Op uitnodiging van Jacques Reiners, Directeur Studium Generale, Universiteit Maastricht, Aula Minderbroedersberg 4-6, maandag 21 januari 2013, van 20h00 tot 21h50, met een korte pauze om 21h00: Serendipiteit, de ongezochte vondst: over ‘toevallige’ ontdekkingen, uitvindingen en creaties uit wetenschap, techniek en kunst.
door Pek van Andel Faculteit Medische Wetenschappen Universiteit Groningen
[email protected]
De rattle back demonstreren. Op zoek naar de ‘Steen der wijzen’ vond ik de ‘Steen der serendipisten’. Tuur en gluur naar deze ‘Keltische steen’, open je ogen en je geest: Wat valt op aan het tollen van deze ‘rattle back’? Als je het ziet: geniet, maar verkláp het niet! Daarna toon ik je ook mijn drie lepelpoetsen, én mijn grapjas.
Het originele sprookje van De drie Prinsen van Serendip komt uit een bundel van acht verhalen, de Hasht bihist (De Acht Paradijzen, 1302) van Amir Khusrau, één der grootste dichters in de Perzische taal. Het werd al in 1374 in het Italiaans vertaald door Giovanni Sercambi. En in 1557 opnieuw, door Armeno Christoforo. En vanuit het Italiaans in het Duits (1583) en het Frans (1610 & 1719). Vanuit het Frans in het Nederlands (1766) en het Engels (1722). In 2011 zorgde ik zelf met een directe Franse vertaling. En de Duitse anglist Joseph Schick schreef ruim duizend bladzijden Over de geschiedenis van de wortels van de Scharfsinnsproben (‘staaltjes van scherpzinnigheid’), het hoofdthema van het sprookje, dat ook in Hamlet voorkomt. (J. Schick, Corpus Hamleticum, Hamlet in Sage und Dichtung, Kunst und Musik, 1. Abteilung Sagentliche Untersuchungen, Otto Harrassowitz, Leipzig, 4. Band, Die Scharfsinnsproben, 1. Teil der fernere Orient. 1934, 450 p. 2. Teil Von Vorderasien bis Germanien, 1938, 570 p.)
Het woord serendipity werd gemunt door een ‘geniale dilettant’, de Britse brievenschrijver Horace Walpole, in Londen, in 1754: “Als deze Hoogheden reisden, deden ze steeds ontdekkingen, door toevalligheden & scherpzinningheid, van dingen waar ze niet naar op zoek waren.” Walpole was homosexuele bastaard: in tweeërlei opzicht ‘marginaal’,en aldus een dubbele personificatie bij uitstek van ‘een ongezochte vondst’. Het woord serendipity werd pas gedrukt in 1833, en daarna alleen gebruikt door alfa’s. In 1945 werd de term serendipity geïmporteerd in de bèta wetenschappen, door Walter Cannon, experimenteel fysioloog Aan de Harvard Medical School. De wetenschapssocioloog Robert Merton, die in Harvard studeerde, introduceerde het woord daarna in de gamma wetenschappen. Zijn boek The Travels and Adventures of Serendipity over de geschiedenis en het gebruik van het woord serendipity verscheen bij de Princeton University Press, in 2002, vijftig jaar nadat hij het schreef, met Elinor Barber, een historica.
Serendipiteit is een verrassende waarneming gevolgd door een correcte abductie. Een abductie is een hypothese. (De juiste vertaling uit het Grieks zou zijn retroductie, ons woord herleiding.) Aristoteles noemt het duiden van de maangestalten als ’ voorbeeld van zo’n ‘ Een inductie is een gevolg van een hypothese. Een deductie is een bewijs dat een hypothese werkt.
De semioticus Umberto Ecobeschreef vier soorten abductie: 1. Overgecodeerde abductie: van verrassend feit naar een ander feit, gebaseerd op een gegeven regel, bv. het feit dat Walpole een bastaard was had zo ontdekt kunnen zijn: hij leek sprekend op zijn moeders minnaar en geenzins op zijn ‘vader’. 2. Ondergecodeerde abductie: van verrassend feit naar een mogelijke regel, bv. Jenners ‘vaccinatie’. 3. Creatieve abductie: van verrassend feit naar een mogelijke nieuwe regel, bv. Kandinski’s ‘abstracte’ schilderkunst. 4. Meta-abductie: van verrassend feit naar een revolutionaire regel, bv. Newtons ‘universele zwaartekracht’. Nota bene het woord fact (feit) komt van het Latijnse factum: het nodige is ‘gedaan’ om het te verifiëren.
Serendipiteit is de waarneming van een ongeanticipeerd, abnormaal en cruciaal gegeven: een enigma, anomalie of noviteit. Zo’n surprise kan marginaal, miniem, triviaal lijken! Het echt nieuwe kan niet logisch worden afgeleid uit het oude. Als dat wél zou kunnen, zou het immers niet écht nieuw zijn. Voor het echt nieuwe is dan ook een onvoorspelbaar element nodig, zoals een verrassende waarneming of gedachte. Omdat het echt nieuwe niet anders dan als verrassing op iemands pad komt, moeten zijn zintuigen én geest altijd open staan voor verrassingen, van welke aard die ook zijn. Voor een patent is dat verrassende aspect zelfs een vereiste. En als de nuttige eigenschappen van een uitvinding ‘toevallig’ ontdekt zijn, verhindert dat de octrooieerbaarheid ervan niet, volgens het Britse recht althans.
Logisch denken is uit te leggen, dat leer je dan ook op school, bijvoorbeeld bij wiskunde en in practica. Intuïtie is anticiperen zónder dat te kunnen uitleggen, vóóraf en zélfs achteraf. Het wordt niet of nauwelijks onderwezen. In-tuire [Italiaans] = kijken naar. Serendipiteit is per definitie óngeanticipeerd. Het is de intuïtie voorbij, of beter intuïtie in wording. Ook dát wordt niet of nauwelijks gedoceerd. Toch is serendipiteit wel degelijk zu lehren únd zu lernen, in theorie én praktijk, in een practium bijvoorbeeld.
In wetenschap en techniek zijn er grosso modo vier manieren om iets nieuws te vinden: 1. Niet-serendipiteit: een gezochte vondst langs gezochte weg, bv. Yersins vondst van de verwekker van pest. 2. Pseudo-serendipiteit: een gezochte vondst langs ongezochte weg, bv. Fleming, die zócht wat nu een antibioticum heet, tegen ziekmakende bacteriën: “De sporen stonden niet op de agar en zeiden niet: ‘Ik maak een antibioticum, weet je?’ ” 3. Positieve serendipiteit: een ongezochte vondst, bv. x-stralen: ‘x’ is het symbool voor het onbekende uit de Arabische algebra. 4. Negatieve serendipiteit: je doet een verrassende waarneming, die je niet of onjuist duidt. Zo sprak Columbus nog over ‘Indianen’ en dat doen we nog steeds.
Serendipiteit kan op drie manieren beginnen, en wel als: 1. Enigma. Er is geen theorie om de raadselachtige waarneming te beschrijven, te verklaren, te voorspellen, bv. barnsteen (‘ ’) kan stof aantrekken, een magnetische steen kan ijzer aantrekken, maar waarom? En hoe? 2. Anomalie. De wonderlijke waarneming is strijdig met geaccepteerde theoriën, bv. toen kernsplijting werd ontdekt, conflicteerde dat met de aanvaarde theoriën. ‘A-tomen’ werden toen immers nog alom beschouwd als ‘on-deelbaar’. 3. Noviteit. De verrassende waarneming is nieuw, maar botst níet met de heersende theoriën, bv. de vélocipède van Drais,
In origineel wetenschappelijk en technisch onderzoek loopt, hinkt, danst, de vorser op twee benen, één voor het: 1. Testen van hypotheses, je gaat van hypothese naar waarneming (geprovoceerd of niet) ter verifiëring (bevestiging of weerlegging). Yersin onderzocht bijvoorbeeld de hypothese, dat de pest een infectie was, wat juist bleek. En het ándere been, in tegengestelde richting, voor het: 2. Duiden van verrassingen, je gaat van verrassing naar hypothese, bv. van ?kernsplitsing?? naar de nieuwe hypothese, dat ‘a-tomen’ wél kunnen splijten. Die hypothese werd getest én bevestigd. Toch spreken we nog steeds over ‘atomen’!
Natuurlijk duiken niet alle verrassingen op bij het testen van hypotheses en onstaan alle hypotheses niet als duidingen van verrassingen. Ook levert de test van een nieuwe hypothese niet altijd een verrassing op, en geeft een verrassing niet altijd een verse hypothese. Het is bekend dat een vorser die een hypothese test en iets geks waarneemt zich dan eerst afvraagt: “Wat ging er verkeerd? Deed ik iets fout? En zo ja, wat?” Na dát uitgesloten te hebben is zijn tweede reactie een volgende duiding te verzinnen en te testen: een proces van gissen, missen, en raken, sóms althans. Dus als je dénkt fout te zitten kún je wel eens op een goudader gestoten zijn, al komt dat natuurlijk maar weinig voor.
Claude Bernard (1865): “We moeten nooit iets verwaarlozen in de waarneming van feiten en ik beschouw het als een onontbeerlijke regel van experimentele kritiek om nooit zonder bewijs het bestaan toe te laten van een onbewezen oorzaak van een vergissing in een experiment en om altijd te proberen ons rekenschap te geven van alle abnormale omstandigheden die we waarnemen. Er is niets toevallig en wat voor ons toeval is, is slechts een onbekend feit, dat, als men het uitlegt, de aanleiding kan worden voor een min of meer belangrijke ontdekking.” (Cl. Bernard, Introduction à l’étude de la médecine expérimentale, 1865) Hij begon ooit als toneelschrijver, en bleef dat!
Robert Curl (1996): “In de wetenschap stuurt een hypothese zowel het experiment als de theorie, want alleen door het verzinnen van hypotheses kunnen we de richting geven aan onze experimenten en theoriën. Als dat en dat waar is zou ik dit experiment kunnen doen en dat speciale resultaat kunnen zoeken of zou ik tot die theoretische formulering kunnen komen. Omgekeerd, sturen experiment en theorie ook de hypothese. Iemand doet een opzienbarende waarneming of heeft een plotseling inzicht en begint te speculeren over de betekenis en implicaties ervan en mogelijke hypotheses te bedenken. Echter, niet alle hypotheses zijn even geldig of nuttig.”(R. Curl, mede-ontdekker van de Bucky ball, in zijn Nobellezing over de ongezochte synthese én vondst van de ‘voetbal’, in 1966)
Er zijn zes bronnen van serendipiteitsverhalen: 1. Sprookjes, bv. Vlees roosteren, als vondst (Lamb) 2. Apocrief, bv. Koffie als vondst door Kaldi + imam. 3. Verzonnen, bv. Newtons appel. Paul Valéry: “Newton was nodig om te zien dat de maan valt als iedereen ziet dat zij niet valt.” 4. Verdonkeremaand, bv. McCleans heparine-vondst. 5. Waarschijnlijk, bv. ‘toevallige’ gisting gaf boter, kaas, wijn, kefir, yoghurt, bier, gerezen brood, leer, etc. 6. Authentiek, bv. Columbus’ & Vespucci’s Nieuwe Wereld; Röntgens x-stralen, Becquerels natuurlijke radioactiviteit, Hahn & Straßmanns kernsplitsing.
De vier hoofddomeinen van serendipiteit zijn: 1. Wetenschap, je ontdekt wat al bestond, maar nog niét was beschreven, verklaard of voorspeld, zoals x-stralen. 2. Techniek, (in-veno = ik kom op [iets nieuws]), dat nog niét bestond, zoals Drais’ vélocipède, het prototype van de fiets. 3. Kunst, je schept iets fascinerends, dat nog niét bestond. Picasso: “Ik zoek niet, ik vind.” (P. Picasso, Lettre sur l’art, 1928) 4. Dagelijks leven, bv. het succes van de Honda bromfiets in de VS, door Henri Mintzberg beschreven als het resultaat van een ‘opduikende strategie’ .
Mijn studie van serendipiteit toont tien punten: 1. Serendipiteit bestaat. ‘Toevallige’ waarnemingen kúnnen soms leiden tot ‘toevallige’ ontdekkingen, uitvindingen en creaties in wetenschap, techniek en kunst. ‘Toevallig’ heeft hier niet de wiskundige connotatie van at random (dat je zómaar iets vindt), maar een psychologische betekenis: ‘toeval’ in de zin dat iets je ‘toe-valt’ (ad-cadere = toe-vallen) (meestal terwijl je naar iets anders zoekt), ‘sine anticipatio mentis’ noemde Francis Bacon dat: ‘zonder anticipatie van de geest’, zonder hypothese vooraf.
2. In sterk empirische domeinen zoals de chemie, biochemie, drug research, natuurkunde, geneeskunde, astronomie, geologie zijn ongezochte vondsten het frequentst. In die disciplines is ook gemakkelijker te zien en te beoordelen of iets een vondst is of niet (wat je natuurlijk moet weten alvorens je überhaupt van een ongezochte vondst kunt spreken). In de chemie is de term het meest gangbaar. Chemici denken in processen, en beschouwen serendipiteit als een mogelijk element, dat in het vindproces een hoofd- of bijrol kán spelen. ‘Serendipity at work’ noemen ze dat, mooi hé?
3. Serendipiteit speelt een wezenlijke bijrol, die men niet moet onder- of overschatten. De astronoom Martin Harwit onderzocht 43 observationele ontdekkingen van kosmische verschijnselen en vond dat ongeveer de helft serendipiteus was: “Dit trekt enigzins de normale criteria van de peer review in twijfel, want de gangbare criteria neigen ertoe een theoretische rechtvaardiging te vragen voor het werk dat je gaat doen. Of je nu telescooptijd vraagt of wat je ook maar gaat doen.” (K. Kellerman & B. Sheets, Serendipitous discoveries in Astronomy, Radio Astronomy Observatory, Green Bank, W. Virginia, US, 1983 p. 206-207)
4. Systematische research en serendipiteit sluiten elkaar niet uit, maar vullen elkaar juist aan en versterken elkaar zelfs. In theorie en praktijk is het zelden: door ontwerp óf door serendipiteit, maar meestal: door ontwerp én door serendipiteit. En ze beïnvloeden elkaar, denk aan Flemings ontdekking van penicilline en Goodyears uitvinding van het vulkaniseren van natuurlijke latex tot duurzaam rubber: door het éérst met zwavel te mengen, dán te verhitten en dan te morsen. De trouvaille van Goodyear hier even toelichten! ‘God’s wil’ of toeval?
5. De rol van serendipiteit in theorie en praktijk wordt meestal onderschat, omdat we a posterior theoretisch en praktisch onderzoek en de resultaten ervan rationaliseren. De niet strikt rationele, chronologische en gezochte componenten zoals toevalsbevindingen, geluk, verrassingen, ongezochtheden, fouten, dingen waar je ooit of nooit van gedroomd hebt, grappen en onbekende factoren, die tot het resultaat hebben geleid, worden daarom onderbelicht of verdonkeremaand. The inside story, the how it really happened story, the story behind the story worden zo weggemoffeld. Zuivere rationaliteit wordt dan de norm, wat de resultaten betreft, én de weg er naar toe. Een ‘wetenschappelijk’ artikel wordt zo vaak een ‘retrospective prophecy’ of zelfs een ‘scientific fraud’: en geeft dan een onjuist beeld over hoe het onderzoek verliep.
6. Zoals we van de voor-socraticus Heraclitus leren: “Als je het onverwachte niet verwacht zal men [de waarheid] ook niet ontdekken, omdat [deze] dan niet na te speuren valt en ontoegankelijk blijft” en van de Sofisten (óók vijfde eeuw voor Chr.): “Je kunt niet naar het onbekende zoeken, want dan weet je niet wat je zoeken moet.” en van Hooke, Priestley, Bernard, Pasteur en vele grote geleerden, is de notie van het verschijnsel van de ongezochte vondst véél ouder is dan de deftige vakterm serendipiteit. De oude Grieken hadden zelfs een gód voor het onbekende, tot, volgens het Nieuwe Testament althans, de Christenen kwamen en zeiden, dat die ‘onbekende god’ hún God was. Dat was een inktzwarte bladzij in onze cultuur geschiedenis. Dat Helleense godje voor het onbekende moet terug, en niet worden gemárginaliseerd, maar juist gecúltiveerd!
7. Serendipitisten zijn meestal geestig, opmerkzaam, benieuwd, afleidbaar, intuïtief, slim, flexibel, artistiek, diligent, eigenwijs, erudiet en nauwelijks te managen. Dat hoeft ook niet want ze zijn innerlijk gedreven. Je moet natuurlijk wel eerst weten wat je kunt verwáchten, vóórdat je ziet én beseft wat onverwacht is. E-rudiet betekent letterlijk ont-ruwd (door kennis, ervaring & visie). Pattle schreef in 1977: “Sommige schrijvers reppen over een ontdekking van wat niet feitelijk onderzocht werd als ‘toevallig’ of ‘onbedoeld’. Dit is nooit waar. Observaties worden gedaan omdat de waarnemer uitkijkt naar elke gekkigheid, en zijn niet het product van toeval of geluk.” (R.E. Pattle, geciteerd door J.H. Comroe, The Retrospectroscope, Menlo Park, Von Gehr, 1977, p. 177)
8. Serendipiteit is de kunst van loszittende oogkleppen. Een serendipitist draagt ook oogkleppen als hij onderzoekt, maar zet die eerder af als hij een verrassende waarneming doet, om deze juist te duiden. Daar zijn tijd, ruimte en vrijheid voor nodig. Bij de R&D van Shell is er 10% van de tijd vrij voor vrijdagmiddagexperimenten. Bij Dupont 20%, en bij 3M 30%. Op de universiteit is het 100%, als je ‘laatjesonderzoek’ doet: Je onderzoekt wat je niet laten kunt. Je resultaten stop je in een la. Je vraagt geld aan om deze resultaten alsnog te zoeken en te vinden, en als je dat geld krijgt, doe je weer wat je niet laten kunt en de resultaten van de betaalde ‘re-search’ stuur je pas naar je financier als die er om vraagt. Communisten werkten met vijfjaren-‘plannen’: die stonden ook vol met onderzoek dat allang gedaan én gelukt was, maar nog niet gepubliceerd. Het nadeel van ‘laatjespolitiek’ is dat degene die er niet aan meedoet gemiddeld minder goede resultaten boekt, en in een volgende subsidieronde grosso modo dus eerder zal uitvallen. Eerlijkheid, originaliteit en durf worden zo gestraft, onbedoeld, edoch, en genadeloos En het invullen en beoordelen van die zogenaamde plannen verspilt intellect, tijd, geld, en het corrumpeert.
9. Zoals voor al het intuïtieve opereren geldt, kan serendipiteit niet worden geprogrammeerd. ‘Serendipiteit’ die je kunt beramen is per definitie geen serendipiteit. Wat je wel kunt programmeren is, dat, áls er iets onvoorziens gebeurt, de onderzoeker de vrijheid, de tijd, en de kans krijgt, én neemt om de verrassing te onderzoeken. De moraal van mijn verhaal is dan ook: hou één oog open voor gezochte vondsten en het andere voor ongezochte vondsten. Vrijheid van opportuniteit om van het onverwachte te profiteren is cruciaal voor visionaire research. Plannen moet, maar een plan is niet heilig. Serendipiteit is immers als het “Zoeken naar een naald in een hooiberg en er uit rollen met een boerenmeid.” (Anon, geciteerd in J.H. Comroe, TheRetrospectroscope, Menlo Park, Von Gehr, 1977)
10. Fleming (1959): “De onderzoeker moet vrij zijn om een nieuwe ontdekking te volgen, waar deze hem ook mag brengen. Elke onderzoeker moet een zekere tijd voor zichzelf hebben, om in staat te zijn om zijn eigen ideeën uit te werken zonder ze aan iemand te verantwoorden (tenzij hij dat wil). Gedenkwaardige dingen kunnen in de vrije tijd van iemand plaatsvinden. Dorst naar onmiddellijke resultaten is geenszins ongewoon, maar het is zeer schadelijk. Echt waardevol onderzoek is een zaak van lange termijn. Het kan best zijn dat er in jaren niets uit een lab komt met praktisch nut. Dan, heel plotseling, duikt er iets op – zeer verschillend misschien van waar naar gezocht werd - dat de kosten van het lab voor honderd jaar dekt.” (A. Maurois, La vie de Sir Alexander Fleming, 1959, Parijs, Hachette, p. 219)
Claude Bernard had een “buitengewoon talent om tijdens een experiment iets marginaals op te merken dat niet klopt met de gangbare theorie.” (M.D. Grmek, Dictionary of Scientific Biography, Ch.C. Gillespie, 1981, p. 32) Om het belang van dit type talent te onderstrepen is het nuttig en geestig om serendipiteitsprijzen uit te reiken voor ongezochte vondsten, ook hier op de Universiteit Maastricht! Op deze manier worden mavericks eindelijk eens gecultiveerd in plaats van gemarginaliseerd en komen vrijdagmiddagproefjes én de resultaten ervan ook beter voor het voetlicht. Zelf had ik de KNCV al in 2003 een serendipiteitsprijs laten uitreiken, aan een student, die had gezien, totaal onvermoed, dat asperine spiralen schiep van honderden Angstroms lang, na een clandestiene vrijdagmiddagproef. Een Amerikaanse bureaucraat, een chemicus nota bene, foeterde toen: “Oh no, then we get even more people, who start to fumble around!” En ook de Britse Times Higher Education heeft in 2009 haar eerste en heuse Serendipity Award al uitgereikt aan een chemicus in Oxford, die werkend aan de productie van penicilline, onverwacht een nieuwe methode vond om kleurstoffen beter te verspreiden in plastic.
“Belemmeren de huidige selectieprocedures bij NWO serendipiteit?” vroeg Cas Maessen, van NWO mij in 2003. Ik moest denken aan het congres over Creativiteit, serendipiteit en wetenschapsbeleid, in Groningen, in 1992. Jan Borgman, toen NWO-voorzitter & ooit astronoom, besprak de vraag of NWO en serendipiteit door één deur kunnen. Hij vergeleek de belangstelling voor serendipiteit met Pinkstergemeentes en van aio’s vond hij dat die eerst hun vák moesten leren en zich niet met serendipiteit moesten inlaten. De immunoloog Jos van Rood zei toen: “Maar bij mijn zestig promovendi was er misschien één met een proefschrifttitel, die identiek was met die van het onderzoek, toen dat begon. De titel van een proefschrift wordt toch pas geformuleerd als het naar de drukker gaat? En vijf jaar later blijkt die titel vaak onjuist! Serendipiteit is het zout in de pap, juist whizkids zijn er goed in!”
Enfin, ik heb Cas Maessen in 2003 voorgesteld NWO-serendipiteitsfondsen in te stellen voor het uitwerken van verrassende waarnemingen, bij wijze van proef. Voor het toetsen van werkhypotheses zijn er fondsen, waarom zijn er dan geen fondsen voor het duiden van enigma’s, anomaliën en noviteiten? Ik denk dat er dan meer origineel en gedurfd onderzoek wordt gedaan, en er minder op safe wordt ‘gespeeld’. En met zo’n serendipiteitsfonds fonds kun je dat ook onderzoeken! En warempel, het reumafonds heeft al vanaf 2007 een apart Serendipity budget voor ‘hoogrisico-onderzoek’: ‘(pilot)onderzoek waarvoor nog onvoldoende experimentele onderbouwing is (géén of wéinig voorwerk, ook niet door anderen verricht). Maar waar wel enige theoretische onderbouwing mogelijk is. Of waarbij aannemelijk kan worden gemaakt dat in die richting wel eens een oplossing zou kunnen liggen. De ervaring heeft namelijk geleerd dat doorbraken of nieuwe onderzoeksrichtingen nogal eens uit onverwachte hoek komen. Er zijn in de wetenschap vele ontdekkingen gedaan waarnaar de onderzoeker aanvankelijk niet op zoek was. Het reumafonds wil serendipiteit een kans geven en heeft daarom sinds 2007 een speciaal budget voor serendipity onderzoek, voor hoogrisico-onderzoek. Aanvragen kunt u indienen via de normale jaarlijkse rondes.’ In 2007 gaf het reumafonds 5,7 miljoen uit aan research. Het Serendipity budget voor 2007 was daar bijna 16 % van: € 900.000 voor één project. In 2008 werd dat € 600.000, daarna bleef het € 300.000 per jaar. In 2011 waren 3 van de 29 gehonoreerde projectvoorstellen serendipity studies. Wat overbleef vloeide terug naar het algemene budget.
De zes voorwaarden voor toekenning vanuit het reumafonds Serendipity budget voor hoogrisico onderzoek, van 2007 tot nu, vijf jaren, waren : 1. Innovatief onderzoek, met een redelijke/aannemelijke theoretische onderbouwing. Hoeft geen doortimmerde hypothese te zijn, maar moet wel aannemelijk kunnen maken waarom dit onderzoek een doorbraak zou kunnen geven. 2. Praktisch voorwerk is niet noodzakelijk. Het budget mag dus gebruikt worden voor een eerste experimenteel proof of the pudding onderzoek. 3. Een in het bredere aandachtsgebied gerenommeerde onderzoeker of groep, én een logische zijsprong van een bestaande lijn. Dus een groep die aan artritis werkt, kan geen project indienen over SLE of artrose. 4. Minder dan twintig recente publicaties op PubMed te vinden over hetzelfde onderwerp. 5. Maximaal twee jaar ‘loopduur’. 6. Het bureau van het reumafonds bepaalt samen met de Wetenschappelijke Advies Raad of een project in deze categorie valt. De onderzoeker mag wel aangeven of hij vindt dat het in die categorie zou moeten vallen. (Bron: www.reumafonds.nl)
De veertig types serendipiteit, die ik tot nu toe vond, leerden me hoe pluriform serendipiteit is. Die types sluiten elkaar niet uit, maar overlappen en versterken elkaar. Kennis van die types mét voorbeelden helpt het onverwáchte te zoeken en zelfs het ongezóchte te vinden. Serendipiteit is de mens eigen, in zijn arbeidzame, culturele, persoonlijke en amoureuze leven. Net als domheid is het een universeel komisch post hoc verschijnsel: een verrassende waarneming ‘overkomt’ je, net als domheid. Je ‘begaat’ een domdaad. Serendipiteit is de verbeelding aan de macht bij individuele onderzoekers en bij groepen, in zijn meest democratische vorm. Plannen moet wel, maar een plan is nooit heilig. Volg niet altíjd het spoor van anderen, durf ook eens, of voor altijd, je eigen spoor te trekken. Laat NWO & STW ook eens experimenteren met serendipiteitsfondsen, zoals het reumafonds al doet. Zelf denken, bedenken en doen hélpt, dat weten we vooral sinds de Renaissance. Heb óók oog voor het onverwachte. “Readiness is all!” zei Hamlet. Ik wens u serendipiteit toe én ook fondsen daarvoor! Ik dank voor uw benieuwdheid: ik ben al nét zo benieuwd als u! FIN!