De geschiedenis van het Natuurhistorisch Museum Rotterdam deel 10 Naar de Kastanjesingel J.G.B. NIEUWENHUIS*
Straatgras
13 - [2]- 2001
Toen Van Reesema in juli 1957 vertrok als voorzitter van onze vereniging, nam mijn vader E. J. Nieuwenhuis diens functie tijdelijk waar. In de ledenvergadering van 1958 werd hij definitief tot voorzitter benoemd. Aangezien hij daarvoor de functie van secretarispenningmeester bekleedde, moest hierin ook worden voorzien. Tot secretaris werd benoemd dr A.C.V. van Bemmel, adjunct-directeur van Diergaarde Blijdorp en tot penningmeester F.C.J. Fischer. J.P. van Lith werd tot erelid benoemd wegens zijn jarenlange zorg en bewerking van de collectie Hymenoptera. In de eerste plaats moest het bestuur uitzien naar een nieuw gebouw voor het museum, want reeds in 1955 was het duidelijk geworden dat de burgemeester graag de beschikking wilde krijgen over het tegenover Museum Boijmans gelegen pand, waarin het Natuurhistorisch Museum gevestigd was. Deze kwestie was mede de oorzaak van het samengaan van het museum met de Diergaarde.
22
Vaarwel Mathenesserlaan Ik herinner mij nog goed dat mijn vader met notaris Lambert een aantal panden in Rotterdam ging bezichtigen voor dat doel. De meesten waren echter niet geschikt omdat zij het gewicht van de verzamelingen niet konden dragen. Dat was ook het geval met het door de gemeente aangeboden voormalige raadhuis van Hillegersberg. Op 27 november 1958 schreef de burgemeester aan de directeur van Diergaarde Blijdorp ir. F.A. Appelman, dat het gebouw aan de Mathenesserlaan op korte termijn moest worden ontruimd,
aangezien dit pand nodig was voor het Museum Boijmans in verband met de opstelling van de verworven collectie Van Beuningen. Burgemeester en wethouders wezen in dit verband op het gloednieuwe bijkantoor van de Spaarbank Rotterdam aan de Kastanjesingel 107 te Schiebroek, waarvan de parterre en het souterrain, dat oorspronkelijk bedoeld was voor een openbare bibliotheek en leeszaal, voor dit doel zeer geschikt was. De huurprijs van f 9000,- per jaar alsmede de kosten voor verhuizing en inrichting zouden door de gemeente worden gedragen. Het verenigingsbestuur ging hiermede akkoord en toen kon met de verhuizing worden begonnen. Bij besluit van burgemeester en wethouders van 5 mei 1959 en bij raadsbesluit van 14 mei daaraanvolgende werd een en ander geregeld. Tevens werd hierin besloten dat de vereniging het legaat Hoffmann aan de gemeente zou teruggeven en ook dat, wanneer op het terrein van de Diergaarde een aquariumgebouw werd opgericht, de gemeente de nodige financiële medewerking zou verlenen voor de bouw van een vervangende museumruimte daarboven, die naar oordeel van burgemeester en wethou-
E.J. NIEUWENHUIS (VADER VAN DE AUTEUR VAN DEZE SERIE), VOORZITTER VAN DE
VERENIGING VAN 1958 TOT
1962.
[FOTO: COLLECTIE GEMEENTEARCHIEF ROTTERDAM]
ders gelijkwaardig geacht kon worden aan de ruimte die de vereniging prijs gaf. B & W tekende hierbij aan dat ook op andere, door het college goed te keuren, wijze op het terrein van de Diergaarde een oplossing zou kunnen worden gevonden.
* [J.G.B. Nieuwenhuis is oud-collectiebeheerder, en nog steeds archivaris van de Vereniging Natuurmuseum Rotterdam]
HET PAND KASTANJESINGEL 107 (HOEK PEPPELWEG) TE ROTTERDAMSCHIEBROEK, JULI 2001, WAAR HET MUSEUM IN
1960 WERD GEHUISVEST. [FOTO: KEES MOELIKER]
A.W. Janssen aangesteld De wetenschappelijke verzameling werd ondergebracht in het souterrain en ook werd een aparte bibliotheekzaal ingericht. Grote medewerking werd verkregen van de Stichting Schiebroekse Gemeenschap. Met ingang van 1 februari werd A.W. Janssen aangesteld tot laborant en onder meer belast met de zorg voor de mollusken-collecties.
Hoewel de burgemeester indertijd teruggave van het gebouw aan de Mathenesserlaan vroeg voor de collectie Van Beuningen is deze verzameling nimmer in het pand ondergebracht. Al spoedig kwam de aap uit de mouw: museum Boijmans wilde uitbreiden naar de Westersingel en daartoe trachtte de gemeente aldaar panden te verwerven. In mei 1962 besloot de gemeenteraad het pand Mathenesserlaan 7 te ruilen met het pand Westersingel 87, waarin zich de praktijk van een groep tandartsen bevond. Het oude museumgebouw werd verbouwd en wit gepleisterd en doet tot op heden nog steeds dienst als tandartsenpraktijk. Hoe de Diergaarde dacht over de verplaatsing van het museum, kwam tot uiting in een vertrouwelijk rapport van ir F.A. Appelman aan bestuur en directie van de Stichting Koninklijke Rotterdamse Diergaarde van 14 december 1960 (een letterlijk citaat):
LINKS:
AFFICHE VAN DE LAATSTE TENTOONSTELLING IN HET PAND
MATHENESSERLAAN 7. [COLLECTIE GEMEENTEARCHIEF ROTTERDAM]
RECHTS:
RAADSBESLUIT VAN 14 MEI
1959 INZAKE DE
HUISVESTING VAN HET MUSEUM EN DE TERUGGAVE VAN HET LEGAAT
HOFFMANN. [COLLECTIE GEMEENTEARCHIEF ROTTERDAM] 13 - [2]- 2001
Bij de verhuizing kreeg men vakkundige hulp van het personeel van Museum Boijmans-van Beuningen en in 1960 was de verhuizing voltooid. Op 6 januari werd het nieuwe museumgebouw in Schiebroek officieel door wethouder Van der Vlerk geopend met een tentoonstelling over aardolie, getiteld 'Van Put tot Pomp' en samengesteld door de Bataafsche Petroleum Maatschappij en de Vereniging voor Nederlands Fabrikaat.
Straatgras
Schelpententoonstelling De laatste tentoonstelling die in het oude gebouw aan de Mathenesserlaan werd gehouden, was een schelpententoonstelling die georganiseerd was door de leden van de Werkgroep Rotterdam van de Nederlandse Malacologische Vereniging ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van die vereniging. De tentoonstelling trok ruim 1500 bezoekers, mede als gevolg van de ruimte aandacht die werd besteed in 'Blijdorp-Geluiden' van de Stichting Koninklijke Rotterdamse Diergaarde (7e jaargang- juli/ augustus 1959, nr. 7/8, p 2-6). Inmiddels was de tijd aangebroken om afscheid te nemen van de huisbewaarder J.A. van Campenhout, die in het pand mocht blijven wonen omdat hij in dienst van Museum Boijmans was overgegaan. Hij kreeg als afscheidsgeschenk van het verenigingsbestuur een (levende? [red.]) grijze roodstaartpapegaai.
23
EEN SCHOOLKLAS BEZOEKT HET
NATUURHISTORISCH MUSEUM, 5 APRIL 1967. [FOTO: ARCHIEF NATUURMUSEUM
Straatgras
13 - [2]- 2001
ROTTERDAM]
24
'Het invoegen van het Natuurhistorisch Museum als een gewone afdeling van de Diergaarde heeft heel wat voeten in de aarde gehad en ter zake moge hier dan ook verwezen worden naar de betreffende bundel. Waar deze zaak echter voor de Diergaarde zeer bepaalde, helaas niet uitsluitend voordelige, consequenties heeft medegebracht moge toch met een enkel woord worden vastgelegd waarom deze annexatie heeft plaats gehad. In het jaar 1955 werd het duidelijk dat de Burgemeester gaarne de beschikking wilde verkrijgen over het tegenover Museum Boijmans gelegen pand waarin het Natuurhistorisch Museum gevestigd was. Terzelfder tijd was men van plan in de Diergaarde een Aquarium te bouwen, terwijl men niet goed wist welke bestemming het best aan het in de grote vijver gelegen platvorm gegeven zou kunnen worden. Verwacht werd dat de Gemeente er heel wat voor over zou hebben om het huis waarin het museum gehuisvest was weer ter beschikking te krijgen en dat zich hierdoor perspectieven voor de Diergaarde openden
te meer omdat het Bestuur der Vereniging Nat. Hist. Museum ook gaarne van gebouw wilde veranderen. Het onderhavige gebouw (Mathenesserlaan 7) behoorde, met effectenbezit, tot het 'legaat Hoffmann' en was in bruikleen gegeven aan de Vereniging Natuurhistorisch Museum. De procedure verliep als volgt: (a) Die bruikleen werd beëindigd; in ruil daarvoor werd een financiële toezegging verkregen, vermeerderd met een jaarlijkse subsidie van f 9000,- voor de huur van het pand Kastanjesingel 107 en de verhuiskosten van het oude naar het nieuwe pand (ongeveer een bedrag van f 10.000,-). (b) De financiële toezegging luidt als volgt: Raadsbesluit 1959, nr. 128, dd.14 mei 1959. Punt III: In beginsel toe te zeggen dat, wanneer op het terrein van de Diergaarde Blijdorp een aquariumgebouw wordt opgericht, de Gemeente de nodige financiële medewerking zal verlenen voor de bouw daarboven van een vervangende museumruimte, welke naar het oordeel van burgemeester en wethouders evenwaardig geacht kan worden aan de ruim-
te, welke de sub I genoemde vereniging prijs geeft, met dien verstande dat ook op andere door dat college goed te keuren wijze op het terrein van de Diergaarde een oplossing zal kunnen worden gevonden. De consequenties voor de Diergaarde zijn de volgende: (a)Tevoren droeg de Gemeente bij in de vorm van een subsidie in de onderhoudskosten van het gebouw Mathenesserlaan. Niet in de exploitatiekosten! Die werden door subsidies o.a.van Volkskracht bestreden. (b)Thans draagt de Diergaarde de exploitatiekosten. De baten zijn gering, omvatten de contributies van de leden van de vereniging en de entrees Kastanjesingel, verminderd met f 50,- voor bureaukosten van de Vereniging. De verplichtingen van de Diergaarde t.o.v. de vereniging zijn contractueel omschreven, het bestuur van de vereniging heeft toezicht op de nalevering. Een en ander brengt een extra nadelig saldo mede, dat na aflossing van de lening Dioramagebouw, globaal f 25.000,per jaar zal blijven bedragen. Tenslotte moge nog opgemerkt worden dat het Natuurhistorisch
DR PH. DE JONGH, VOORZITTER VAN DE
VERENIGING VAN 1962-1968. [FOTO: COLLECTIE GEMEENTEARCHIEF ROTTERDAM]
band met het overstromingsgevaar bij overvloedige regenval werden de vlindercollecties van de kelder naar het souterrain overgebracht Een verzameling Nederlandse en tropische kevers werd door mij ten geschenke gegeven. Geen aquarium/ museum In 1963 trad mr G.H. Lambert uit het bestuur en werd opgevolgd door zijn zoon mr H. Lambert. In dit jaar vond de aankoop plaats
DE MAMMOETSCHEDEL DIE IN
1962 WERD VER-
WORVEN, IS NOG STEEDS EEN TOPSTUK VAN HET MUSEUM.
[FOTO: KEES MOELIKER]
13 - [2]- 2001
Aanwinsten stromen binnen Het volgend jaar werd een statutenwijziging doorgevoerd, waarbij de begunstigers kwamen te vervallen. Om de achterstand bij de insectenverzamelingen weg te werken kon men, door bemiddeling van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden, gebruik maken van de diensten van een tijdelijke preparateur, de heer D. Habermehl. Ook dit jaar stroomden de aanwinsten binnen. Door aankoop werd de verzameling Cardinaal uit Winterswijk verkregen bestaande uit vlinders uit het Indo-Australische gebied met name uit Singkep en Billiton. Hiervoor moesten 150 extra laden worden aangeschaft, welke kosten uit subsidies werden bestreden. Van A. Slabber te Vlaardingen werd een uitgebreide collectie fossiele en recente schelpen uit Nederland aangekocht. Voorts ontving men van W. van Waning alhier een stoottand van een mammoet met een lengte van 240cm, opgebaggerd uit de Maas bij Kerkdriel. Ook werd begonnen met de aanleg van een verzameling vissen op alcohol. In 1962 bleek dat het bezoek aan het museum sterk terugliep door de excentrische ligging en de beperkte expositieruimte. In hetzelfde jaar trad mijn vader af als
voorzitter, want zo zei hij: 'Na je zeventigste moet je geen bestuursfuncties meer vervullen, want dan kun je niet meer helder denken'. Tot zijn opvolger werd benoemd dr Ph. de Jongh, microbioloog en directeur van de Verenigde Nederlandse Brouwerijen d’Oranjeboom N.V. Van het Nederlands Lyceum te Den Haag werd een fraaie schedel van een mammoet ontvangen, die was opgezogen uit een uiterwaard van de Maas bij Empel door een zandzuiger van de N.V. Van Haaften te Den Haag. Ook de verzamelingen van tropische vlinders en fossiele schelpen uit het Tertiair breidden zich steeds meer uit. Door de Deltadienst van Rijkswaterstaat werd begonnen met een programma van 16 grondboringen tot op het Oligoceen bij Dreischor en Ouwerkerk op Schouwen. Het boormateriaal werd ter bewerking aan het museum afgestaan. In ver-
Straatgras
Museum een wetenschappelijk instituut is met een voor die taak volmaakt onvoldoende bezetting. Het wordt thans op gang en in stand gehouden, meer kan men onder de huidige omstandigheden niet verwachten, noch verlangen. Herziening van de status van het Museum is t.z.t .onvermijdelijk!' Tot zover het rapport, waaruit bleek dat de Diergaarde uiteindelijk niet erg gelukkig was met deze oplossing. Maar hoe het ook zij, het contract was getekend en er viel dus niets meer te veranderen. Als aanwinsten over 1960 werden vermeld: door ruiling kon van dr Böhmers te Groningen een Pleurotomaria hirasei (een schelp) worden verkregen. Voorts werd veel materiaal aan fossiele botten en schelpen ontvangen en ook krijgt men van M. Gerrits te Eesveen een zeldzame perniö graniet.
25
van een collectie Nederlandse vlinders van de familie Pijpers te Swalmen. De preparateur D. Habermehl moest wegens gezondheidsredenen zijn werk beëindigen. Op 31 december 1963 telde de vereniging 129 leden. Het volgend jaar bleek dat er van de plannen om te komen van een gecombineerd aquarium/museum nog steeds niets was gekomen. Hoewel er regelmatig met het bestuur, de directie en de architect van de Diergaarde werd gesproken, stuitte de totstandkoming op allerlei bezwaren van zowel planologische als financiële aard. Zo wilde de gemeente geen toegang aan de straatzijde, niet aan de Van Aerssenlaan, noch aan de Stadhoudersweg. Ook was er een wethouder die zich categorisch verzette tegen een gebouw aan de rand van het Vroesenpark. In verband met deze problemen stuurden de besturen van de Diergaarde en de museumvereniging een brief aan wethouder Langerak om het raadsbesluit van 14 mei 1959 ten uitvoer te brengen. Inmiddels had Landsman de pensioengerechtigde leeftijd bereikt doch men verzocht hem nog enige tijd aan te blijven, waarin hij toestemde. Janssen stelde een uitgebreid rapport samen over de molluskenverzamelingen in het museum. Zijn conclusie luidde, dat er zeker twee mensen met een volledige dagtaak nodig zouden zijn om de collecties te bewerken en in stand te houden.
Van P.J. de Vree ontving men een verzameling hommels uit het Palearctische gebied. In 1965 werd J.A. Nooteboom tot erelid benoemd wegens zijn vele verdiensten voor de vereniging, in het bijzonder door zijn vele contacten bij het onderwijs. Wederom werd veel materiaal uit het Mioceen ontvangen uit Antwerpen voornamelijk uit de E 3 tunnel en de Ploegstraat. Ongerustheid Het volgende jaar ontstond er ernstige ongerustheid bij het museumbestuur omdat er sinds 1959 nog geen schot was gekomen in de plannen voor een nieuw museumgebouw. De gezamenlijke besturen van de Diergaarde en het museum besloten tijdens een lunchvergadering op 2 juli 1966 te streven naar de totstandkoming van een gebouw voor aquarium en museum. Alle activiteiten werden overgelaten aan de Diergaarde, terwijl het museumbestuur nog enige documentatie zou leveren. Voorlopig werd gedacht aan een gebouw op het parkeerterrein met een open parkeerruimte op de begane grond. Dit standpunt werd besproken met ir. Fokkinga van de gemeente die de mogelijkheden echter zeer gering achtte. Om te kunnen besluiten over de bouw van een aquarium/museum diende het bestuur te weten: (1) of er een plaats beschikbaar was, (2) of er een financiering hiervan te vinden was en welk aandeel daarin kon
komen uit een definitief of provisorisch - dolfinarium, (3) of de gemeente de bouw van het museum wilde financieren. Een antwoord van de gemeente bleef echter uit. Overigens moest bedacht worden, dat er nog vele jaren lang van de gemeente geen geld te verwachten zou zijn voor plannen als dit. Belangrijke aanwinsten In 1966 bedroeg het aantal bezoeken aan het museum 1056. Van Karel Schot te Rotterdam werd een exemplaar ontvangen van de Kuhls pijlstormvogel (Calonectris diomedea). Ook ontving men voor de molluskenverzameling een zeer zeldzame fossiele Clavagella uit Antwerpen. In 1968 kreeg het museum een grote pijlstormvogel (Puffinus gravis), die was aangetroffen in de tuin van het verpleeghuis 'De Heul' aan de Schiekade. Een andere bijzondere aanwinst was een grijze junco (Junco hyemalis), een uit Amerika afkomstige zangvogel, die zes jaar eerder tijdens een sneeuwstorm werd gevangen door de heer Van der Werven. De vogel dier leefde nog zes jaar in een volière. Met steun van het Hulpfonds werd een ontsluiting gegraven in het Mioceen van Miste, dat een rijke oogst opleverde. Door het Ministerie erkend Secretaris en Diergaarde-directeur Van Bemmel stelde een memorandum op over de afdeling Natuurhistorisch Museum in het
LINKS:
KUHLS PIJSTORMVOGEL (CALONECTRIS DIOMEDEA, NMR 0037), 29 NOVEMBER
1966 BIJ MAASSLUIS UIT DE
NIEUWE
WATERWEG GEVIST, DAAGS DAARNA OVERLEDEN IN DE
VOGELKLAS
KAREL SCHOT. RECHTS:
GROTE PIJLSTORMVOGEL 13 - [2]- 2001
(PUFFINUS GRAVIS, NMR 0038), 6 OKTOBER 1968 VERZWAKT GEVONDEN IN EEN TUIN AAN DE
Straatgras
SCHIEKADE TE
26
ROTTERDAM, 13 OKTOBER OVERLEDEN IN
BLIJDORP ZOO. [FOTO’S: ROB 'T HART]
MACHTIGING TOT HET AANBRENGEN VAN HET
'KENTEKEN BESCHERMING CULTURELE GOEDEREN',
1968. HET BLAUW-
WITTE SCHILDJE SIERDE DE GEVEL VAN HET MUSEUM AAN DE
KASTANJESINGEL. [COLLECTIE GEMEENTEARCHIEF
Jongh, een ernstige slag voor de museumvereniging. Van de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk ontving het museum de machtiging om het kenteken (een blauw-wit schildje) betreffende de bescherming van culturele goederen op het pand Kastanjesingel 107 te mogen aanbrengen. Ondanks vele gesprekken met de gemeente was er nog steeds
geen oplossing gevonden voor een permanent gebouw. Hetgeen de samensteller van het jaarverslag deed denken aan een spreuk van Willem de Zwijger: 'Men behoeft slechts te hopen om te ondernemen en slechts vol te houden om te slagen'. Weinig konden wij bevroeden, dat het nog twintig jaar zou duren voor er sprake was van een permanente vestiging. [] (wordt vervolgd)
Straatgras
aquariumplan, waaronder een programma van eisen. Het museumbestuur had ter wille van de collectie een wetenschappelijk conservator in gedachten en onder hem zou een pedagoog (de persoon is belangrijker dat het niveau van zijn/haar opleiding!) het onderwijs en de tentoonstellingen moeten gaan verzorgen. Op 2 juni 1968 overleed plotseling onze voorzitter dr Ph. de
13 - [2]- 2001
ROTTERDAM]
27