07
70 De Pensioenwereld in 2015
© 2014 KPMG Advisory N.V
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 71
Effect van pensioenwijzigingen 2015 op de loonbelasting Auteurs: Ivar Sintemaartensdijk en Jan Stigter
Pensioenen genieten nog steeds de warme belangstelling van de wetgever, met als gevolg opnieuw verschillende wijzigingen op pensioengebied. De belangrijkste fiscale wijzigingen in dit kader zijn: de pensioenwijzigingen in 2015, de verlaagde AOW-franchise, wederom een nieuw staffelbesluit en het Financieel Toetsingskader (FTK). Pensioenfondsen dienen te zorgen voor tijdige en juiste aanpassing van hun regelingen. Hierna volgt een overzicht van de relevante fiscale wijzigingen voor de loonbelasting. Het Witteveenkader Allereerst aandacht voor het zogeheten Witteveenkader, dat de kaders biedt voor de fiscale facilitering van pensioenen met voorwaarden en begrenzingen voor fiscale subsidiëring. Binnen deze fiscale grenzen wordt pensioen pas belast in box 1 bij de daadwerkelijke uitkering aan de pensioengerechtigde. Verder zijn de pensioenpremies die binnen dit kader vallen niet belast in box 1 en zijn pensioenvermogens niet belast in box 3. Wat is er reeds gewijzigd? In verband met de gestegen levensverwachtingen (en het huidige begrotingstekort) gaat het bovenstaande fiscale kader met ingang van 2014 uit van 37 jaar pensioenopbouw. In verband hiermee is de pensioenrichtleeftijd verhoogd naar 67 jaar en zijn de maximale opbouwpercentages verlaagd naar 1,9% voor eindloon- en 2,15% voor middelloonsituaties. Deze opbouw is inclusief de inbouw van AOW. Gelijktijdig met de verlaging van de pensioenopbouw wordt de AOW-leeftijd tot 2021 stapsgewijs verhoogd naar 67 jaar en daarna zal deze verder stijgen op basis van de levensverwachtingen. Deze verhogingen leiden tot een langere opbouwperiode en een kortere uitkeringsduur.
© 2014 KPMG Advisory N.V
72 De Pensioenwereld in 2015
Sancties bij overschrijding Er staat veel op het spel om deze pensioenwijzigingen tijdig te verwerken. Als dit niet gebeurt, kan het totale pensioen immers te hoog worden. Het gevolg voor de pensioenuitvoerder (het pensioenfonds) is een maximale sanctie van 72% heffing over de marktwaarde van het pensioen dat tot dan toe is opgebouwd. Daarnaast worden werkgever en werknemer geconfronteerd met niet-aftrekbaarheid van toekomstige premies/opbouw, wat voor hen tot extra lasten leidt. Pensioenwijzigingen 2015 Vanaf 2015 wordt het Witteveenkader verder beperkt tot een pensioen ingaand op 67-jarige leeftijd op basis van 75% van het gemiddelde salaris op te bouwen in 40 jaar. In dat kader gaan de maximale fiscale opbouwpercentages met ingang van 2015 verder omlaag naar 1,875% per jaar bij een middelloonpensioen en 1,657% bij een eindloonpensioen. De premies in de tabellen voor beschik bare premieregelingen worden eveneens verder verlaagd. Tevens vervalt vanaf 2015 de mogelijkheid om (vrijgesteld) pensioen op te bouwen over lonen boven € 100.000. Bij hogere inkomens is het daardoor niet langer mogelijk om binnen het Witteveenkader over het gehele salaris pensioen op te bouwen. De regering heeft in plaats daarvan uiteindelijk een zogenoemd(e) nettolijfrente of nettopensioen in het leven geroepen (zie verderop in dit artikel). Maximum pensioengevend salaris € 100.000 en pensioenrisico’s Het maximum pensioengevend salaris kan zeer grote gevolgen hebben voor de opbouw van allerhande risicopensioen, zoals het partnerpensioen, wezenpensioen en de voortgezette opbouw in geval van arbeidsongeschiktheid. Werknemers die meer dan € 100.000 op fulltime basis verdienen en voor wie het risico van overlijden en arbeidsongeschiktheid is afgedekt via het pensioen, zullen dit vanaf 1 januari 2015 op een andere wijze moeten inrichten. Vanaf 1 januari 2015 vervallen deze dekkingen via het pensioen. Het is nog maar de vraag of werkgevers en werknemers dit in alle gevallen tijdig hebben onderkend en maatregelen hebben getroffen. Daadwerkelijke verjaardag maatgevend Vanaf 1 januari 2015 zal voor fiscale doeleinden ook worden gehandhaafd dat pensioenregelingen uitgaan van de daadwerkelijke verjaardag. Voor collectieve regelingen is het tot nu toe niet ongebruikelijk dat het pensioen ingaat op de eerste dag van de maand van het bereiken van een bepaalde leeftijd. © 2014 KPMG Advisory N.V
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 73
Het ministerie van Financiën heeft echter bepaald dat dit kan leiden tot te veel pensioen (gemiddeld circa 15 dagen te veel), waardoor veel regelingen op dit punt moeten worden aangepast. Geheel praktisch is dit overigens niet; het zal leiden tot complexere pensioenregelingen. Verlaging AOW-franchise De huidige AOW-franchise is gebaseerd op 10/7 maal de AOW-uitkering voor een gehuwde (inclusief vakantietoeslag). De factor 10/7 was gebaseerd op het uitgangspunt dat iemand een pensioen van 70% van het laatstgenoten salaris kon bereiken door 35 jaar lang 2% per jaar op te bouwen. Dit ambitieniveau is verlaagd naar een pensioen ter grootte van 75% (40 x 1,875%) van het gemiddelde loon. Dat heeft ook gevolgen voor de minimale AOW-franchise, die vanaf 2015 is gebaseerd op de AOW-uitkering voor een gehuwde vermenigvuldigd met 10/7,5. Voor middelloonregelingen en beschikbare premieregelingen valt de minimale franchise hierdoor vanaf 2015 lager uit dan nu het geval is en kan over een groter deel van het salaris pensioen worden opgebouwd. Dit geldt echter niet voor eindloonregelingen. Daarbij wordt de factor gebaseerd op 40 jaar opbouw met een opbouwpercentage van 1,657, wat resulteert in een factor van 10/6,628. In deze situatie valt de franchise vanaf 2015 juist hoger uit. Bij combinatieregelingen resulteert deze wijziging in het toepassen van twee verschillende franchises. Vanwege uitvoeringsproblemen is er in dit kader tot 31 december 2017 een overgangsregeling: wanneer de opbouw van het ouderdomspensioen plaatsvindt op basis van het middelloonstelsel of beschikbare premiestelsel, mag onder voorwaarden de lagere AOW-franchise voor middelloon (10/7,5) tevens worden toegepast op het op risicobasis verzekerde partner- en/of wezenpensioen op eindloonbasis. Nieuw besluit voor beschikbare premieregelingen Bij beschikbare premieregelingen wordt het jaarlijkse opbouwpercentage omgerekend in percentages van het salaris. De maximale premiepercentages staan vermeld in het zogeheten staffelbesluit. In april 2014 is in dit kader een nieuw vraag-en-antwoordbesluit verschenen, waarin de premies in overeenstemming met bovenstaande wijzigingen zijn verlaagd.1 Deze staffels gaan uit van een maximale opbouw in 40 jaar (was 37 jaar) met een opbouw 1
Vraag & Antwoord 14-004 van 29 april 2014, gepubliceerd op www.belastingdienstpensioensite.nl.
© 2014 KPMG Advisory N.V
74 De Pensioenwereld in 2015
per dienstjaar van 1,875% op middelloonbasis (dit was 2,15%). Het besluit is gebaseerd op nettostaffels, die geen opslag voor kosten en ook geen opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid meer bevatten (risicopremies worden los in rekening gebracht). Oude beschikbare premieregelingen die uitgaan van brutostaffels dienen voor 1 januari 2015 te zijn omgezet naar een regeling op basis van de nieuwe nettostaffels. Lagere pensioenopbouw, lagere premie? De versoberingen in de pensioenopbouw moeten leiden tot daadwerkelijke verlaging van de pensioenpremies. Het is echter de vraag of dit zal plaatsvinden. In het pensioenakkoord zijn negen waarborgen opgenomen om dit te bewerkstelligen. Zo dienen pensioenfondsen belanghebbenden onder meer te informeren over de samenstelling van de pensioenpremie en de componenten waaruit deze is opgebouwd en inzicht te verschaffen in de opbouw van de beheerskosten. De Nederlandsche Bank zal toezicht houden op de naleving van deze waarborgen. In het pensioenakkoord is daarnaast de grondslag gelegd om op vrijwillige basis bij te sparen in de vorm van nettolijfrente en nettopensioen.
“Pensioenen genieten nog steeds de warme belangstelling van de wetgever, met als gevolg opnieuw verschillende wijzigingen op pensioengebied.” Nettolijfrente en nettopensioen De nettolijfrenteregeling creëert voor inkomens van meer dan € 100.000 de mogelijkheid om van het netto-inkomen in box 3 belastingvrij te sparen voor de oude dag. Het jaarlijks te sparen bedrag over het verdiende salaris boven € 100.000 is ongeveer gelijk aan de opbouw op middelloonbasis (1,875% per jaar). Omdat wordt gespaard van netto-inkomen, worden de uitkeringen zelf niet belast, terwijl de waarde van het pensioentegoed zal worden vrijgesteld in box 3. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel is tevens de mogelijkheid voor een nettopensioen opgenomen. Bij deze variant is de nettopensioenregeling onderdeel van het bedrijfspensioen via de werkgever bij een pensioenfonds. © 2014 KPMG Advisory N.V
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 75
Het belangrijkste verschil in behandeling is dat het nettopensioen wordt gekwalificeerd als pensioen in de zin van de Pensioenwet, terwijl dat niet het geval is bij een nettolijfrente. Hierna volgt een schematisch overzicht van de belangrijkste verschillen:2 Pensioenwet (geldend voor nettopensioen)
Wet IB 2001 (geldend voor nettopensioen en nettolijfrente)
Inkomensvoorzieningen: ouderdomspensioen, partnerpensioen (bij overlijden van de werknemer), wezenpensioen (bij overlijden van de werknemer) of arbeidsongeschiktheidspensioen
Inkomensvoorzieningen: oudedagslijfrente, nabestaandenlijfrente (bij overlijden van de verzekeringnemer of zijn partner) of tijdelijke lijfrente
Aanbieder: pensioenfonds, verzekeraar of premiepensioeninstelling (PPI)
Aanbieder: pensioenfonds, verzekeraar, PPI, bank of (beheerder van een) beleggingsinstelling
Kring van gerechtigden: alleen (gewezen) werknemer, (gewezen) partner en kinderen
Kring van gerechtigden: elke willekeurige begunstigde die verzekeringsnemer (belastingplichtige) heeft aangewezen
Uitkeringsvormen: levenslange uitkering in geld (dus niet in beleggingseenheden) die kan variëren binnen de marge 100:75 bij ouderdom (ouderdomspensioen en wezenpensioen)
Uitkeringsvormen: levenslange of tijdelijke uitkering die vast en gelijkmatig is, in geld of in beleggingseenheden bij ouderdom of overlijden
Kan niet vererven
Kan wel vererven (banksparen)
Afkoop wordt beheerst door Pensioenwet
Afkoop wordt niet beheerst door Pensioenwet
Figuur 1: Verschillen Pensioenwet en Wet IB 2001
Pensioenfondsen die een nettopensioenregeling uitvoeren dienen maatregelen te treffen om te voorkomen dat brutogelden uit reguliere (‘Witteveen’) pensioenregelingen vermengen met nettogelden uit de nettopensioenregelingen. 2
MvT Ontwerpbesluit nettopensioen van 1 september 2014.
© 2014 KPMG Advisory N.V
76 De Pensioenwereld in 2015
In de praktijk leidt dit tot de nodige uitvoeringstechnische hoofdbrekens. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bijna driekwart van de pensioenfondsen heeft aangegeven geen nettopensioenregeling te zullen aanbieden.3 Financieel Toetsingskader Last but not least is er aandacht nodig voor de Wet aanpassing financieel toetsingskader (FTK). De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft daartoe op 25 juni 2014 een voorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Na behandeling in de Tweede en Eerste Kamer is het voorstel in december 2014 aangenomen, al krijgen fondsen tot 1 juli 2015 de tijd om aan alle nieuwe eisen te voldoen. Ook kunnen premie en indexatie per 1 januari 2015 nog steeds worden vastgesteld op basis van het huidige FTK. De belangrijkste onderdelen van het nieuwe toetsingskader zijn: • Er komt één nieuw toetsingskader voor bestaande en nieuwe contracten. Dit heeft dezelfde uitgangspunten, maar ook aparte regels voor bestaande en voor nieuwe contracten; • Sociale partners en pensioenfondsen moeten vooraf open zijn over de verdeling van financiële risico’s. Zo weten jongeren en ouderen waar ze aan toe zijn; • Toepassing van de spreidingsmethodiek voor financiële tegenvallers. De nieuwe methodiek voor het herstelplan leidt ertoe dat financiële schokken beter gespreid in de tijd kunnen worden verwerkt. Hierdoor wordt voorkomen dat gepensioneerden worden geconfronteerd met abrupte kortingen door financiële schokken of stijging van de levensverwachting; • Fondsen worden minder afhankelijk van de dagkoersen van de financiële markten. Er komen robuuste sturingselementen, die beter passen bij een stelsel dat gericht is op de lange termijn. Zo komt er een beleidsdekkingsgraad, die is gebaseerd op een gemiddelde dekkingsgraad over 12 maanden. Verder wordt de ‘ultimate forward rate’ (UFR) toegepast. De UFR is gelijk aan de gerealiseerde gemiddelde ‘20-jaarsforwardrentes’ in de voorgaande 10 jaar;
3
KPMG heeft in oktober 2014 een onderzoek uitgevoerd onder 91 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlagen van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2014).
© 2014 KPMG Advisory N.V
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 77
• Pensioenfondsen moeten hogere financiële buffers aanhouden, zodat pensioen minder snel geïndexeerd mag worden. Er komen duidelijke en eerlijke verdeelregels ten aanzien van de indexatie, zodat de buffer eerlijk over jong en oud wordt verdeeld. Daardoor worden ook financiële meevallers in de tijd gespreid uitgedeeld; • Fondsen krijgen de mogelijkheid om pensioenen beter aan te passen aan de levensverwachting. Hoe gaan pensioenfondsen om met de wijzigingen in 2015? De voorgaande wijzigingen bewijzen dat er ook dit jaar weer veel verandert op fiscaal pensioengebied. Bij de diverse pensioenversoberingen speelt de vraag of de werkgevers deze versoberingen gaan compenseren. Bij een meerderheid van de door ons gepeilde pensioenfondsen (KPMG-onderzoek 2014) vindt geen compensatie plaats of is het fonds niet op de hoogte van eventuele compensatie. In die gevallen waar wel compensatie plaatsvindt, gebeurt dit op verschillende manieren. De meest voorkomende manier is extra salaris of een toeslag. Andere zijn verbetering van de pensioenregeling of verlaging van de werknemersbijdrage. Ook wordt in sommige gevallen de franchise verlaagd, de werkgeverspremie verhoogd of worden de overige arbeidsvoorwaarden aangepast. Check of de pensioenregeling kwalificeert Uit eerder genoemd onderzoek van KPMG blijkt dat een ruime meerderheid van de onderzochte pensioenfondsen verwacht de pensioenwijzigingen tijdig te kunnen verwerken. Dit is belangrijk om zware fiscale sancties te voorkomen. De pensioenovereenkomst tussen werkgever en werknemer moet immers per 1 januari 2015 voldoen aan alle nieuwe fiscale regels. Om op dit punt zekerheid te krijgen is het aan te bevelen een fiscale check uit te laten voeren. Een mogelijkheid is om de (gewijzigde) pensioenovereenkomst voor 1 januari 2015 tijdig ter goedkeuring voor te leggen aan de Belastingdienst. In dat geval wordt het toegestaan dat de pensioenovereenkomst indien dat nodig blijkt zonder fiscale sancties met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 wordt aangepast. In de praktijk blijkt dat de meeste pensioenfondsen hun pensioenregeling niet laten checken door de Belastingdienst of een fiscalist. Vanwege de fiscale risico’s en de verantwoordelijkheid van bestuurders van pensioenfondsen lijkt het verstandig om een pensioenregeling (tevens) te laten controleren door een pensioenfiscalist of te verzoeken om een goedkeuring van de Belastingdienst of om aanwijzing door het ministerie van Financiën. © 2014 KPMG Advisory N.V