Interventie
Doe meer met Bas
Samenvatting Doel Het doel van Doe meer met Bas is onderwijsachterstanden bij peuters en kleuters terug te dringen of te voorkomen. Het programma richt zich op de totale ontwikkeling van kinderen en heeft specifieke doelen voor taal en voorbereidend rekenen. Achterliggend doel is het vergroten van de onderwijskansen van kinderen. Doelgroep De doelgroep van Doe meer met Bas bestaat uit kinderen van 2,5 tot 6 jaar uit kansarme milieus en hun ouders. Leidsters in peuterspeelzalen en kinderdagverblijven, leerkrachten in de onderbouw van het basisonderwijs en ouders vormen de intermediaire doelgroep. Aanpak Doe meer met Bas is een integraal programma dat in het kader van het voor- en vroegschoolse educatiebeleid wordt uitgevoerd. Het richt zich op de brede ontwikkeling van kinderen met specifieke aandacht voor taal en rekenen en is opgebouwd rondom acht thema's. Ieder thema is gebaseerd op een prent uit de Bas-prentenboeken bevat spelactiviteiten voor vier tot zes weken. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van tutoring om kinderen die extra aandacht nodig hebben te ondersteunen. Het programma bevat een oudercomponent. Materiaal Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar (inclusief cd rom met liedjes). Verder zijn er allerlei materialen te verkrijgen die het werken met de methode ondersteunen. De materialen zijn bedoeld voor kinderen van 2,5 tot 6 jaar. Bij de uitwerking wordt rekening gehouden met drie niveaus: l l l
Peuters (2½-4 jaar) Jongste kleuters (4-5 jaar) Oudste kleuters (5-6 jaar)
Onderzoek effectiviteit Het Gronings Instituut voor Onderzoek van Onderwijs (GION) heeft een kleinschalig onderzoek uitgevoerd naar de effecten van een taaltraining die gebaseerd is op Doe meer met Bas. Het onderzoek liet zien dat de (receptieve en productieve) woordenschat bij kleuters die het programma hadden gevolgd significant meer toenam dan bij kinderen die geen programma aangeboden hadden gekregen.Daarnaast is er een scriptieonderzoek uitgevoerd door Stolwijk (2005). Dit, eveneens kleinschalige, onderzoek toonde aan dat kleuters na het deelnemen aan een thema van Doe meer met Bas beschikten over een grotere woordenschat. Ontwikkeld door Drs. Jan Jaap Karsten, Uitgeversgroep Jongbloed Postbus 484 8440 AL Heerenveen Email:
[email protected]
Contactpersoon:Drs. K. NiehofEmail:
[email protected] Telefoon: 088-3263360 Erkenning Erkend door Deelcommissie ontwikkelingsstimulering, onderwijsgerelateerd en jeugdwelzijn d.d 25-05-2012 Oordeel: Goed onderbouwd Toelichting: De doelen van Doe meer met Bas zijn goed uitgewerkt. De website en de materialen zien er goed uit.
1. Toelichting naam van de interventie De naam Doe meer met Bas bouwt voort op de naam van het eerder ontwikkelde programma Ik ben Bas / Boekenbas. De naam Bas heeft betrekking op de hoofdpersoon in de prentenboeken die bij het programma worden gebruikt.
2. Risico en/of probleem waar de interventie zich op richt Het programma richt zich op het verminderen of voorkomen van onderwijsachterstanden bij kinderen. Uit de literatuur is bekend dat kinderen uit sociaaleconomisch zwakke milieus met laagopgeleide ouders het grootste risico lopen op deze achterstanden (zie bijvoorbeeld Leseman & Blok, 2004; De Jong-Heeringa, Praamstra & Harskamp, 2009). Ook is duidelijk dat aanvangsverschillen bij kinderen die instromen in het basisonderwijs bij niet ingrijpen - vaak gedurende de hele schoolloopbaan in stand blijven (Tesser, 2003). De documentatie vermeldt dat deze verschillen op de basisschool, uitgedrukt in leerjaren, voor taal ongeveer twee jaar bedragen en voor rekenen één jaar (Schonewille, Kloprogge & van der Leij, 2000). Verder vermeldt de documentatie dat ongeveer twintig procent van alle peuters en kleuters in Nederland valt binnen de VVEdoelgroep.Er is onderzoek waaruit blijkt dat eenmaal opgelopen achterstanden maar moeilijk hersteld kunnen worden (Van Kampen, Kloprogge, Rutten en Schonewille, 2005). Ingrijpen op jonge leeftijd is dus cruciaal (Leseman, 2007). De nadruk in het beleid ligt daarom voornamelijk op het vroeg- of voortijdig voorkomen van onderwijsachterstanden en veel minder op het terugdringen van achterstanden later in de onderwijscarrière.
3. Doel van de interventie Het doel van Doe meer met Bas is onderwijsachterstanden bij peuters en kleuters terug te dringen of te voorkomen. Achterliggend doel is het vergroten van de onderwijskansen van kinderen. Het programma richt zich per leeftijdsgroep (peuters, jongste kleuters en oudste kleuters) op specifieke doelen voor taal en voorbereidend rekenen. Voor taal zijn dat doelen op het domein van: l l l l
woordenschat interactief taalgebruik beginnende geletterdheid taalbewustzijn
Voor voorbereidend rekenen zijn dat doelen op het domein van: l l l
tellen en getallen meten meetkunde
Voorbeelden van deze specifieke doelen zijn: een verhaal chronologisch kunnen navertellen zonder ondersteuning (taal, interactief taalgebruik, oudste kleuters), begrijpen van eenvoudige opdrachten en deze deels kunnen uitvoeren (taal, interactief taalgebruik, peuters), tot 5 aanwijzend kunnen tellen (voorbereidend rekenen, tellen en getallen, jongste kleuters).De doelen worden in de handleiding overzichtelijk en concreet gepresenteerd in de vorm van matrixen (een voor taal en een voor rekenen). De doelen zijn SMART geformuleerd.
4. Doelgroep van de interventie Voor wie is de interventie bedoeld
De doelgroep van Doe meer met Bas bestaat uit kinderen van 2½ tot 6 jaar uit kansarme milieus en hun ouders. Leidsters in peuterspeelzalen en kinderdagverblijven, leerkrachten in de onderbouw van het basisonderwijs en ouders vormen de intermediaire doelgroep. Indicatie- en contra-indicatiecriteria Doe meer met Bas geeft speciaal aandacht aan kinderen die extra steun nodig hebben. Dit zijn kinderen met een verhoogd risico op een taal- of andere ontwikkelingsachterstand. De zogenaamde gewichtenleerlingen (kinderen met laag opgeleide ouders) vallen met name binnen deze doelgroep. Volgens de geldende zogenoemde gewichtenregeling zijn programma's die uitgevoerd worden in het kader van het VVE-beleid bedoeld voor kinderen waarvan beide ouders ten hoogste een opleidingsniveau Mavo of Vmbo gemengde of theoretische leerweg hebben. Er wordt ook aandacht besteed aan kinderen die het Nederlands als tweede taal verwerven. Toepassing bij migranten De interventie is ook geschikt voor migrantengroepen.Het programma heeft geen speciale faciliteiten (zoals vertaalde schriftelijke instructies of tolken) om migrantengroepen in het bijzonder te bedienen. Er worden in de handleiding tips gegeven voor het omgaan met tweetalige kinderen en er wordt verwezen naar de signaleringslijst met de vier ontwikkelingsstadia van taalverwerving, die is ontwikkeld door onderwijsadviesdienst Eduniek. Verder zijn in de meest recent ontwikkelde materialen van Doe meer met Bas kinderen met een verschillende huidskleur afgebeeld.
5. Aanpak Opzet van de interventie Doe meer met Bas is een centrumgericht programma met een doorgaande lijn van peuterspeelzaal/kinderdagverblijf tot en met groep 2 van het basisonderwijs. Het programma richt zich op de brede ontwikkeling van kinderen met extra aandacht voor taal en rekenen. Voor kinderen die extra aandacht nodig hebben worden tutors ingezet. Ook heeft het programma een oudercomponent. Om effectief te kunnen werken met Doe meer met Bas is er voor leidsters/leerkrachten een zogenaamde Kijkwijzer ontwikkeld. De Kijkwijzer biedt richtlijnen voor het creëren van een kansrijke speelleeromgeving. Specifiek gaat het daarbij om: de inrichting van de ruimte, het management in de groep en de houdingsaspecten van de leidster/leerkracht in het contact met de kinderen. Acht thema's Het programma is opgebouwd rondom acht thema's. Voor ieder thema wordt steeds uitgegaan van een duur van vier tot zes weken. Ieder thema en iedere activiteit bevat concrete aanwijzingen voor de uitvoering ervan in de praktijk ('Vorm met de kinderen een kring. Doe een koe na. Vraag de kinderen of zij dat ook kunnen.'). De thema's kennen een vast stramien. In de handleiding begint ieder thema met een korte inleiding. Daarna volgen spelactiviteiten. Bij ieder thema wordt informatie gegeven over: het niveau (bij elke activiteit staat aangegeven voor welk niveau het geschikt is), het doel van de activiteit (bijvoorbeeld vergroten van verhaalbegrip), de werkvormen bij het thema, welke materialen nodig zijn en de observatiepunten om de vorderingen van de kinderen op de voet te volgen. Er zijn themabladen met suggesties voor de inrichting van een uitdagende speel-leeromgeving en specifieke doelen voor: sociaal-emotionele ontwikkeling, motoriek, taal en rekenen. Eigen thema's Bij Doe meer met Bas bepaalt de leidster/leerkracht zelf hoe zij het programma aanbiedt. Zij kiest zelf de thema's en spelactiviteiten die zij met de kinderen wil doen, waarbij ook de volgorde vrij is. Binnen het programma is er ook ruimte om thema's en spelactiviteiten te vervangen door eigen aanbod of om eigen aanbod toe te voegen aan het programma. In de training leren leidsters en leerkrachten hoe ze een uitdagend aanbod kunnen geven rond een zelf gekozen onderwerp. Op deze manier kan het programma worden afgestemd op de eigen situatie. Om te bewaken dat er toch systematisch aan de (sub-)doelen wordt gewerkt, houden de leidsters/leerkrachten met behulp van de in de handleiding opgenomen matrix bij aan welke doelen zij hebben gewerkt. Tutoring
Het programma wordt met alle kinderen in de groep uitgevoerd. Bij de uitvoering van het programma is er een extra leidster of leerkracht in de groep aanwezig, de zogenoemde tutor. De tutoring richt zich op kinderen, waarbij de ontwikkeling niet optimaal verloopt. De tutor voert met die kinderen extra activiteiten uit, in de vorm van preteaching. Concreet houdt dit in dat, bijvoorbeeld bij het voorlezen van een prentenboek in de grote groep, de tutor het verhaal eerst doorneemt met het betreffende kind of groepje kinderen. Bij het aanbieden in de grote groep begrijpen de kinderen het verhaal dan beter en dit versterkt het leereffect bij de kinderen. Ook is er remedial teaching mogelijk. Hiervoor is o.a. een speciale Taalkist ontwikkeld: 'Bas spreekt een woordje mee.' Er zijn dus twee vormen van tutoring: preventieve tutoring (preteaching) en remediërende tutoring (remedial teaching).
Ouderbetrokkenheid Bij elk thema is er een onderdeel gericht op de ouderbetrokkenheid. Hierin wordt aangegeven hoe ouders betrokken kunnen worden bij de activiteiten in de groep. Dit kan zijn: l
l
l
De praatplaatboeken voor thuis met de ouderhandleidingen, een nieuwsbrief met daarin informatie over het thema, activiteiten die de ouders thuis met de kinderen kunnen doen, liedjes, verhaaltjes, de woordenschat, vragen aan ouders om materialen mee te geven e.d. Uitnodigingen voor ouders om mee te gaan met een uitstapje, op het kinderdagverblijf/peuterspeelzaal of school mee te werken met een activiteit. Tips om koffieochtenden of informatiebijeenkomsten voor ouders te organiseren.
Kindbesprekingen met ouders aan de hand van het Leerling Volgsysteem of het overdrachtsformulier Observeren en registreren Bij de activiteiten van Doe meer met Bas staan concrete observatiepunten genoemd zodat de leidster/leerkracht weet waarop zij moet letten tijdens de uitvoering van een activiteit. Vervolgens kunnen deze observatiegegevens genoteerd worden in een leerlingvolgsysteem. Hiertoe wordt in de handleiding een van de volgende instrumenten geadviseerd: 1 KIJK! 1-2 (met voorloper KIJK! Peuters en KIJK! baby-dreumes) 2 OVM JK Ontwikkelings Volg Model Jonge Kinderen (met voorloper OVM ZJK - zeer jonge kinderen - voor de peuters) Beide systemen bieden de mogelijkheid om de ontwikkeling van de kinderen goed in kaart te brengen en vervolgens een beredeneerd aanbod te maken voor zowel de groep, subgroepjes als individuele leerlingen. Met deze observatie-instrumenten kan de leidster of leerkracht registreren op welk niveau een kind zit bij de diverse ontwikkelingslijnen. Dit wordt vergeleken met de werkelijke leeftijd van een kind. Het kan dus zijn dat een kind onder of boven zijn leeftijdsniveau zit. Wanneer een kind significant onder zijn leeftijdsniveau zit of wanneer een kind stagneert in zijn ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van een tutor. Overdracht naar de basisschool Doe meer met Bas bevat een overdrachtsformulier. Hierop kunnen pedagogisch medewerkers tweemaal gedurende de peuterperiode het actuele ontwikkelingsniveau op een aantal gebieden noteren. Deze lijst is bedoeld om te gebruiken bij de overdracht naar de basisschool om zo de doorgaande lijn te bevorderen. Intensiteit en begeleiding Het programma gaat ervan uit dat kinderen het kinderdagverblijf/de peuterspeelzaal vier dagdelen of tien uur per week bezoeken. In totaal zijn er 131 activiteiten op reken- en taalgebied. Wanneer de activiteiten uit de map over vier jaar worden verdeeld, betekent dat een intensiteit van vier keer 25 minuten per week.De voorkeur gaat uit naar twee geschoolde leidsters op een peutergroep, zodat de kinderen optimale ontwikkelingskansen krijgen. Ook voor gedegen tutoring is het van belang om geschoolde leidsters op een groep te hebben. Inhoud van de interventie Thema's Het programma is opgebouwd rondom acht thema's die aansluiten bij de belevingswereld van jonge kinderen. Er zijn thema's voor peuters en voor kleuters. Ieder thema is gebaseerd op een prent uit een van de Basprentenboeken. Voorbeelden van thema's zijn: de boerderij, slapen, de zee en de bibliotheek. Ieder thema bestaat uit een reeks activiteiten.
Activiteiten In Doe meer met Bas wordt de ontwikkeling gestimuleerd door betekenisvolle spelactiviteiten. Door het spelen leren kinderen zich als persoon ontwikkelen. In het spel komen alle ontwikkelingsgebieden aan de orde. Om een aantal voorbeelden te geven: de kinderen leren hun lichaam kennen en gebruiken (motoriek), ze leren situaties vanuit het echt naspelen en leren hoe anderen daarop reageren (sociaal-emotionele ontwikkeling), ze gebruiken taal, verbaal en non-verbaal (taalontwikkeling) en ze leren omgaan met de ruimte waarin zij zich bevinden (rekenontwikkeling). De activiteiten zijn opgezet rondom de doelen voor taal en rekenen. Alle aspecten uit de leerlijnen voor taal en rekenen komen in evenredige mate aan bod. In een matrix wordt deze evenredige verdeling inzichtelijk gemaakt. De leidster/leerkracht gebruikt de matrix om bij te houden welke onderdelen van het aanbod al zijn gedaan en welke er nog moeten gebeuren. Er zijn per leeftijdsgroep (peuters, jongste kleuters en oudste kleuters) voor elk onderdeel in de matrix specifieke doelen voor taal en voorbereidend rekenen beschreven waaraan gewerkt wordt. Bij elke activiteit staat dus aangegeven voor welk specifiek doel het is. Taal In Doe meer met Bas doen kinderen meer en betere ervaringen op doordat de leidster/leerkracht op een positieve manier gerichte (taal-) activiteiten aanbiedt die de ontwikkeling stimuleren. Inhoudelijk sluit het programma aan bij de Taallijn VVE en de leerlijnen voor taal in het basisonderwijs. De taalontwikkeling wordt gestimuleerd door 1) met kinderen te lezen 2) gesprekjes met kinderen te voeren en 3) kinderen woorden aan te leren. Voorbeelden van activiteiten gericht op taalstimulering zijn: gesprekken in de grote kring aan de hand van een praatplaat; ontdek- en spelactiviteiten in kleine groepjes om gericht gesprekjes te voeren met specifieke kinderen die extra ondersteuning nodig hebben; voorlezen van prentenboeken. Rekenen Zowel de nieuwe rekenactiviteiten als de grondig herziene rekenactiviteiten zijn gebaseerd op de Tussendoelen Annex Leerlijnen (TAL) van het Freudenthal Instituut. Het gaat om tussendoelen bij de volgende domeinen: Tellen en getallen, Meten en Meetkunde. Het accent ligt op het domein tellen; dit onderdeel bestaat uit negen componenten. Om zoveel mogelijk recht te doen aan de gestelde doelen, staat bij de activiteiten nu uitgebreid beschreven welke vragen gesteld kunnen worden, welke handelingen gestimuleerd moeten worden en welke materialen ingezet kunnen worden om de ontwikkeling van deze vaardigheden te stimuleren en de verschillende doelen van de drie domeinen te bereiken. Het is de bedoeling dat de vaardigheden, ook degene die betrekking hebben op de andere domeinen, geobserveerd worden tijdens de activiteit, daarom staan ze ook genoemd bij de observatiepunten. Het gaat bij tellen om de volgende componenten: vergelijken, hoeveelheden koppelen, één-één correspondentie, ordenen, telwoorden gebruiken , synchroon en verkort tellen, resultatief tellen, toepassen van kennis en getallen en schatten. In een overzicht wordt aangegeven welke componenten bij welke activiteiten aan de orde komen. Als geconstateerd wordt dat een kind bepaalde vaardigheden nog niet beheerst, wordt er bij elke rekenactiviteit aangegeven welke interventies toegepast kunnen worden. Deze interventies kunnen door de leidster/leerkracht of tutor uitgevoerd worden. Er staan bij de activiteiten ook tips voor kinderen die juist laten zien dat ze al meer kunnen. Steeds wordt gezocht naar de zone van naaste ontwikkeling. Het gekozen observatie-instrument kan een adequaat middel zijn om te bepalen hoe ver een kind is in zijn ontwikkeling. Bij individuele kleuters waarbij ernstige problemen vermoed worden, is het aan te bevelen om een toets af te nemen en indien nodig extra hulp te bieden of met een speciaal programma te werken. Hiervoor kan een tutor ingezet worden. Rol van de leidster/leerkracht De leidster/leerkracht speelt bij Doe meer met Bas een belangrijke en actieve rol. Zij stimuleert de ontwikkeling van het kind door aan te sluiten bij waar kinderen mee bezig zijn en onderwerpen uit de alledaagse werkelijkheid binnen het kindercentrum of de school te halen. Ook stimuleert de leidster/leerkracht de ontwikkeling van de kinderen met haar interactievaardigheden. Zij zorgt voor een veilig klimaat waarin ieder kind zich optimaal kan ontwikkelen. Zo past zij bijvoorbeeld haar vragen aan aan het taalniveau van de kinderen en geeft ze hen maximale gelegenheid om mee te doen aan het gesprek of het spel. De leidster geeft met haar inbreng meer structuur en meer diepgang aan het spel. Het spel wordt complexer, de interacties worden uitgebreider en het spel duurt langer. Daardoor leren de kinderen ook meer. In de handleiding en training wordt specifiek ingegaan op interactievaardigheden van de leidster/leerkracht Voorbeelden van onderwerpen zijn: het geven van feedback en het stimuleren van taalproductie.
6. Materialen en links De handleiding bij het programma (inclusief cd-rom met liedjes): Haan, M. de, e.a.. (2006). Doe meer met Bas. Speel- en leerprogramma bij de Bas-prentenboeken. Heerenveen: Uitgeverij Groen. De volgende prentenboeken: Stam, D. Ik ben Bas. Heerenveen: Uitgeverij Groen. Stam, D. Bas past op opa. Heerenveen: Uitgeverij Groen. Stam, Stam, Stam, Stam, Stam,
D. D. D. D. D.
Welterusten Bas. Heerenveen: Uitgeverij Groen. Bas, ga je mee? Heerenveen: Uitgeverij Groen. Bas, waar ga je heen? Heerenveen: Uitgeverij Groen. Bas is Bang. Heerenveen: Uitgeverij Groen. Bas helpt mama. Heerenveen: Uitgeverij Groen.
De platen uit de prentenboeken zijn ook beschikbaar op posterformaat en in digibord-uitgave. Spel-ontwikkelingsmaterialen: l
Baspop: Een pop in de figuur van Bas, met een rugzakje.
l
Dagritmekaarten: 17 kaarten bij de activiteiten in de klas. Bas spreekt een woordje mee: Een taalkist met bijbehorende handleiding. In de handleiding staan activiteiten uitgewerkt rondom thema's. De materialen uit de doos worden ingezet ter ondersteuning van de activiteiten. Specifiek doel is het verbeteren van de taalontwikkeling van kinderen met een taalachterstand. Kleuren met Bas: Kleurplaten in een boekje.
l
Spelletjes: Lotto en memory.
l l
ICT- en multimediamateriaal: l l l
l
Muziek van Bas: Liedjes bij de platen uit Ik ben Bas. Bas gaat digi-taal: Een cd-rom met spelletjes rond de tussendoelen van beginnende geletterdheid. Bas telt mee: Een cd-rom met spelletjes rond de tussendoelen annex leerlijnen van beginnende gecijferdheid. Bas kijkt verder: Een serie cd-roms met oefeningen voor wereldoriëntatie. Onderwerpen: natuur (met werkboeken), beroepen, vakantie, verkeer.
Alle materialen van Doe meer met Bas zijn vrij te bestellen via de boekhandel of internet. Meer informatie vindt u op de website www.groen-educatief.nl. Verder is er een scholingsmodule voor uitvoerders. Meer informatie over dit scholingstraject is verkrijgbaar bij: Laura Zwoferink, tel.0623697966, e-mail
[email protected] Piet Bakker, tel. 038-4539943, e-mail
[email protected] van der Linden, tel. 013-5230680, e-mail
[email protected]
7. Verantwoording van de doelen, de doelgroep en de aanpak Probleemanalyse Het doel van het programma is het verminderen of voorkomen van onderwijsachterstanden bij kinderen uit kansarme milieus. Onderzoek toont aan dat er bij jonge kinderen van laag tot zeer laag opgeleide ouders al vanaf het begin sprake is van achterstanden in vrijwel alle leervakken in het basisonderwijs (Leseman & Cordus, 1994 In: Ince, 2010). Gegevens over rekenprestaties van 7- tot 12 jarige allochtone kinderen tonen aan dat met name rekenopgaven die in een semantisch rijke context zijn ingebed grote problemen opleveren. Allochtone kinderen falen vooral bij het omzetten van een contextprobleem naar een rekenprobleem. Dit wordt voor een groot deel verklaard door de achterstand in taal- en begripsontwikkeling. Ook onderzoek van Boogaard e.a. (1990 In: Ince, 2010) laat zien dat er onder kleuters van 5 jaar uit verschillende sociaal- en etnisch-culturele groepen, grote verschillen zijn in Nederlandse taalvaardigheid, conceptuele kennis, logomathematische kennis, ruimtelijke intelligentie en sociaal-emotioneel gedrag. Uit de literatuur komt duidelijk naar voren dat schoolsucces voor een belangrijk deel afhangt van de mate waarin kinderen al op jonge leeftijd voldoende (en kwalitatief goede) ervaringen opdoen met taal en positieve feedback krijgen van
hun opvoeders. Bekend is verder dat kinderen uit sociaaleconomisch zwakke milieus met laagopgeleide ouders in dit opzicht worden benadeeld (zie bijvoorbeeld Leseman & Blok, 2004; De Jong-Heeringa, e.a. 2009). De vroeg bestaande verschillen op de uiteenlopende ontwikkelingsdomeinen hangen samen met socialisatiepatronen in het gezin (Leseman 1989 en 1993 In: Ince, 2010). Het verschilt van milieu tot milieu of en in welke mate kinderen al vroeg de kennis, vaardigheden en sociaal-emotionele mogelijkheden krijgen aangereikt die de efficiëntie van leerprocessen op school bepalen. Volgens Leseman en Blok (2004) verwacht de basisschool van kinderen bepaalde vaardigheden, waaronder taalvaardigheid, waaraan een deel van de kinderen niet kan voldoen. Kinderen verwerven die vaardigheden veelal thuis door spel, alledaagse gesprekken en activiteiten zoals (voor-)lezen. Niet alleen een rijke speelomgeving in materieel opzicht, maar vooral ook de kwantiteit en kwaliteit van de interacties tussen opvoeder en kind spelen daarbij een belangrijke rol. Deze interacties leggen de basis voor een goede ontwikkeling, omdat zij bijdragen aan brede ontwikkelingskenmerken van het kind, zoals emotioneel welbevinden, zelfvertrouwen en sociale vaardigheden. Kinderen uit kansarme milieus doen dit soort informele positieve leerervaringen minder op. Anderstalige kinderen moeten daarnaast vaak nog Nederlands leren en schoolse kennis en vaardigheden verwerven. Daarbij gaat het om zaken als leerhouding, interesse in schoolvakken en motivatie voor lezen en schrijven. Als men achterstand wil voorkómen moet men dus vroeg beginnen om deze kinderen die leerervaringen wél op te laten doen. Mede omdat onderwijsachterstanden die in groep 3 worden vastgesteld, hun wortels vaak hebben in de voor- en vroegschoolse periode, is Bas juist op deze periode gericht. Daar komt de overtuiging bij dat er bij uitstek in deze leeftijdsfase mogelijkheden liggen om gerichte invloed op ontwikkeling en leren uit te oefenen. Een centrumgerichte aanpak Doe meer met Bas is een centrumgericht programma. Dat wil zeggen dat zij kiest voor het extra stimuleren van de ontwikkeling van kinderen in de professionele setting van de peuterspeelzaal en de basisschool om de dreigende of in de thuissituatie al opgelopen achterstand zoveel mogelijk te voorkomen of beperken. In een rijke en stimulerende speelomgeving, ondersteunt door kwalitatief goede interacties met leidsters/leerkrachten en een activiteitenaanbod gericht op de brede ontwikkeling van kinderen en met extra aandacht voor taalontwikkeling en rekenontwikkeling wil Doe meer met Bas achterstanden in het onderwijs voorkomen. Onderbouwing De voorwaarden waaronder centrumgerichte programma's worden uitgevoerd, blijken van invloed te zijn op de effecten (Blok, Fukkink, Gebhard & Leseman, 2005: Van der Vegt en Schonewille, 2008). Uit het overzicht van Nap-Kolhoff, van Schilt-Mol, Sontag e.a. (2008) en informatie uit andere rapporten (Leseman, 2007, van Kampen e.a ., 2005; van der Vegt en Schonewille, 2008; Mutsaers & de Baat, 2011) blijkt dat VVE programma's effectiever zijn als ze aan de volgende voorwaarden voldoen: l l l l l
Adequate pedagogische-didactische benadering Gerichtheid op meerdere ontwikkelingsdomeinen Ouderbetrokkenheid Intensiteit van minimaal drie dagdelen per week en een doorgaande lijn Kleine groepen en dubbele bezetting
We lichten deze voorwaarden en de manier waarop doe meer met Bas hieraan voldoet verder toe. Pedagogisch-didactische uitgangspunten Doe meer met Bas kent onderwijskundige en pedagogische uitgangspunten. Onderwijskundige uitgangspunten Doe meer met Bas werkt ontwikkelingsgericht. Deze aanpak is gebaseerd op de ontwikkelingstheorie van Vygotsky. Volgens deze theorie hangen de ontwikkelingsmogelijkheden van kinderen vooral samen met de interactie tussen het kind en zijn sociale omgeving. Het door Vygotsky benadrukte belang van de kwaliteit van de interactie met de sociale omgeving voor de kinderlijke ontwikkeling impliceert een doelgerichte bijdrage van volwassenen om onderwijsachterstanden te voorkomen dan wel te verminderen. Voor Vygotsky wordt het ontwikkelingspotentieel van een individu gekarakteriseerd door de zone van naaste ontwikkeling. Een sociale omgeving functioneert als een zone van naaste ontwikkeling als een kind in en door het participeren in deze omgeving een volgende stap in zijn ontwikkeling kan zetten. Concreet houdt dit in dat per kind gekeken wordt hoe deze zich op de verschillende gebieden ontwikkelt. Wanneer het actuele ontwikkelingsniveau (dat wat het kind zelfstandig kan) bekend is, biedt de opvoeder het
volgende niveau aan. Binnen deze opvolgende fase wordt een activiteit aangeboden waarin het kind zinvol kan en wil deelnemen, maar die hij nog niet zelfstandig kan uitvoeren. In de praktijk zal het gaan om het samen uitvoeren van een activiteit (met een opvoeder of met andere kinderen). Zowel het kind als de opvoeder dragen dus aan de activiteit bij. De opvoeder sluit aan bij de actuele vaardigheden en interesses van het kind (Zonneveld, 2005). Deze vorm van onderwijs brengt van twee onderwijskundige aanpakken de goede kanten bij elkaar. Het verbindt een kindgerichte pedagogiek met een activerende didactiek. Samengevat gaat het om de volgende kenmerken: l
Er is sprake van een totaalbenadering: de diverse activiteiten worden aan elkaar verbonden. Dit houdt in dat de activiteiten een geheel vormen binnen het thema. Bijvoorbeeld: het thema 'Bas post!' heeft een aantal activiteiten die worden uitgevoerd in de themahoek (post wegen, post bezorgen).
l
l
Het gaat om betekenisvolle activiteiten: thematisch aanbod met spelkarakter. Wanneer er bij het kind interesse is voor de aangeboden activiteit, wordt deze geprikkeld om eraan deel te nemen (dit noemen we betekenisverlening). De leidster/leerkracht neemt actief deel aan de gezamenlijke activiteiten: spelbegeleiding en sturing. Er is sprake van een systematisch traject: een plan voor een periode van enkele weken. Op basis van observaties bouwt de leidster/leerkracht haar plannen voor de volgende stappen.
Pedagogische uitgangspunten Om zich te kunnen ontwikkelen moet een kind zich veilig voelen. Een kind moet emotioneel vrij zijn, nieuwsgierig zijn en zelfvertrouwen hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen (Janssen-Vos, 2008). In Doe meer met Bas wordt aandacht besteed aan deze basiselementen. l
Emotioneel vrij zijn betekent dat een kind geen belemmeringen heeft op emotioneel gebied, door
l
bijvoorbeeld een problematische thuissituatie of een chronische ziekte. Kinderen zijn van zichzelf nieuwsgierig, altijd op zoek om de wereld om zich heen te ontdekken en te
l
onderzoeken. De thema's van Doe meer met Bas spelen hierop in. Zelfvertrouwen is van essentieel belang om te durven ondernemen. Kinderen met zelfvertrouwen stappen de wereld om hen heen open tegemoet en kunnen zich zo ontwikkelen. Kinderen zonder zelfvertrouwen ervaren drempels in het onderzoeken van het onbekende.
Deze drie (bovenstaande) basiselementen zijn aanwezig wanneer er sprake is van een evenwichtige ontwikkeling. Een evenwichtige ontwikkeling komt tot stand door veilige relatie, socialisatie en autonomieontwikkeling. Kinderen krijgen naarmate zij ouder worden steeds meer behoefte aan zelfstandigheid en ontdekkingen, en het is voor de ontwikkeling van belang dat opvoeders tegemoetkomen aan deze behoeften en tegelijkertijd de situatie structureren en grenzen stellen. Het is belangrijk dat een kind de tijd krijgt om zich binnen een groep veilig te gaan voelen. De opvoeder speelt hierin een grote rol, hij/zij observeert het kind en sluit aan bij de (emotionele) behoeften van het kind. Wanneer een kind zich veilig voelt, krijgt het interesse voor zijn omgeving. Op deze wijze kan de opvoeder het zelfvertrouwen van het kind vergroten. Daarnaast biedt de opvoeder bij Doe meer met Bas een uitdagende speel-leeromgeving aan die de kinderen prikkelt tot nieuwsgierigheid. Activiteiten vinden plaats vanuit een veilig klimaat en betrokkenheid. De activiteit moet voor de kinderen betekenis hebben. Als dat niet zo is, worden ze niet geprikkeld om deel te nemen aan die activiteit.Binnen het activiteitenprogramma betekent dit dat er een startactiviteit moet zijn die de betekenisverlening op gang brengt: kinderen worden verleid na te denken, vragen te stellen, zaken in te brengen en samen plannen te maken voor vervolgactiviteiten rond een thema dat een aantal weken centraal staat. Aanleiding tot een startactiviteit kan een thema uit de map Doe meer met Bas zijn, vragen en interesses van kinderen, gebeurtenissen buiten het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal of school, of ideeën van de opvoeder. Om te kunnen werken volgens de bovenomschreven uitgangspunten is het van belang dat leidsters en leerkrachten beschikken over voldoende kennis en vaardigheden. Bij Doe meer met Bas wordt daarom in de handleiding aandacht besteed aan deze uitgangspunten. Daarnaast komen deze aan bod in de training voor de leidsters/leerkrachten. Kinderen met een allochtone achtergrond Een deel van de kinderen uit kansarme milieus met risico op ontwikkelings- en onderwijsachterstanden heeft
een allochtone achtergrond. De spelactiviteit is van bijzondere waarde voor de leerprocessen van anderstalige kinderen en van kinderen die risico lopen in hun ontwikkeling. Omdat de activiteiten aansluiten bij hun ontwikkelingsmogelijkheden en interesses en in die zin betekenisvol en zinvol zijn voor de kinderen, is de kans op betrokken deelname en actieve inbreng optimaal. Door aan gezamenlijke activiteiten deel te nemen kunnen zij laten zien over welke mogelijkheden ze al of bijna beschikken. Dit is van belang voor het creëren van zones van naaste ontwikkeling. Meerdere ontwikkelingsdomeinen Zoals gezegd hangt schoolsucces voor een belangrijk deel af van de mate waarin kinderen al op jonge leeftijd voldoende (en kwalitatief goede) ervaringen opdoen en positieve feedback krijgen van hun opvoeders. In Doe meer met Bas doen kinderen meer en betere ervaringen op doordat de leidster/leerkracht op een positieve manier gerichte activiteiten aanbiedt die de brede ontwikkeling stimuleren. Doe meer met Bas richt zich op de volgende ontwikkelingsdomeinen: sociaal-emotionele ontwikkeling, taal, rekenen en motoriek. De sociaal-emotionele ontwikkeling is bij Doe meer met Bas het startpunt van waaruit ook de andere ontwikkelingsgebieden aangeboord worden. Daarnaast krijgen in Doe meer met Bas taal en rekenen veel aandacht We beschrijven hier uitgebreider hoe Doe meer met Bas aandacht besteedt aan de verschillende ontwikkelingsgebieden. Sociaal-emotionele ontwikkeling Binnen Doe meer met Bas wordt aandacht besteed aan de sociaal-emotionele ontwikkeling vanuit de pedagogische uitgangspunten waarbinnen een veilige relatie, structuur en grenzen centraal staan. Daarnaast wordt ervan uitgegaan dat de ontwikkeling van een kind begint wanneer hij zelfvertrouwen heeft, emotioneel vrij is en nieuwsgierig is. Het kader waar vanuit gewerkt wordt is de sociale context waarbinnen het kind zich beweegt. Van daaruit ontdekt hij de wereld om hem heen. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd (vanuit de ontwikkelingsgerichte benadering): l
l
Kinderen hebben een actieve rol in hun ontwikkeling: Kinderen die zich veilig voelen, emotioneel vrij zijn en nieuwsgierig zijn gaan de uitdaging met hun omgeving aan om zich verder te ontwikkelen. Dat wil niet zeggen dat zij zich zonder de opvoeder verder ontwikkelen. De opvoeder observeert de ontwikkeling en biedt activiteiten aan die liggen in de zone van de naaste ontwikkeling van de kinderen. Vertrouwen vormt de basis voor ontwikkeling: Vanuit een goede hechting en vertrouwensrelatie met de opvoeder heeft het kind de mogelijkheden om zich te ontwikkelen. Daarom wordt hier tijdens de training van de leidsters en leerkrachten aandacht aan besteed. Met name de interactievaardigheden dragen bij aan de vertrouwensrelatie tussen opvoeder en kind. De opvoeder maakt gebruik van de interactievaardigheden (ontwikkeld door Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (De Kruif, Riksen-Walraven, Gevers Deijnoot-Scaub, Helmerhorst, Tavecchio en Fukkink,2009)): sensitieve responsiviteit (emotionele ondersteuning), grenzen te stellen en structuur bieden, praten en uitleg geven, het begeleiden van interacties tussen kinderen, ontwikkelingsstimulering en respect tonen voor de
l
autonomie van het kind. Succeservaringen van het kind zijn belangrijk voor zijn ontwikkeling: Een kind ontwikkelt zich wanneer hij succeservaringen op kan doen. Een succeservaring geeft het kind stimulans om de volgende stap in zijn
l
ontwikkeling te nemen. Kinderen leren echter ook veel van knelpunten die ze ervaren. Kinderen in zogenaamde achterstandssituaties vragen een andere benadering in de sociale ondersteuning: Deze kinderen hebben vooral baat bij een centrumgerichte benadering. Vaak verkeren zij in een geïsoleerde situatie. Door hen deel te laten nemen aan een omgeving waarin ze met anderen (kinderen en volwassenen) omgaan, krijgen zij handvatten om zich op sociaal-emotioneel gebied te ontwikkelen.
Betekenisvolle spelactiviteiten zijn bijzonder geschikt om de sociaal-emotionele ontwikkeling te stimuleren. Daarom wordt binnen Doe meer met Bas veel aandacht besteed aan betekenisvolle spelactiviteiten. Door het spelen leren kinderen zich als persoon ontwikkelen. In het spel komen alle ontwikkelingsgebieden aan de orde. Taalontwikkeling Zoals gezegd hangt schoolsucces voor een belangrijk deel af van de mate waarin kinderen al op jonge leeftijd voldoende (en kwalitatief goede) ervaringen opdoen met taal en positieve feedback krijgen van hun
opvoeders. In Doe meer met Bas doen kinderen meer en betere ervaringen op doordat de leidster/leerkracht op een positieve manier gerichte (taal-) activiteiten aanbiedt die de ontwikkeling stimuleren. De taalactiviteiten in Doe meer met Bas zijn gebaseerd op de pijlers van taal van de Taallijn VVE (zie Stoep & van Elsäcker, 2005; Pennings, 2006). De pijlers zijn: lezen met kinderen (woordenschat, begrijpend luisteren, gespreksvaardigheid en zelf lezen en schrijven); gesprekken met kinderen (taalaanbod, taalproductie en feedback) en de woordenschat. In Doe meer met Bas zijn deze pijlers uitgewerkt als: mondelinge taalontwikkeling, beginnende geletterdheid, voorlezen en woordenschat. De pijlers zijn verweven in de taalactiviteiten, maar hebben ook een plaats in de overige activiteiten (waaronder de reken- en wiskundige activiteiten). In de handleiding wordt per pijler aangegeven hoe deze samenhangt met het te bereiken doel. Ook bevat de handleiding concrete aanwijzingen voor de manier waarop de leidster / leerkracht de activiteiten met de kinderen uitvoert en welke interactievaardigheden daarbij van belang zijn. Lezen met kinderen Lezen met kinderen is goed voor de woordenschat, het begrijpend luisteren, de gespreksvaardigheid en het zelf lezen en schrijven. Stoep en van Elsäcker (2005) vermelden in de Taallijn VVE dat uit onderzoek van Bus, van IJzendoorn en Pellegrini (1995) blijkt dat het simpelweg voorlezen van een verhaal uit een boek niet voldoende is om de ontluikende geletterdheid van kinderen te stimuleren. De keuze van het boek is van belang, maar nog belangrijker is dat leidsters / leerkrachten gesprekken op gang brengen over de inhoud van het boek. Wanneer kinderen actief meedoen aan een activiteit, leren ze meer dan wanneer ze zelf niets inbrengen. Bij Lezen met kinderen gaat het (daarom) om de volgende vaardigheden: het kind laten vertellen, beurten beschermen, ruimte geven voor reacties, luisterresponsen geven, moeilijke woorden uitleggen en verschillende soorten vragen stellen. Het voorlezen van prentenboeken is een vast onderdeel van Doe meer met Bas. Herhaald voorlezen is belangrijk voor de taalontwikkeling van kinderen. Vooral taalzwakke kinderen zijn gebaat bij veel herhaling. Bij het vaker voorlezen van hetzelfde verhaal raken de kinderen steeds meer vertrouwd met de onbekende woorden en de verhaallijn. Het is daarom belangrijk dat leidsters/leerkrachten een prentenboek zoveel mogelijk volgens de voorleescyclus uit de handleiding behandelen. In de training Doe meer met Bas wordt daaraan aandacht besteed Gesprekken met kinderen Kinderen leren goed communiceren in een taalrijke omgeving. Daarom is het van belang om kinderen uit een taalarm milieu zo vroeg mogelijk te stimuleren in de taalontwikkeling. Kinderen leren een taal niet alleen door te horen, maar ook door die taal zelf actief te gebruiken. Behalve het aanbieden van veel en goed taalaanbod is het van groot belang om kinderen aan te moedigen om veel te praten en daar feedback op te geven. Het stimuleren van de taalproductie van kinderen staat centraal in de aanpak van Doe meer met Bas. Gesprekken met kinderen zijn goed voor de uitbreiding van het actief taalgebruik, goed leren luisteren, logisch redeneren en het uitbreiden van de taalkennis. In de interactie met kinderen zijn drie elementen van belang: het taalaanbod van de volwassene, de taalproductie van het kind zelf en de feedback van de volwassene. Bij gesprekken met kinderen gaat het (daarom) om: een veilig klimaat scheppen, laten merken dat je echt wilt praten, begrijpelijk en correct spreken, het kind helpen intenties te verwoorden, stiltes laten vallen, verbale en non-verbale luisterresponsen geven, niet te veel vragen stellen, open en uitnodigende vragen stellen, prikkelende uitspraken doen, doorgaan op taaluitingen, samen met het kind de bedoeling achterhalen, aanzetten tot een hoger niveau van taalgebruik, inbreng uitbreiden, impliciet verbeteren, samenvatten, ordenen en herhalen en de beurt doorspelen. Bij Doe meer met Bas vinden geregeld gesprekken plaats in de grote kring, met behulp van een Bas-praatplaat. In de kleine kring en door middel van tutoring zijn er meer mogelijkheden om de taalzwakkere kinderen te ondersteunen in hun taalontwikkeling. Het gesprek zelf is het doel. Het gaat erom dat kinderen de kans krijgen zelf te praten. Ontdek- en spelactiviteiten zijn een specifieke vorm van gesprekken met kinderen. Ze worden in dezelfde kleine groepjes gedaan. De nadruk ligt op doen en ervaren, waarbij het er vooral om gaat de meer abstracte kernwoorden uit een thema duidelijk te maken. Ook tijdens een ontdekactiviteit past de deelnemende leidster haar vragen aan het taalniveau van de kinderen aan en schept ze maximale gelegenheid voor elk kind om mee te doen aan het gesprek. De leidster geeft met haar inbreng meer structuur en meer diepgang aan het spel. Het spel wordt complexer, de interacties worden uitgebreider en het spel duurt langer. Daardoor leren de kinderen ook meer.Er zijn verschillende aanleidingen om 'gepland' met kinderen na te praten. Voorbeelden zijn: de thematafel, een boekenmuur, napraten na het voorlezen en napraten na een spelactiviteit.
De woordenschat De woordenschat is nodig voor het goed kunnen volgen van onderwijs in het algemeen. De volgende aspecten van het taalaanbod van volwassenen zijn voor kinderen van belang voor de woordenschatontwikkeling: de kwaliteit en kwantiteit van de woorden die ze gebruiken, de steun die de context of omgeving biedt en het niveau van de interactie. Bij woordenschatontwikkeling gaat het om: voorbewerken (selectie van woorden), semantiseren (betekenis van woorden duidelijk maken), consolideren (oefenen in verwerkingsactiviteiten) en controleren (checken of kinderen de nieuwe woorden kennen). De woorden die in de spelactiviteiten aan bod komen zijn gebaseerd op de Streeflijst woordenschat voor zesjarigen (Schaerlaekens, Kohnstamm & Lejaegere, 1999). In Doe meer met Bas wordt deze wijze van woordenschat aanbieden gehanteerd. De prentenboeken vormen in Doe meer met Bas het uitgangspunt voor de thema's. Onderaan elke praatplaat staat de woordenschat behorend bij de praatplaat. NT2 (Nederlands als tweede taal) Uit onderzoek is gebleken (van de Craats, 2006) dat leeftijd belangrijk is voor de tweede-taal verwerving. De leeftijd van 0-8 jaar blijkt het meest geschikt om de tweede taal te verwerven. Doe meer met Bas is gericht op kinderen van 2,5 - 6 jaar. Kinderen verwerven een tweede taal door actief te luisteren naar wat mensen in hun omgeving tegen hen en tegen elkaar zeggen. Op basis daarvan krijgen zij een idee wat woorden in de tweede taal betekenen en hoe regels van die tweede taal in elkaar zitten. NT2-kinderen krijgen in Doe meer met Bas veel taalaanbod dat zoveel mogelijk is aangepast is aan hun niveau (interactionele benadering). Daarbij wordt veel aandacht geschonken aan de interactievaardigheden van de leidster/leerkracht. Naast de wijze waarop kinderen een tweede taal verwerven wordt in de handleiding ook beschreven hoe de taalinhoud, taalvorm en het taalgebruik met het verwerven van de tweede taal in verband staan en wat dit betekent voor het taalaanbod in de praktijk. De stadia van de NT2-verwerving worden beschreven. Rekenen Kinderen komen al op jonge leeftijd in aanraking met reken- en wiskundige verschijnselen. Die zijn te onderscheiden in drie domeinen: getallen en hoeveelheden, meten en vergelijken, en meetkunde en oriëntatie in de ruimte. De rekenontwikkeling van kinderen wordt in Doe meer met Bas gestimuleerd door rekenactiviteiten volgens de uitgangspunten van het realistische rekenen (Baltussen, 2001). Deze uitgangspunten zijn: l
l l l l
gebruikmaken van activiteiten en situaties (contexten) die voor kinderen veelbetekenend zijn, dat wil zeggen: herkenbaar vanuit hun eigen ervaring en beleving; bevorderen van de eigen wiskundige activiteit van kinderen (eigen producties); benadrukken van interactie; veel aandacht voor het ontwikkelen van schema's, modellen en notaties; benadrukken van verbanden tussen wiskunde en de werkelijkheid en tussen wiskundige onderdelen onderling (tellen, meten, meetkunde).
Deze uitgangspunten zijn terug te vinden in de thematische activiteiten, waarbij veel interacties uitgeschreven zijn. Als op deze manier lesgegeven wordt, zullen de gestelde doelen bereikt kunnen worden.De doelen waaraan gewerkt wordt zijn gebaseerd op de Tussendoelen Annex Leerlijnen (TAL) van het Freudenthal Instituut. Het gaat om tussendoelen voor Tellen en getallen, Meten en Meetkunde (Treffers, 1999; Van den Heuvel, 2004). Voor de doelen voor peuters is er daarnaast gebruik gemaakt van de observatie-instrumenten KIJK! (Van den Bosch, 2008) en OVM (Seminarium voor Orthopedagogiek, 2011) én het boek Spelend rekenen (Van der Heijden, z.j.): Bij de activiteiten is er voor gekozen om het accent op het domein tellen en getalbegrip te leggen omdat onderzoek heeft aangetoond dat het hebben van telvaardigheden de basis vormt op succes met rekenen in groep 3 en verder (Van de Rijt, 2009a). Activiteiten die in eerste instantie alleen gericht waren op het bereiken van doelen voor meetkunde of meten, bevatten nu ook handvatten om aan tellen te werken. Om nog gerichter te kunnen werken aan de doelen voor tellen en getalbegrip is er gekozen voor een verdieping van het leren tellen. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat de voorbereidende rekenvaardigheid uit negen componenten bestaat (Van Luit, 2009) waarbij tellen de basis is. Deze negen componenten zijn: vergelijken, hoeveelheden koppelen, één-één correspondentie, ordenen, telwoorden gebruiken, synchroon en verkort tellen, resultatief tellen, toepassen van kennis en getallen en schatten. Het gaat hier om vaardigheden die kinderen moeten hebben om succesvol te kunnen gaan rekenen in groep 3. Voor de leidster/leerkracht staan daarom bij de activiteiten handvatten om het verkrijgen van deze vaardigheden te stimuleren. Ook bij
de observatiepunten worden ze genoemd. Een algemeen doel waaraan gewerkt wordt in Doe meer met Bas is dat kinderen wetenschappelijk (probleemoplossend) leren denken. Om dat doel te bereiken zijn de ideeën van Van den Heuvel-Panhuizen (2004) verwerkt in de activiteiten: Het onderwijs in rekenen-wiskunde is erop gericht dat de leerlingen: l l
verbindingen kunnen leggen tussen het onderwijs in rekenen-wiskunde en hun dagelijkse leefwereld; basisvaardigheden verwerven, eenvoudige wiskundetaal toepassen in praktische situaties;
l
reflecteren op eigen wiskundige activiteiten en resultaten daarvan op juistheid controleren; eenvoudige verbanden, regels, patronen en structuren opsporen;
l
onderzoek- en redeneerstrategieën in eigen woorden beschrijven en gebruiken.
l
Om de specifieke en algemene doelen te bereiken wordt er bij de beschreven interacties binnen de activiteiten gebruik gemaakt van de theorie over de executieve functies. Kinderen wordt gevraagd naar ideeën en denkstapjes. Waar nodig worden de stapjes kleiner gemaakt. Verder vindt er zowel auditieve als visuele ondersteuning plaats. Op deze manier leren kinderen ook hoe ze rekenactiviteiten kunnen aanpakken. Ze maken dan gebruik van executieve functies en het gebruik hiervan is belangrijk om ook in latere jaren op de juiste manier te rekenen (Kroesbergen, Van der Ven, Kolkman, Van Luit & Leseman, 2009). Het doel van de beschreven observaties en interventies is achterstanden voorkomen. Van de Rijt (2009a) geeft namelijk aan dat veel rekenproblemen zijn terug te voeren op onvoldoende ontwikkeld getalbegrip in de kleuterjaren. Kinderen met zo'n achterstand hebben, volgens hem, behoefte aan een persoonlijke instructie, waarbij ook aandacht is voor de eerdergenoemde executieve functies zodat kinderen leren hoe ze rekenproblemen moeten aanpakken (Kroesbergen e.a., 2009). Uit de literatuur (Van Luit, 2009) blijkt dat het goed is om bij individuele kleuters waarbij ernstige problemen vermoed worden, de Utrechtse Getalbegrip Toets-R af te nemen (Van Luit & Van de Rijt, 2009). Deze kan vaststellen wat het niveau van beheersing van getalbegrip is (Van de Rijt, 2009b). Vervolgens adviseren deskundigen (Van Luit, 2009) dat er met kleuters die een D of E scoren, gewerkt gaat worden met een speciaal kleuterprogramma als De rekenhulp voor kleuters of Als speciale kleuter tel je ook mee. Onderzoeken wijzen uit dat adequate hulp met deze programma's positieve effecten laat zien (Van Luit, 2009). Sensomotorische en Motorische ontwikkeling Bij sensomotorische ontwikkeling gaat het om de wisselwerking tussen waarnemen en motoriek, zoals voelen, kijken, luisteren, proeven en ruiken. Er is sprake van sensorische integratie wanneer de informatie die kinderen door middel van waarnemen verkrijgen verwerkt wordt en vervolgens wordt omgezet in een handeling. Kinderen nemen waar, nemen de informatie in zich op, selecteren daaruit, verbinden en verwerken zodat ze adequaat kunnen reageren, bewegen en leren. Sensorische integratie is dus belangrijk voor het goed kunnen bewegen, het leerproces, de concentratie en de totale persoonlijkheidsontwikkeling. De sensomotorische ontwikkeling heeft invloed op al de andere ontwikkelingsgebieden. Een kind met een zwakke mondmotoriek kan zich minder goed verstaanbaar maken, wat weer gevolgen heeft voor de taalontwikkeling en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Een kind dat laat begint met kruipen (motorische ontwikkeling) is ook later in de ontwikkeling van de oriëntatie in de ruimte. Door (senso)motorische ervaringen leert het kind de wereld om zich heen kennen, het leert begrippen kennen van rond, veel en hoog. Eerst zijn deze woorden, begrippen en logische verbanden concreet, maar geleidelijk ontstaat er een aanzet tot abstract denken en handelen in de kleuterfase. De (senso)motorische ontwikkeling krijgt aandacht in Doe meer met Bas, geïntegreerd in de activiteiten. Ouderbetrokkenheid Peuters en kleuters brengen een aanzienlijk deel van hun tijd thuis door. Het is daarom belangrijk dat zij niet alleen op het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal of op school activiteiten uitvoeren en ervaringen opdoen die hun ontwikkeling stimuleren, maar ook dat ouders hieraan hun bijdrage leveren. De effectiviteit van een centrumgerichte interventiestrategie met een oudercomponent wordt door verschillende studies empirisch ondersteund (Blok e.a., 2005; Leseman, Otter, Blok & Deckers, 1998). In het programma zijn daarom ook activiteiten opgenomen die ouders met hun kind thuis kunnen doen. Deze activiteiten thuis sluiten nauw aan bij de activiteiten op het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal of school. Intensiteit en doorgaande lijn De doorgaande lijn voor kinderen van 2,5 tot 6 jaar komt tot uiting in de inhoudelijke aansluiting van de thema's door de jaren heen, doelen die per jaar voor de verschillende ontwikkelingsgebieden zijn geformuleerd, uitwerking van op elkaar afgestemde activiteiten voor peuters, jongste kleuters en oudste
kleuters en het gebruik van observatielijsten voor peuters en kleuters. Doe meer met Bas gaat er daarnaast van uit dat kinderen minimaal 4 dagdelen per week de peuterspeelzaal/kinderdagverblijf bezoeken. Activiteiten worden minimaal vier keer 25 minuten per week uitgevoerd. De training die leidsters/leerkrachten ontvangen, waarbij onder meer aandacht is voor interactievaardigheden om de ontwikkeling van kinderen optimaal te stimuleren, zorgt er daarnaast voor dat ook buiten de Doe meer met Bas activiteiten om voortdurend gewerkt wordt aan ontwikkelingsstimulering van de kinderen. Dubbele bezetting & tutoring Bij de uitvoering van het programma is een tweede leidster/leerkracht aanwezig. Deze leidster/leerkracht heeft de rol van tutor. De tutor voert met kinderen waarbij de ontwikkeling niet optimaal verloopt extra activiteiten uit. Uit onderzoek van Slavin, Madden & Karweit (1994) blijkt het mogelijk kinderen uit achterstandssituaties met behulp van tutoring te leren lezen. In Doe meer met Bas wordt tutoring met een breder curriculum gebruikt. Samenvatting werkzame ingrediënten l
Centrumgerichte aanpak met een doorgaande lijn van peuterspeelzaal tot en met groep 2 van de
l
basisschool; Een ontwikkelingsgerichte benadering met veel aandacht voor kwaliteit van interactie tussen leidsters/leerkrachten en kinderen;
l
Systematisch vormgegeven activiteiten die aansluiten bij de leerlijnen en doelen van het basisonderwijs;
l
Tutoring voor kinderen die extra aandacht nodig hebben;
l
Ouderbetrokkenheid.
8. Samenvatting van de onderbouwing Doe meer met Bas is een integraal centrumgericht programma gericht op het voorkomen en verminderen van onderwijsachterstanden bij kinderen (2,5 tot 6 jaar) uit kansarme milieus. Het programma heeft een ontwikkelingsgerichte benadering - met veel aandacht voor interacties tussen leidsters/leerkrachten en kinderen - en heeft activiteiten die aansluiten bij de leerlijnen voor taal en rekenen in het basisonderwijs. Ouders worden betrokken en voor kinderen die extra aandacht nodig hebben wordt tutoring ingezet.
9. Randvoorwaarden voor uitvoering en kwaliteitsbewaking Eisen ten aanzien van opleiding Als een peuterspeelzaal, kinderdagverblijf of basisschool aangemerkt wordt als VVE-locatie in het kader van de OKE-wet en wil werken met Doe meer met Bas, dienen de leidsters en leerkrachten een intensieve training te volgen. Deze training bestaat uit 10 dagdelen. Tijdens deze scholing komen aan de orde: l
Uitleg over het programma Doe meer met Bas
l
Organisatie van het educatieve aanbod
l
Ontwerpen van thema's Observeren en gebruiken van de observatiegegevens voor het maken van beredeneerd aanbod
l
Taal
l
Rekenen
l
l
Sociaal-emotionele ontwikkeling Motoriek
l
Spel en spelverrijking
l
Binnen de (verplichte) training komen alle facetten van Doe meer met Bas aan bod. De training is essentieel om goed te kunnen werken met het programma. Onder leidster-/leerkrachtvaardigheden wordt o.a. verstaan: l
Activerende didactieken toepassen (gebruik maken van diverse werkvormen om kinderen te stimuleren in hun ontwikkeling)
l l
l
Zelfstandig werken stimuleren Gebruik maken van effectieve instructie (werken in de kleine kring, werken volgens het model: voorkennis ophalen, werken aan competentiegevoel, initiatieven van kinderen stimuleren) Interactievaardigheden kunnen toepassen
De trainingen worden vanaf 1 januari 2012 verzorgd door Driestar Educatief en IJsselgroep. Na het volgen van
de training bij een van deze instanties ontvangen de deelnemers een certificaat. Alleen dit certificaat wordt erkend. Protocol / handleiding Er is per 1 januari 2012 een protocol voor overdracht of implementatie. Het programma wordt met begeleiding (op een niet VVE locatie) en training (op VVE locatie) uitgevoerd. Eisen ten aanzien van kwaliteitsbewaking Bij de uitvoering van het programma is een extra leidster/leerkracht op de groep nodig (de tutor). De registratie van activiteiten kan plaatsvinden met behulp van de matrix voor taal en rekenactiviteiten. Ook is er een overdrachtsformulier beschikbaar waarop de leidster/leerkracht de ontwikkeling van kinderen in kaart kan brengen. In de map 'Bas spreekt een woordje mee' is een niveaulijst (met drie niveaus) te vinden voor kinderen die tutoring ontvangen. Deze lijst is goed te gebruiken bij oudergesprekken. Verder wordt er in de Bas handleiding verwezen naar bestaande observatiesystemen die de gehele ontwikkeling van kinderen in kaart brengen. Kosten De handleiding (inclusief cd-rom) van Doe meer met Bas kost €99,- (prijspeil 2011). De Bas- prentenboeken variëren in prijs van €7,50 tot €12,50 (prijspeil 2011). De noodzakelijke aanschaf voor peuterspeelzalen en kinderdagverblijven is ca. € 500,00 (handleiding, prentenboeken met handleidingen, dagritmekaarten, posters.) Voor de scholen is dat ca. € 1000,00 inclusief de taalkist voor tutoring. De training wordt gegeven aan groepen van minimaal 8 tot maximaal 18 personen. De kosten per deelnemer zijn ca. € 1795, inclusief coaching op de werkvloer en certificeringskosten en exclusief trainingsmateriaal (ca. € 99,-), Actuele prijzen zijn opvraagbaar via www.jongbloed-educatief.nl. Training op locatie en maatwerk is mogelijk; prijzen op aanvraag.Daarnaast krijgen de leidsters en leerkrachten per deelnemer minimaal 6 uur coaching op de werkvloer, gedeeltelijk via het maken en nabespreken van filmbeelden.
10. Onderzoek naar de uitvoering van de interventies Er zijn twee kleinschalige onderzoeken uitgevoerd die aanwijzingen geven over de effectiviteit van Doe meer met Bas. Het Gronings Instituut voor Onderzoek van Onderwijs (GION) heeft een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van een taaltraining die gebaseerd is op Doe meer met Bas. Het onderzoek liet zien dat de (receptieve en productieve) woordenschat bij kleuters die het programma hadden gevolgd significant meer toenam dan bij kinderen die het reguliere schoolprogramma aangeboden hadden gekregen (De Jong-Heeringa e.a., 2009). Daarnaast is er een scriptieonderzoek uitgevoerd door Stolwijk (2005). Dit onderzoek toonde aan dat kleuters na het deelnemen aan een thema van Doe meer met Bas beschikten over een grotere woordenschat dan kleuters die het 'oude' Bas-programma hadden gevolgd (waarin nog niet de Taallijn VVE was geïntegreerd). In dit onderzoek werden ook leerkrachten bevraagd over hun ervaringen met het programma. Het gaat hierbij om de mening van slechts enkele leerkrachten (twee à drie). Zij bleken erg enthousiast over het programma. De kinderen zijn volgens de leerkrachten geboeid en zitten vol ideeën bij het uitgevoerde thema. De activiteiten zijn uitgebreid, spreken de kinderen aan en zijn zeer leerzaam. Verder hebben de leerkrachten het idee dat de aangereikte woorden steeds beter beklijven bij de kinderen naarmate ze verder werken met het thema. In het onderzoek van Stolwijk wordt daarnaast een kleinschalig enquêteonderzoek beschreven dat in Staphorst werd uitgevoerd onder enkele leerkrachten en leidsters die met Doe meer met Bas werkten. Zij vinden de methode goed te gebruiken voor de taal- en denkontwikkeling. Ook waarderen zij de veelheid aan activiteiten op verschillende ontwikkelingsgebieden. De (twee) leidsters van de peuterspeelzalen vinden de activiteiten wel erg uitgebreid en zouden deze liever korter willen. Verder vinden de gebruikers de map aantrekkelijk en gemakkelijk in het gebruik. De map is duidelijk en geeft voldoende houvast bij de uitvoering van het programma. In beide onderzoeken werd slechts een klein deel of een variant van het totale Doe meer met Bas programma uitgevoerd en onderzocht. Bovendien betrof het kleine onderzoeksgroepen met uitsluitend kleuters en werd alleen het effect op woordenschat onderzocht. Verder is er een effectonderzoek uitgevoerd naar Boekenbas, de oorspronkelijke thuisvariant van het Bas-
programma (Bunge-van Lent, Kleij-van Rossum, Bodegon e.a., 2007). In het onderzoek werd een controlegroep (n=141) op taal- en spraakontwikkeling vergeleken met een groep kinderen die de Boekenbasinterventie kreeg aangeboden (n=178). Het ging hierbij niet om doelgroepkinderen, maar alle eerstgeborenen in een bepaalde periode in Urk en Staphorst. Er werden metingen verricht rond de leeftijd van 1, 2, 3 en 4 jaar. Het onderzoek liet de volgende resultaten zien: l l
Op 1 jaar was er geen verschil in taalontwikkeling tussen de interventie- en de controlegroep. Op 2 jaar scoorden de kinderen uit de interventiegroep op vier van de vijf gebruikte maten significant hoger dan de kinderen in de controlegroep.
l
l
Op 3 jaar scoorden de kinderen uit de interventiegroep op één van de vijf gebruikte maten (te weten taalgebruik) significant hoger. Op 4 jaar werden er geen verschillen gevonden tussen de interventie- en controlegroep.
11. Nederlandse effectstudies Studies naar de effectiviteit van de interventie in Nederland Er zijn enkele kleinschalige onderzoeken uitgevoerd naar de effectiviteit van Doe meer met Bas. Het betreft echter onderzoeken met onvoldoende bewijskracht. Een korte beschrijving van deze onderzoeken is opgenomen in paragraaf 9.
12. Buitenlandse effectstudies Er zijn geen studies die de effectiviteit van buitenlandse versies van de interventie aantonen.
13. Uitvoering van de interventies Doe meer met Bas wordt landelijk uitgevoerd in peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en in de onderbouw van basisscholen. Uit de landelijke monitor voor- en vroegschoolse educatie 2009 (Beekhoven, Jepma, Kooiman & van der Vegt, 2009) blijkt dat Doe meer met Bas in Nederland het op twee na meest gebruikte programma is (Piramide wordt het meest gebruikt, gevolgd door KO-totaal). Van de scholen die programma's uitvoering in het akder van het VVE-beleid geeft 16 procent aan te werken met Doe meer met Bas. Dit zijn vaak scholen in kleinere gemeenten. Op scholen in de G4 wordt Doe meer met Bas amper aangeboden.
14. Overeenkomsten met andere interventies Oorspronkelijk was het 'Basproject' uitsluitend een lees- en taalontwikkelingsprogramma, vergelijkbaar met Boekenpret. Doe meer met Bas is een integraal centrumgericht programma.. Doe meer met Bas lijkt het meest op het programma Ko-totaal, een integraal programma dat taal centraal stelt voor de ontwikkeling van het kind, ook als het gaat om andere ontwikkelingsgebieden (zoals rekenen, motoriek en de sociaalemotionele ontwikkeling). Wat betreft de pedagogische uitgangspunten gaat Doe meer met Bas uit van een ontwikkelingsgerichte benadering. De zone van de naaste ontwikkeling speelt daarbij een belangrijke rol. Het aanbieden van betekenisvolle activiteiten in een uitdagende speel-leeromgeving vinden we ook terug in het ontwikkelingsgerichte programma Startblokken van Basisontwikkeling.
15. Lijst met aangehaalde literatuur Baltussen, M., Klep, J., Leenders, Y. (2001). Wiskundeavonturen met jonge kinderen. De wiskundige ontwikkeling in het onderwijs aan jonge kinderen. Amersfoort: CPS Amersfoort. Beekhoven, S., Jepma, IJ, Kooiman, P. & Vegt, A. van der (2009). Landelijke Monitor Voor- en Vroegschoolse Educatie 2009. Utrecht: Sardes. Blok, H., Fukkink, R.G,. Gebhardt, E.C., Leseman, P.M. (2005). 'The relevance of delivery mode and other programme characteristics for the effectiveness of early childhood intervention'. In: Journal of behavioural development, nr. 29, pp 35-37. Bunge-van Lent, F.C.G.M., Kleij-van Rossum, A. van, Bodegom, S. van, Rekers-Mombarg, L.T.M. & Burger, K. (2010). 'How does early childhood care and education affect cognitive development? An international review of the effects of early interventions for children from different social backgrounds'. In: Early Childhood research Quarterly, 25, pp 140-165. Craats, I. van de (2006). 'Obstakels op de NT-2 snelweg.' In: Vakwerk, 3. Nijmegen: Radboud Universiteit. Heijden, M. van der e.a. (z.j.). Spelend rekenen met peuters en kleuters. Drunen: Uitgeverij Delubas Drunen.
Heuvel-Panhuizen, M. van den, Buys, K. (2004). Jonge kinderen leren meten en meetkunde. Tussendoelen Annex Leerlijnen. Groningen: Wolters-Noordhoff. Ince, D. (2010). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving 'Piramide'. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload op 3-10-2011 van www.nji.nl. Janssen-Vos, F. (2008). Basisontwikkeling. Assen: Koninklijke van Gorcum B.V. Jong-Heeringa, J. de, Praamstra, K. & Harskamp, E. (2009). Effecten van intensieve taaltraining op achterstandsleerlingen in groep 1 en 2. Paper gepresenteerd op de Onderwijs Research Dagen, 27- 29 mei, Leuven. Kampen, A. van, Kloprogge, J., Rutten, S. & Schonewille, B. (2005). Voor- en vroegschoolse zorg en educatie. De toekomst verkend. Utrecht: Sardes. Kroesbergen, E.H., Ven, S.H.G. van der, Kolkman, M.E., Luit, J.E.H., van, Leseman, P.P.M. (2009). 'Executieve functies en de ontwikkeling van (voorbereidende) reken-vaardigheid.' In: Pedagogische studiën, 86, pp 334-349. Kruif, R.E.L., de, Riksen-Walraven, J.M.A., Gevers Deynoot-Schaub, M.J.J.M., Hel-merhorst, K.O.W., Tavecchio, L.W.C. & Fukkink, R.G. (2009). Pedagogische kwaliteit van de opvang voor 0- tot 4jarigen in de Nederlandse kinderdagverblijven in 2008. Amsterdam/Nijmegen: NCVO. Leseman, P. (2007). 'Achterstandenbeleid: voorbij de voor- en vroegschoolse periode'. In: Bouwstenen voor betrokken jeugdbeleid, pp 113-130. Amsterdam: Amsterdam University Press. Leseman, P. & Blok, H. (2004). 'Effectiviteit van voor- en vroegschoolse educatie'. In P. Leseman & A. van der Leij (red.), Educatie in de voor- en vroegschoolse periode, pp 133-147. Baarn: HBuitgevers. Leseman, P. & Cordus, J. (1994). Voor- en vroegschoolse educatie. Rijswijk: Ministeries van WVC en O&W. Leseman, P.P.M., Otter, M.E., Blok, H. & Deckers, P. (1998). 'Effecten van voor- en vroegschoolse stimuleringsprogramma's: een meta-analyse van evaluatiestudies 1985-1996'. In: Nederlands Tijdschrift voor Opvoeding, Vorming en Onderwijs, 14, pp 134-154. Leseman, P.P.M., Otter, M.E., Blok, H. & Deckers, P. (1999). 'Effecten van voorschoolse educatieve centrumprogramma's: Een aanvullende meta-analyse van studies 1985-1996'. In: Nederlands Tijdschrift voor Opvoeding, Vorming, en Onderwijs, 15, pp 28-37. Luit, J.E.H. van (2009). De ontwikkeling van tellen en getalbegrip bij kleuters. Projectbureau Kwaliteit. Gedownload van http://www.rekenpilots.nl/attachments/1999402/De_ontwikkeling_van_ tellen_en_getalbegrip_bij_kleuters_prof_dr_J.E,H._van_Luit_(100709))[1].pdf Luit, J.E.H. van, Rijt B.A.M. van de (2009). Utrechtse Getalbegrip Toets-Revised. Doetinchem: Graviant. Mutsaers, K. & Baat, M. de (2011). 'Wat werkt bij onderwijsachterstanden'. In: Themadossier onderwijsachterstanden. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Nap-Kolhoff, E., Schilt-Mol, T. van, Simons, M., Sontag, L., Steensel, R. van & Vallen, T. (2008). VVE onder de loep. Een studie naar de uitvoering en effectiviteit van voor- en vroegschoolse interventieprogramma's. IVA/Babylon Uitgever. Pennings, T. (2006). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving Taallijn. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload op 20/01/2009 van www.nji.nl/jeugdinterventies. Rijt, B.A.M. van de, & Luit, J.E.H. van (2009a). 'De Utrechtse Getalbegrip Toets-Revised; Het belang van vroegtijdige signalering'. In: Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 48, pp 255-270. Rijt, B.A.M. van de, & Luit, J.E.H. van (2009b). 'Toets(en) van getalbegrip in ontwikkeling.' In: Dewereld van het Jonge Kind, 36,8, pp 40-43. Schaerlaekens, A.M., Kohnstamm, D. & Lejaegere, M. (1999). Streeflijst woordenschat voor zesjarigen. Lisse: Swets en Zeitlinger. Schonewille, B., Kloprogge, J. & Leij, A. van der (2000). Kaleidoscoop en Piramide, samenvattend evaluatierapport. Utrecht: Sardes. Slavin, R.E. Madden, N.A. & Karweit, N.L. (1994). 'Success for all; a comprehensive approach to prevention and early intervention'. In: R.E. Slavin, N.L. Karweit en B.A. Wasik (eds.)., Preventing early school failure; research, policy and practices. Boston, Massachusetts: Allyn and Bacon. Stoep, J. & Elsäcker, W. van (2005). Peuters interactief met taal. De Taallijn VVE: Taalstimule ring voor jonge kinderen. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands. Stolwijk, D. (2005). Effectiviteit van Bas. Onderzoek naar de effectiviteit van de woordenschatdidactiek in onderwijsmethode Bas na aanpassing aan de Taallijn VVE. Doctoraalscriptie Onderwijskunde. Nijmegen: Radboud Universiteit. Tesser, P. (2003). Schoolloopbanen van leerlingen uit achterstandsgroepen. In W. Meijnen (red.), Onderwijsachterstanden in basisscholen. Antwerpen-Apeldoorn: Garant. Treffers, A., Heuvel-Panhuizen, M. van den, Buys, K., (1999). Jonge kinderen leren rekenen.
Tussendoelen Annex Leeerlijnen. Groningen: Wolters-Noordhoff. Vegt, A.L. van der & Schonewille, B. (2008). Voorzieningen voor kinderen van 0 tot 4 jaar. Stand van zaken en actuele ontwikkelingen. Utrecht: Sardes.Zonneveld, E. (2005). Ontwikkelingsgericht onderwijs. Utrecht: APS.
Deze informatie is op 17 juni 2016 gedownload van www.nji.nl.
Samenwerking erkenningstraject Het erkenningstraject wordt in samenwerking uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut (NJi), het RIVM Centrum Gezond Leven (CGL), het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ), het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) en MOVISIE. Door samen te werken aan het beoordelen van interventies volgens eenduidige criteria streven wij naar kwaliteitsverbetering in de betrokken werkvelden.