09
88 De Pensioenwereld in 2015
© 2014 KPMG Advisory N.V
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 89
Kansen voor vermindering btw-druk bij pensioenfondsen Auteurs: Karim Hommen en Gert-Jan van Norden
Een recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie biedt kansen om de btw-druk bij pensioenfondsen te verminderen. Daartoe is het essentieel om vast te stellen of de regeling van een pensioenfonds voldoet aan de vereisten om te worden aangemerkt als een zogenoemd gemeenschappelijk beleggingsfonds. In dat geval kunnen de diensten van onder meer vermogensbeheerders en uitvoerders vrijgesteld zijn van btw. In deze bijdrage geven wij een analyse van deze en andere btwontwikkelingen. Pensioenfondsen moeten kwaliteit leveren om de verschillende kosten ter zake van beheer en uitvoering beheersbaar te krijgen en te houden. Dat omhelst ook het beheersen van fiscale kansen en risico’s. Toch leggen pensioenfondsen vaak weinig prioriteit bij het optimaliseren van hun fiscale positie, veelal omdat dit een onbetreden en onbemind terrein is. Het effect is echter dat pensioenfondsen weinig inzicht hebben in de daadwerkelijk betaalde belasting, onder meer bestaande uit btw, bronbelasting en loonbelasting. Erger nog is dat zij mogelijk te veel belasting betalen. Voor de btw spelen daarbij diverse vragen een rol. Hoeveel btw betalen pensioenfondsen bijvoorbeeld over de fee van vermogensbeheerders? Wat betekent de afschaffing van de koepelvrijstelling per 1 januari 2015 voor de btw-druk bij pensioenfondsen? En uiteraard: zijn er mogelijkheden om de btw-druk bij pensioenfondsen te verminderen? In dit artikel geven wij een analyse van deze vragen en worden tevens handvatten aangereikt om de btw-druk bij pensioenfondsen mogelijk te verminderen. Geen gemeenschappelijk beleggingsfonds of toch wel? Een belangrijke vaststelling is dat pensioenfondsen op dit moment in het algemeen niet worden gezien als een gemeenschappelijk beleggingsfonds in de zin van de btw-vrijstelling voor collectief vermogensbeheer, ondanks het
© 2014 KPMG Advisory N.V
90 De Pensioenwereld in 2015
feit dat de collectiviteit centraal heeft gestaan bij de ontstaansgeschiedenis van ons pensioenstelsel.1 Het beheer van pensioenfondsen is in Nederland als uitgangspunt dan ook belast met btw. Door een recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zogenoemde ATP-zaak lijkt hier echter verandering in te komen.2 Op basis van deze uitspraak is het mogelijk dat vermogensbeheerdiensten, maar ook diensten van pensioenuitvoering vrijgesteld zijn van btw.
“Pensioenfondsen leggen vaak weinig prioriteit bij het optimaliseren van hun fiscale positie, veelal omdat dit een onbetreden en onbemind terrein is.” Reeds in 2013 heeft het Europese Hof van Justitie geoordeeld dat pensioen fondsen die een zogenoemde defined benefit-regeling (DB-regeling) uitvoeren niet kunnen worden aangemerkt als een gemeenschappelijk beleggingsfonds in de zin van de btw-vrijstelling voor collectief vermogensbeheer.3 Op basis van dit arrest moest worden aangenomen dat het beheer van pensioenfondsen met een DB-regeling belast is met btw. Daarvan uitgaande dienen Nederlandse vermogensbeheerders in beginsel 21% btw over hun fee te berekenen, dan wel zijn pensioenfondsen in beginsel verplicht zelf btw te voldoen ter zake van diensten die zij afnemen van buitenlandse vermogensbeheerders (verlegde btw). In beginsel leidt dit tot additionele kosten voor pensioenfondsen, aangezien zij geen of slechts een beperkt recht hebben op aftrek van btw op kosten.4 De kaarten voor de Nederlandse pensioenfondsen leken met dit arrest wel geschud.
1 2 3 4
Art. 11, lid 1, onderdeel i, 3e Wet OB 1968. Europese Hof van Justitie 13 maart 2014, C-464/12 (ATP PensionService A/S). Europese Hof van Justitie 7 maart 2013, C-424/11 (Wheels Common Investment Fund Trustees Ltd). Voor de btw zijn de activiteiten van een pensioenfonds grofweg te scheiden in pensioenverzekeringsactiviteiten en beleggingsactiviteiten. Eerstgenoemde activiteiten zijn vrijgesteld van btw (art. 11, lid 1, onderdeel k Wet OB 1968). Laatstgenoemde activiteiten zijn dat ook, uitgaande van beleggingen in aandelen, obligaties, etc. (art. 11, lid 1, onderdeel i, 2e en j, 1e Wet OB 1968). Non-EU-beleggingen genereren in principe echter een gedeeltelijk recht op aftrek (art. 15, lid 2, onderdeel c Wet OB 1968), vandaar dat pensioenfondsen – in het bijzonder voor hun beleggingsactiviteiten – vaak een gedeeltelijk recht op btw-aftrek hebben.
© 2014 KPMG Advisory N.V
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 91
In maart 2014 heeft hetzelfde Europese Hof van Justitie in de zaak ATP echter geoordeeld dat pensioenfondsen met een zogenoemde defined contributionregeling (DC-regeling) wel degelijk kunnen worden aangemerkt als een gemeenschappelijk beleggingsfonds in de zin van de btw-vrijstelling voor collectief vermogensbeheer. Het Europese Hof van Justitie formuleert in dit verband drie voorwaarden: 1. De pensioenfondsen worden (uiteindelijk) gefinancierd door de deelnemers; 2. De ingelegde gelden worden belegd volgens het beginsel van risicospreiding; 3. Het beleggingsrisico wordt gedragen door de deelnemers. Gelet op deze uitspraak zijn (vermogens)beheerdiensten die worden verricht aan pensioenfondsen met een DC-regeling vrijgesteld van btw. Ook de diensten van pensioenuitvoering aan pensioenfondsen met een DC-regeling zouden onder de btw-vrijstelling moeten kunnen vallen. Dergelijke diensten vallen namelijk ook onder de definitie van ‘beheer’ voor de btw. Kijkend naar de voorwaarden die het Europese Hof van Justitie in de zaak ATP formuleert, lijken ook pensioenfondsen met een andere regeling te kwalificeren voor de btw-vrijstelling. Denk daarbij aan sommige ‘collective defined contributionregelingen’ (CDC-) en DB-regelingen. Dat de problematiek rondom de zaak ATP niet alleen beperkt is tot DC-regelingen blijkt ook wel uit een recente uitspraak van Gerechtshof Den Haag. In die hoger beroepszaak komt de rechter, kort gezegd, tot het oordeel dat een pensioenfonds met een DB-regeling voor de btw niet is aan te merken als een gemeenschappelijk beleggingsfonds en dus geen recht heeft op de btw-vrijstelling.5 Er zijn echter nog voldoende argumenten voor toepassing van de vrijstelling. Het is dan ook de verwachting dat cassatie bij de Hoge Raad wordt ingesteld. De uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de ATP-zaak biedt op dit moment dus nog steeds kansen om de btw-druk bij een pensioenfonds te verminderen. Het is derhalve belangrijk om na te gaan in hoeverre de regeling van het pensioenfonds voldoet aan de vereisten die het Europese Hof van Justitie heeft gesteld om te kunnen worden aangemerkt als een gemeenschappelijk beleggingsfonds. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden is dat aantrekkelijk: dienstverleners, zoals vermogensbeheerders en uitvoerders, die nu Nederlandse btw berekenen worden daarvan dan
5
Hoger beroep ter zake van Rechtbank Den Haag 8 juli 2011, nr. AWB 09/8541 08. Voor de volledigheid merken wij op dat deze uitspraak ten tijde van het schrijven van dit artikel nog niet beschikbaar was.
© 2014 KPMG Advisory N.V
92 De Pensioenwereld in 2015
vrijgesteld. Uit marktonderzoek van KPMG blijkt dat meer dan de helft van de Nederlandse pensioenfondsen zich niet bewust is van deze kansen.6 De pensioenfondsen hebben dan ook nog niet de nodige maatregelen genomen om deze kansen te benutten. In dat kader is het zeer belangrijk dat een pensioenfonds zijn Nederlandse dienstverleners erop wijst dat het pensioenfonds mogelijk als gemeenschappelijk beleggingsfonds wordt aangemerkt en dat er dus een btw-vrijstelling kan worden toegepast. Indien het pensioenfonds gebruik maakt van buitenlandse vermogensbeheerders en het verplicht is zelf de (verlegde) btw te voldoen, dan is het van belang tijdig bezwaar te maken tegen de voldoening van deze (verlegde) btw. Ook hier geldt dat uit het marktonderzoek van KPMG naar voren is gekomen dat slechts minder dan de helft van de pensioenfondsen bezwaar maakt tegen de voldoening van (verlegde) btw ter zake van buitenlandse vermogensbeheerders. Het wordt dus tijd dat pensioenfondsen prioriteit geven aan de kwaliteit van de fiscale positie om additionele btw-druk te voorkomen! Beleggen via beleggingsfondsen Een alternatief om btw-vrij te kunnen beleggen, is het beleggen in ‘reguliere’ beleggingsfondsen. Dergelijke beleggingsfondsen zijn voor de btw immers aan te merken als gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Vermogensbeheerdiensten voor beleggingsfondsen zijn dan van btw vrijgesteld. Dat geldt in principe zowel in de situatie dat de fee voor het vermogensbeheer direct in het beleggingsfonds wordt geboekt als wanneer die fee rechtstreeks aan een pensioenfonds als deelnemer in het beleggingsfonds in rekening wordt gebracht. Deze laatste variant komt nogal eens voor om een verschillende fee te kunnen berekenen aan de verschillende deelnemers in een beleggingsfonds, om zo rekening te kunnen houden met de omvang van de inleg in het beleggingsfonds en andere commerciële factoren. Uiteraard zal in veel gevallen de btw niet doorslaggevend zijn voor de wijze waarop beleggingen worden vormgegeven, maar het verdient aanbeveling om de btw wel mee te wegen als element. Het eerder genoemde marktonderzoek van KPMG toont aan dat bijna een kwart van de ondervraagde pensioenfondsen meer is gaan beleggen in beleggingsfondsen. Deze ontwikkeling heeft in ieder geval een positief btw-effect.
6
KPMG heeft in oktober 2014 een onderzoek uitgevoerd onder 91 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlagen van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2014).
© 2014 KPMG Advisory N.V
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 93
Vervallen koepelvrijstelling per 1 januari 2015 Ook eventuele additionele btw-druk die ontstaat door het vervallen van de koepelvrijstelling kan mogelijk door de ATP-zaak worden verminderd. Als onderdeel van het pensioenakkoord worden per 1 januari 2015 pensioenadministratiediensten uitgezonderd van de zogenoemde btwkoepelvrijstelling.7 Een aantal grote Nederlandse pensioenuitvoerders maakt tot op heden gebruik van deze koepelvrijstelling en berekent dus geen btw aan de pensioenfondsen die bij hen zijn aangesloten. Vanaf 1 januari 2015 dienen deze pensioenuitvoerders echter 21% btw te berekenen over de fee voor pensioenadministratiediensten. Dat betekent dus een aanzienlijke kostenverhoging voor de betrokken pensioenfondsen. Ook hier geldt echter dat wanneer de regeling van het pensioenfonds voldoet aan de vereisten zoals het Europese Hof van Justitie deze in de ATP-zaak heeft gesteld, een beroep kan worden gedaan op de btw-vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Pensioenfondsen doen er dus verstandig aan om tijdig met hun pensioenuitvoerders in gesprek te gaan om op basis van de ATP-zaak te proberen additionele btw-druk te voorkomen.
“De uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de ATP-zaak biedt dus kansen om de btw-druk bij een pensioenfonds te verminderen.” Ook verdient het aanbeveling om het gesprek aan te gaan over de exacte dienstverlening die per 1 januari 2015 in de btw terecht zal komen. Op basis van de thans bekende regelgeving is de koepelvrijstelling per die datum namelijk niet meer mogelijk voor pensioenadministratiediensten. Dat betekent mogelijk dat dienstverlening die niet onder die term valt, zoals bestuursondersteuning, toch onder de btw-vrijstelling kan blijven vallen. In een aantal gevallen kunnen de negatieve effecten van de afschaffing van de koepelvrijstelling nog worden beperkt. Dat kan bijvoorbeeld in situaties waarin een pensioenfonds meer dan 50% van het kapitaal en de
7
Wijziging van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968, Stcrt. 3 juli 2014, nr. 18872.
© 2014 KPMG Advisory N.V
94 De Pensioenwereld in 2015
zeggenschap heeft in een pensioenuitvoeringsorganisatie die momenteel gebruikmaakt van de koepelvrijstelling. In dat geval kan een zogenoemde fiscale eenheid btw worden gevormd tussen dat pensioenfonds en de pensioenuitvoeringsorganisatie.8 De pensioenadministratiediensten van de uitvoeringsorganisatie aan het pensioenfonds vinden dan binnen deze fiscale eenheid btw plaats en blijven dus buiten de btw-heffing. Deze oplossing wordt overigens al langer toegepast door een aantal grotere uitvoeringsorganisaties, zo kan worden opgemaakt uit berichten in de algemene landelijke pers. Ook wanneer wordt nagedacht over verzelfstandiging van de uitvoeringsorganisatie en afsplitsing daarvan vanuit een pensioenfonds is het de moeite waard om te onderzoeken of de fiscale eenheid btw soelaas kan bieden bij eventuele additionele btw-druk. Andersom kan de afschaffing van de koepelvrijstelling in een aantal gevallen ook leiden tot de terugkeer van uitvoeringsactiviteiten naar het pensioenfonds. Als dergelijke activiteiten door het pensioenfonds zelf worden verricht, is btw-heffing immers ook niet aan de orde. Bij al dit soort strategische trajecten is het in ieder geval ook zaak om op andere belastingen dan de btw te letten, zoals de vennootschapsbelasting.9 Tot slot Fiscale wetgeving ontwikkelt zich voortdurend en rechtspraak kan een belangrijk nieuw licht werpen op de fiscale mogelijkheden van een pensioenfonds. Een recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie bewijst dat dit fiscaal zeer aantrekkelijke voordelen op kan leveren. Pensioenfondsen staan dan ook voor de taak om de ontwikkelingen scherp in het vizier te houden en optimaal te profiteren van de nieuwe kansen. Dit geldt zowel op het vlak van vermogensbeheer als op dat van pensioenuitvoering.
8 9
Dan moet ook aan de overige voorwaarden zijn voldaan, zie art. 7, lid 4 Wet OB 1968. Denk aan ondernemingspensioenfondsen die overwegen om de uitvoering voor andere pensioenfondsen te gaan verrichten, waarbij de vraag opkomt of de vrijstelling vennootschapsbelasting – die aan strikte voorwaarden is gebonden – behouden blijft.
© 2014 KPMG Advisory N.V