V 31
Samenvatting Hoe kan de herstructurering van de Rotterdamse naoorlogse wijken worden gekoppeld aan sociale, fysieke en economische maatregelen voor de hele stad en de Rotterdamse regiogemeenten? Met deze vraag voor ogen lieten KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing, Ontwerpatelier Zuidvleugel, Stimuleringsfonds voor Architectuur en Kenniskring TransUrban van de Hogeschool Rotterdam een quick-scan uitvoeren naar de samenhang tussen de diverse beleidsen plandocumenten van wijken, stad Rotterdam en regiogemeenten voor de periode 2005-2010. Doel was te onderzoeken hoe deze plannen zich verhouden tot de huidige uitvoeringspraktijk en wat de onderlinge samenhang is. De resultaten stemmen niet positief. De opgetelde plannen leiden niet tot wezenlijke veranderingen in de samenstelling van de woningvoorraad in de naoorlogse wijken, toch een belangrijke ambitie van de stedelijke vernieuwing. Ook wordt er veel meer verdicht dan verdund in de herstructurering. Dat terwijl er in de regio behoefte is aan suburbane woonmilieus én het vele groen een belangrijke kwaliteit van de naoorlogse wijken is. De naoorlogse wijken spelen geen enkele rol in het Rotterdamse voornemen om door middel van aantrekkelijke woonmilieus hoger opgeleiden, en dus werkgelegenheid, aan te trekken. Belangrijkste euvel is echter: Rotterdam kiest te weinig, de aanpak is weinig samenhangend en veel te uniform om recht te doen aan de diversiteit van de naoorlogse wijken. Daardoor blijven vooral in de naoorlogse wijken veel kansen liggen. Hoe moeten deze constateringen worden beoordeeld? Drie wetenschappers gaven een reactie. Demograaf Pieter Hooimeijer en economisch geograaf Pieter Tordoir wezen vooral op de grote verwaarlozing van de middenklasse1 in de Rotterdamse plannen, de ruggengraat van iedere zichzelf ontwikkelende economie. Voor de middenklasse wordt niet gebouwd, en in het economisch beleid en het onderwijs wordt nauwelijks aandacht besteed aan hoe de middenklasse in de naoorlogse wijken meer perspectief kan worden geboden. Ook stellen beiden voor gerichter te verdichten in Rotterdam Noord en Oost, en te verdunnen in Zuid-West. Stedenbouwkundige Han Meyer wees vooral op de noodzaak om in de aanpak van de naoorlogse wijken veel preciezer en gedifferentieerder te werk te gaan. Het komt er op aan de essentie van wijken te pakken, en op basis daarvan te kiezen voor verdunnen of juist verdichten, aanpak van de collectieve ruimte en/of stimuleren van kleinschalige bedrijvigheid. Daarover bestond echter geen unanieme mening tijdens het debat. Anderen pleitten juist niet voor regie, maar voor het ontstaan van vitale coalities op regionale én lokale schaal, tussen bedrijven, corporaties, ontwikkelaars, burgers, overheden, maar ook bijvoorbeeld kerkbesturen en sportverenigingen. Met die coalities kan een begin worden gemaakt met het beter benutten van de kansen in de naoorlogse wijken. Er is een meer samenhangende aanpak nodig, de vraag is wie de regie hierover moet voeren. Wie bewaakt dan vervolgens de kwaliteit?
Debat De naoorlogse stad in regionaal perspectief 3 april 2006
KEI KEI kennis kennis-centrum centrumstede stedelijke lijke vernieuwing vernieuwing
Kenniskring TransUrban
Groot verschil tussen ambities en realiteit in regio Rotterdam
3 3 4 5 8 9 11 11 13 15 16 17 18 19
De relatie tussen de plannen en ingrepen op het niveau van de stadsregio Rotterdam en de herstructurering van de naoorlogse wijken in dit gebied, is gering. Naoorlogse wijken komen als categorie vrijwel niet voor in de regionale plannen, aan de potenties van deze wijken wordt geen aandacht besteed. Ze dragen daardoor nauwelijks bij aan het realiseren van de doelstellingen van de vernieuwing van de stad en regio. Dit werd geconstateerd tijdens een debat dat KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing, Stimuleringsfonds voor Architectuur, Ontwerpatelier Zuidvleugel en Kenniskring TransUrban van de Hogeschool Rotterdam op 3 april hielden over ‘De naoorlogse stad in regionaal perspectief’. Belangrijke aandachtsgroep bij dit vraagstuk zijn de middengroepen, waarbij wel zorgvuldig moet worden vastgesteld wie dit zijn. Hierover lijken nogal wat verschillende beelden te bestaan.’
Dit verslag is een uitgave van KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing en is geschreven door John Cüsters, Cüsters Teksten, Maastricht. KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing Kruisplein 25 r Rotterdam Postbus 897 3000 AW Rotterdam
2
T 010 282 51 55 F 010 413 02 51
[email protected] www.kei-centrum.nl
V30: KEI-atelier Afzetproblemen V29: KEI-vrjrsparty V28: KEI-atelier Voorzieningenclusters of -netwerken? V27: KEI-atelier (Stads)economie V26: KEI-stadslab Kleurenbuurt (Zaanstad) Voor eerder verschenen uitgaven in de V-reeks zie www.kei-centrum.nl/v-reeks Copyright 2006 KEI
KEI V31
Recente verslagen:
Introductie ‘Wij merken dat de wereld van de stedelijke vernieuwing een wereld is vol goede bedoelingen, maar ik proef tegelijkertijd bij professionals een grote onzekerheid over de vraag of het ambitieniveau wel hoog genoeg is, en of de gekozen maatregelen van de laatste vijftien jaar wel de goede zijn, zeker op de lange termijn.’ Aldus opende KEI-directeur Esther Agricola het debat over ‘De naoorlogse stad in regionaal perspectief’. Agricola schetste de aanleiding waarom KEI, het Stimuleringsfonds voor Architectuur, Ontwerpatelier Zuidvleugel en de Kenniskring TransUrban het initiatief namen tot dit debat. De vier organisaties maken zich zorgen over de stand van zaken in de stedelijke vernieuwing. Agricola legde uit waarom: – Er wordt in de stedelijke vernieuwing vooral gestuurd op kwantiteit in plaats van kwaliteit. De aanpak is sterk financieel gedreven en zeer conjunctuurgevoelig. – De nadruk ligt nog steeds op projecten in plaats van op een samenhangende gebiedsontwikkeling. De wijken en hun projecten zijn op zichzelf gericht, geïsoleerd en naar binnen gekeerd. Andersom lijken de naoorlogse wijken door de stad en de regio voortdurend te worden overgeslagen, als een soort blinde vlek, alsof herstructurering iets totaal anders is dan stedelijke ontwikkeling, alsof het uitsluitend het domein is van volkshuisvesters. – De stedelijke vernieuwing is sterk outputgericht. Het gaat over resultaten, en nauwelijks over de effecten van maatregelen.
3
Groot verschil tussen ambities en realiteit in regio Rotterdam Introductie Quick-scan Resultaten Op het randje Verschillende strategieën Middenrif Recepten Overgang stad-groen Gevoel van urgentie Coalities Wijkeconomie Slot: naar een nieuwe strategie? Organisatie debat
Debat De naoorlogse stad in regionaal perspectief
Inhoudsopgave
– –
–
vol ook, deze studies laten ons inziens nog een paar zaken liggen: ten eerste de verbreding van de herstructurering naar de Rotterdamse regiogemeenten, ten tweede de relatie tussen de herstructurering in de verschillende wijken en tussen deze wijken en de economie, demografie en grote regionale projecten. Juist op deze punten willen wij verder gaan dan de bestaande initiatieven.’
Resultaten De resultaten van de quick-scan zijn vastgelegd in een werkdocument, gemaakt door Kenniskring TransUrban, Willemijn Lofvers, Nynke Jutten, onderzoeker Ivan Nio en Paul Gerretsen van Ontwerpatelier Zuidvleugel. In dit document is de informatie in twintig kaarten gevisualiseerd. Agricola deed een aantal constateringen, ‘zonder kwaliteitsoordeel, want wij willen eerst de weerbarstige praktijk gewoon laten zien.’
kwaliteiten en zittende bewoners die iets willen. Het lijkt alsof via de stedelijke vernieuwing alle wereldproblemen moeten worden opgelost. Om rechtvaardig te blijven, durft men geen keuzes te maken. De stedelijke vernieuwing wordt te veel gepolitiseerd, getuige de discussies over spreiding en segregatie.
Deze vragen zijn relevant op meerdere plekken in Nederland, vervolgde Agricola, maar Rotterdam is als eerste case onderzocht. Deels om praktische redenen: de Kenniskring TransUrban doet al een paar jaar onderzoek naar de Rotterdamse wijken. Deels echter ook om inhoudelijke redenen. Rotterdam is een van de meest weerbarstige gebieden van Nederland, en heeft al een aantal stappen in de goede richting gezet, zoals de manifestatie Zon op Zuid en de Profilering Zuidelijke Tuinsteden. ‘Hoe goed en waarde-
KEI V31
Volgens de initiatiefnemers van het debat worden de potenties van de naoorlogse wijken dus nog te weinig aangeboord, terwijl iedereen over elkaar heen buitelt om te roepen dat de aanpak van deze wijken urgent is en anders moet. ‘Hoe kan het dan zijn dat ambitie en realiteit zo mijlenver uit elkaar liggen?’, vroeg Agricola. Om deze vraag te beantwoorden, lieten de vier organisaties een quickscan uitvoeren naar de plannen, maatregelen en beleidsvoornemens in de stadsregio Rotterdam voor de periode 2005-2010. ‘Geen wetenschappelijk onderzoek’, aldus de KEI-directeur, ‘maar een grofmazige studie waarbij met grote stappen door de bergen materiaal de ambities op wijk-, stadsen regionaal niveau zijn geïnventariseerd. Met als belangrijkste vragen: versterken ze elkaar, spreken ze elkaar tegen, vallen er gaten en is er sprake van samenhang tussen de pijlers en schaalniveaus?’
4
Quick-scan
a –
–
–
b –
Samenhang tussen de naoorlogse wijken De naoorlogse wijken in Rotterdam vormen geen duidelijke schil rond het centrum, maar een serie fragmenten die niet met elkaar verbonden zijn. Volgens de klassieke redenering moeten naoorlogse wijken vooral rekening houden met het stadscentrum. In de praktijk komt de huidige dynamiek vooral vanuit de randen aan de buitenkant. De aangrijpingspunten voor vernieuwing zouden dus wel eens steeds meer vanuit de regio kunnen komen in plaats van uit het centrum. Moeten de naoorlogse wijken zich omdraaien? De naoorlogse wijken zijn heel verschillend en vertonen geen eenduidig beeld. Opvallend genoeg wordt op deze unieke wijken een vrij generiek beleid gevoerd. Woningbouwopgave De transformatie in de naoorlogse wijken moet zich volgens alle documenten richten op het doorbreken van de eenzijdigheid van de woningvoorraad in type en prijscategorie. De ambitie is enorm: 25.000 nieuwe woningen in de periode 2005-2010, waarvan 36% in de naoorlogse wijken. De analyse van de werkelijke plannen laat zien dat de sloopnieuwbouwoperatie niet tot wezenlijke veranderingen leidt. Het aandeel sociale huur is nog steeds heel hoog, het aandeel eengezinswoningen laag (28% van de nieuwbouw). Op de schaal van de wijk heeft de vernieuwing voor de woningdifferentiatie weinig gevolgen.
5
–
Er is wel sprake van een (terechte) stapeling van ambities, maar er worden weinig goede keuzes gemaakt. De stedelijke vernieuwing lijdt dus aan ‘veel van hetzelfde’. In de stedelijke vernieuwing heeft alles met elkaar te maken, een integrale aanpak is daarom nodig. Op het niveau van plannen en beleid lukt dit redelijk, hoewel hier specifieke gebieden als de naoorlogse wijken niet uit de verf komen. In de praktijk is er echter nauwelijks sprake van een samenhangende aanpak, zowel inhoudelijk (sociaal, fysiek, economisch) als tussen de verschillende (geografische) schaalniveaus. Er wordt te weinig uitgegaan van potenties en kansen, van bestaande
Debat De naoorlogse stad in regionaal perspectief
–
Tweede perspectief in de transformatie is verdunning aan de zuidkant
e
van Rotterdam, en verstedelijking aan de noordkant. Verder moet een deel van de sociaal bereikbare voorraad ‘verkassen’ naar de randgemeenten. In de praktijk blijkt dat Lombardijen en Hoogvliet verdunnen en de dichtheden in Pendrecht en Zuidwijk gelijk blijven. De vraag is echter of met het verdunnen in de zuidelijke wijken ook nieuwe woonmilieus ontstaan die deze wijken in staat stellen de concurrentie met de randgemeenten aan te gaan. In hoeverre maskeert de wereld van de cijfers (verdunning) hier het niet daadwerkelijk bereiken van de gewenste resultaten (de creatie van aantrekkelijke woonmilieus)?
Er bestaat een concentratie van ondernemers en voorzieningen in het oude centrum. In de randgemeenten en naoorlogse wijken zijn ze veel minder aanwezig. Verder zijn er de massieve bedrijfsterreinen, vaak gekoppeld aan de haven. Agricola stelde dat op economisch gebied een aantal kwesties blijven liggen of niet goed gaan: – Rotterdam wil mensen met hoge inkomens naar de stad trekken, door het scheppen van een gunstig woonklimaat. Onduidelijk is hoe dit moet gebeuren. De naoorlogse wijken spelen hierin alvast geen enkele rol, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Maas, het Oude Noorden en Crooswijk. – De stad wil de haveneconomie transformeren in een kenniseconomie, maar hoe? – De Rotterdamse economie is kwetsbaar. Ze is afhankelijk van enkele
KEI V31
–
–
–
Economie
grote bedrijven. Het midden- en kleinbedrijf heeft een bescheiden omvang. Er is op korte termijn geen ontwikkelingsperspectief geschetst voor de laagopgeleide bevolking. Voor de naoorlogse wijken is dat belangrijk, omdat hier veel laagopgeleiden wonen. Zeker aan de oostflank van Rotterdam groeit het aantal ondernemers. Van de starters is 38% allochtoon. Deze ontwikkeling vindt vooral plaats in de randgemeenten. Waarom speelt dit perspectief geen rol in de naoorlogse wijken? Bij ontwikkelingen in de quartaire sector (bijvoorbeeld fusie van ziekenhuizen) wordt nauwelijks gekeken naar wat deze voor naoorlogse wijken kunnen betekenen.
Agricola concludeerde dat in de stadsregio Rotterdam geen relatie wordt gelegd tussen de grote demografische veranderingen, een nieuw economisch perspectief en de transformatie van naoorlogse wijken. ‘Kunnen sommige daarvan niet op zó’n manier op de schop, dat er betekenis wordt gegenereerd voor een nieuwe bevolking?’ f Grote regionale projecten Pas sinds 2003 bestaan er bestuurlijke documenten voor een nauwere samenhang van grote projecten op het niveau van de Zuidvleugel. Deze is inmiddels weggezakt op de ranglijst van sterke Europese regio’s. Desondanks wordt er in de praktijk niet wezenlijk van koers veranderd. Er ligt een sterke nadruk op de uitvoering van projecten, en minder op het aanbrengen
7
d Demografie In de Rotterdamse stadsregio liggen ingrijpende demografische ontwikkelingen in het verschiet. De stad zal verjongen, verarmen (toename van mensen met een lage opleiding, hoge werkloosheid), verdunnen (meer alleenstaanden) en verkleuren (groter aandeel allochtonen). Deze ontwikkelingen zijn niet (meer) geconcentreerd in de vooroorlogse wijken maar komen in alle typen wijken voor. Met name de verkleuring en verjonging van de naoorlogse wijken gaat de laatste jaren snel. In dat licht is de eenzijdige toepassing van de Rotterdamwet in alleen de vooroorlogse wijken dan ook vreemd. Het onderscheid tussen wijken zit dus niet langer in zaken als verkleuring, vergrijzing of verjonging (al blijken naoorlogse wijken wel minder kinderrijk te zijn dan vooroorlogse wijken en randgemeenten), maar in sociaaleconomische verschillen. Al deze zaken lijken in de plannen geen rol te spelen. Veel wijken veranderen in demografisch opzicht zonder dat daar in programma’s (voorzieningen, werkgelegenheid, verdunning of verdichting) iets aan wordt gekoppeld. De gewenste suburbanisering gaat niet gepaard met een sociaaleconomisch perspectief.
6
c Ruimtelijke samenhang Er vindt in de bestaande plannen nauwelijks sturing plaats op de ruimtelijke samenhang tussen wijken. De differentiatie beperkt zich tot het woning- en wijkniveau, maar leidt per saldo niet tot veranderingen op stedelijk niveau. Opvallend is ook dat de nieuwe woonmilieus die de regio smoel moeten geven niet in de naoorlogse wijken liggen maar aan de rivier en de randen van de stad.
Debat De naoorlogse stad in regionaal perspectief
–
van samenhang. Deze projecten zijn zeer divers van aard en verraden
nomen, maar niet in de naoorlogse wijken. De belangstelling voor het
een woud aan plannen (bijvoorbeeld voor grote groengebieden) waarvan de slaagkans discutabel is.
wonen in deze wijken was in 2002 kleiner dan in 1990. – De stadsregio heeft een fors bouwprogramma van 52.000 woningen in de periode 2005-2010, waarvan 25.000 in de stad. – In Rotterdam kan de woningmarkt heel snel ontspannen raken. ‘Dan zal op de minst gewilde plekken leegstand ontstaan’, voorspelde Hooimeijer. ‘En dan praat je over de naoorlogse wijken met de vele gestapelde bouw. Daar valt dus een grote sloopopgave te verwachten. De vooroorlogse wijken hebben nog wel potenties voor een nieuwe vraag. Renoveren heeft hier zeker perspectief. Je kunt er een kapitaalkrachtige jonge groep mee trekken. Die groep kun je in bijvoorbeeld Spangen veel makkelijker bedienen dan in Zuidwijk.’
Na deze observaties trok Agricola een duidelijke, en tevens harde slotconclusie. ‘Er ligt in de Rotterdamse stadsregio een geweld aan plannen op tafel. Het lijkt alsof alles hier kan en mag. Alles gebeurt tegelijk, er is veel diversiteit, maar de oplossingsrichtingen lijken vaak van hetzelfde laken een pak. De samenhang van de maatregelen is volgens haar, op enkele aansprekende uitzonderingen als het initiatief ‘Zon op Zuid’, gering. Het overheersende ruimtelijk beeld is dat van een soort fragmentatiebom. De agglomeratie ziet er op de kaarten fragmentarisch uit, alsof hier geen sprake is van vijftig jaar planningstraditie. Rotterdam is blijkbaar niet goed in het leggen van verbindingen tussen de verschillende onderdelen. Wie heeft hier eigenlijk de regie? Wie maakt de keuzes? Wie voelt zich verantwoordelijk? Wat voor stad is Rotterdam en wat wil Rotterdam voor stad zijn? Pas als je die vragen kunt beantwoorden, kun je praten over potenties en heb je aangrijpingspunten voor de transformatie van de stad. De plannen vertonen nu vooral veel diversiteit, en dat kan op den duur, door het ontbreken van echte keuzes, alleen maar nivellerend werken.’
De hoogleraar schetste ook een beeld van de Rotterdamse woningmarkt: – Door de economische recessie is de vraag naar huurwoningen toege-
KEI V31
Volgens Hooimeijer is het begrip ‘naoorlogse wijken’ in Rotterdam te grof en breed. Er zijn grote verschillen tussen de wijken uit de jaren vijftig, zestig en zeventig. Ook de percentages ver- of ontgrijzing lopen sterk uiteen. ‘Waar de vergrijzing hoog is, zie je een lage mutatiegraad en weinig dynamiek. Maar op Zuid zie je al ontgrijzing en een snelle bevolkingsopvolging. Hetzelfde gebeurt in de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam. Ook daar treedt verkleuring op en een instroom van mensen met lage inkomens. Vraag is of dat altijd een probleem is.’ Bij de plannen in de Rotterdamse regio kon Hooimeijer zich wel wat voorstellen. ‘Door de naoorlogse wijken aan de noordkant selectief te verstedelijken, kun je aansluiten op nieuwe vormen van werkgelegenheid. Een algemene verdichting zal in de toekomst echter ongetwijfeld tot afzetproblemen leiden, vooral met appartementen. Daarmee bouw je in tegen de wens van de consument. Verdichten helpt ook de laatste kwaliteiten van deze wijken om zeep.’ De wijken aan de zuidkant moeten concurreren met de Vinex-wijken, vervolgde de hoogleraar. ‘Daar moet je streven naar de creatie van een dorps karakter, met profilering van de groene en rustige kwaliteiten. De gestapelde bouw moet hier worden vervangen door iets wat aantrekkelijk is voor de middenklasse. Er zijn dus grote verschillen tussen de wijken, en daarom heb je verschillende strategieën nodig. Ook binnen de wijken zelf moet de aanpak variëren. Er kunnen grote verschillen bestaan op complexniveau, zowel qua bevolking als dichtheden. Het populairst zijn nog steeds de rustige woningen achter de winkelstraten. Daarop aansluitend kun je op microniveau differentiëren, met een hoge dichtheid van bijvoorbeeld
9
Drie coreferenten gaven een reactie op de presentatie van Agricola. De eerste was Pieter Hooimeijer, hoogleraar Demografie aan de Universiteit Utrecht. Hij ging in op de recente bevolkingsontwikkelingen in de stadsregio Rotterdam en de gevolgen daarvan voor de woningmarkt. Enkele constateringen: – De migratie naar Rotterdam is gedaald van 14.000 mensen in 2001 naar 9.000 in 2004. – De emigratie uit Rotterdam steeg in dezelfde periode van 7.000 naar 12.000 mensen. Er is dus sprake van een vertrekoverschot (in 2004) van 3.000 mensen. – Het aantal huishoudens liet vorig jaar een daling zien van 553.000 naar 552.300. ‘Dit hoeft nog niet te wijzen op een trend, het kan een momentopname zijn’, aldus Hooimeijer, ‘maar Rotterdam zit op het randje. Hier gaan op bevolkings- en woningmarktgebied een aantal zaken niet goed.’
8
Op het randje
Debat De naoorlogse stad in regionaal perspectief
Verschillende strategieën
75 woningen per hectare bij knooppunten en langs doorgaande wegen, en
Middenrif
een lage van 15 in de straten ertussen. Verder moet er veel meer aandacht worden besteed aan parkeeroplossingen. Die zijn voor bewoners enorm belangrijk.’
De tweede coreferent Pieter Tordoir, directeur Beleidsadvisering van de Kamer van Koophandel Amsterdam en hoogleraar aan de UvA, sloot zich aan bij het pleidooi van Hooimeijer voor de middenklasse. ‘In Nederland is het belang van de massa van de beroepsbevolking – de 75 tot 80% van de bevolking die tot de middenklasse behoort – vergeten. Dat is rampzalig. Iedere strategie om de naoorlogse wijken een nieuw economisch perspectief te bieden, moet zich op dit middenrif van de samenleving richten.’ Tordoir schetste een aantal economische trends in de Rotterdamse stadsregio: – Nog sterker dan in Amsterdam ontstaan in Rotterdam juist in de naoorlogse wijken grote sociaaleconomische problemen. In de vooroorlogse wijken gaat het vaak nog goed. – De opwaartse sociaaleconomische differentiatie vindt in de Rotterdamse regio vooral aan de noord- en oostkant plaats, en niet in het
KEI V31
–
zuiden en westen. Dit wordt veroorzaakt door de regionalisering van de economie en arbeidsmarkt. Alle economische activiteiten vertrekken naar de rand van de stad, net als de beroepsbevolking. ‘Die trek moet je accommoderen’, aldus Tordoir. De stadsregio Rotterdam heeft een relatief zwakke economische structuur. Daarbinnen nemen de naoorlogse wijken een perifere ligging in.
Tordoir ging ook in op het Rotterdamse regionaal-economische beleid. ‘Dat is vooral gericht op versterking van de top. Men streeft naar betere woon- en leefmilieus voor hooggeschoolden en daarvoor heeft Rotterdam ook best troeven in huis. Ik heb op zich niks tegen deze strategie, maar het is slechts de helft van het verhaal. Minstens zo belangrijk is het versterken van de bestaande middenklasse, de ruggengraat van elke zichzelf ontwikkelende economie. Er is hier in Rotterdam te weinig aandacht voor degelijk ondernemerschap en het aantrekken van goed geschoold personeel. Door de vergrijzing zal de beroepsbevolking verkleinen, waardoor op de arbeidsmarkt grote krapte zal ontstaan, met name op administratief-commercieel niveau. Veel bedrijven zullen als gevolg daarvan verdwijnen of vertrekken.’
Recepten Hoe kan de Rotterdamse regio deze problemen oplossen of voorkomen? Tordoir verstrekte enkele recepten: – Een drastische hervorming van het beroepsonderwijs. Het onderwijssysteem in Nederland is nu veel te centraal georganiseerd. De curriculi worden in Den Haag bepaald, ver weg van de praktijk. Het onderwijs
11
Aan Hooimeijer tot slot de vraag wat Rotterdam voor stad moet zijn. ‘Rotterdam moet ook een stad zijn voor mensen met een eenvoudige opleiding. De middenklasse is altijd de ruggengraat van de stad geweest, maar ze is door de tijden heen uit het oog verloren. De retoriek is nu sterk gericht op de hogere inkomensgroepen, terwijl die voor de stad maar ten dele interessant zijn. Voor de gebieden vlak buiten het centrum zou Rotterdam zich kunnen richten op de groep jonge mensen die het krijgen van kinderen nog even uitstellen. De vooroorlogse wijken bieden genoeg kansen om voor deze groep te worden getransformeerd in centrummilieus. Op Zuid lukt dat niet. Daar is een strategie gericht op jonge hoogopgeleiden zinloos.’
10
Hooimeijer stelde ook dat de oplossingsrichtingen zich moeten richten op het niveau van de regionale woningmarkt. ‘De bevolking is heel vlottend. Daarom moet er goed worden gekeken naar de relatie tussen de naoorlogse wijken en de randgemeenten. Tussen die twee speelt zich de concurrentie af, niet tussen de naoorlogse wijken en het centrum. Als door die concurrentie in de zuidelijke tuinsteden leegstand ontstaat, vind ik dat een goede ontwikkeling. De voorraad in bijvoorbeeld Pendrecht is niet de voorraad waar mensen op zitten te wachten. Ze wordt verhuurd bij gebrek aan beter. Leegstand helpt om dat zichtbaar te maken. Het maakt energie los en biedt kansen, juist in Rotterdam waar de weerstand bij bewoners tegen sloop niet groot is.’
Debat De naoorlogse stad in regionaal perspectief
Met gediffentieerde strategieën is het volgens Hooimeijer mogelijk de essentie van een locatie beet te pakken. ‘De naoorlogse wijken op Zuid hebben de combinatie van groen en een ligging dicht bij de stad. Als daarmee goede woonmilieus worden gemaakt, kan de al of niet allochtone middenklasse voor de stad worden gewonnen. Er is dus veel meer mogelijk dan we doen, maar voor wie? De aandacht gaat nu te veel uit naar rijk en arm, en veel te weinig naar de middenklasse. Mensen met een eenvoudige opleiding willen een betaalbaar koophuis in de stad, maar die zijn er nauwelijks.’
moet veel meer worden gebaseeerd op lokale coalities tussen de onder-
moeten de bestaande conservatieve belangen worden doorbroken. In Nederland is iedereen, met name de lokale politiek, nu te sterk NIMBYgeoriënteerd.’ Tordoir zei ook nog dat de middenklasse vooral gediend is met een goede autoinfrastructuur. ‘Een toename van de regionale bereikbaarheid door hoogwaardig openbaar vervoer is vooral interessant voor de hoogopgeleiden. Er bestaat een relatie tussen opleidingsniveau en pendelafstand: hoe hoger de opleiding, hoe groter de schaal waarop mensen werk zoeken. Zo zie je in Frankrijk mensen tussen Lille en Parijs pendelen. In Nederland gebeurt dat ook. Mensen kunnen in Rotterdam-Noord wonen en in de Zuidas werken. De naoorlogse wijken zijn hier echter niet mee gediend. Voor de middenklasse is juist de auto veel belangrijker.’
Overgang stad-groen De derde co-referent was Han Meyer, hoogleraar Stedenbouwkundig Ontwerp aan de TU Delft. Hij zei in de stedelijke vernieuwing hetzelfde proces van volwassenwording te bespeuren als in de stadsvernieuwing van enkele decennia geleden. ‘Het lijkt op het generatieconflict tussen ouder en kind. Eerst is het kind niet geïnteresseerd in de wereld van de ouders. Daarna gaat hij zich afzetten. Weer later ontstaat een loyalere houding en bij de begrafenis zegt het kind: goh, de ouders hebben het toch goed gedaan.’ In de stadsvernieuwing verliep het proces hetzelfde, aldus Meyer. ‘Het begon in de jaren zeventig met de ambitie om het bestaande zo snel mogelijk te vervangen door wat anders. In de jaren tachtig begonnen de mensen zich
13
En wat moet of kan in de naoorlogse wijken zelf gebeuren? Volgens Tordoir bieden deze wijken op zich veel (economische) kansen: er is een grote potentiële beroepsbevolking, door de grote dichtheid is er een relatief groot economisch draagvlak, er is daarnaast door het groen een zekere aantrekkelijke ‘dunheid’ en de transformatiemogelijkheden zijn groot, mede omdat er nauwelijks monumenten staan. Wat betekent dit voor de opgave in de naoorlogse wijken? – Er moet worden gestreefd naar verbetering van het onderwijs en de arbeidsparticipatie. Hiervoor moet alles uit de kast, met de multiculturele handelsmetropool als wenkend perspectief. ‘In de meest dynamische gebieden werken de verschillende culturen samen. Die gebieden zijn per definitie multicultureel’, aldus Tordoir. – Werkgevers moeten zich meer inzetten om bruggen te slaan naar de naoorlogse wijken, zeker nu hier geen ‘grote economie’ meer zit.
Debat De naoorlogse stad in regionaal perspectief
–
Specifiek zou Rotterdam in Noord en Oost moeten verdichten en mengen, met name bij knooppunten van infrastructuur. Hier ligt immers het zwaartepunt van de arbeidsmarkt. In West moet worden verdund en vergroend. Hier zijn wel kansen voor de lokale economie en een ‘couleur locale’, maar hierop kan volgens Tordoir nooit strategisch beleid worden gevoerd. ‘Je richten op de lokale economie staat voor mij gelijk aan derdewereldpolitiek’.
Tordoir concludeerde dat de naoorlogse wijken, na het middenrif van de 20e eeuw te zijn geweest, nu het middenrif van de 21e eeuw moeten worden. ‘Daarvoor zijn doelgerichte, krachtige, intersectorale en schaaldoorsnijdende coalities nodig tussen regionale, lokale en stedelijke overheden en organisaties, ontwikkelaars, corporaties, bedrijven en burgers. Zij moeten een nieuw maatschappelijk contract sluiten. Om dat te bereiken,
12
–
–
KEI V31
–
–
wijsinstellingen, gebruikers, ouders en arbeidsmarkt. ‘Als een bedrijf nu zit te springen om personeel en aan een mbo-instelling vraagt dat te leveren, kan dat niet. Want Den Haag bepaalt. Er is totaal geen flexibiliteit, het onderwijs is nu één grote, starre belangenpilaar’. Omdat deze hervorming pas op langere termijn effect zal sorteren, is een hervorming van het immigratiebeleid nodig om de problemen op korte termijn op te vangen. ‘De grote massa aan personeel moet je zelf kweken, maar de tekorten moeten voorlopig van elders worden aangevuld. Daar moet je slim beleid op voeren. In Engeland en de Verenigde Staten gebeurt dat. Los Angeles is bijvoorbeeld een emancipatiemachine: mensen komen arm binnen, en gaan er met een hoog inkomen uit. In Nederland spelen in de discussies al snel emoties een hoofdrol, zoals over ‘de Polen’’, aldus Tordoir. Een krachtige regionale samenwerking in het ruimtelijke ordenings- en economische beleid. ‘Die bestaat nu niet. Wij modderen nu voort met een versplinterde bestuurlijke structuur’. Een hervorming binnen het bedrijfsleven. Dat is nu veel te intern gericht, met een te grote nadruk op management. Bedrijven, zeker multinationals, voelen zich daardoor te weinig verantwoordelijk voor de lokale en regionale samenleving. Ook de ondernemersorganisaties moeten worden hervormd. Die zijn, net als onderwijsorganisaties, vooral met elkaar bezig. Er is volgens Tordoir dus behoefte aan een heruitvinding van het maatschappelijk ondernemerschap.
op het hoofd te krabben. Men hield een lofzang op de kwaliteiten van
wijken wonen. Nu zijn die wijken heel aantrekkelijk voor hoogopgeleiden.
de 19e-eeuwse straat en begon het wegvagen hiervan aan te klagen. Er ontstond dus een meer geïnteresseerde houding bij vakmensen en politici, met een ander beleid als resultaat. Dit zie je nu ook gebeuren in de naoorlogse wijken. Er is steeds meer oog voor en interesse in de essentiële kwaliteiten van deze wijken. De quick-scan is hierop een goede aanvulling.’ Volgens Meyer laat de quick-scan mooi de grote verschillen zien tussen de diverse naoorlogse wijken in Rotterdam. De stedenbouwkundige principes die zijn toegepast, verschillen van oudsher. Ook de ondergrond heeft het ontstaan van een soort kluwen van aan elkaar geklitte eenheden bevorderd. Ook de ontwikkeling van de haven heeft de fragmentatie versterkt. De zuidwesthoek van Rotterdam vertoont het meest extreem een gefragmenteerd karakter. ‘De nieuwe grote projecten laten deze hoek echter liggen. Ze sluiten er slechts op aan. Zo is de transformatie van het Stadshavengebied weer bevroren, terwijl dat voor deze hoek juist goede perspectieven biedt’, aldus Meyer.
Waarom kan dat straks niet ook gebeuren in de naoorlogse wijken?’ Ook voor kleinschalige lokale bedrijvigheid ziet Meyer mogelijkheden in verschillende naoorlogse wijken. ‘Er zijn in sommige wijken hele specifieke condities waaronder dat kan. Maar daar moet wel veel preciezer dan nu op worden ingespeeld.’
dertig jaar geleden. Toen wilden hooguit studenten in de vooroorlogse
Van Meggelen vroeg ook reacties uit de zaal. De eerste bracht alvast een relativerend geluid. ‘Ik ben helemaal niet zo somber. Op Zuid is helemaal geen ingewikkelde strategie nodig. Met de Kuip, Ahoy en een enorm winkelcentrum zijn er kansen genoeg. Veel wijken herbergen bovendien veel nijverheid, ook achter de deuren. Ik pleit voor een strategie die uitgaat van de bestaande kwaliteiten: niet alleen de nijverheid maar ook de vraag van de zittende bewoners. Veel mensen in deze wijken zoeken een nieuwe woning en dat biedt kansen om nieuwe woonmilieus te creëren. Daarom is er ook maar weinig weerstand tegen sloop.’ ‘Sluit inderdaad meer aan op de kwaliteit van het bestaande’, voegde een andere deelnemer toe. Toch moeten op Zuid rigoreuze keuzes worden gemaakt. Misschien moeten we inderdaad verdunnen en de aaneenschakeling van dorpen meer gaan verknopen.’ Aan die keuzes wordt al hard gewerkt, meldde een vertegenwoordiger van de gemeente Rotterdam. ‘Voor een deel van de zuidelijke tuinsteden zijn we al een slag verder met een verbreding van het programma en andere acties in de voorraad.’
15
Debat De naoorlogse stad in regionaal perspectief
14 KEI V31
In de naoorlogse wijken kan volgens Meyer met een andere aandacht voor de collectieve ruimte een ander soort stad worden neergezet. ‘Anders dan in de banlieues in Frankrijk is de collectieve ruimte hier redelijk goed geslaagd. De banlieues zijn een verkeerde afspiegeling van het modernistische gedachtegoed: te sterk gefocust op vastgoed, te weinig voorzieningen en slechte verbindingen. De Rotterdamse naoorlogse wijken zijn alleen erg verslonst. Dat de transformatie van de naoorlogse wijken te veel geld zou kosten, bestrijd ik. Er wordt op meer plekken in de stad geïnvesteerd in de openbare ruimte. De kosten op de rivieroevers zijn alvast veel hoger dan in de naoorlogse wijken.’ Volgens Meyer moeten de naoorlogse wijken met meer waardering voor de openbare ruimte worden benaderd. De wijken kunnen een voorpost worden van het grote groene gebied buiten de stad, en zouden dus veel meer als een overgang tussen stad en groen (her)ontwikkeld moeten worden. Op de vraag wat voor stad Rotterdam moet zijn, antwoordde Meyer: ‘Rotterdam is van oudsher een werkstad. Dat biedt perspectieven om woon-werkmilieus, groene milieus en het werkmilieu aan de westkant beter te laten versmelten in plaats van de harde sectorale scheiding van nu.’ Meyer was tot slot minder pessimistisch over de kansen om in naoorlogse wijken ook jongopgeleiden aan te trekken. ‘Zie de stadsvernieuwing van
Gevoel van urgentie Gespreksleider Bert van Meggelen, directeur van Bureau Maatwerk in Rotterdam, vroeg zich na de inleidingen af of er in Rotterdam voldoende gevoel van urgentie is. ‘Er is een herhaald pleidooi voor verdunnen op Zuid, maar het gebeurt niet. Er wordt gepleit voor regionale samenhang, terwijl de aanpak sectoraal en gefragmenteerd blijft. Er wordt gezegd dat de wijken verschillen, maar de aanpakken lijken op elkaar, waardoor de potenties achter de homogeniserende aanpak verdwijnen. Men raadt een integrale aanpak aan terwijl het losse projecten blijven. Waarom gaat de discussie niet over de redenen waarom de noodzakelijke doorbraak uitblijft? Er moet hier blijkbaar iets robuusts gebeuren, maar waarom gebeurt dat niet? Gaat het gevoel van urgentie niet verloren achter de overwegingen uit de quick-scan?’
Ook al zijn vitale coalities hard nodig, ze lossen niet alles op, relativeerde een deelnemer. ‘Probleem is veel meer hoe je aan coalities continuïteit geeft. De fragmentatie van de stad is gedurende een hele lange periode niet aan de orde geweest. Hoe zorg je er voor dat ook in de tussentijd iets gebeurt? Hoe organiseren we een geheugen, dat door alle sectoren heen blijft bestaan?’
KEI V31
Het gaat evenwel niet om regie, maar om organiserend vermogen, stelde een aanwezige. ‘Dingen komen voor elkaar door een huismoeder, een wethouder, wie dan ook. Iemand moet op het juiste moment de mogelijkheden aangrijpen. Er moet iemand opstaan die buiten de kokertjes kan kijken.’ Dit geluid werd door anderen onderschreven. ‘Het begrip regisseursschap moet inderdaad worden gerelativeerd. De vraag is vooral: waar wil je als stad naar toe en hoe organiseer je de intelligentie en energie om dat te bereiken? Die energie zit voor een groot deel bij de burgers. Het beleid moet nooit tegen die energie in werken. Als je meteen een regisseur aanwijst, gaan andere partijen en sectoren achterover leunen.’
Gesteld dat ondernemers meedoen, hoe breng je dan de economie in de wijken? Hoe sla je de brug tussen de regionale en lokale economie?, vroeg een deelnemer. ‘Het is nog niet op grote schaal gelukt om condities te scheppen voor de lokale economie. Er worden in de Bijlmer of de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam wel bedrijfsunits aangeboden, maar corporaties hebben daar als eigenaar van die gebieden te weinig oog voor. Het aanbod is er wel in de 19e-eeuwse wijken, maar niet in de naoorlogse wijken.’ Toch zijn er ook in Rotterdam voorbeelden te vinden, waarbij coalities op wijkniveau invulling proberen te geven aan een soort lokale economie, zo gaf een deelnemer aan. In Delfshaven en Feijenoord proberen scholen, bedrijven en bewoners smoel te geven aan de multimediale wijk. Met een topkok wordt een restaurant uit de grond gestampt dat van Feijenoord en de Afrikaanderwijk een eetwijk moet maken. Dit is mogelijk door de deelname van grote vastgoedeigenaren en financiële instellingen. In de naoorlogse wijken zijn dergelijke initiatieven echter veel minder kansrijk, reageerde een deelnemer. Daar is veel minder potentieel voor kleinschalige bedrijvigheid. Tordoir zag niets in de strategie om in naoorlogse wijken in de plinten ‘garageachtige dingen’ te stoppen. ‘Het moet veel meer om kwaliteit gaan. Een belangrijke kerncompetentie van naoorlogse wijken is dat ze zo jong zijn. Er is relatief veel jeugd. Het lokale onderwijs speelt daarom een cruciale rol. De tuinsteden bieden goede mogelijkheden voor fraaie bedrijfscomplexen, maar dan moet het onderwijs een verbinding leggen met het bedrijfsleven, zodat bijvoorbeeld afgestudeerden in die complexen aan het werk kunnen.’
17
Het bedrijfsleven doet aan de coalities op wijkniveau nog maar mondjesmaat mee, werd geconstateerd, waarschijnlijk omdat nog te weinig duidelijk is welk economisch profiel in de wijken moet worden nagestreefd, en welke beroepsbevolking daarbij hoort. Tordoir was niet verbaasd over de gebrekkige deelname van ondernemers. ‘Veel ondernemers zijn Rotterdam uitgegaan. Hun deelname moet je op alle schaalniveaus organiseren. Dat is een taak voor de Kamer van Koophandel. Die is er om bruggen te slaan met overheid en onderwijs.’ Ook het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam kan die rol vervullen, stelde een andere deelnemer. Het OBR heeft van oudsher goede banden met het bedrijfsleven.
Debat De naoorlogse stad in regionaal perspectief
Wijkeconomie
Ook de discussie over wel of niet meer regie werd gerelativeerd. ‘Het woord regie doet vermoeden dat één partij de baas is en anderen luisteren’, werd gesteld. ‘Ik geloof meer in het pleidooi van Tordoir voor coalities die door schalen en sectoren heen fietsen. In plaats van één regisseur moet er een gemeenschappelijkheid van visie ontstaan, ook buiten de vakkringen, bijvoorbeeld bij sportverenigingen en kerkbesturen. Het wemelt nu te veel van de gestructureerde belangenbehartiging.’ Van deze coalities beginnen nu in Rotterdam de eerste voorbeelden te ontstaan. In het Pact op Zuid worden coalities gevormd tussen corporaties en schoolbesturen. De investeringen in een ziekenhuis in LombardijenIJsselmonde is aanleiding voor pogingen om het omringende onderwijs beter hierop te laten aansluiten. En bij de Kuip worden pogingen gedaan onderwijs en sport beter met elkaar te verbinden. Er gebeurt op wijkniveau dus veel, maar opgeteld blijven op stedelijk niveau te veel zaken liggen. Een probleem dat enkele deelnemers deed constateren dat er dus toch een regisseur moet zijn om verbindingen te leggen.
16
Coalities
Slot: naar een nieuwe strategie?
Organisatie debat De naoorlogse stad in regionaal perspectief
Esther Agricola constateerde dat de stadsregio Rotterdam voor een sociaaleconomisch vraagstuk staat dat niet vanuit de stedelijke vernieuwing valt op te lossen. ‘Vraag is dan wat Stadsontwikkeling kan doen om deze zaken op te lossen. Is er in de stedenbouw na de stedelijke venieuwing behoefte aan een nieuwe strategie?’ ‘Ja’, antwoordde een deelnemer. ‘Met de nieuwe positionering van de zuidelijke tuinsteden gebeurt dat ook. Er wordt anders gekeken naar de stad. Het gaat enerzijds om de ruimtelijke kwaliteiten en ligging, en anderzijds om bestaande sociaal-culturele en demografische krachten. Die op de kaart zetten is een nieuwe stedenbouwkundige activiteit. Dat wil niet zeggen dat alles anders moet, maar dat veel preciezer moet worden bekeken hoe je kunt aansluiten op bestaande krachten. Het ruimtelijk plan is dus niet het voertuig van de ontwikkelingen, maar sluit aan op wat je aantreft. Pas als het niet anders kan, moet je denken aan een trendbreuk.’
Voorzitter – Bert van Meggelen, Bureau Maatwerk, Rotterdam
Noot 1 Die door Tordoir wordt gedefinieerd als zijnde 75 à 80% van de beroepsbevolking.
KEI V31
Verslag – John Cüsters, Journalist, Cüsters Teksten, Maastricht
19
Tot slot: welk vervolg krijgt deze bijeenkomst? Volgens Agricola is de quick-scan een heel interessant instrument om ook in andere steden toe te passen, ook om de uitkomsten naast elkaar te kunnen leggen. ‘Met de quick-scan worden de paradoxen in de stedelijke vernieuwing, die wij zo graag aan de orde stellen, beter zichtbaar.’
18
Dat het ruimtelijk plan in essentie volgend moet zijn, werd niet door iedereen onderschreven. ‘Juist in Rotterdam, waar de ruimtelijke continuïteit tussen de wijken te wensen over laat, kun je niet volstaan met te sturen via woningbouw, werkgelegenheid en onderwijs’, stelde een deelnemer. ‘Om de kansen voor de naoorlogse wijken waar te maken, moet je ook ruimtelijk ingrijpen. In Rotterdam zullen die kwaliteiten op een hoger schaalniveau moeten worden georganiseerd.’
Debat De naoorlogse stad in regionaal perspectief
Sprekers – Pieter Hooimeijer (hoogleraar Sociale Geografie Universiteit van Utrecht), – Pieter Tordoir (hoogleraar Economische Geografie en Planologie Universiteit van Amsterdam en tevens directeur Beleidsadvisering en Regiostimulering van de Kamer van Koophandel Amsterdam) – Han Meyer (hoogleraar Stedenbouwkundig ontwerpen, Theorie en Methoden, TU Delft).
Het debat en de quick-scan zijn uitgevoerd in opdracht van
Leden werkgroep De quick-scan ‘Naoorlogse wijken in regionaal perspectief, case Rotterdamse regio’ is verricht door Ivan Nio (Nio Stedelijk Onderzoek), Paul Gerretsen (Atelier Zuidvleugel, Provincie Zuidholland) en Nynke Jutten en Willemijn Lofvers (Kenniskring TransUrban, Hogeschool Rotterdam).
KkTU, kenniskring Transurban Hogeschool Rotterdam Postbus 25035 3001 HA Rotterdam www.transurban.nl
KEI V31
20
KEI Kenniscentrum stedelijke vernieuwing Postbus 897 3000 AW Rotterdam www.kei-centrum.nl
Debat De naoorlogse stad in regionaal perspectief
SfA Stimuleringsfonds voor Architectuur Postbus 29066 3001 GB Rotterdam www.archfonds.nl
21
De quick-scan werd begeleid door een regiegroep bestaande uit Endry van Velzen (Kenniskring TransUrban, Hogeschool Rotterdam), Janny Rodermond en Rita Brons (Stimuleringsfonds voor Architectuur) en Esther Agricola en Bram Heijkers (KEI, kenniscentrum stedelijke vernieuwing).