nog langer te vertonen. Zoals de aanwezigheid van vakbekwame stewards bij voetbal– wedstrijden en popconcerten vroeger zijn nut ook had bewezen. Maar de belangrijkste winst is dat de buurtbewoners zich eigenaar voelen van hun wijk en actief betrokken zijn. Ze houden zowel letterlijk als figuurlijk hun eigen stoep schoon, respecteren elkaar, maar spreken elkaar ook aan op ongewenst gedrag. Het zijn geen grote dingen, maar ze helpen. Bijvoorbeeld op elkaars huizen passen in vakanties of ‘s avonds meelopen met iemand die het vervelend vindt om alleen over straat te gaan. Buren beheren zelf hun plantsoenen en melden kapotte lantaarnpalen bij het buurtcentrum. De lokale overheid reageert direct en repareert het mankement nog dezelfde dag. Vanuit het buurtcentrum worden de buurtbewoners
31
geïnformeerd over onveilige situaties en denkbare alternatieven en ook over de prestaties van dienstverleners. Ook hier kunnen ze door middel van een wijkgebonden budget zelf kiezen hoe veiligheid en leefbaarheid worden vormgegeven: door het inhuren van particuliere beveiligings– diensten, het vernieuwen van speelplaatsen of het verwijderen van graffiti. Aangezien politici hun angst voor het referendum eindelijk kwijt zijn, is de gemeentepolitiek weer een mooi feest geworden. Ook bedrijven, scholen en maatschappelijke organisaties dragen hun steentje bij. Jongeren die dreigen af te glijden naar crimineel gedrag, krijgen hulp bij het vinden van structuur in school en werk en bedrijven nemen resocialiserende buurtgenoten in dienst. Drugverslaafden worden op een vaste plek in de buurt opgevangen. Cafés houden drankgebruik van met name jongeren in de toom en doen actief mee aan de ‘Bob’–campagne. Lokale ondernemers en maatschappe– lijke organisaties dragen bij aan het buurtcentrum door te sponsoren en er samen met de buurt– bewoners activiteiten te organiseren. Commercie en vrijwilligerswerk sluiten zo in de buurmaat– schap goed op elkaar aan. Bedrijven zien hun inspanningen beloond doordat buurtbewoners hen verkiezen voor hun inkopen boven bedrijven die niet aan de buurt bijdragen. Als onver– wachte bonus is bovendien het percentage winkeldiefstallen gehalveerd. Het is nog te vroeg om het met zekerheid te kunnen zeggen, maar er is goede hoop dat de samenwerking tot een grote doorbraak kan leiden. De leerlingen en leraren van de scholen– gemeenschap hadden al rond 2005 met de werkgevers in de wijk — supermarkten, cafés — afge– sproken dat de bijbaantjes zouden worden afgestemd op het proefwerkrooster. Dat beviel prima en van het een kwam het ander. Het gesprek kwam op de enorme uitval van vooral allochtone leerlingen op het (V)MBO — sommige jaren was dat meer dan 50 procent. Plat gezegd was het alternatief van de zakkenrollerschool voor een aantal jonge gastjes aantrekkelijker dan een lange opleiding met heel matige bijverdiensten en beperkte carrièreperspectieven. Gezamenlijk is toen een plan bedacht dat hierop inspeelde: betere betaling, betere begeleiding en een hogere ver– goeding voor de werkgever. In overleg van het maatschapbestuur hebben de werkgevers onlangs ook besloten een zogenoemd verwevingsprogramma te sponsoren om leerlingen in direct contact te brengen met geslaagde allochtone rolmodellen, zoals sporters, artiesten, politici of zaken– mensen. Met andere woorden: mensen die een herkenbare voorbeeldfunctie hebben. Goed voorbeeld doet goed volgen.
32
*** De eerste verdedigingslinie is in stelling. De buurmaatschap maakt ons weerbaar omdat we samen — met iedereen met wie we directe interactie hebben — werken aan de werkelijke veilig– heid en het gevoel van veiligheid, thuis, op straat en in de wijk. De buurmaatschap zorgt er ook voor dat we er allemaal bij horen en behoedt ons ervoor dat we als geïsoleerde eenlingen de muren rond ons optrekken. Allen voor één. De buurmaatschap alleen is nog niet genoeg. Wat doen we met de problemen die elders liggen, buiten onze directe invloedsfeer, maar die ieder van ons wel (kunnen) raken? Hoe hoeden mensen in Rotterdam zich voor een gifwolk uit de Botlek? Of hoe kunnen we helpen de inter– nationale drugshandel aan te pakken? De tweede linie dient zich aan. De verdedigingslinie waarin mensen uit alle gelederen en van alle kleuren indirect — maar wederom allen voor één — onveiligheid aanpakken. Dit is de kleurrijke maatschap. DE KLEURRIJKE MAATSCHAP Het rapport, dat de politicologen van Stanford University in februari 2015 op het net zetten, is duidelijk: de kleurrijke maatschap bestaat niet. Het is een virtuele beweging van over elkaar heen buitelende groepen, moeilijk grijpbaar maar uiterst effectief in het bereiken van de, soms vage, doelen die hen binden. De groepen zijn soms nauwelijks formeel georganiseerd, de ene keer plaatselijk en de volgende keer wereldwijd, en ze verdwijnen even snel als ze opkomen. Hun aanhang wisselt; van loyaliteit in de zin van levenslange lidmaatschappen is beperkt sprake: wie niet presteert, verliest aanhang. Het zijn gedreven mensen die zich presenteren in de markt voor normen en waarden, maar zich ook nadrukkelijk manifesteren in de markten voor pro– ducten, arbeid, kapitaal en buren. Want laat er met alle vaagheid en ongrijpbaarheid geen twijfel over bestaan: vanuit hun eigen normen en waarden proberen zij ieder inhoud te geven aan een duurzame samenleving. Natio– nale overheden hebben de laatste tien tot vijftien jaar steeds meer macht ingeleverd. En ook de vertrouwensbasis, waarop de internationale samenwerkingsverbanden moeten bouwen, is nog te
33
zwak ontwikkeld. Daardoor vallen er gaten als er te grote nationale belangen in het geding zijn of als snelle actie vereist is. Zelfs de Europese Unie, toch het prototype voor multilaterale over– heidssturing, is nog steeds ‘gammel’ als het spannend wordt. En spannend is het nu eenmaal op veiligheidsgebied met militaire conflicten en terrorisme. Over een daadwerkelijke aanpak van de wortels van de internationale spanningen werd door overheden vooral gefilosofeerd. Eens in de zoveel jaren was er een chique conferentie waar voorname staatshoofden warme woorden spraken — Rio de Janeiro 1992, Seattle 1999 en Johannesburg 2002 hebben de geschiedenisboekjes gehaald. Maar van doorbraken was nog geen sprake. De Wereldhandelsorganisatie had weliswaar een aantal vorderingen gemaakt — sommige grenzen werden meer open — maar van een werkelijk vrije toegang van producten en arbeid tot de rijke westerse markten was nog lang geen sprake. En ook de evenwichten op de wereld– kapitaalmarkt waren nog altijd uit balans. Sommige schulden werden gesaneerd, maar het overgrote deel van de achterstandslanden stond nog steeds voor een onoverbrugbare kloof. Het was een gekke tijd, zeker als je er met het voordeel van een terugblik over nadenkt. Wat moet je in een democratische omgeving, met een gekozen volksvertegenwoordiging en een rege– ring waar we aan hechten, maar die op bepaalde, buitengewoon belangrijke punten niet kán scoren? Omdat je land te klein is om internationaal een deuk in een pak boter te slaan. Omdat de Europese Unie niet homogeen genoeg is of nationale belangen te lang laat prevaleren. Of omdat zij met meer dan twintig leden een soort Verenigde Naties in het klein is geworden, waar de ‘Groten’ dan weer de macht naar zich toetrekken. Dat was al eerder gebeurd met de G8, die de OESO marginaliseerde op politiek–economisch gebied, en de Verenigde Staten die de Verenigde Naties plus alle NAVO–maten ‘betrokken’ bij de besluitvorming rond Afghanistan. Veel burgers zochten naar andere wegen om hun toekomst te beïnvloeden en daarvoor mede– verantwoordelijk te kunnen zijn. Bouwend op de ervaring van milieu– en mensenrechten– organisaties — denk bijvoorbeeld aan Greenpeace en Amnesty International — richtten zij hun pijlen op de grote multinationale ondernemingen (MNO’s). Zouden de MNO’s niet een bredere maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben dan alleen maar geld verdienen? Over een breed front, in de markten voor producten, arbeid, kapitaal en ‘buren’, werd druk uitgeoefend. Die
34
kon bij tijd en wijle hoog oplopen. Een onderneming als Shell kwam bijvoorbeeld al weer zo’n twintig jaar geleden onder vuur te liggen rond incidenten als de Brent Spar en Nigeria. Het moet gezegd worden: het bedrijf is er glorieus uitgekomen. Nadat ze een paar van hun beste mensen op de zaak gezet hadden en de bovenbazen zich er zelf ook actief mee bemoeiden, kreeg je te maken met een ander Shell. Waar je zonder bedenkingen je benzine koopt en waar mensen trots zijn er te werken. En ook Green– peace leerde ervan. Ook andere bedrijven gingen ervoor zitten. Unilever nam rond 2000 wereldwijd het voortouw op het gebied van de duurzame visserij en — een doorbraak! — duurzame landbouw. Ahold voegde zich bij de koplopers onder de supermarktketens met de verkoop van veilige voedingsmiddelen, die ook nog eens op verantwoorde wijze geproduceerd zijn — rekening houdend met milieu en dierenwelzijn. Nike liep een blauwe plek op met kinderarbeid in Zuidoost–Azië, maar kwam terug aan het front als voortrekker van verantwoordelijke productiemethoden. Net als we dit eerder op milieugebied meemaakten is het hartverwarmend om te zien wat er mogelijk is als de ondernemingen er zich eenmaal voor inzetten. En toch knaagde er iets. Waar begint de maatschappelijke verantwoordelijkheid van een onder– neming? En waar eindigt hij? Hoe ver moet Shell bijvoorbeeld gaan in Nigeria of ING in de Bijlmer? Aan wie moet ook die verantwoording worden afgelegd? En vooral, door wie zijn de topmanagers binnen die ondernemingen gelegitimeerd om zo’n belangrijke rol te spelen? Ze zijn benoemd door raden van commissarissen, die zichzelf coöpteren. Wat is het democratisch ge– halte van zo’n verantwoordelijkheid en welke bevoegdheden horen erbij? Al in de jaren negentig van de vorige eeuw wees de toenmalige bestuursvoorzitter van Unilever, Morris Tabaksblat, erop dat er een einde is aan de maatschappelijke verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. “Wij zijn niet in het leven geroepen noch hebben wij een maatschappelijk mandaat om algemene normen en waarden te formuleren, laat staan ze aan anderen op te leggen.”7) 7) Morris Tabaksblat, speech bij de Veerstichting, Leiden; 1997.
35
De legitimatie, als die er al zou zijn, moest voortvloeien uit het stemmen met de voeten van grote groepen mensen in de verschillende markten. Als mensen het handelen van ondernemingen afkeurden, konden zij dat uiten door hun producten niet te kopen, geen kapitaal te verschaffen of in de omgevingsmarkt medewerking — de zogenoemde ‘license to operate’ — te onthouden. Vooral medewerkers vroegen, eisten zelfs, actie. Ze wilden trots zijn op hun bedrijf en dat wilden ook vele topmanagers. Vanzelfsprekend was het niet, maar de interne en externe druk nam toe. Waarbij het eenieder onmiddellijk opviel, dat we nu niet als land te klein zouden zijn om werkelijke invloed uit te oefenen, maar als individu. Dus dat we ons moesten verenigen. Krachtigere NGO’s Zo ontstond rond 2005 de notie van de kleurrijke maatschap. Wilden wij als individuele wereldburgers onze totale samenleving veranderen, al was het maar uit het welbegrepen eigenbelang van duurzame veiligheid, dan moesten wij onze vrijheid deels opgeven voor een verbondenheid met gelijkgestemden. Door massaal onze stem te verheffen, luisterden immers zelfs de grootmachten in het bedrijfsleven. En zouden de politiek–economische machtsblokken ongevoelig zijn voor de sentimenten van een wereldbeweging? Een aantal geschiedkundigen wees op de ‘irritatie’ van de Verenigde Staten, toen landen als het Verenigd Koninkrijk en Duitsland dwarslagen bij de invoer van genetisch gemodificeerde sojabonen. En hoe kapitaal– markten uiteindelijk reageerden op de kopersstaking van de producten van Monsanto en de rechtszaken tegen het bedrijf. In een beweging van veel mensen kan stemmen met de voeten soms grote gevolgen hebben. Zo kwam de burger voor de lastige opgave te staan om te beslissen welk initiatief uit de kleurrijke maatschap hij zou steunen, of aan welk hij zelfs actief zou deelnemen. De traditionele midden– veldinstituties waren te log, als het ware gevangen in hun netwerken. Zij lieten zich wel degelijk horen en veel burgers bleven betrokken bij hun politieke partijen, kerken, werknemers– en werkgeversorganisaties. Maar ze vonden er te weinig vrijheid en vooral te weinig ruimte om zelf mee aan het stuur te draaien en verantwoordelijkheid te dragen. De wegen naar de top van deze organisaties waren lang en werden bewaakt door baronnen, die
36
de gevestigde posities verdedigden. En daar kwam bij dat sommige van hen het verlies van aan– hang niet durfden te riskeren. Daarom hielden zij zich te vaak op de vlakte. Met zulke behou– dende middenveldinstituties veranderde je geen wereld. Ze boden je geen echte antwoorden op vragen over een tekortschietend economisch perspectief en de daarmee samenhangende inter– nationale onveiligheid. Of op vragen, dichter bij huis, hoe de verweving van ‘nieuwe’ en ‘oude’ Nederlanders in gang gezet kon worden. Burgers zochten daarom naar nieuwe verbondenheden en vonden die in eerste instantie in de ‘single issue’–organisaties. Hier zagen velen echter door de bomen het bos niet meer. Kleurrijk bleek een ‘understatement’: er bleek een enorme verscheidenheid aan ‘goede doelen’–organisa– ties te zijn, die op dit gebied actief waren en er kwamen er dagelijks nieuwe bij. Al in 2002 ver– schafte een bekend adviesbureau gelukkig enig overzicht. Het werkterrein kon in zes taakgebie– den worden ingedeeld: noodhulp, alarmering, beleidsanalyse, lobby, uitvoering en verankering. Op de meeste van die taakgebieden waren bekende organisaties aan het werk. In die tijd boden bijvoorbeeld het Rode Kruis en Artsen zonder Grenzen noodhulp bij incidenten en uitvoerings– organisaties als NOVIB deden goed werk in verre landen. Tezamen met bijvoorbeeld Foster Parents Plan en de steeds actievere media droegen zij ook bij aan de verankering. Elk op eigen wijze brachten zij de boodschap ‘thuis’ in eigen land: er is werk aan de winkel en ‘we’ kunnen er wat aan doen. Ook de wetenschappelijke instellingen en een paar goede denktanks — vaak met een sterk milieuaccent zoals het World Resources Institute (WRI) in Washington, D.C. en het International Institute for Environment and Development (IIED) in Londen — timmerden aan de weg door het aanreiken van goede beleidsanalyses over de achtergronden van de problemen en mogelijke oplossingen. Maar er waren ook zwakke plekken, met name op het gebied van alarmering en lobby. Wat de milieu– en mensenrechtenhoeken wel hadden — een aantal gedreven en ook goede activistische non–gouvernementele organisaties (NGO’s) zoals Greenpeace, Friends of the Earth (in Nederland: Milieudefensie) en Amnesty International — ontbrak hier. En er waren ook geen gespecialiseerde en goed genetwerkte lobbyisten die, zoals de Stichting Natuur en Milieu, de politieke besluitvorming serieus konden beïnvloeden.
37
Het ontbrak de ‘beweging’ dus aan tanden en dat kwam een aantal behoudende beleidsmakers prima uit. Het was immers eind jaren negentig van de vorige eeuw fors schrikken geweest toen de antiglobalisten op het toneel verschenen. Waar de overheden gaten lieten vallen, vielen zij aan op de toenemende en huns inziens oncontroleerbare rol van de grote MNO’s. Zij trokken ten strijde en slaagden erin de Wereldhandelsorganisatiebijeenkomst in Seattle en de daarop– volgende vergadering van de G8 in Genua danig te ontregelen. Internet bleek het medium voor lange–afstandscommunicatie, de gsm het middel bij uitstek voor het betere actiewerk. Wat ze wilden, was velen onduidelijk en wie ze waren nog meer. Was er wel een organisatie die de touwtjes in handen had? Toch deden de kwalificaties ‘relzoekers’ of ‘zootje ongeregeld’ hun tekort. Want wat deden al die westerse overheden aan de ongelijkheid in de wereld en de daaruit voortvloeiende onveiligheid? En wat was nu eigenlijk de legitimatie van de MNO’s en waren er niet tal van voorbeelden van machtsmisbruik? Bijvoorbeeld bij de onnadenkende invoer van de gemodificeerde sojabonen in Europa en de dreiging van ‘killer genes’ — genen die de voortplanting van gemodificeerde gewas– sen voorkwamen, waardoor Aziatische boeren zich uitgeleverd voelden aan de economische grootmachten van wie ze elk jaar nieuwe zaden moesten kopen. Betere marktevenwichten Het plaatste de meedenkende burger voor een dilemma: moest hij zich voegen in dit geweld, zoals hij eerder lid werd van Greenpeace en Amnesty International, of was dit toch een brug te ver? Wat was het dat verbondenheid kon brengen? In feite, als je erover nadacht, twee dingen: een gerichte, zij het gekleurde informatievoorziening en de mogelijkheid om een vuist te maken tegenover overheden en grote ondernemingen. In de individualistischere samenleving kiezen anno 2015 steeds meer burgers voor een ad hoc– verbinding met de NGO die het meest effectief hun ideeën over een wenselijke toekomst dichterbij brengt. Geïnformeerd door de internationale media en een paar vaste NGO’s laten zij zich in hun ‘koopgedrag’ op de verschillende markten sturen door deze activisten en lobbyisten. Daarbij gelden eenvoudige spelregels waar het de keuze van de juiste NGO betreft: wie te laks is,
38
valt af en wie te wild is, bijvoorbeeld onjuiste informatie verstrekt of het spel te ruig speelt, valt ook af. Want ook de NGO’s moeten bij de les worden gehouden. Zo is in de loop van de laatste vijftien jaar een nieuw evenwicht ontstaan in de verhouding tussen de burger en de politieke en economische machthebbers: de overheden en de MNO’s. De burgers verenigen zich nu in NGO’s van hun keuze en oefenen, door die NGO’s geïnfor– meerd, druk uit in de vijf markten. De NGO’s gebruiken die druk bovendien om hun stand– punten via media en politiek hard te maken in een effectieve beleidsbeïnvloeding bij de overheid en het bedrijfsleven. NGO’s verbinden zich vaak in ‘single event’–coalities om nog effectiever druk uit te kunnen oefenen op een specifiek terrein of tegen een specifieke gebeurtenis. In de periode na 2005 konden niet alle NGO’s, zo bleek al spoedig, de nieuwe verwachtingen waarmaken. Sommigen waren te star, te ver ingekapseld in het maatschappelijk middenveld. Andere ondernamen te grove of te gemakzuchtige acties, die hun draagvlak ondermijnden. Maar gelukkig vernieuwde een aantal gevestigde namen uit het klassieke middenveld zich — kerken en vakbonden bijvoorbeeld. Natuur– en milieuor– Begin 2002 besloot lingerieproducent Triumph zijn fabriek in ganisaties met ijzersterke merknamen en een Birma te sluiten. In Birma is een militair regime aan de macht; verdwijningen en martelingen zijn aan de orde van de dag. De grote aanhang verbreedden hun werkterrein naar duurzame veiligheid. Ook Amnesty International oppositie in Birma riep op geen zaken meer te doen in Birma. en het Rode Kruis namen een bocht. Daarboven In 2001 verspreidde een ‘single event’–coalitie, bestaande uit de FNV Mondiaal, de Schone Kleren Kampagne, het Burma bloeide een kleurrijk scala van nieuwkomers. De ‘blijvers’ werken met nieuwe spelregels, die hun aanhang meer mogelijkheden geven om het beleid en de acties te beïnvloeden. En niet onbelangrijk, de organisaties zeuren niet meer over bestuurlijke topstructuren, maar concen– treren zich op hun hoofdtaken: het informeren en zo nodig alarmeren van hun (potentiële)
Centrum Nederland, de NOVIB en XminY, ruim 350.000 ansichtkaarten. Brancheorganisatie Bodyfashion besloot reclame–uitingen van Triumph te schrappen tijdens de promotieweek van de lingeriebranche. De Noorse Olympische atleten weigerden Triumph–ondergoed te dragen, waardoor moest worden afgezien van een sponsorcontract. Triumph meldde dat het publieke debat steeds emotioneler werd en dat het te veel onzekerheden met zich mee bracht voor de toekomst van het bedrijf. Het bedrijf trok zich terug uit Birma en maakte voor de 1000 medewerkers een sociaal plan.8)
8) Bron: NRC Handelsblad, 29 januari 2002; website FNV, 29 januari 2002.
39
aanhangers en het coördineren van de ‘marktbewerking’ door die aanhangers. De betere NGO’s organiseren bijvoorbeeld een aantal concrete acties — een kopersstaking tegen een bepaald product en een lobby voor een wetsontwerp — die zij onder hun aanhang adverteren. En de zelfverantwoordelijke burger maakt dan zijn keuzes om al dan niet mee te doen in de markten waarin hij actief is. De aanbieders op die markten reageren. Er is nu een ‘kleurrijk’ label voor producenten die ‘grensverlagend’ bezig zijn, door een stijgend deel van hun inkopen op verantwoordelijke wijze te doen in achterstandslanden en bovendien een vastgesteld percentage van hun omzet te besteden aan de opleiding en begeleiding van lokale toeleveranciers. Vakbonden adviseren hun leden en ondernemingsraden hoe zij intern aan de bel kunnen trekken als dat nodig is. Aandeelhouders ontvangen informatie over de maatschappelijke doorwerking van hun investering. Pensioen– fondsen concentreren zich op kleurrijke beleggingen en met hun aandelen in portefeuille leggen gemotiveerde analisten klungelende directies het vuur aan de schenen. Internationale NGO’s publiceren ranglijsten van onderdrukkende regimes en terroristische groeperingen, zoals Amnesty International dat ook al deed. Al deze informatie is transparant en vrij beschikbaar en bovendien is er sprake van een gerichte overdracht aan de burgers. Er wordt alleen een uitzondering gemaakt voor informatie die ge– voelig is voor mensen met kwade wil, zoals over de inrichting van een chemische fabriek of een transport van gevaarlijke stoffen. Deze informatie is niet zoals vroeger toegankelijk op internet, maar wordt slechts onder bepaalde voorwaarden vrijgegeven. Het is jammer dat we tot zo’n beperking moesten besluiten, maar naïviteit wordt soms hard bestraft. Ook overheden en bedrijven baseren hun beleid nu op deze informatie. Landen die samen– werken met onderdrukkende regimes worden gesanctioneerd door hen buiten internationale samenwerkingen te houden. Op de markt voor normen en waarden manifesteert de kleurrijke maatschap zich in het beïnvloeden van politieke partijen en maatschappelijke middenvelders. Niet alle traditionele spelers zijn gelukkig met het kleurrijke standpunt. Voor het eerst wordt het ‘onbevraagde westers fundamentalisme’ — de ‘group think’ waaraan wij ons in ons deel van de wereldsamenleving in brede zin bezondigen — aan de orde gesteld. Het is een leerervaring van
40
niveau. Normen en waarden die wij als waarheden beschouwen, staan ter discussie. Aan de andere kant is het een hard leven: wie veiligheid wil, moet structureel streven naar grotere gelijkheid en dat behelst onvermijdelijk respect voor andermans ideeën. *** Ook de tweede verdedigingslinie is in stelling. De kleurrijke maatschap — bestaande uit gelijk– gestemden die indirect, maar met elkaar, de echte oorzaken van onveiligheid aanpakken, zoals economische ongelijkheid en onderdrukking. Ondernemingen op nationale en internationale schaal worden gestimuleerd maatschappelijk verantwoord te ondernemen. De kleurrijke maat– schap creëert toegang voor achterstandslanden tot onze westerse markten en biedt perspectief en gelijke kansen voor achterstandsgroepen, als opstap naar een hoger welzijnsniveau. Maar net als de buurmaatschap is de kleurrijke maatschap gebaseerd op wederzijds vertrouwen. Daarin is weinig plaats voor kwade wil. Het aanpakken van zwartrijders en boeven delegeren wij dan ook liever aan instituties zoals de overheid. Die ons bovendien tegen onszelf moeten beschermen door het bewaken van marktregels en het voorkomen van ‘overbevissing’. Zij vormen de derde verdedigingslinie — het vangnet — en behoeden ons voor een terugval naar chaos en ellende. De organisatie van deze aanbieders van veiligheid is bijzonder. Het is de blauwe maatschap. Eén voor allen. DE BLAUWE MAATSCHAP Het jaar 2015 biedt aanleiding voor een mooi feest, want een grootscheeps opinieonderzoek onder de Nederlandse bevolking heeft aangetoond dat het vertrouwen van de burger in de veiligheidsaanbieders de laatste 10 jaar is verdubbeld. Een prachtige prestatie, maar als we eerlijk zijn verrast deze uitkomst ons niet. De criminaliteit op straat is gestaag afgenomen en weer op het peil van het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw, we hebben al tijdenlang geen grote rampen meer meegemaakt, op het internationale speelveld zijn er grote successen geboekt bij het oprollen van terroristische organisaties en in onze regio is de dreiging van oorlog vrijwel afwezig.
41
Geen wonder dat hierdoor het aanzien van de veiligheidsaanbieders is gestegen. Toch zijn de behaalde resultaten niet alleen aan de inspanningen van veiligheidsaanbieders te danken. De buurmaatschap en de kleurrijke maatschap hebben hierbij een zeer belangrijke rol gespeeld. Zonder de verantwoordelijkheid en de onderlinge betrokkenheid van de burgers zelf was het resultaat niet half zo indrukwekkend geweest. Ruim dertien jaar geleden, toen de beweging op gang kwam die leidde tot de oprichting van de buurmaatschap en de kleurrijke maatschap, ontstond het besef dat we het daarmee alleen niet zouden redden. Door eigen verantwoordelijkheid te nemen en onze onderlinge verbondenheid te vergroten zouden we een grote slag kunnen slaan, maar een aantal cruciale veiligheidstaken kon hiermee niet goed ondervangen worden. We realiseerden ons dat we onze overheid nog steeds nodig hadden voor taken als bijvoorbeeld het houden van het geweldsmonopolie, de rechtspraak, het bewaken van de spelregels in de markten en het voorkomen van zwartrijden. Niet alleen omdat we de overheid lang geleden hiervoor de bevoegdheid hadden gegeven, maar ook omdat de overheid beter dan de gewone burger in staat is om mensen van kwade wil aan te pakken. Tegen die achtergrond is de blauwe maatschap ontstaan, een maatschap waarin al onze veilig– heidsaanbieders — onder regie van onze gekozen politici — verenigd zijn. Om als achtervang te fungeren, om díe taken te vervullen die de burger alleen of samenwerkend in zijn maatschappen niet zou kunnen klaren. De vorming van de blauwe maatschap ging niet bepaald van een leien dakje. Het was ook geen gemakkelijke opgave om al die professionals, die ieder vanuit hun eigen specialisatie zorg dragen voor de veiligheid in Nederland, te verenigen. Nu, terugkijkend, is het eigenlijk ongelooflijk dat het gelukt is om zoveel verschillende instanties bijeen te brengen — politie, opsporings– en inlichtingendiensten, de rechterlijke macht en het openbaar ministerie, brandweer, inspectie– en rampendiensten, de betrokken rijks–, provincie– en gemeenteambtenaren en niet te vergeten de particuliere veiligheidsdiensten. En dan hebben we nog niet eens het leger en internationale toezichthouders zoals OVSE, NAVO en VN genoemd. Natuurlijk waren er reeds bestaande samenwerkingsverbanden: in rampenbestrijdingsplannen en voor de beveiliging op onze natio–
42
nale luchthaven werd al van de inzet van verschillende veiligheidsaanbieders uitgegaan. Maar het dragen van gezamenlijke verantwoordelijkheid voor álle veiligheid, dat was in die tijd toch nieuw. Hokjesgeest, minachting, regionale clubjes, onderlinge strijd, het afschuiven van schuld; aan al deze hinderlijke beperkingen voor samenwerking moest een eind komen. In het begin zag iedereen meer obstakels dan mogelijkheden. Gelukkig waren er prominente figuren uit de veiligheidshoek die zich hiervoor sterk maakten, die de discussie aandurfden en het tot hun ‘missie’ hadden gemaakt om de samenwerking op poten te zetten. Ook de steun vanuit de politieke arena speelde een belangrijke rol. Het doel — een duurzaam veilige samenleving — stond eenieder steeds helderder voor ogen, en ook dat het een gemeenschappelijk doel was, dat alleen door onderlinge samenwerking bereikt kon worden. Nu verbaast het niemand meer, dat politie en toezichthouders regelmatig een gemeenschappelijk werkoverleg hebben. Aan een van de voorwaarden voor het slagen van de blauwe maatschap was voldaan toen de veiligheidsaanbieders werkelijk samen gingen werken. Zij konden zich nu richten op hun belangrijke taak om de burgers te ondersteunen in hun initiatieven om de veiligheid te vergroten. Zulke burgerinitiatieven zijn sinds 2003 niet meer weg te denken uit onze samenleving. Een project als de ‘Nachtwacht’ in de Schilderswijk haalt al lang niet meer het nieuws — een dergelijke onderneming is aan de orde van de dag. Gelukkig ging het ook toen al veel beter met de bestuurlijke en politieke rugdekking van dit soort initiatieven. Het verdelen van de verantwoordelijkheden tussen gezagdragers en burgers is nu bijna een auto– matisme geworden. Daar waar de burgers het alleen kunnen klaren, fungeert de gezagdrager als extra vangnet. Maar als het de burgers boven de pet gaat of zij hun boekje te buiten zouden treden, springt de gezagdrager bij. Hij heeft dus wel een toezichthoudende taak, maar laat bur– gers zelf voor een groot deel de uitvoering bepalen. Zo kunnen zij bijvoorbeeld particuliere beveiligingsdiensten inschakelen om het toezicht in hun wijk te vergroten, of ze kunnen een samenwerking opzetten tussen het publieke en particuliere domein voor het surveilleren in publieke ruimten zoals winkelcentra. De ondersteunende rol van de veiligheidsaanbieders komt natuurlijk nog wel eens onder druk te
43
staan. Als zich een crisis heeft voorgedaan is er altijd wel even de neiging om de teugels strakker aan te halen. Toch is er ook een groot vertrouwen van de gezagdrager in de prestaties van de burgers en laat hij hen in hoge mate vrij in het ontplooien van hun initiatieven. Samenwerking van de veiligheidsaanbieders onderling en ondersteuning van burgers: de blauwe maatschap begon vorm te krijgen. Toch moest nog aan twee belangrijke voorwaarden worden voldaan: voortdurende waakzaamheid van de veiligheidsaanbieders om de veiligheid van dag tot dag te garanderen en hun slagvaardige gehoorzaamheid aan verticale en autoritaire aansturing in tijden van crisis. Voortdurende waakzaamheid In een recent krantenartikel werd de samenwerkingscultuur in de blauwe maatschap omschreven door deze te vergelijken met de cultuur van een sportteam, en meer in het bijzonder een cricket– team. Volgens de auteur rust op elke speler de belangrijke taak om, als de bal zijn kant uit komt, deze áltijd te vangen — ook als hij al een hele tijd niets te doen heeft gehad. Elke ‘vangbal’ is even belangrijk voor het winnen van de wedstrijd; als er één maat staat te slapen verpest hij de uitkomst voor alle anderen. Voortdurende waakzaamheid dus. In de blauwe maatschap houdt dat in dat elke gezagdrager alert is op incidenten op zijn eigen terrein, maar dat hij ook aan de bel trekt als hij misstanden ziet op het terrein van zijn collega’s. Wanneer de wijkagent bijvoorbeeld op weg naar huis in een andere wijk iets opmerkt, meldt hij dat aan zijn politiecollega of hij waarschuwt zijn collega bij de brandweer als het om een brand– gevaarlijke situatie gaat. Ook is hij gespitst op activiteiten die mogelijk met terrorisme in ver– band staan. Inspectiediensten voeren nu veel meer en vaker steekproefsgewijs controles uit — zoals brandveiligheidcontroles in eetkelders en disco’s — om tijdig risico’s te signaleren. In 2015 zijn er niet Drie, maar duizenden Musketiers, die allen waakzaam zijn en voor elkaar en voor hun gemeenschappelijk belang opkomen. Deze waakzaamheid is wel vereenvoudigd vergeleken met vroeger, doordat specifieke hand– havingstaken bij gespecialiseerde instanties zijn neergelegd. Parkeerbeheer en verkeerstoezicht
44
waren al lang geen taken van de politie meer, maar sinds 2006 zijn er ook relatief nieuwe partij– en actief, zoals de ANWB die verkeersincidenten afhandelt. De administratieve afhandeling van andere incidenten ligt nu eveneens bij een aparte instantie. Door verregaande specialisatie kan elke handhaver zich concentreren op zijn kerntaken en kwaliteit leveren op zijn gebied. Het is niet zo heel lang geleden, maar toch kunnen we het ons nauwelijks meer voorstellen dat we ooit heel hard om ‘meer blauw op straat’ riepen. Gelukkig had de overheid destijds sterk geïnvesteerd in de uitbreiding van de politiemacht en gaat er tegenwoordig geen dag voorbij of je maakt een praatje met de wijkagent of toezichthouder die zijn dagelijkse rondje door jouw wijk maakt. En op die plaatsen waar er niet elk moment van de dag gesurveilleerd wordt, zoals in het openbaar vervoer, vervullen camera’s de rol van ‘extra ogen’. Het was even wennen, eerst voel– den we ons beland in een ‘reality tv’–spelshow die jaren geleden populair was, maar al gauw wende het, en raakten we ons ‘Big Brother is watching you’–gevoel kwijt. Het ging immers om onze eigen veiligheid en dat we daarvoor een deel van onze privacy in moesten leveren, was eigenlijk helemaal zo erg niet. Waakzaamheid is zeker geen taak van de gezagdragers alleen. Als burger zag je vroeger wel mis– standen — een kapotte lantaarnpaal, losliggende straattegels — maar waar moest je die nou eigenlijk melden? Bij de wijkagent, bij het hoofdbureau, of via een landelijk nummer, waar je nog voor moest betalen ook? En als je eenmaal een melding had gemaakt, dan gebeurde er zelden of nooit iets direct. Nu gaat dat gelukkig allemaal anders. Er is een gratis lokaal meldpunt waar je snel en vriendelijk te woord wordt gestaan, en het wordt ook nog eens dezelfde dag gerepareerd. New York kan nu aan óns een voorbeeld nemen. Nog even terug naar die cricketspeler: hoe zorg je nu als coach dat elke speler inderdaad altijd op zijn tenen staat om ‘zijn’ bal te vangen? Er zijn vaste rituelen, die helpen om slaapneigingen te bestrijden en teamgeest op te bouwen. De gezamenlijke lunch bijvoorbeeld en vooral het na elke zes ballen wisselen van plaats. Successen, bijzondere vangballen bijvoorbeeld, worden uit– bundig gevierd. Als aanvoerder stel je ook een aantal regels in, bijvoorbeeld dat elke speler even oogcontact met je heeft voor een volgende slagbeurt. Maar rituelen en regels nemen nooit eigen verantwoordelijkheid weg; uiteindelijk moet in de speler een diepgeworteld besef zitten dat hij
45
zelf verantwoordelijk is voor het volbrengen van zijn taak. Veiligheidsaanbieders zijn natuurlijk nog steeds gebonden aan vaste rituelen en regels, maar ze hebben na 2003 veel meer vrijheid gekregen om hun verantwoordelijkheid te nemen. Zo mogen zij hun arbeidsvoorwaarden naar eigen wens inrichten. Ze hebben bijvoorbeeld keuze tussen alternatieve CAO’s waarin ze kunnen kiezen voor meer avond–, nacht– of weekenddiensten in ruil voor een hoger salaris. Ze hebben ook de bevoegdheden die nodig zijn om hun vak goed uit te oefenen. Een agent kan een persoon, die in zijn ogen van kwade wil is, fouilleren en hij kan een kofferbak van een verdachte auto inspecteren zonder daarbij zoals vroeger te moeten manoeuvreren ‘door de mazen van de wet’. Opsporingsdiensten kunnen afluisterapparatuur inzetten als zij vermoeden dat door het opvangen van informatie een risicovolle situatie kan worden voorkomen. De DNA–bank, waarvan we ons jaren geleden nog afvroegen of die er nu wel of niet moest komen, is nu een feit; goed beveiligd, en al met een groot aantal daderprofielen. Meer vrijheid voor de gezagdragers dus dan vijftien jaar geleden. Maar het oogcontact heeft daardoor een nog belangrijker rol gekregen: er wordt zeer regelmatig gerapporteerd aan het management, opdat het steeds goed op de hoogte is van de stand van zaken en de verantwoor– delijken af kan rekenen op hun veiligheidsprestaties. Slagvaardige gehoorzaamheid Organisaties moeten zijn ingericht op de momenten van hoogste belasting. Het is een van de moeilijkste managementuitdagingen: 99 procent van de inspanningen van onze gezagdragers is gericht op voortdurende waakzaamheid, maar als puntje bij paaltje komt worden ze afgerekend op die ene crisissituatie. Zoals een tevreden burger zei over de overheid ten tijde van de ramp in Tsjernobyl: “Je betaalt er wat meer voor, maar dan heb je ook wat als je ze nodig hebt!” Veiligheidsaanbieders moeten voorbereid zijn op grote rampen en zware uitdagingen van criminele organisaties. De beste man binnen de blauwe maatschap moet dan de aanvoerder zijn. Hij is degene die zijn maten het zelfvertrouwen kan bieden dat vereist is voor een topprestatie. Zijn vakbekwaam– heid, rust en leiderschap maken hem het onbetwiste zenuwcentrum van alle besluitvorming.
46
Het duurde een paar jaar, maar toen realiseerden onze veiligheidsaanbieders zich over de volle breedte dat in noodsituaties, zoals een lekkende kerncentrale of een internationale militaire interventie, een ‘cricketcultuur’ niet voldoet. Met individuele waakzaamheid los je geen rampen op. Wat je dan nodig hebt, is een strakke aansturing van bovenaf, centrale richtlijnen, orders vanuit één crisiscentrum. Deze cultuur valt waarschijnlijk het beste te omschrijven als een ‘roeicultuur’. In de roeisport zijn de rollen scherp bepaald: de coach op de kant heeft de ultieme leiding en de stuurvrouw in de boot geeft haar bevelen door aan de slag. Daarachter zitten zeven man, die met strakke discipline de slag volgen. Eigen initiatief in de boot is uit den boze: de halen — inzet en uitzet — moeten precies gelijk zijn, anders gaat de boot nooit lopen. Het is een perfect ‘topdown’– systeem. De coach staat aan het hoofd en heeft, via de stuurvrouw, de touwtjes in handen. De roeiers volgen de orders blindelings op — in het heetst van de strijd stellen zij geen vragen. Hoe nu kan de maatschap met cricketspelers in tijden van nood omschakelen naar een roeicultuur? Er zijn geografische grenzen afgebakend van zogenaamde schaalniveaus. Hiervoor geldt als uitgangspunt dat ‘elk probleem z’n schaal heeft’ en bovendien zijn eigen deskundigheid vereist. De inzet van de maatschap moet toegesneden zijn op de aard en omvang van het probleem. Het kleinste schaalniveau is de gemeente, gevolgd door de regio en de provincie, Nederland zelf, Europa en tenslotte de wereld. Er zijn duidelijk vaststaande regels die aangeven wanneer welke schaal van toepassing is voor een bepaalde noodsituatie. Uitgangspunt is dat de schaal zo klein mogelijk is, maar tegelijk voldoende groot voor de omvang van het probleem. In een noodsituatie wordt op basis van een snelle stemming onder de bazen van de veiligheids– aanbieders — waaronder burgemeesters, brandweer– en politiecommandanten en officieren van justitie — besloten of overgegaan wordt tot uitbreiding van de schaal. Een stemming neemt maar enkele ogenblikken in beslag: bazen worden via een speciale lijn van het veiligheidsnetwerk gealarmeerd en stemmen met ‘één druk op de knop’. Een snelle besluitvorming is immers cruciaal. Voor een noodsituatie waarvan duidelijk is dat deze onze landsgrenzen overschrijdt, zoals de ramp in Tsjernobyl, worden alle kleinere schalen overgeslagen en ligt de verantwoorde– lijkheid direct op hoog niveau.
47
Aan het hoofd van elk schaalniveau staat een coach. Deze geeft, net als in de roeiploeg, leiding aan het team en draagt de ultieme verantwoordelijkheid. Voor de gemeenteschaal is dit bijvoor– beeld de burgemeester. Maar zeiden we net niet ook dat de aanvoerder van het team de beste man moet zijn? Heeft een burgemeester wel de juiste kennis om een rampenoperatie te leiden? Dit probleem is in de blauwe maatschap ondervangen doordat een pool van experts — specialisten op een bepaald gebied van rampen– of criminaliteitsbestrijding — is opgericht. In deze pool zitten superspecialisten uit eigen land, maar ook van buiten onze grenzen. Zulke experts bestonden al — denk bijvoorbeeld aan de Amerikaan Red Adair, die na de Golfoorlog naar Koeweit werd geroepen en daar 117 oliebranden heeft geblust — maar het was in Nederland nog niet gangbaar dat iemand van buitenaf werd ingevlogen. Op de lijst staan ook specialisten, die alles weten van bepaalde risicogroepen, en voorlichters, die tijdens en na een ramp de samenleving op de juiste wijze — gegeven de aard en omvang van de ramp — informeren. De coach staat in direct contact met de ingeschakelde specialisten. Deze geven onder gedele– geerde bevoegdheden de operationele orders aan de mannen en vrouwen ‘in de boot’. De coach blijft echter altijd eindverantwoordelijk. Als eenmaal het niveau van leiding is vastgesteld, hoe werkt het dan in de praktijk voor de blauwe maten? Waar zij onder normale omstandigheden grote eigen vrijheid en verantwoorde– lijkheid hebben, volgen zij nu gedisciplineerd orders op. Wanneer zij op de hoogte gesteld worden van een crisissituatie, verandert hun gedrag à la minute. Ze staan constant in contact met een (virtueel) crisiscentrum om hun orders te ontvangen. Ze volgen deze orders, net als de roeiers, nauwgezet en zonder vragen te stellen op. Alleen als alle veiligheidsaanbieders eenzelfde strakke discipline aan de dag leggen kan dit ‘roeisysteem’ werken. Bij crisissituaties van internationale aard werkt het blauwe maatschapsysteem op vergelijkbare wijze. Zodra duidelijk is dat het om een internationale noodsituatie gaat — terrorisme of groot– schalige cocaïnehandel bijvoorbeeld —, wordt de coach op de wereldschaal ingeschakeld. Jaren geleden, toen de Verenigde Staten werden aangevallen door terroristen, werkte zo’n ‘wereld– schaal’ niet goed; de Verenigde Staten namen daarom zelf de touwtjes in handen. Of denk eens
48
aan Srebrenica, waar we met een gemeenschappelijke troepenmacht zaten, maar de onder– steuning voor elkaars handelen ontbrak doordat niet één coach de leiding nam. Nu zou dat niet meer kunnen gebeuren, want de Blauwhelmen van de Verenigde Naties staan onder strak commando. Snel switchen tussen individuele waakzaamheid en slagvaardige gehoorzaamheid: het is geen eenvoudige taak. Daarom worden de veiligheidsaanbieders hier goed op voorbereid. In hun opleiding krijgen ze veel rampen– en crisistraining. Met strak geregisseerde en multidisciplinaire oefeningen worden zij scherp gehouden. Als het goed gaat wordt dit uitbundig gevierd, bij fouten wordt de oefening direct herhaald. We schreven het al in het begin: onze veiligheidsaanbieders zijn over de jaren heen steeds meer in ons aanzien gestegen. Het is niet niks om zo flexibel en toch zo betrouwbaar te zijn. En niet iedereen heeft de moed en eigenschappen om zo’n grote verantwoordelijkheid en waakzaamheid aan te kunnen. Toch moeten de blauwe maten dat van elkaar vragen. Collega’s waar niet op gebouwd kan worden, die ‘de bal niet vangen’, worden uit de maatschap gezet. Het lijkt hard, maar het is de enige manier om zeker te stellen dat alle gezagdragers voor hun taken gekwalifi– ceerd zijn. Maar wie betrouwbaar en toegewijd is, kan rekenen op het vertrouwen en de waardering van zijn collega’s. De onderlinge loyaliteit van de leden van de blauwe maatschap is groot. Heldendaden worden beloond. Ze krijgen waardering voor hun inzet van leidinggevenden en burgers. Vroeger was dat wel anders: de Europese Kampioenschappen in 2000 en de invoering van de Euro in 2002 waren grote successen in termen van veiligheid, maar wie hoorde je daar toen over? De media spreken tegenwoordig lovend over alle evenementen die door de inzet van de blauwe maatschap tot een goed einde zijn gebracht. ‘Dance Valley 2015’ was een groot succes, proble– men zoals die zich volgens oude krantenberichten voordeden zouden nu niet meer kunnen ge– beuren. Onze veiligheidsaanbieders zijn onze helden geworden, zoals de brandweerlieden dat waren voor de inwoners van New York na de ramp met de ‘Twin Towers’. ***
49
De blauwe maatschap sluit de verdedigingslinies. De gezamenlijke veiligheidsaanbieders vormen het vangnet voor alle veiligheidsaangelegenheden die wij zelf liever niet willen of kunnen op– lossen. De blauwe maatschap kent daarom hardheid om resoluut op te treden tegen zwartrijders en boeven. De gezagdragers werken lokaal samen met burgers en particulieren om maximale waakzaamheid te borgen, maar in crisistijd trekken zij centraal gestuurd strak aan de teugels. WINST OP ALLE FRONTEN? Op Prinsjesdag 2015 spreekt Koning Willem IV gedenkwaardige woorden. “Ons land is een veiliger land,” zegt hij, “en onze wereld is een veiliger wereld.” En voor de televisieschermen knikken velen instemmend. Natuurlijk, er blijft veel te wensen over, maar er zit schot in. Een recent rapport van de Raad voor de Veiligheid wijst uit dat de buurmaatschap, de kleurrijke maatschap en de blauwe maatschap op effectieve, efficiënte en eerlijke wijze de onveiligheid binnen de drie beleidsblokken — ongevallen in huis, kleine criminaliteit en terrorisme — binnen de perken houden. Maar wat nog belangrijker is, zij blijken ook te werken voor de ‘tussenliggende’ gebieden. De buurmaatschap met onze medeweggebruikers bracht al vroeg doorbraken. Ooit was er een tijd, dat wij ‘s nachts om één uur in een buitenwijk voor rood licht stonden, omdat een ambte– naar dat vanachter zijn bureau zo had beslist. Toen is ergens de rotonde opnieuw uitgevonden, waarbij één simpele regel van toepassing werd verklaard: links heeft voorrang. Het effect van de rotondemaatschap was verbluffend. De doorstroming werd sterk verbeterd en het aantal letsel– ongevallen op kruispunten is teruggedrongen met 75 procent. Het principe van het ‘rotonde–denken’ bleek ook te werken bij ritsen: mensen vonden passende oplossingen, als ze elkaar niet als concurrenten beschouwden maar uitgingen van het gezamen– lijke belang, namelijk een goede en veilige doorstroming. De Bob is nu een gewaardeerde mede– burger en hardrijders, die de kantjes van de regelgeving willen afsnijden, zijn dat veel minder. Het nieuwe puntensysteem, dat het rond 2004 mogelijk maakte dat recidiverende verkeersover– treders — en niet alleen de jongeren — hun rijbewijs rap kwijtraakten, mag op een breed publiek draagvlak rekenen.
50
Arbeidsongelukken en branduitbraken zijn afgenomen; mensen passen niet alleen op zichzelf maar ook op anderen. De initiatieven komen van onderen, maar de blauwe maatschap is er om hun suggesties ter harte te nemen en te ondersteunen. De grote waakzaamheid van de veilig– heidsaanbieders heeft dan ook bijgedragen aan het terugdringen van het aantal branduitbraken. In feite is de moraal: alleen nul incidenten is goed genoeg en wie iets bedenkt dat die doel– stelling dichterbij brengt, heeft ongevraagd ieders instemming. De blanco cheque leek eerst wat griezelig, maar medewerkers bleken het in hen gestelde vertrouwen zelden te beschamen. Alleen op de sportvelden duurde het merkwaardigerwijs even voordat we in de gaten kregen dat ‘winnen’ en maatschap niet strijdig hoeven te zijn. Er waren scherpe maatregelen en een strakke handhaving nodig geweest om de elleboogstoot en de vliegende schaar uit te bannen, maar ook hier werkte het geïntroduceerde strafpuntensysteem effectief. Zeker toen in 2007 ook de clubs een groter eigenbelang kregen door een puntenaftrek bij wanprestatie en de bazen ‘fair play’ serieus begonnen te nemen. Het was opmerkelijk hoe effectief de kleurrijke maatschap was geweest bij het onder controle brengen van de zorgen rond voedselveiligheid en het transport van gevaarlijke stoffen. Zoals vliegmaatschappijen al eerder leerden: met sommig nieuws wil je niets te maken hebben. Slecht nieuws reist snel, zeker op het net, en het bleek een kleine moeite om internationale actie op de been te brengen. Dit was overigens al veel eerder duidelijk geworden met ‘uitbarstingen’ als de invoer van genetisch gemodificeerde organismen (‘Frankensteinvoedsel’) en de kopersstaking na de gekke–koeienziekte. Zo werden bedrijven ook scherp gehouden om risico’s van gevaarlijke transporten zo klein mogelijk te houden. En waar het misging sprong de blauwe maatschap bij. Met strak gecoördineerde acties, waarbij de juiste specialisten ingevlogen werden, hebben zij de afgelopen tien jaar al drie keer een veel grotere catastrofe kunnen voorkomen. Ook voor voedselveiligheid hebben de burgers al twee keer terug moeten vallen op de blauwe maatschap. Vooral toen in 2009 een hele provincie afgezet moest worden in verband met besmettingsgevaar voor het vee, heeft dat bij alle burgers een groot ontzag gewekt voor de doelgerichte handelswijze van de veiligheidsaanbieders.
51
*** Drie verdedigingslinies tegen onveiligheid. De buurmaatschap, waarin we in directe wissel– werking met ‘buren’ — in onze wijk, naast ons op de weg, op ons werk — de gezamenlijke risico’s beperken. Een kleurrijke maatschap, die ons inspireert om met onze voeten te stemmen in alle markten en zo in verbondenheid met mensen op grotere afstand vorm te geven aan een wereld met meer harmonie. En een blauwe maatschap tenslotte, die op basis van voortdurende waak– zaamheid en slagvaardige gehoorzaamheid ons rugdekking biedt op al die terreinen waar de burger, al dan niet verenigd in maatschappen, niet toe in staat is of dat niet moet willen zijn. Het is geen geringe uitdaging voor leiders van onze huidige instituties om een ideaalbeeld zoals wij dat schetsten dichterbij te brengen. In het volgende hoofdstuk zullen wij daarom gericht op dit onderwerp ingaan.
52
4. Oproep aan leiders Ieder van ons — in zijn rol als veiligheidsvrager — is al actief in elk van de vijf markten waar het maatschappelijk verkeer zich afspeelt. We kopen producten, we werken voor onze kost, we beleggen ons spaargeld, en de relatie met onze buren — in de straat of op het werk — is niet slecht. Ook proberen we onze normen en waarden in de praktijk inhoud te geven en anderen te beïnvloeden. Dat was altijd al zo. Het verschil tussen nu en ons wensbeeld is gelegen in de grotere behoefte van velen om dat ‘zelf’ te doen, zelf te sturen waar ons schip naar toe moet varen. In elke markt proberen wij zelf de waarborgen voor onze veiligheid te ‘kopen’. Door te stemmen met onze voeten of hiermee te dreigen, proberen wij als verantwoordelijke samenleving te streven naar duurzame veiligheid. Uiteindelijk zijn wij de oplossing en het probleem tegelijk. In onze welvarende, individuali– serende samenleving ‘hoeven’ wij niet veel. Het gaat ons over een brede linie beter dan ooit. En de onveiligheid is gelukkig nog niet zodanig opgelopen, dat gezamenlijke nood ons leert bidden. Wie wil dat wij daadwerkelijk ‘bewegen’, moet daarom een buitengewoon inspirerend aanbod op tafel leggen. Voorlieden moeten hun maten als het ware in hun kielzog ‘aanzuigen’ door het aangeven van een duidelijke richting — noem het maar een visie. Het nieuwe ideaalbeeld dat zij ons voorhou– den, moet aantrekkelijker zijn dan het oude. Het moet een inspiratiedrempel passeren en de maten verwarmen. Het moet hen echter ook uitdagen. Mensen moeten een wezenlijke rol kunnen spelen bij het invullen van de gezamenlijke doelen. Voorlieden mogen, moeten zelfs hun voorkeursrichting aangeven, maar tegelijk de maten de ruimte laten om daaraan hun eigen inkleuring te geven. Dat is spannend, want weinig leiders durven op dit moment te zeggen: “Ik wil je wel helpen, maar het is jouw probleem, dus waarom bedenk je niet zelf wat de beste oplossing is binnen de afgesproken kaders?” In een verantwoordelijke samenleving is het een absolute vereiste dat de beoogde maten ook het gevoel hebben serieus te worden genomen. Voorlieden mogen niet volstaan met het aanhoren
53
van hun ideeën zoals nu veelal gebeurt bij inspraak en advisering. Er moet ook iets worden gedaan met de initiatieven van onderaf. Dat is gemakkelijk gezegd, maar in de praktijk zo een– voudig niet. Vooral omdat de maten in het veld moeten kunnen rekenen op voldoende rug– dekking door hun voorlieden. Het is de Gouden Les van leiderschap: mensen zijn tot veel bereid en tot veel in staat, als zij weten dat zij in geval van nood kunnen rekenen op hun bazen. Deze rugdekking vereist ruggengraat. Achter toegewijde maten blijven staan, bij crises niet met alle winden meewaaien en nieuwe ‘prioriteiten’ stellen. Het vereist ook hardheid. Als een zwartrijder of een boef het wederzijdse vertrouwen schaadt, moet dat worden gecorrigeerd. En ook dat is niet altijd gemakkelijk. Het is een formidabele taakstelling die de voorlieden van onze samenleving wacht. In de vol– gende paragrafen gaan wij daarop nader in, te beginnen met de voorlieden binnen ‘de overheid’. De overheid is als eindverantwoordelijke voor de blauwe maatschap als eerste aan zet om de opgelopen achterstanden in ons gezagsapparaat in te lopen en om een weg te banen voor de overige maatschappen. Daarna gaan wij nader in op de toenemende rol van ondernemers en die van de trekkers van de kleurrijke maatschap in wording. Wij sluiten af waar we zijn begonnen: bij onszelf, als eerstverantwoordelijken voor de buurmaatschap maar bovenal voor onze eigen veiligheid. POLITICI EN TOPFUNCTIONARISSEN Wij zijn als individuele burgers met onze overheid verbonden door contracten. Elk contract omvat de verzameling geschreven en ongeschreven spelregels die bepalen wat wij van onze voor– lieden mogen verwachten en zij van elk van ons. Wordt een contract van bovenaf abrupt of eenzijdig veranderd, dan ervaren wij dat als contractbreuk. Het leidt tot loyaliteitsverlies. Eerst proberen we er nog iets aan te veranderen, we protesteren, schrijven brieven. Heeft dat onvol– doende effect, dan stemmen we met onze voeten, bijvoorbeeld door te kiezen voor een andere politieke partij. Bij totale ontevredenheid haken wij af, stemmen niet meer, laten inspraak voor wat het is — het heeft immers toch geen zin je energie erop te verknoeien. Uiteindelijk, in het slechtste geval, verwordt een samenleving tot los zand, zonder gedeelde inspiratie en betrokken– heid.
54
Om dit te voorkomen moeten de voorlieden binnen onze overheid — de door ons gekozen politici en de door hen benoemde topfunctionarissen — allereerst zorgdragen voor het instellen van nieuwe evenwichten als randvoorwaarde dan wel stimulans voor het functioneren van de maatschappen. De noodzaak is duidelijk en er is haast bij op drie terreinen: het elimineren van achterstanden in de blauwe maatschap, het concentreren op kerntaken en het stimuleren van de sociale infrastructuur van de buurmaatschap. 1. Elimineer achterstanden in blauwe maatschap Bestaande achterstanden moeten worden ingelopen voordat de blauwe maatschap kan functio– neren en andere maatschappen op hun verantwoordelijkheden kunnen worden aangesproken. De achterstanden concentreren zich voornamelijk op de kwantiteit en de kwaliteit van onze gezagdragers. Onze voorstellen voor korte–termijn–actie, die al rondzingen in het circuit, vormen de harde randvoorwaarde voor verdere ontplooiing van de blauwe maatschap. De overheid moet allereerst fors investeren in het gezagsapparaat om de onderbezetting bij de veiligheidsaanbieders — met name bij politie, justitie en in het gevangeniswezen — op het benodigde peil terug te brengen, zodat criminelen zich onveilig voelen. Dit niveau is van vergelijkbare omvang met toonaangevende andere landen. Niet alleen hun aantal schiet tekort, maar ook de inzetbaarheid en kwaliteit van de gezagdragers vragen aandacht. Om situaties zoals bij de Nederlandse Spoorwegen te voorkomen, moeten de CAO–partners zich bezinnen op het aanbod van een keuzemenu van CAO–opties, waardoor personeel flexibeler kan worden ingeroosterd tegen hogere beloning. Administratieve taken van agenten kunnen worden beperkt door het instellen van een gespecialiseerde ‘backoffice’, het elektronisch en mobiel uitschrijven van bonnen en het standaardiseren van processen–verbaal. De effectiviteit van het apparaat moet verder worden vergroot door aangepaste regelgeving met ruimere bevoegdheden voor gezagdragers en een centrale informatievoorziening voor alle diensten. Om successen te boeken moeten de topfunctionarissen van ons gezagsapparaat duidelijke priori– teiten stellen in het veiligheidsbeleid en de gekozen strategie vasthouden, ook wanneer zich
55
moeilijke keuzes voordoen. Alleen met zo’n duidelijke focus kan een zinvol prestatiemanage– ment ingevoerd worden bij veiligheidsaanbieders. Presterende maten worden daarbij extra beloond en niet–presterende maten kunnen tijdig worden bijgeschoold of, indien nodig, uit het team worden verwijderd. In hun groeiproces worden de maten bijgestaan door mentoren van hogere ‘rang’, die hen als vertrouwenspersonen coachen met advies en regelmatige voortgangs– besprekingen, en rugdekking geven in conflictsituaties. Als er dan successen worden behaald, verdienen de blauwe maten ook alle lof. Bonussen of promoties zijn standaard, maar ‘gewoon’ je foto in de krant vergeet je nooit meer. 2. Concentreer op kerntaken Voortdurende waakzaamheid is alleen mogelijk als de blauwe maatschap samenwerkt met burgers en particulieren. Wij pleiten er daarom voor dat decentrale overheden en lokale politiekorpsen voldoende middelen ter beschikking stellen aan buurmaatschappen om gezamenlijk toezicht– taken vorm te geven. Wij pleiten er ook voor dat particuliere beveiligingsdiensten — als onderdeel van de blauwe maatschap — mogen toezien op veiligheid in de openbare ruimte, wanneer ze patrouilleren van huis naar huis of van winkel naar winkel. We noemden al het voorbeeld van de ANWB, die verkeersongelukken met alleen blikschade afhandelt. Maar waarom niet de controle op snelheidsovertredingen of het rijden door rood licht overgedragen aan particulieren, die als beloning een miniem deel van de omzet krijgen? ‘Uitbesteden’ heet dat in het bedrijfsleven en het is weinig populair bij de voorlieden in veilig– heidsland. Aan de basis evenwel wordt deze vorm van samenwerking tussen burgers en politie — op straat, in de wijk, of in de stad — allang gewaardeerd. Zolang ‘particulieren’ zich onder regie van de politie houden aan strakke spelregels, is grote winst te behalen. Door concentratie op kerntaken ontstaat bovendien de ruimte voor het maken van de cultuur– omslag die vereist is voor slagvaardige gehoorzaamheid in tijden van crisis. Deze cultuuromslag vergt immers razendsnelle omschakeling en adequate opschaling. Een sterke blauwe maatschap moet daartoe bouwen op een hiërarchische bevelstructuur met
56
slechts enkele niveaus: gemeentelijk, regionaal of provinciaal, landelijk, Europees en wereldwijd. Voor deze niveaus worden eindverantwoordelijken aangewezen, die in geval van nood worden bijgestaan door teams van experts. Hiervoor moet een ‘pool’ van superspecialisten — terrorisme– deskundigen, rampenbestrijders, massamedia–experts en traumadeskundigen — aangelegd worden. De blauwe maatschap leunt op een ‘alarmeringssysteem’, waarop alle veiligheidsaanbieders zijn aangesloten. De maten aan het front kunnen hiermee snel een alarmsignaal en informatie over een incident afgeven. Afhankelijk van de bron van dit signaal en het type incident, wordt hier een bepaald gewicht aan gegeven. Als de opgetelde signalen een vastgestelde drempelwaarde overschrijden, gaat de alarmbel rinkelen op het volgende niveau en wordt een hogere alarmfase bereikt. In zo’n crisissituatie wordt dan acuut omgeschakeld van een decentrale naar een strakke ‘top– down’ aansturing. De gemiddelde bestuurder — burgemeester, commissaris, minister — is echter niet gekozen of geselecteerd op crisisbestendigheid bij explosies, grote branden of terroristische aanslagen. Hij moet dus zonder aarzelen bereid zijn bevoegdheden voor het geven van operatio– nele orders te delegeren naar een topexpert of over te dragen aan een ‘hogere’ instantie. Dit is geen vanzelfsprekendheid, want vrijwel elk mens heeft ego. De problemen komen veelal samen op nationaal niveau. Oud–minister Bram Peper stelde recent voor een Minister voor Veiligheid te benoemen, bij voorkeur dezelfde als de Minister van Binnenlandse Zaken.9) Wij pleiten in plaats hiervan voor versterking van de coördinatiefunctie, die de Minister van Binnenlandse Zaken nu de facto al heeft. Hij staat bij onveiligheid van nationale en internationale omvang als primus inter pares aan het hoofd van het interdeparte– mentaal ‘commando– en coördinatiecentrum’. De andere ministeries stellen hieraan al hun informatie en ter zake kundige specialisten ter beschikking.
9) Bron: Bram Peper, Na 11–09–01, Veiligheid: een schaars goed?, in de serie Professional Judgement, Public Governance Nyenrode — Deloitte & Touche, 2002.
57
Omschakelen vereist intensieve oefening van de blauwe maten en vooral van hun aanvoerders. Systemen, protocollen en draaiboeken helpen, maar in het heetst van de strijd komt het ook op improvisatie aan. Jaren hard werken, om die ene keer klaar te zijn voor een ‘vreemde’ combi– natie van gebeurtenissen. Simuleer bijvoorbeeld een chemische explosie met ‘onverwacht’ een regionale stroomstoring om te zien wie de leiding nu eigenlijk moet nemen. Een expert zei dit: “Voor crisisbeheersing is een morbide fantasie nodig om op het ergste voorbereid te zijn.” En dat laatste is wat we vragen van onze blauwe maatschap. 3. Stimuleer sociale infrastructuur voor buurmaatschap De samenwerking met de buurmaatschap vereist toezicht. Er moet iemand zijn, die een regie– functie vervult met betrekking tot maatschapvorming en de kwaliteitsbewaking daarvan. Er moeten ook blijvende waarborgen zijn voor marktwerking, met het daaraan verbonden toezicht op evenwicht, de informatievoorziening en de keuzemogelijkheden van het veiligheidsaanbod. Maar de rol van de overheid is vooral stimulerend. Teneinde de nieuwe verbondenheid tussen buurtgenoten te verankeren staat de oprichting of revitalisering van het buurtcentrum centraal. In veel dorpen spelen zulke buurtcentra al decennialang een belangrijke rol in de verweving van buren. In de grote(re) steden is hier echter een vacuüm ontstaan. Zeker in buurten met een grote allochtone gemeenschap is het van belang daarbij voort te bouwen op bestaande structu– ren, zoals de moskeegemeenschap, die nu al de spil vormt voor allerlei sociale processen zoals ziekenzorg en bemiddeling bij familieruzies. Om de buurtbewoners in staat te stellen invloed op de veiligheid en leefbaarheid in hun omge– ving uit te oefenen, stelt de (lokale) overheid ook een wijkgebonden budget beschikbaar. De hoogte daarvan wordt bepaald op basis van de omvang van de wijk en de ernst van de plaatse– lijke onveiligheid. Er zit echter weinig toegevoegde waarde in het verrijken van slapende buur– maatschappen. Daarom wordt een stimulans ingebouwd: het ‘vrij besteedbare’ budget wordt gekoppeld aan de gerealiseerde verbetering van de veiligheid in de buurt. Omgekeerd wordt het budget gekort bij ‘wanbesteding’. Een vergelijking van de buurtprestaties, zoals in Rotterdam, kan hierbij een vorm van concurrentie introduceren.
58
Het budget wordt alleen vrijgegeven indien een kritische massa van buurtbewoners betrokken is. De buurmaatschap wordt immers gedragen door vrijwilligers — oversteekmoeders, thuiszorg, buurtpreventies. Dat is goed, maar het maakt ze ook kwetsbaar voor het wegvallen van trekkers, bijvoorbeeld door verhuizen of overlijden. Daarom geldt de verplichting om een beperkt aantal professionals aan te stellen, waaronder de zorgconsulent en een coördinator ofwel ‘locatie– manager’ van het buurtcentrum. Zij zorgen voor continuïteit, ondersteunen initiatieven van bewoners en zien toe op de kwaliteit van de dienstverlening in de buurt. Bovendien is het de overweging waard om vrijwilligers te belonen voor hun inspanningen, bijvoorbeeld door fiscale compensatie zoals nu reeds gebeurt bij de vrijwillige brandweer. ONDERNEMERS Minister–president Wim Kok en VN secretaris–generaal Kofi Annan zeggen het beiden: het bedrijfsleven, de grote multinationale ondernemingen (MNO’s) voorop, dient een grotere rol te spelen in het vormgeven aan een veiligere wereld. ‘De maatschappelijke verantwoordelijkheid van de onderneming’ heet het en er worden grote conferenties over gehouden. Tijdens het schrijven van deze tekst kwamen de topmanagers van vele wereldondernemingen bijeen op het World Economic Forum in New York en hun zelfverklaarde tegenstanders, de antiglobalisten, deden dit op hetzelfde moment op het World Social Forum in het Braziliaanse Porto Alegre. Beide groeperingen spraken over dit onderwerp, zoals vele duizenden dat ook elders doen. Het bedrijfsleven neemt de handschoen op, gestimuleerd door burgers die met hun voeten stemmen. Wie niet aan hun wensen tegemoet komt, krijgt immers problemen met de afzet van zijn producten, kan geen goede mensen aantrekken of vasthouden, betaalt meer voor zijn finan– ciering, ondervindt minder medewerking van zijn buren en lijdt reputatieverlies in de markt voor normen en waarden. Aan de andere kant, wie het goed doet, heeft wellicht een succes– formule in handen: gemotiveerde klanten en kapitaalverschaffers, een buitenwereld die positief naar hem kijkt of hem graag tot buur heeft en gedreven medewerkers. Dus zien wij de eerste ondernemers het gladde ijs van de maatschappelijke verantwoordelijkheid betreden, waar zij een buitengewoon zinvolle rol spelen bij het overbruggen van de kloven waar–
59
voor de verantwoordelijke samenleving zich gesteld ziet. Daarvoor is echter actie vereist op twee gebieden: het openen van communicatiekanalen en het kiezen van een speerpunt. 4. Open communicatiekanalen De meeste topmanagers van grote ondernemingen hebben op het onontgonnen terrein van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van hun onderneming moeite hun doelgroepen te bereiken. Hoewel juist Nederlandse ondernemingen op dit gebied tot de koplopers behoren, blijft er werk aan de winkel. Bedrijven kunnen bijvoorbeeld, naast een financieel en milieujaarverslag, een sociaal jaarverslag uitbrengen over hun bijdrage aan duurzame veiligheid. Zeker indien deze informatie zich richt op wezenlijke elementen daarvan, met inbegrip van de eigen rol ten faveure van achterstands– groepen in eigen land en daarbuiten, kan dat van positieve invloed zijn. De doorwerking wordt echter pas echt groot, wanneer de gegevens controleerbaar zijn en een onderlinge vergelijking tussen ondernemingen mogelijk maken. Burgers kunnen dan, ondersteund door de non– gouvernementele organisaties (NGO’s) van hun keuze, hun macht uitoefenen in alle markten. Het grootste communicatiegat valt echter in de markt voor normen en waarden, waar de net– werken met de andere hoofdrolspelers op het gebied van de beleidsvorming — overheid en kleur– rijke maatschap — worden gevormd. Als MNO’s op wezenlijke wijze inhoud willen geven aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, moeten zij in deze wisselwerking effectief opereren. Dat betekent dat zij niet langer kunnen afwachten tot een bepaald onderwerp de maatschappe– lijke agenda bereikt, maar veeleer pro–actief de beleidshorizon dienen te verkennen. Alleen dan kunnen zij de toekomst van hun eigen bedrijf door constructieve voorstellen ten positieve beïn– vloeden. Te vaak komt hun inbreng nu als mosterd na de maaltijd, als het overheidsbeleid of de NGO–acties al te ver zijn uitgekristalliseerd. Het is eenvoudig gezegd: trek je communicatiekanalen open. Pas als ondernemers werkelijk begrijpen wat overheden en kleurrijke maten beweegt, kunnen zij de brug slaan. Dat vereist een aanzienlijke inspanning over een periode van jaren, waarin ook het wederzijdse vertrouwen moet
60
groeien. Vertrouwen komt te voet, maar gaat te paard. Speeches op grote conferenties voor topmanagers zijn daarom nuttig vanwege hun signaalfunctie. Maar belangrijker is het goed leren luisteren naar ‘vreemde vogels’. Want kleurrijk, dat wordt het nieuwe middenveld zeker. 5. Kies een speerpunt Strategie is de kunst van het ‘nee’ zeggen. Uiteindelijk zijn de middelen van zelfs de grootste onderneming beperkt en is de wereld groot. Een duidelijke prioriteitsstelling is dus vereist. Je kan niet in alles de beste zijn en het is bovendien zaak de maten in alle markten te bereiken om enig positief effect te sorteren. Het is aan de leiders van de onderneming om de richting uit te zetten. Wij zouden hen willen adviseren om te kiezen voor een beleid met twee accenten: wees minimaal even goed als je concurrenten in alle markten en kies een enkel speerpunt waarop je met jouw onderneming de beste ter wereld wilt zijn. Dat speerpunt moet ‘iets’ zijn dat de eigen doelgroepen in de vijf markten kan verwarmen. Het moet dus wezenlijk bijdragen aan de totstandkoming van een duurzame veiligheid en bovendien haalbaar zijn voor de eigen onderneming. Een onderneming als Unilever koos bijvoorbeeld voor het pad van de duurzame visserij en land– bouw. Het bedrijf, één van de grootste kopers van vis en van producten als thee en tomaten ter wereld, heeft het voortouw genomen. Dow Chemical bouwde op zijn kleinsteedse achtergrond om de nummer één te worden op het gebied van nabuurschap: het adopteert wereldwijd de gemeenschap waar het zich vestigt en is vrijwel steeds een gewaardeerde buur, een niet geringe prestatie voor een chemisch bedrijf. Maar waarom zou een andere onderneming niet kunnen kiezen voor het adopteren van het wereldwijde jeugdvoetbal of willen excelleren in de vakop– leiding van jonge mensen uit achterstandsgroepen, bijvoorbeeld door een zorgvuldig stagepro– gramma? Zowel in ons land als in achterstandslanden bieden dergelijke inspanningen hoop op een betere toekomst. Het zijn grote taken en het mag duidelijk zijn dat ook de grootste MNO’s soms de hulp van andere partijen — concurrenten, toeleveranciers, afnemers — nodig hebben om te slagen. Maar
61
iemand moet beginnen en aan die eerste vonk ontbreekt het nu te vaak. De ondernemings– leiders spreken warme woorden en, wij twijfelen er niet aan, zij menen die bijna steeds oprecht. Maar de woorden zijn te persoonsgebonden en de actie ontbreekt of is te kort van duur om effect te hebben. Het woord is daarom aan de bovenbazen in ons bedrijfsleven. Willen zij slagen dan moet ook de top van hun onderneming het leiderschap delen en de in te zetten koers ondersteunen. Boven– dien dienen zij hun medewerkers ‘aan te zuigen’, zoals wij dat in de openingsalinea’s van dit hoofdstuk noemden. De medewerkers moeten zich kunnen vinden in de richting die hun leiders uitzetten. Daarnaast willen ze serieus worden genomen. Daarom moet minimaal de ruimte en de tijd bestaan om over de nieuwe verantwoordelijkheid na te denken en er met de bazen en de collega’s over te praten. Idealiter komen zij dan met hun eigen ideeën en zorgen. Alleen dan groeit het draagvlak — het ijs wordt sterk genoeg voor een massale schaatstocht en dan is, zoals bekend, Holland op zijn best. TREKKERS VAN DE KLEURRIJKE MAATSCHAP IN WORDING NGO’s met een ideële grondslag zijn zinvol om goede doelen dichterbij te brengen, die (nog) niet door de productmarkt worden opgepikt omdat er niet genoeg mee te verdienen valt. Hierbij rust een zware verantwoordelijkheid op de schouders van hun voorlieden. In zekere zin is het de overgang van amateurisme naar professionalisme en een ieder die ooit de overgang van het schooltoneel naar het beroepsoptreden maakte, weet dat dit geen vanzelfsprekende zaak is. Twee actiepunten vragen bijzondere aandacht: het doorzetten van professionalisering en het dichten van hiaten in het huidige ‘productaanbod’. 6. Zet professionalisering door De meeste NGO’s hebben iets ‘leuks’. Het voelt goed om je samen met anderen in te zetten voor zinvolle zaken. Voortrekkers kunnen zich oprecht boos maken over ‘fouten’ in onze samenleving — kinderarbeid en dierenleed bijvoorbeeld — of juist ondergewaardeerde activiteiten zoals natuurbescherming de aandacht geven die zij verdienen. Met andere enthousiastelingen
62
storten zij zich vol overgave op hun uitverkoren taak en de combinatie van gedrevenheid en saamhorigheid leidt soms tot buitengewone prestaties. Maar de medaille heeft ook een keerzijde. De meeste NGO’s zijn, ook door hun gerichtheid op vrijwilligers en een soms onstuitbare lust naar media–aandacht, kwetsbare samenwerkings– verbanden van gemotiveerde mensen. Hun internationale overkoepelingen zijn bijna zonder uitzondering zwak, federaties op zijn best. Hun nationale of regionale wisselwerking met vergelijkbare organisaties van een andere bloedgroep is vaak moeizaam. In gezamenlijkheid dienen zij zich daarom te bezinnen op hun samenwerking. Schaal telt om ‘massa’ te maken, bijvoorbeeld om berichten effectief te communiceren, een infrastructuur in verre landen in stand te houden, of middelen — geld maar ook toptalent — te werven. In een markt met een extreem hoge inzet en weinig tijd — waar het menens is — dienen individuele NGO’s ook meer dan tevoren te presteren. Een NGO die in slaap valt, haar doel verwezenlijkt heeft of anderszins overbodig is geworden, dient zichzelf op te heffen. Burgers en ook financiers — loterijen, fondsen maar ook overheden — moeten hierop toezien en hun financiële inbreng aan– passen op de effectiviteit van de organisaties. Intern mogen amateurisme en gedrevenheid niet worden verward: wie fouten maakt, zoals de actievoerder van Greenpeace ten tijde van de Brent Spar, met onjuiste informatie over denkbare milieuschade, dient te worden vervangen. Om in de werkelijkheid van alledag te blijven, is het zaak bestuursleden te roteren, een actieve ledenraad te betrekken bij de beleidsvorming en resultaten door derden te laten te toetsen. Om in het kader van de kleurrijke maatschap te kunnen stemmen met de voeten heeft de burger nu nog een gebrek aan informatie. Welke producten zijn ‘kleurrijk’, welke ondernemingen ver– dienen dat label als werkgever of als beleggingsdoelwit door hun maatschappelijke opstelling? De burger behoeft ondersteuning om bewuste keuzes te kunnen maken. De meeste NGO’s dienen zich daarom te bezinnen op het versterken van hun wegwijsfunctie. Via verschillende media kunnen zij hun aanhang met raad en daad terzijde staan. Zij zijn ook bij uitstek in staat door middel van campagnes de burgers te informeren over de achtergronden van terrorisme en de mogelijkheden de ongelijkheid en onderdrukking fundamenteel aan te pakken. De ‘Hoe groot is jouw wereld’ campagne van NOVIB vormt een stap in deze richting.
63
Ook de interne sturing van activiteiten vraagt aandacht. Nog te vaak zijn de plannen te hap snap en ontbreken gerichte keuzes. Om effectief en efficiënt te kunnen werken moeten NGO’s hun vaardigheden en hun netwerken verder toespitsen. Zij moeten zich daarop profileren en hun geloofwaardigheid verdienen. Het is slechts enkele sporters gegeven om als een tienkamper op alle fronten bij de top te behoren. Die topprestatie is echter wel wat wij in de samenleving van morgen van onze NGO’s moeten vragen. 7. Dicht hiaten in huidig ‘productaanbod’ Laat duizend bloemen bloeien en er ontstaat een kleurrijke maatschap. Het kan daar echter niet bij blijven. De middelen en vooral de beschikbare tijd zijn te schaars om ons als samenleving een te grote overlap te veroorloven in het aanbod van producten en diensten van belangen– behartigers. NGO’s in een zelfde werkgebied dienen zich dus te bezinnen op hun toegevoegde waarde. Daarnaast moeten ook de zwakke plekken in het aanbod van NGO’s op het gebied van alarmering en lobby versterkt worden. Burgers moeten weten wat er gebeurt en moeten met hun voeten kunnen stemmen. Het is de taak van de kleurrijke maatschap hun de juiste actievoor– stellen voor te leggen. Bij die voorstellen hoort een goede informatievoorziening. Ook hier is werk aan de winkel voor de NGO’s, in wisselwerking met de media. De meerderheid van ons heeft bijvoorbeeld geen idee waarover het debat tussen globalisten en de antiglobalisten in feite gaat. We weten ook niet wat de werkelijke vragen zijn in Afghanistan en Ruanda. Dichter bij huis begrijpen we nauwe– lijks hoe onze islamitische landgenoten denken. Wat is de rol van een imam bijvoorbeeld? Het is niet de taak van de overheid om nieuwe initiatieven te zaaien. Zij kan weliswaar fungeren als sneeuwruimer, die de weg vrijmaakt van onnodige blokkades, maar het is aan bevlogen voor– lieden om de kleurrijke maatschap vorm te geven. Het zou goed zijn om deze potentiële trekkers met een speciale stimulans over de brug te helpen, zoals we dat ook deden met het durfkapitaal in het bedrijfsleven.
64
Daarnaast pleiten we voor de oprichting van een speciaal fonds dat het mogelijk maakt om nieuwe initiatieven te ontwikkelen, die zich richten op het bevorderen van de toegang tot onze markten en op de verweving van de dader– en slachtofferrisicogroepen. Ook denken wij aan fiscaal aantrekkelijke regelingen — soortgelijk aan die voor ‘groene’ projecten — die ondernemers kunnen inspireren tot het invoeren van ‘kleurrijke’ producten of het versterken van de keten– samenwerking met hun grondstofleveranciers in verre landen. Stel dat er naast de ‘duurzame’ Max Havelaar koffie en Oké bananen andere initiatieven opbloeien, met gerichte labels en ondersteund door professionele marketing. Dan gaat de kleurrijke maatschap floreren en krij– gen we als burger echt de mogelijkheid om te stemmen met onze voeten. Nederland is goede–doelen–land–bij–uitstek. Niet alleen kennen wij een grote rijkdom aan fondsen en loterijen, maar ook het ledental is ongeëvenaard hoog. Natuur–, milieu– en mensenrechtenorganisaties hebben in Nederland bijvoorbeeld relatief vijf keer zoveel leden als in Frankrijk. Daarnaast heeft een aantal grote NGO’s zoals Greenpeace en Friends of the Earth hier hun internationale hoofdkantoor. De Nederlandse overheid streeft ernaar ons land het centrum te maken van de internationale rechtspraak, met Den Haag als ‘Legal Capital of the World’. Veel grote instituties zoals het Internationaal Gerechtshof en het Joegoslavië Tribunaal vestigden zich al in en rond deze stad. Zou het in dat streven niet prachtig passen om ons als land te richten op ‘veiligheid’? Met een publiek–private maatschap als basis? ZELFVERANTWOORDELIJKE BURGERS Verspreid over ons land ontstaan duizenden initiatieven op van mensen die elkaar helpen op weg naar een betere veiligheid. Vaak worden deze ‘contracten’ afgesloten in de vorm van stil– zwijgende afspraken en krijgen ze inhoud in kleine, dagelijkse dingen. Sommige dingen ‘doe’ je gewoon niet omdat ze gevaar opleveren voor anderen, maar we verwachten datzelfde ook van onze medeweggebruikers en de bedrijven in onze buurt. De contracten worden echter steeds meer structureel van aard, zoals de ‘buren voor buren’–initiatieven, die bouwen aan de sociale openheid, de fysieke geborgenheid en het economisch perspectief. Zij bieden ons nu reeds een zicht op de buurmaatschap van het jaar 2015, die wij in het vorige hoofdstuk schetsten. Kunnen zelfverantwoordelijke burgers dat toekomstbeeld dichterbij halen?
65
In de eerste plaats moet ook hier een inhaalslag worden gemaakt. Een belangrijk deel van dit werk moet worden gedaan door de overheid, wij schreven hierover eerder in dit hoofdstuk. We hebben ze nodig, onze buurtagent en het buurtmeldpunt dat open staat voor (anonieme) mel– dingen van onveilige situaties en van verdacht of crimineel gedrag. Wij hebben ons buurtcen– trum nodig. Om geïnformeerde keuzes te kunnen maken, moeten buurtbewoners weten hoe de eigen wijk presteert. Zonder een eigen wijkbudget met de daarbij behorende beslissingsbevoegd– heid is zelfverantwoordelijkheid een los begrip en besteden ‘goede’ mensen hun tijd liever aan andere zaken. Maar na het overheidswerk is het woord onvermijdelijk aan ons. Twee punten moeten daarbij boven aan onze agenda staan: het ondersteunen van sleutelfiguren en het inspireren van de zwijgende meerderheid. 8. Ondersteun sleutelfiguren Veiligheid is een basisbehoefte. Bijna zonder uitzondering ondersteunen wij in woorden degenen die namens ons het voortouw nemen om een veiliger toekomst dichterbij te brengen. Maar eveneens bijna zonder uitzondering zijn diezelfde voortrekkers gefrustreerd door onze beperkte inzet. Bij elk plan voor het tot stand brengen van een buurmaatschap is, al ware het een natuurwet, vijftien procent van onze buren ‘tegen’. Dat hoeft op zich geen probleem te zijn, de overgrote meerderheid is immers ‘voor’. Zeventig procent van hen, en ook dat is een ervaringsgetal, zegt de ‘juiste’ dingen en staat ook oprecht achter die woorden. Zij hebben alleen andere prioriteiten die meer aandacht van hen vragen. Dat richt de schijnwerper ten volle op de vijftien procent enthousiastelingen, die niet alleen zegt maar ook doet. Het zijn deze sleutelfiguren, die de cultuuromslag binnen onze buurmaatschappen moeten vormgeven. Een rondgang door ‘veiligheidsland’ laat telkens weer zien dat zij er zijn en dat ze met veel inventiviteit en energie nieuwe wegen weten te vinden. Het is zaak eerst de kans te vergroten dat zij succesvol zijn en daarna hun voorbeeld als inspiratie aan anderen — de zeventig
66
procent — voor te houden, zodat ook zij zullen denken: “’t kan” en in beweging komen. De samenwerkende overheden — rijk, provincies, gemeenten met hun wijkraden — kunnen een buitengewoon zinvolle coördinatierol spelen door een ‘gereedschapskist’ aan te reiken en initiatiefnemers met elkaar in contact te brengen. De gereedschapskist bevat instrumenten, die hun nut in de praktijk hebben bewezen, zoals subsidieregelingen voor starters, prijsvragen voor ontwerpers of informatie over het opzetten van een onderneming of vereniging. De overheid moet er echter voor waken goedlopende initiatieven te gaan institutionaliseren. Dan ‘gaat de lol er af’ voor de initiatiefnemers. De uitwisseling van ervaringen met ‘lotgenoten’ kan, behalve zinvol te zijn als leermiddel, enorm stimulerend werken. Voortrekkers voelen zich vaak eenzaam als verkenner op onontgonnen terrein en raken bij de onvermijdelijke tegenslagen snel ontmoedigd. Het feit dat er andere ‘gekken’ zijn en dat die soms voor soortgelijke problemen passende oplossingen vonden, kan de prikkel bieden om door te gaan. De successen, die bijvoorbeeld in het kader van het Project Dagindeling10) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn gerealiseerd, spre– ken in dit verband boekdelen. Indien nodig, hebben de voortrekkers toegang tot een professio– neel projectbureau, dat met raad en daad bijstand kan verlenen bij het ontwerpen en uitvoeren van een flexibel maar doordacht actieplan. 9. Inspireer zwijgende meerderheid Burgers moeten geïnspireerd worden om ‘het heft in eigen handen’ te nemen. Voorop staat daarbij zonder twijfel het directe kennisnemen van succesverhalen. De wijkindex voor veiligheid biedt daartoe een basis. Alleen al het feit dat in een naburige wijk — wij citeren uit een recent buurtbericht — “het aantal inbraken door surveillance enorm is teruggelopen”, biedt voldoende stimulans om zelf ook een particuliere beveiligingsdienst in te schakelen. Op vergelijkbare wijze is direct contact met ‘de eerste vijftien procent’ veelal een effectieve stimulans, we voelen: wat zij 10) Het Project Dagindeling beoogt middels experimenten in het veld passende oplossingen te vinden voor de toenemende spanningen tussen werk en privé.
67
kunnen, kunnen wij ook. Daarnaast is een brede mediaondersteuning gewenst, waarbij de nadruk in de berichtgeving niet ligt op het probleem, maar veeleer op de oplossing, waarbij de buurmaatschap een belangrijke rol speelt. Klassieke voorlichtingscampagnes zoals ‘De maatschappij, dat ben jij’ bieden een basis voor bewustwording, maar zijn niet genoeg om mensen echt in actie te laten komen. Het wordt al beter wanneer een paar goede soaps van vaderlandse bodem het buurtcentrum als thuisbasis nemen, als zinvolle variant van het afgezaagde ziekenhuis. Goed voorbeeld doet goed volgen, en echt super wordt het ongetwijfeld als Bekende Nederlanders — allochtoon of autochtoon — hun eigen buurmaatschap breed op de nationale televisie willen uitmeten. Ook materiële prikkels kunnen bijdragen tot een grotere activiteit. Eerder noemden wij al de mogelijkheid van fiscale compensatie voor vrijwilligers. Het invoeren van het ruilmiddel ‘tijd’ biedt nog grotere mogelijkheden voor marktwerking. In een dienstenruilcentrale is de ene dienst een andere waard zonder dat daarbij geld over tafel gaat. Diegenen die geen tijd hebben voor vrijwilligerswerk en dus niet kunnen ruilen, kopen de punten af bij het buurtcentrum. Uiteindelijk — we weten dat we onszelf herhalen, maar het is een majeur punt juist op dit kwets– bare terrein — is echter het steuntje in de rug ‘van boven’ van doorslaggevend belang. Mensen die op de goede weg zijn hebben zo nu en dan behoefte aan wat bemoediging. Als er resultaten zijn, mag er best gejuicht worden in plaats van zuinig gekeken: ‘we moeten nog maar zien of het beklijft’. Maar vooral is er de absolute noodzaak van politieke en bestuurlijke rugdekking voor diegenen die hun nek uitsteken op weg naar een veiliger buurt. Er is niets zo ontmoedigend als in de steek gelaten worden als het spannend wordt. Dat overkomt je geen tweede keer. Omge– keerd ga je door het vuur voor diegenen, die achter jou bleven staan en in het heetst van de strijd hun hoofd boven de loopgraaf durfden uit te steken. Ook dat is onvergetelijk en je ont– leent er de energie aan om door te zetten als afhaken gemakkelijker is. ***
68
Alleen als de verantwoordelijke burger naar het front gaat, kunnen de vicieuze cirkels, waarover wij het in ons eerste hoofdstuk hadden, ten goede worden gekeerd. Samenwerkend in buur– maatschappen, geadviseerd door de kleurrijke maatschap en ondersteund door de blauwe maatschap kan dit lukken, maar het is een lange weg. Willen we dat de voorlopers die weg verkennen, dan moeten we hen een wenkend perspectief voorleggen. Alles begint daarom bij het eerste verhaal. Ergens, aan een kampvuur, moet iemand het willen vertellen. Het moet urgentie overbrengen maar ook een zicht op een ‘betere wereld’ waar een werkelijke veiligheid mogelijk is. Degenen die het horen, moeten erdoor geïnspireerd zijn. Zij vertellen het door aan andere kampvuren. Ze zullen het daarbij inkleuren afgestemd op de behoeften van hun toehoorders. Later, veel later bereikt het zijn wasdom. De wortels van het verhaal zijn dan misschien nauwelijks herkenbaar. Het verhaal is gaan leven omdat het ‘ons’ verhaal is geworden, het verhaal van een verantwoordelijke samenleving. Iemand moet beginnen. Wie durft?
69
70
Bijlage Onderstaande personen droegen actief bij aan de beeldvorming zoals in de voorgaande tekst gepresenteerd. Zij werden geïnterviewd door het team van McKinsey & Company dat ons bij het schrijven heeft ondersteund. Wij zijn hen allen zeer erkentelijk.
Abderrahim Arrihani
(Marokkaanse buurtvaders, Amsterdam)
Machteld Beukema
(Politie Regio Utrecht)
Henri Beunders
(Erasmus Universiteit Rotterdam)
Jerry Bremer
(Marsh Inc., Washington, D.C., USA)
Stan Dessens
(Ministerie van Justitie, Den Haag)
Arthur Docters van Leeuwen
(Stichting Toezicht Effectenverkeer, Amsterdam)
Willem Englebert
(SKW Certificatie BV, Almere)
Wilco Graafmans
(TNO Preventie en Gezondheid, Leiden)
Andrew Hale
(TU Delft)
Ellie Houwerling
(Stichting Nachtpreventie Schilderswijk West, Den Haag)
Evert Jagerman
(voorheen politie Amsterdam, Purmerend)
Berto Jongman
(Universiteit Leiden)
Harm Jan Korthals Altes
(Stichting Veilig Ontwerp en Beheer, Amsterdam)
Rein Langelaar
(Achmea Health, Amstelveen)
Marianne van Leeuwen
(Instituut Clingendael, Den Haag)
71
Janny Lispet
(Stichting Nachtpreventie Schilderswijk West, Den Haag)
Rachid Majiti
(Stichting Marokkaanse Jongeren ‘s–Hertogenbosch)
Willem Jan Meerding
(Erasmus Universiteit Rotterdam)
Ivo Opstelten
(Gemeente Rotterdam)
Ad Osterhaus
(Erasmus Universiteit Rotterdam)
Wim Rogmans
(Stichting Consument en Veiligheid, Amsterdam)
Job de Ruiter
(voorheen Ministerie van Defensie, Naarden)
Angela Schulz
(ZonMw, Den Haag)
Gabry Vanderveen
(Erasmus Universiteit Rotterdam)
Yvonne van Veldhoven
(Ministerie van Justitie, Den Haag)
Peter Vogelzang
(Politie Regio Utrecht)
Jan Walburg
(Jellinek, Amsterdam)
Gert Jan Wijlhuizen
(TNO Preventie en Gezondheid, Leiden)
72