V 45 KEI-atelier Senioren in de stadswijk 13 februari 2008
Samenvatting In naoorlogse stadswijken wonen, meer dan in andere wijken, relatief veel ouderen die op één of meerdere fronten (fysiek, financieel en/of sociaal) moeite hebben het helemaal zelf te redden. Ze hebben een laag inkomen en weinig vermogen, hun sociale netwerk is verkleind door de in- en doorstroom van mensen met nieuwe leefstijlen en de voorzieningen om de hoek zijn verdwenen. Hoe kunnen we voorkomen dat deze ouderen vereenzamen en zich achter de voordeur terugtrekken? En hoe kunnen we voorkomen dat de ouderen die zich nog wel goed kunnen redden de wijk de rug toekeren door te verhuizen of zich uit het sociale leven terug te trekken, met alle gevolgen van dien voor de leefbaarheid? Deze twee vragen stonden centraal tijdens het KEI-atelier Senioren in de stadswijk. Uit het Atelier kwam naar voren dat ouderen in de naoorlogse stadswijken gebaat zijn bij betere verbindingen en contacten met andere wijkbewoners. Die verbindingen zijn grotendeels verdwenen waardoor de ouderen zich gefrustreerd voelen: ze zijn de regie over hun leven en hun wijk kwijt en voelen zich niet erkend en gehoord. De opgave bij senioren ligt in het herontdekken van de mogelijkheden in de eigen wijk. Nieuwe verbindingen creëer je niet door categorale en generieke beleidsmaatregelen, stelden de deelnemers aan het Atelier. Denk niet in clichés en standaardrecepten. Het is veel vruchtbaarder te mikken op een meer organische ontwikkeling. Enkele deelnemers gebruikten hierbij de metafoor van het tuinieren: waar in een tuin een gat valt, grijp je in; waar spontaan dingen groeien, zorg je voor een goede aansluiting met andere planten. Bij het tot stand brengen van nieuwe verbindingen gaat het vooral om het stimuleren van (al dan niet spontane) ontmoetingen. Veel ouderen voelen zich onveilig in de wijken en zorgen dat ze snel achter hun eigen voordeur verdwijnen. De stedenbouwkundige opzet van veel naoorlogse wijken draagt hieraan bij: in flats is er geen ruimte om op de galerij naast de voordeur een bankje neer te zetten, entreehallen zijn te groot en doen onveilig
KEI KEI kennis kennis -centrum centrumstede stede llijke ijke vernieuwing vernieuwing
aan, de openbare ruimte kent een veel te strakke scheiding tussen openbaar en privé. Volkstuintjes, visvijvers en goede hangplekken werden genoemd als mogelijkheden om in naoorlogse wijken de ontmoetingen te stimuleren. Voor het opbouwen van nieuwe netwerken voor ouderen werd verder gepleit voor moderne en wederkerige circuits van onderlinge hulp, waarbij
Inhoudsopgave
KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing
Recente verslagen: V44: KEI-atelier Waardecreatie en participatie V43: KEI-atelier De wijk als business case V42: KEI-atelier Competenties V41: KEI-partnerbijeenkomst Tussenwijk V40: YURP’s-werkbezoek Spoorzone-Overvecht Voor eerder verschenen uitgaven in de V-reeks zie www.kei-centrum.nl/netwerk/v-reeks Copyright 2008 KEI
KEI V45
T 010 282 51 55 F 010 413 02 51
[email protected] www.kei-centrum.nl
2
Kruisplein 25r Rotterdam Postbus 897 3000 AW Rotterdam
3
tijdstip hulp kunnen verlenen. Hier zijn geen gebouwen voor nodig, al werd een fysiek herkenbaar punt in de wijk waar mensen terecht kunnen voor zorg wel nuttig geacht. Dit geeft mensen immers een veilig gevoel. Bij grotere wijksteunpunten waarin alle zorg wordt geclusterd, plaatsten de deelnemers kanttekeningen. Mensen die er gebruik van maken, voelen zich vaak bekeken en in het hokje geplaatst van de hulpbehoevende. Op deze ontmoetingsplekken zou dan ook meer moeten gebeuren, zodat ouderen maar ook andere doelgroepen er naar toe kunnen om iets te brengen of te halen.
Samenvatting Ouderen zijn gebaat bij meer reuring en ontmoeting Drie vragen Gefrustreerd en ontevreden Afscheid nemen Geen generiek beleid Betrokken blijven Succesfactoren Wijksteunpunten met meer dynamiek Openbare ruimte veroverbaar maken Conclusies
KEI-atelier Senioren in de stadswijk
2 3 3 3 5 6 6 7 8 9 11
ouderen een hulpvraag kunnen neerleggen maar ook op een zelf gekozen
Ouderen zijn gebaat bij meer reuring en ontmoetingen
KEI V45
Uitgangspunt voor het Atelier, dat mede was georganiseerd op initiatief van Laagland’advies, was de stelling dat vooral in de naoorlogse stadswijken met portieketageflats in de huursector een concentratie is te zien van ouderen die op één of meerdere fronten (fysiek, financieel en/of sociaal) onvoldoende zelfredzaam zijn: ze hebben een lager inkomen en weinig vermogen, het sociale netwerk is versmald door de in- en doorstroom van nieuwe leefstijlen en de voorzieningen om de hoek zijn verdwenen. De fysiek al minder mobiele ouderen moeten daardoor grotere afstanden afleggen voor hun dagelijkse boodschappen, terwijl de openbare ruimte hier niet altijd voldoende op is ingericht. Al met al is de buurt daardoor niet langer de’ vertrouwde omgeving van weleer. Ook de woningen voldoen grotendeels niet als huisvesting voor zorgbehoevenden of ouderen die slecht ter been zijn. Sommige woningen kunnen nog wel worden opgeplust (zoals het wegwerken van niveauverschillen, een glijstang in de douche, een anti-sliplaag op de vloer etc.) eventueel gekoppeld aan woninggebonden technologie (domotica). In de praktijk gebeurt dit echter nog zeer gering.
4
Drie vragen
zich terug uit het sociale leven en/of lopen het risico te vereenzamen. Daarmee is de situatie in de naoorlogse wijken anders dan het algemene Nederlandse beeld, waarin ouderen steeds rijker, mobieler en gezonder worden. Dit heeft consequenties voor onder meer de leefbaarheid in de wijken. Ouderen zijn als actieve burgers vaak de motor voor de buurten wijkvernieuwing. Zowel in de formele participatie als in de vrijetijdsbesteding zijn zij oververtegenwoordigd. Tijdens het Atelier stond de vraag centraal hoe de zelfredzaamheid van de ouderen in de stadswijken kan worden vergroot. Daarbij werden drie groepen onderscheiden: – ouderen die ontevreden zijn met hun woonsituatie, maar niet uit de wijk weg kunnen omdat ze daar de middelen niet voor hebben; – ouderen die niet uit hun huidige woning willen, maar moeten verhuizen omdat hun gezondheid zelfstandig wonen niet meer toelaat; – ouderen die behoorlijk zelfredzaam zijn en vanwege hun onvrede met de woning en/of woonomgeving de wijk willen verlaten. Welke mogelijkheden biedt de stedelijke vernieuwing om tegemoet te komen aan de woon(zorg)behoefte van deze drie groepen? Welke succesen faalfactoren zijn er voor het realiseren en beheren van (ouderen)voorzieningen in naoorlogse woonwijken? En hoe belangrijk is de fysieke kwaliteit van de buitenruimte voor ouderen en wat kan de stedelijke vernieuwing hieraan bijdragen?
Gefrustreerd en ontevreden In de discussie stonden de deelnemers om te beginnen stil bij de vraag of de bovengeschetste problemen wel zo sterk spelen in naoorlogse wijken. Wanneer je de wijkactieplannen voor de Vogelaarwijken analyseert lijkt rond ouderen niets aan de hand te zijn. ‘De discussie lijkt daar alleen maar te gaan over jongeren en integratie’. Uit het onderzoek van OTB in opdracht van Aedes-Actiz blijkt dat er in sommige Vogelaarwijken relatief weinig ouderen wonen maar dit geldt niet voor de overige vroeg-naoorlogse woonwijken. Hier wonen in absolute zin veel ouderen. Die ouderen zijn zeker niet allemaal zorgbehoevend. ‘Er zijn ook ouderen die zich prima redden en die een belangrijk sociaal kapitaal vertegenwoordigen. Zij kunnen met hun kennis en betrokkenheid de brug vormen naar het behoud van het sociale weefsel en burgerschap in de wijken. Maar ze zien ook de omgeving verloederen en voorzieningen verdwijnen.’
5
Ouderen in naoorlogse stadswijken zijn gebaat bij initiatieven die leiden tot meer activiteiten en reuring in de wijk en meer kansen op spontane ontmoetingen met anderen. Dit draagt er toe bij dat de bij veel ouderen verloren gegane sociale netwerken weer worden hersteld of uitgebreid en dit levert weer een bijdrage aan de leefbaarheid van de wijk. Dat concludeerden de deelnemers aan het Atelier Senioren in de stadswijk, dat KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing op 13 februari organiseerde. Aanleiding voor het Atelier was de gedachte dat in naoorlogse wijken relatief veel ouderen wonen die zich niet meer goed zelf kunnen redden. Ze dreigen daardoor te vereenzamen of de wijk de rug toe keren. Dit voorkom je niet met nieuw categoraal en generiek beleid, aldus het Atelier. Veel meer is het zaak om te kijken naar wat in wijken mogelijk is en daarop aan te sluiten. De opgave is dan vooral om ouderen mogelijkheden te bieden zich weer erkend en gehoord te voelen. De stedelijke vernieuwing is een goede kapstok om dit gestalte te geven. Ouderen kunnen met hun kennis van en betrokkenheid met de wijk aan het vernieuwingsproces een grote bijdrage leveren.
KEI-atelier Senioren in de stadswijk
Ouderen dreigen daardoor de wijk de rug toe te keren: ze verhuizen, trekken
Voldoende geschikte woningen en variatie in aanbod: – inzet woningcorporaties op het terrein van huisvesting voor ouderen en kwetsbare groepen; – agenderen van de urgentie en volgen van de vorderingen op het terrein van voor ouderen geschikte woningen in de nieuwbouw; – inzicht in de opgave nultredenwoningen voor de komende jaren door een driejaarlijkse monitoring; – inventariseren van effectieve voorbeelden van toewijzing van geschikte woningen aan ouderen en gehandicapten in de lokale praktijk; – bevorderen van het beter geschikt laten maken (opplussen) van de
KEI V45
6
Verbinding: een samenhangende aanpak en regie op lokaal niveau: – impuls geven aan de gemeentelijke regierol; – open oor voor eventueel belemmerende regelgeving; – bij de versterking van patiënten-, gehandicapten- en ouderen organisaties vormt het thema één van de beleidsprioriteiten.
bestaande huur- en koopwoningenvoorraad;
– –
onderzoek en themapublicatie over het woongedrag en de woon- wensen van senioren; identificeren van kansrijke woonconcepten door een onderzoek naar de kwaliteit en kwantiteit van vraag- en aanbod op de woningmarkt.
Zorg en ondersteuning op maat: – ondersteuning van gemeenten bij het vernieuwen en verbreden van het lokale beleid in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning; – ondersteunen van mantelzorg en vrijwillige inzet; – invoering van het ‘volledig pakket thuis’ in de Awbz-zorg en het moge- lijk maken dat dit ook door thuiszorginstellingen kan worden geleverd; – versnellen van de totstandkoming van kleinschalige zorg in klein schalige woonvormen voor mensen met een zwa(arde)re zorgvraag en vergroten van het aandeel kleinschalige zorg door een stimulerings- regeling; – evaluatie van de Zorginfrastructuurregeling en een onderzoek naar de dekkingsgraad in Nederland van de beschikbaarheid van zorg op afroep; – stimuleren van toepassing ICT en domotica; – verminderen van overlast en verbeteren van de leefsituatie van cliënten uit de maatschappelijke opvang door uitvoering Plan van aanpak Maat- schappelijke opvang; – onderzoek naar de gevolgen van financieel scheiden van wonen en zorg voor burgers en andere partijen. Generatiebestendige wijken en woonomgeving: – onderzoek naar voorbeelden van wijkservicepunten; – het bewust maken van de samenleving van het bestaan van onnodige drempels voor mensen met een beperking en verbeteren van de beeld- vorming. Daarnaast is er een categorie ouderen die zich ontevreden voelt in de wijk, maar er niet in slaagt uit de wijken weg te komen. Zij zijn nog steeds actief, maar voelen zich gefrustreerd. In de loop der jaren hebben er veel veranderingen in de wijk plaatsgevonden waar ze voor hun gevoel weinig invloed op hebben kunnen uitoefenen. Herstructurering zorgt vaak voor veel onzekerheid en angst. ‘Mensen zitten soms wel vijf jaar in de rotzooi’. Dit is met
7
Beter (t)huis in de buurt De regering wil dat ouderen zo lang mogelijk in hun wijk moeten kunnen blijven wonen. Om wijken generatiebestendig te maken is er grotere variatie in het woonaanbod nodig en moeten er servicepunten komen voor welzijn en zorg. Dat staat in het actieplan ‘Beter (t)huis in de buurt’ dat minister Vogelaar (WWI) en staatssecretaris Bussemaker (VWS) eind 2007 aan de Kamer stuurden. Hierin wordt gesteld dat er extra inspanningen nodig zijn op de terreinen wonen, zorg en ondersteuning en de inrichting van de woonomgeving, maar het gaat er ook vooral om verbindingen te leggen tussen deze terreinen. Dit kan niet zonder een goede samenwerking en ondersteuning van partijen op lokaal niveau. In het actieplan worden voorstellen gedaan binnen vier thema’s:
KEI-atelier Senioren in de stadswijk
Naast deze zelfredzame ouderen zijn er echter wel degelijk groepen die zich nu of in de toekomst niet goed redden. Genoemd werden onder meer de allochtone ouderen. ‘Zij hebben al op jongere leeftijd de kenmerken die wij aan autochtone ouderen toeschrijven, met verspreid wonende kinderen en het ontbreken van mantelzorg’, werd gesteld. ‘Ook de groep alleenstaande vrouwen zonder kinderen stijgt enorm. Ook zij hebben geen mantelzorg beschikbaar’, voegde een deelnemer toe.
zaming kunnen worden voorkomen door ouderen meer mogelijkheden te bieden om nieuwe activiteiten te ontplooien en het opbouwen van een nieuw netwerk. Hierdoor krijgen ze regie over hun eigen leven en hun eigen wijk terug en krijgen ze het gevoel terug dat ze er toe doen doordat ze met hun kennis en betrokkenheid een belangrijke rol kunnen spelen in de wijk. Professionals moeten daar op inspelen en instrumenten voor bedenken, aldus een deelnemer, ‘en daar is de stedelijke vernieuwing een goede kapstok voor. Stedelijke vernieuwing is een legitimatie om iets te gaan doen.’ ‘We hebben echter geen instrumenten meer om mensen te benaderen’, werd gereageerd. ‘Er zijn geen opbouwwerkers voor ouderen en ook de OWOG-cursussen van de ouderenbonden (Over Wonen van Ouderen Gesproken – red.) zijn wegbezuinigd.’ Deze cursussen, die gingen over hoe ouderen kunnen wonen en hun woonsituatie kunnen veranderen, werkten bevrijdend, aldus een aanwezige. ‘Mensen redden zich vaak heel lang in hun huidige woonsituatie, maar wachten te lang als het niet meer gaat. Ze voelen het namelijk vaak als een negatieve stap in hun wooncarrière als ze moeten verhuizen. Het is heel bevrijdend als ze dat als veel positiever kunnen gaan ervaren.’
Uiteraard wonen deze groepen ‘probleemouderen’ niet alleen in de oudere naoorlogse wijken. Er dienen zich ook problemen aan in jongere stads wijken, bijvoorbeeld in gemeenten als Zoetermeer en Purmerend. De woningen zijn hier misschien wel beter geschikt voor ouderen, ze zijn vaker voorzien van een lift, maar op het gebied van voorzieningen moet ook hier nog heel wat verbeterd worden om de aankomende golf ouderen op te vangen. Ook hier dreigt het gevaar van vereenzaming door grootschalige opzet van de complexen. Mensen komen elkaar in de entree tegen maar die is dan meteen bedoeld voor 200 mensen. In portiekflats kunnen de onderlinge contacten op een veel natuurlijker manier ontstaan. Het heeft dus te maken met de manier waarop de galerijflats zijn neergeplempt. ‘Wijken zoals de Jordaan zijn veel organischer gegroeid, waarbij vanzelf een mix van bewoners met onderlinge contacten ontstaat.’
KEI V45
Op welke ouderen moet de aandacht nu vooral worden gericht in de naoorlogse stadswijken? Niet in eerste instantie op de ouderen met een duidelijke zorgvraag, werd gesteld. ‘Die groep is voldoende in beeld. Het is juist de tussengroep waar je je op zou moeten richten: de groep die zich terugtrekt en vereenzaamt, maar nog geen grote zorgvraag heeft.’ Dit terugtrekken heeft veel te maken met het afscheid nemen. Ouderen nemen op een bepaalde leeftijd afscheid: van kinderen, van werk, van vrienden, van het fit zijn, etc. Met leeftijdsgrenzen heeft dat niks te maken. Bij ouderen moet je niet in algemene leeftijdscategorieën denken, aldus een aanwezige. ‘Over ouderen wordt te digitaal gedacht. Het beeld bestaat dat iedereen boven de 55 jaar oud is en iedereen boven de 65 achter een rollator loopt. Volgens dat beeld verhuizen ouderen boven een bepaalde leeftijdsgrens naar een nultredenwoning. Alsof alle eengezinswoningen opeens niet meer geschikt zouden zijn. Er zitten veel graduele schalen in de woonbehoeftes van ouderen, maar ook in woningtypologieën. En er is een grote diversiteit in de financiën en netwerken van ouderen.’
8
Afscheid nemen
De buurtkamer in Enschede Zuid Een buurtkamer is een kleinschalige ontmoetingsruimte voor ouderen uit de buurt. In de buurtkamer zijn iedere dag gastvrouwen en -heren aanwezig om gasten te ontvangen en met de bezoekers te praten of om activiteiten te ondernemen. Zo kunnen buurtbewoners hier terecht om de krant te lezen, koffie te drinken, een praatje maken met de buurvrouw/buurman of om samen een activiteit te ondernemen. Ook is er een computerkamer waar men individueel les kan krijgen in computergebruik en internet. Hoe werkt het? De projectmedewerker van de Buurtkamer werft allochtone vrijwilligers die in samenwerking met Humanitas Afdeling Enschede, worden voorbereid en begeleid. Humanitas is een organisatie voor Maatschappelijke Dienstverlening en Samenlevingsopbouw. Deze organisatie is verantwoordelijk voor de vrijwillige gastheren/gastvrouwen. De vrij willigers worden in tweetallen ingezet, zo veel mogelijk in ‘multiculturele duo’s’. De projectmedewerker begeleidt de allochtone vrijwilligers als coach en kan een intermediaire rol spelen bij onderlinge problemen. Op deze wijze kan de buurtkamer eenzaamheid voorkomen, wordt de integratie bevorderd en kan een bijdrage worden geleverd aan het zo lang
9
De gevolgen van afscheid nemen en de daarmee gepaard gaande vereen
ze een nieuw begin maken. Ze willen weer regie en zicht krijgen op de buurt. Ze willen gezien en erkend worden, en niet als grijze koppen in een bewonersgroep.’ Tot slot zijn er de ouderen die het financieel of qua gezondheid niet redden. Zij vormen een groep die niet kán kiezen en die, mede vanwege een verzwakt sociaal netwerk, afhankelijk wordt van zorg.
KEI-atelier Senioren in de stadswijk
name voor ouderen heel ingrijpend. ‘In plaats van afscheid nemen willen
praten over wat een natuurlijk proces is. Er zijn nu eenmaal dingen waar je
De buurtkamer is begin 2004 officieel geopend in een naoorlogse wijk in Enschede-Zuid en is gevestigd in een woning van corporatie De Woonplaats. Inmiddels zijn ook in andere wijken en steden buurtkamers geopend.
niets aan kunt doen. Ik ben om die reden doelgroepachterdochtig geworden. Wijken moet je niet focussen op een bepaalde doelgroep. Dan kijk je te veel naar de problemen, in plaats van naar de kracht van de variatie.’
Geen generiek beleid
Betrokken blijven Professionals zullen ouderen niet beter bedienen door een generiek en categoraal op ouderen gericht beleid te formuleren. Eén der deelnemers noemde het uit den boze en onzinnig om in een wijk bewust te streven naar een bepaalde mix van doelgroepen. ‘Er zit altijd een spanning tussen wat je wilt maken en de natuurlijk gegroeide mix. Er bestaat in Nederland een grote neiging om met een ingenieursbenadering heel institutioneel te
KEI V45
KEI-atelier Senioren in de stadswijk
Tijdens het Atelier werd duidelijk dat al deze initiatieven en projecten verschillend worden beoordeeld. ‘Voor het behouden of opbouwen van netwerken van ouderen kun je nauwelijks generieke oplossingen bedenken’, stelde een deelnemer. ‘Het is beter om oplossingen per wijk organisch te laten groeien. Daarvoor is het nodig de keuzevrijheid voor ouderen te vergroten, in zowel het wonen als de diensten en activiteiten. Als je meer mogelijkheden kunt aanbieden en mensen kennen die mogelijkheden ook, ontstaan vanzelf nieuwe oplossingen. Vanuit zo’n kleinschalig begin kun je de aanpak later verbreden.’ Prima al die leuke kleinschalige projecten, werd gereageerd. ‘Maar het moet wel verder gaan. Als je net niet woont in een wijk met een leuk voorbeeldproject, heb je pech.’ ‘En de ervaring leert dat de instituties in de praktijk de keuzevrijheid van ouderen toch weer beperken’, voegde een ander toe. ‘Hoe kan de sector, met de stedelijke vernieuwing als medium, een breder palet aanbieden?’
10
Op diverse plekken in Nederland worden initiatieven ondernomen en projecten opgezet om onder meer het contact tussen ouderen te herstellen. Dit hoeven geen groots opgezette projecten te zijn, maar denk hierbij bijvoorbeeld aan portiekgesprekken. Het is een eenvoudig instrument dat met weinig inzet kan worden gestart. Een corporatiemedewerker die samen met twee stagiaires huis aan huis aanbelt, mensen direct benadert en ze met elkaar in contact brengt, is al voldoende om een nieuwe dynamiek tot stand te brengen.
Geschikt Wonen voor Iedereen (GWI) De Gemeente Breda en vijfentwintig maatschappelijke instellingen hebben de handen ineen geslagen om van Breda een stad te maken waar het goed en veilig wonen is voor iedereen; een levensloopbestendige stad. In het Convenant GWI 2007-2010 verplichten alle partijen zich tot 2010 om hiervoor mensen en middelen in te zetten. In 2010 is twintig procent van de woningen in Breda aangepast voor ouderen en wordt samengewerkt om in elke wijk van de stad een zorgkruispunt te realiseren met een informatiepunt voor bewoners. Woningbouwcorporaties werken hiernaar toe door bestaande woningen aan te passen (drempels verwijderen, liften plaatsen, en dergelijke) en nieuwe levensloopbestendige huizen te bouwen, met de mogelijkheid van zorg aan huis. Ook is het de bedoeling dat woning corporaties meer kleinschalige woonvormen gaan aanbieden. Doelstelling is om zo mensen in staat te stellen zo zelfstandig mogelijk te wonen en te leven, ook wanneer zij behoefte krijgen aan begeleiding, ondersteuning of zorg. De geschikte woonplek ligt daarbij volgens GWI in de eigen, vertrouwde buurt. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar ouderen, bewoners met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking en chronisch zieken. In de Bredase woonwijken is het streven daarom gericht op: – voldoende aanbod van geschikte woningen voor mensen met een beperking; – voldoende benodigde voorzieningen voor welzijn en zorg; – een voldoende levensloopbestendige woonomgeving: toegankelijk, bruikbaar, comfortabel, veilig en uitnodigend; – (verbetering van) kleinschalige dienstverlening dicht bij huis; – het tot stand brengen van voldoende sociale cohesie. In plaats van een generiek en categoraal beleid is het, om te beginnen, nodig om goed te onderzoeken wat ouderen zelf willen. Daaraan ontbreekt het nog wel eens, stelden enkele deelnemers. ‘Zeker bij ouderen boven de 75 jaar praten professionals eerder met zorginstellingen dan met de ouderen zelf.’
11
mogelijk op een prettige manier zelfstandig blijven wonen van ouderen.
de burenhulpcentrale. Bij inschrijving geven de bewoners aan wat voor
voor een belangrijk deel richten op het doorbreken van hun isolement. Ouderen moeten bewuster worden van hun eigen kracht en mogelijkheden om dingen zelf te regelen, en van het feit dat ze veel kunnen betekenen voor hun wijk. ‘Op het afscheid nemen kun je voorsorteren door ontmoetingsplaatsen te creëren, ook virtuele en digitale. Het gaat er om te bevorderen dat mensen weer een nieuw netwerk opbouwen, zodat ze op een bepaald moment niet letterlijk tegen de trap oplopen.’ Anders gezegd: ‘De grootste vraag voor ouderen is: hoe blijven we betrokken? Je moet ouderen weer een grotere dynamiek in hun leven geven, zodat ze wegblijven van de spreekwoordelijke geraniums.’ Belangrijk is ook om meer aandacht te besteden aan de leefkwaliteit van ouderen. Een visvijver biedt dan meer kansen dan een mooi parkje. Professionals zouden meer stil moeten staan bij wat ouderen belangrijk vinden, door veel beter te luisteren naar wat zij willen. Eén van de deelnemers haalde zijn schoonvader aan. Toen in diens huis de ramen werden geïsoleerd zei hij: ‘Ik hoor nu de vogels niet meer. Dan kan ik net zo goed dood gaan.’
soort hulp ze mogelijk zouden willen en welke dienst ze eventueel kunnen aanbieden. Het gaat hierbij niet om ingewikkelde of permanente hulp maar eenvoudige klusjes zoals de hond uitlaten, boodschappen doen, iemand gezelschap houden, (huishoudelijke) klusjes, etc. Deze inschrijvingen worden geregistreerd in een computersysteem en gekoppeld aan een database. Wanneer een bewoner een hulpvraag heeft, belt hij met de burenhulpdienst. Vervolgens zoekt het computersysteem een kandidaat die aansluit bij deze vraag. De hulpaanbieder wordt gebeld door de computer en kan aan de computer laten weten tijd en/of zin te hebben om op de hulpvraag in te gaan. Dat de computer deze vraag stelt heeft als voordeel dat mensen minder een sociale druk voelen om ja te zeggen terwijl ze dat eigenlijk niet willen. De computer zoekt net zo lang tot er een match is. Wanneer dit nodig is, is er een coördinator/helpdesk bereikbaar die helpt bij vragen en goed weet waar je terecht kan voor vragen die verder gaan dan burenhulp. Het concept van de burenhulpcentrale wordt momenteel getest in acht verschillende pilots (Waddinxveen, Den Haag, Leiden, Delft, Hoofddorp, Emmen, Nijmegen en Zeist). Tante Kwebbel is gestart in Kralingen en Crooswijk in Rotterdam. Meer informatie: www.burenhulpcentrale.nl en www.tantekwebbel.nl
Telefonische burenhulp Uit onderzoek blijkt dat veel mensen best bereid zijn om wat voor hun buren te doen maar dat deze hulp wel vrijblijvend moet zijn en dat mensen ook nee moeten kunnen zeggen wanneer de hulpvraag gesteld wordt op een moment wanneer dit niet uit komt. Inmiddels zijn er twee initiatieven die op deze ontwikkeling inspelen: De burenhulpcentrale en Tante Kwebbel. Bij de start van het project wordt geïnventariseerd welke bewoners bereid zijn buurtgenoten te helpen en of ze interesse hebben in deelname aan
KEI V45
KEI-atelier Senioren in de stadswijk
Wat zijn de succesfactoren om ouderen weer een actievere plaats in de wijk te geven, in een nieuw netwerk? De eerste is alvast om moderne middelen aan te grijpen voor het organiseren van onderlinge hulp. Mensen blijken graag wat voor anderen te willen betekenen. Ze willen zich daarvoor echter niet vastleggen op vaste tijdstippen. Dit kan bijvoorbeeld worden opgelost door een burenhulpcentrale in te richten die mensen benadert via de mobiele telefoon. Als iemand hulp nodig heeft, stuurt de centrale een sms-je naar degenen die bij de centrale zijn aangesloten. Het is een prettig onpersoonlijke benadering, waarbij mensen op het moment zelf bepalen of ze tijd hebben de ander te helpen.
12
Succesfactoren
Een tweede succesfactor is om ouderen weer eens een vraag te stellen, zodat ze weer het gevoel krijgen er bij te horen en iets te kunnen betekenen. Dat vragen stellen, naar behoeften én aspiraties, zijn de professionals vergeten. De zachte infrastructuur in buurten, met mensen die er lang werken en duurzame contacten hebben opgebouwd is verdwenen onder andere als gevolg van de schaalvergroting, marktwerking en de verzakelijking in wonen, zorg en welzijn. Omgekeerd stellen ouderen zelf ook niet gemakkelijk een (hulp)vraag. Zo heeft de genoemde burenhulpcentrale tijd nodig gehad om goed te gaan draaien. Het duurt even voordat mensen opbellen om een vraag te stellen. Ze moeten eerst het vertrouwen krijgen dat het een goede club is. Als dat vertrouwen er eenmaal is, loopt het goed. Het succes zit daarbij in de wederkerigheid van het systeem: mensen kunnen zelf een hulpvraag stellen, maar weten ook dat ze zich kunnen inzetten om anderen te helpen. Vraag en aanbod tegelijk dus. De sleutel tot succes ligt verder in de samenwerking tussen betrokken instanties. De gemeente Hilversum heeft wijken ingericht als woon-
13
Een tweede tussenconclusie: de inspanningen voor ouderen moeten zich
gebroken. Ook is er dan extra aandacht nodig voor beheer of andere activiteiten die de wijk goed door zo’n periode kunnen helpen (zoals bijvoorbeeld Hotel Transvaal in Den Haag, een cultuurproject onder leiding van het bureau Op Trek – zie www.optrektransvaal.nl red.). ‘Ik heb meer zorgen over de periode daarna’, werd gereageerd. ‘Tijdens de sloopperiode is er wel geld voor beheer en het bewaken van verbindingen. Daarna, als het stof eenmaal is neer gedwarreld, wordt de wijk snel vergeten.’
Ook een succesfactor: niet overal dezelfde aanpak volgen. Veel gemeentes willen een uniforme aanpak uitrollen over alle wijken. Dat werkt niet. Een betere positie van ouderen in een wijk ontstaat vaak meer als gevolg van min of meer spontane ontwikkelingen dan door de beleidscyclus van een gemeente. ‘Ga uit van hoe een wijk zich van nature ontwikkelt en maak gebruik van de situaties die zich voordoen. Dat is zoals tuinieren: waar een gat ontstaat, grijp je in. Waar iets gebeurt, sluit je op aan’, riep een deel nemer op. Inspringen op spontane kansen of ontwikkelingen maakt het mogelijk slimme combinaties te maken. Als voorbeeld werd een grote zorgflat in Zoetermeer genoemd, waar veel ouderen zich sociaal onveilig voelden in de grote entreehal. Om dit op te lossen, zijn in de flat 24 verstandelijk gehandicapten gehuisvest, verspreid door het gebouw. Hun ontmoetingsruimte werd in de grote hal aangelegd en de beheerder van hun wooneenheden werd meteen ook huismeester voor de hele flat. Na enige scepsis vooraf waren de bewoners achteraf heel enthousiast over deze ontwikkeling en voelden ze zich minder onveilig. Zo’n succesverhaal is echter niet makkelijk te realiseren, werd gereageerd. ‘Zorginstanties hebben steeds lagere budgetten en zullen daarom niet meer zo makkelijk betalen voor zo’n huismeestersfunctie voor de hele flat.’ De zorgsector loopt mijlenver achter de woonsector aan, stelde een andere aanwezige. De sector wordt nog sterk aanbod gestuurd. De woningsector is veel meer georiënteerd op de klant (vanuit de vraag). Het Programma van Eisen van zorginstellingen is vaak een optelsom is van wat de organisatie aankan en het personeel aan werk kan doen. Dus het productieproces van de zorginstelling bepaalt de programma’s voor ouderen.’
Amsterdams aanjaagteam wonen-zorg-dienstverlening Het Aanjaagteam is een samenwerkingsverband van de gemeente Amsterdam (Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling en Dienst Wonen) en Agis Zorgkantoor/Zorgverzekeringen.
KEI V45
Het Aanjaagteam: – Stimuleert het realiseren van wonen met diensten en zorg; – Spoort knelpunten op en zoekt oplossingen (b.v. bij de ontwikkeling van woonservicewijken); – Geeft advies voor stedelijk beleid en regelgeving; – Bundelt informatie; – Verzamelt ‘best practices’. Waarom? Tot 2015 staat Amsterdam voor de opgave in te spelen op de vergrijzing en de vermaatschappelijking van de zorg. In de stadsdelen zal een groot aanbod aan woonvormen en voorzieningen op gebied van zorg en welzijn worden gerealiseerd. Dat is niet eenvoudig. Daar zijn veel partijen voor nodig. In de praktijk doen zich op dit moment knelpunten voor op het terrein van financiering, beheer, ruimtelijke ordening, de betaalbaarheid voor de klant, regelgeving, samenwerkingsvormen en afstemming tussen welzijn en zorg. Omdat zoveel partijen betrokken zijn, is de informatie versnipperd. Het Aanjaagteam werkt integraal en is hét aanspreekpunt voor de gemeente en Agis.
Een laatste succesfactor: zorgen dat er iemand is die goed let op de verbindingen in een buurt of wijk: een slim persoon die de ouderen in de
Voor wie? Als professionals bij de ontwikkeling van woonservicewijken tegen knelpunten aanlopen, kan het Aanjaagteam ingeschakeld worden. Het aanjaag-
gaten houdt, bijvoorbeeld een huismeester of ‘wijktuinier’. Zo’n persoon is
team heeft een stimulerende en adviserende rol bij de implementatie van
15
KEI-atelier Senioren in de stadswijk
extra hard nodig in de transitieperiode, als er in de wijk wordt gehakt en
gericht. Er wordt daarbij sterk van onderop gewerkt: de gemeente komt niet steeds met plannen, maar praat met bewoners en trekt samen met hen op. Er zijn hele korte lijnen en bij elk initiatief wordt goed nagedacht of het wel goed is voor de wijk. De gemeente heeft daarbij wel het ‘geluk’ van een relatief kleine schaal, waardoor alle betrokken partijen elkaar steeds tegenkomen en het mogelijk is een meer organische ontwikkeling van onderop mogelijk te maken.
14
dienstenzones, doelgroepneutraal, dus niet specifiek op alleen senioren
het Amsterdamse beleid. Wanneer bijvoorbeeld projecten stagneren,
Sommige deelnemers aan het Atelier plaatsten dus kanttekeningen bij het
brengt het Aanjaagteam knelpunten in kaart en brengt het de juiste mensen bij elkaar om die knelpunten op te lossen. Daarbij schakelt het Aanjaagteam experts van de verschillende partijen en diensten in. Ook doet het Aanjaagteam suggesties voor bijvoorbeeld stedelijk beleid en regelgeving.
bundelen van het zorgaanbod in wijksteunpunten en het geclusterd wonen van ouderen. In plaats van bundeling van zorgvragers en het zorgaanbod zou er volgens hen eerder ontvlechting moeten plaatsvinden via bijvoorbeeld een virtueel model: er is geen concreet zorgsteunpunt in de wijk, maar er worden technieken ingezet om in de hele wijk toegang tot zorg en diensten te regelen. Zo’n louter virtueel model volstaat niet, stelde een aanwezige. ‘Het is prima om niet meer één groot steunpunt te maken, maar er moet wel een fysiek herkenbaar punt zijn waar mensen naar toe kunnen om zorg en diensten te krijgen. Dat kan ook een klein kamertje zijn met een bordje naast de deur. Mensen willen toch het gevoel ergens naar toe te kunnen, ook al doen ze het niet. Zo’n punt biedt een gevoel van veiligheid.’ Op deze plek waar zorg wordt geregeld, moet echter niet ook het ontmoeten van ouderen worden geregeld, aldus een deelnemer. ‘De ervaring met ontmoetingsruimtes in verpleeghuizen en verzorgingshuizen is dat deze niet worden bezocht door mensen uit de buurt.’
Meer informatie: www.wonenzorgdienstverlening.amsterdam.nl
Wijksteunpunten met meer dynamiek
Hoe zit het met de voorzieningen in de naoorlogse stadswijken? Het aantal ouderen in deze wijken is in principe groot genoeg om voorzieningen in stand te houden. Toch verdwijnen er veel buurtsupermarkten omdat mensen eerder naar de grote centra in de wijk gaan. Om de buurtsupers in stand te houden, zullen gemeenten een vestigingsbeleid moeten voeren en moeten investeren. Het is daarna aan de winkeliers zelf om het waar te maken. Grootwinkelbedrijven kijken momenteel naar concepten waarbij ze grote en kleine winkels in de wijk met elkaar combineren, aldus een deelnemer. ‘Gemeenten zouden veel intensiever met deze bedrijven moeten praten en hen faciliteren bij de opzet van nieuwe winkels in een wijk.’ De steden kunnen op het gebied van voorzieningen en winkels veel leren van de dorpen waar een soortgelijke ontwikkeling heeft plaatsgevonden, voegde een andere aanwezige toe. Zo worden in dorpen voorzieningen soms in stand gehouden door ze te laten runnen door verstandelijk gehandicapten, die dit doen als vorm van dagbesteding. Ook allochtone ondernemers kunnen een enorme vitaliserende werking hebben in een wijk, stelde weer een andere deelnemer. Wat kan een gemeente concreet doen om voorzieningen in buurten en wijken te behouden of de komst ervan te stimuleren? ‘Niet altijd een wijk
17
KEI-atelier Senioren in de stadswijk
16
Voorzieningen
KEI V45
Met betrekking tot zowel het aanbieden van woningen als voorzieningen is het de vraag of je kiest voor clustering of spreiding. Veel zorginstellingen werken nu toe naar een kleinschaliger opzet met geclusterde woonzorgvoorzieningen rond wijksteunpunten. Hiermee verklein je de afstanden voor ouderen en verhoog je de deelname aan algemene activiteiten. Dit vermindert weer de kans op vereenzaming en kan sociale cohesie bevorderen. Een ander belangrijk voordeel van geclusterde woonvoor zieningen is dat de zorgverlening efficiënter georganiseerd kan worden. Dit wordt steeds belangrijker vanwege het toenemende tekort aan zorgpersoneel. Maar geclusterde woonvoorzieningen hebben ook nadelen, stelde een aanwezige. ‘Mensen die bij zo’n wijksteunpunt wonen of er naar toe gaan, hebben toch het gevoel dat ze bekeken worden. Je moet die steunpunten dus zodanig inrichten dat de bezoekers er niet alleen afnemer van zorg zijn, maar ook een brenger.’ Dat lukt alleen als wijksteunpunten meer worden gericht op uitwisseling, voegde een andere deelnemer toe. Ouderen komen er niet alleen voor zorg, maar ook als bijvoorbeeld oppasouder, cursusgever, docent of kunstuitlener. De zorgvragers worden dan nog steeds bij elkaar gebracht, maar er ontstaat daarnaast een andere dynamiek. Dit ligt in het verlengde van de trend op dit moment om geen voorzieningen specifiek meer voor ouderen te realiseren maar algemene voorzieningen, die ook toegankelijk zijn voor ouderen. Oftewel de overgang van zorgcirkels naar woonzorgzones en vervolgens naar woonservicezones en generatiebestendige wijken. Of zoals Arnold Reijndorp het verwoordde in een essay voor het Aedes-Actiz kenniscentrum Wonen-zorg: ‘Namen als woonzorgzones en woonzorgcomplexen verbijzonderen deze voorzieningen, wat juist haaks staat op de emancipatie van ouderen en mensen met een beperking.’
leefbaarheid (veilig!). De woonomgeving is immers het toneel waar het dagelijks leven van de ouderen zich afspeelt. Daar doen ze hun boodschappen, daar hebben ze hun sociale contacten en daar verpozen ze. Wanneer de woonomgeving fysieke tekorten vertoont zijn de ouderen, die het meest buurtgericht zijn, de eerste die daar last van hebben. Dit kunnen tekorten zijn op het gebied van bereikbaarheid, toegankelijkheid, ontmoeting, verkeers- en sociale veiligheid. Dat geldt bijvoorbeeld op het laagste schaalniveau. In dat kader haalde een aanwezige een Aedes-congres aan, waarop architect Herman Hertzberger de vraag had opgeworpen hoe je kunt bevorderen dat mensen in naoorlogse wijken hun deurmatje weer buiten de deur leggen, als symbool dat ze de buitenruimte als een deel van henzelf beschouwden. ‘Door de architectuur en de inrichting van de openbare omgeving vinden veel mensen de buitenruimte in naoorlogse stadswijken nu bedreigend’, aldus een toelichting. ‘De openbare ruimte is zodanig georganiseerd dat mensen zo snel mogelijk achter hun eigen voordeur verdwijnen. We moeten er dus voor zorgen dat de openbare ruimte weer meer van de mensen zelf wordt, zodat veiligheid, elkaar ontmoeten en het voor elkaar zorgen worden gestimuleerd. Vluchtige ontmoetingen zijn heel belangrijk voor de onderlinge contacten. We moeten ons daarom in de naoorlogse wijken meer op de openbare ruimte concentreren dan op het wonen.’ De encroachmentzone die voor de Kolenkitbuurt in Amsterdam is uitgedacht, zou daarvoor aanknopingspunten bieden (zie kader).
Volgens de deelnemers is er in de naoorlogse stadswijken voldoende ruimte voor nieuwe voorzieningen, bijvoorbeeld in de plinten van flats of de winkelstrips. ‘Maar wat heb ik daar als oudere aan? Je zult maar als 75-jarige in een regelvrije zone wonen terwijl je liever een opgeruimde buurt wilt. Veel reuring in de buurt klinkt leuk, maar veel ouderen zullen het eng en onveilig vinden’, werd gereageerd. ‘Als de veiligheid maar is gegarandeerd, is alles wat reuring veroorzaakt, gunstig voor een buurt. Ouderen zullen zich dan meer thuis gaan voelen’, stelde een andere deelnemer.
En dan de woonomgeving. Veel van de maatregelen om het ouderen aangenamer te maken richten zich op de nieuwbouw van ‘nultreden- en rolstoelwoningen’. Daarmee wordt echter onderschat welke rol de directe
KEI V45
Behalve bij meer voorzieningen en reuring in de buurt, zijn ouderen ook gebaat bij een aanpassing van de woonomgeving in naoorlogse stadswijken. Een goed voorbeeld hiervan is zorgen voor goed openbaar vervoer. Voor ouderen is het een forse achteruitgang als in hun buurt bushaltes verdwijnen. Ze kunnen dan hun eigen netwerk niet meer in stand houden. ‘Dan kun je wel allerlei ontmoetingsruimtes maken’, werd gesteld, ‘maar de netwerken verdwijnen dan alsnog via een andere weg. Steden kunnen ook op dit punt veel leren van hoe kleinere dorpen ouderen mobiel houden met allerlei systemen van vraagafhankelijk busvervoer.’ Dat dit probleem vanzelf zal oplossen omdat ook oudere alleenstaande vrouwen over tien jaar allemaal auto rijden, werd door de deelnemers niet herkend.
18
Openbare ruimte veroverbaar maken
Encroachmentzones Bij de stedelijke vernieuwingsoperatie in de Kolenkitbuurt (Amsterdam) is Urhahn Urban Design actief in het ontwerp en beheer van zogenaamde encroachmentzones. Hiermee worden de overgangszones van 2,5 meter tussen gevel en straat bedoeld. Deze zones, die met participatie van (potentiële) bewoners tot stand zijn gekomen, zijn bedoeld om een aantrekkelijk straatbeeld te creëren waar mensen zich veilig en thuis voelen. Daarbij is gezocht naar een combinatie van beheer- en ontwerpaspecten die moeten leiden tot een duurzame ruimtelijke kwaliteit van de zones tussen gevel (privacy) en straat (openbaarheid). De zones moeten er voor zorgen dat de straat minder anoniem wordt, en een individueler beeld te zien geeft. De overgangsstroken kunnen op maaiveldniveau, verhoogd of verdiept aangelegd worden. De stroken kunnen stenig of groen worden ingericht, ook bij meerlaagse bouw in de vorm van een erker of een balkon. Concreet
19
woonomgeving speelt, zoals de openbare ruimte (rollator-proof) en de
starters, ook al zijn ze misschien dubieus. Zet daar vooral geen beleid op en hanteer geen bestemmingsplannen die alle functies vastleggen, maar maak bijvoorbeeld regelvrije zones. En beschouw, zoals veel gemeenten helaas wel doen, nieuwe commerciële initiatieven niet als per definitie vies.’ Het voorbeeld werd genoemd van Schiedam waar de hangjongeren van tien jaar geleden een restaurant zijn gestart, waarin ze voor elkaar koken. En er is uiteraard het succesverhaal van Lombok. Belangrijke succesfactoren waren hier dat het bestemmingsplan veel vrijheid toeliet en dat veel panden in particulier eigendom waren, waardoor nieuwe initiatieven makkelijker konden opbloeien. Uiteraard heeft de ligging van de buurt hier ook geholpen.
KEI-atelier Senioren in de stadswijk
willen opruimen’, werd geantwoord. ‘Koester nieuwe initiatieven van jonge
gaat het om gemeenschappelijke voortuintjes, plaatsing van straatmeubilair
– zorg dat ouderen weer een serieuze rol krijgen. Doe niet te moeilijk
en spelmateriaal, terrasjes en groenstroken. Door het nieuwe ontwerp ontstaat er een echte woonstraat. Architectenbureau Inbo voerde een studie uit dat is verwerkt tot een inspirerend handboek. – Een andere deelnemer stelde dat de openbare ruimte niet los kan worden gekoppeld van de privé-ruimte. Dat mensen in de naoorlogse wijken zo moeilijk een eigen plek kunnen verwerven in de openbare ruimte, komt omdat de zone tussen openbaar en privé heel dun is. ‘De ruimte voor het deurmatje is letterlijk heel klein. In bijvoorbeeld flats is er op de galerijen geen ruimte om een eigen plek te creëren. De openbare ruimte moet dus meer veroverbaar worden gemaakt, met goede garanties voor het behoud van veiligheid.’ En is er in die voor ouderen veilige openbare ruimte ook nog een plek te bedenken voor jongeren, vroeg een deelnemer zich af. ‘Is dat niet de achilleshiel in de openbare ruimte, het feit dat ook de jongeren hun eigen plek moeten houden?’ Ouderen zijn vaak bang voor jongeren, werd gesteld. Om daaraan iets te doen, is eigenlijk ouderwets opbouwwerk nodig, maar die smeerolie is in veel wijken verdwenen. Overigens hoeft het niet per definitie een opbouwwerker te zijn die verbindingen legt in een wijk. Het kan ook een buurtconciërge of huismeester zijn, die mensen durft aan te spreken op hun gedrag in de openbare ruimte. Of het nu hangende jongeren of ouderen zijn.
–
woningen;
KEI V45
–
21
Op de vragen van dit Atelier – wat zijn de specifieke problemen van ouderen in naoorlogse wijken, wat kunnen professionals daarvoor betekenen en wat kunnen zij van elkaar leren – zijn meerdere antwoorden mogelijk, zo werd geconcludeerd. Net zoals de wijken heel verschillend zijn, zijn ook de mogelijke oplossingen verschillend. Een standaardrecept bestaat niet. Toch zijn er wel algemene conclusies te trekken: om ouderen te activeren is het noodzakelijk ouderen te kennen om te achterhalen wat ze zelf willen doen; – woningen voor ouderen zijn er in beginsel voldoende, maar staan ze op de juiste plekken in de goede prijsklassen? In de naoorlogse wijken is op dit punt sprake van een mismatch: veel ouderen in deze wijken hebben onvoldoende koopkracht voor dure huurwoningen en koop-
20
Conclusies
KEI-atelier Senioren in de stadswijk
–
over witte grijze mannen in bewonersgroepen. Neem hen serieus. Ze vertegenwoordigen misschien niet de buurt als geheel, maar hebben wel verstandige dingen te zeggen; om groepen in naoorlogse wijken meer met elkaar te verbinden en netwerken van ouderen te herstellen of op te bouwen, is het niet raadzaam categoraal en generiek beleid te voeren. Ontwikkelingen moeten voor een belangrijk deel op een organische manier tot stand komen; toch moeten professionals ervoor zorgen dat de mogelijkheden in een wijk voor meerdere groepen aantrekkelijk, toegankelijk en bruikbaar worden of blijven, zogenaamd doelgroepneutrale projecten; maar pas op voor de Nederlandse leuke projectenziekte waarbij de kans groot is dat ze weer verdwijnen als de projectleider vertrekt of het subsidiepotje leeg is. Er wordt te weinig van deze projecten geleerd en gekopieerd. In plaats van steeds maar weer nieuwe middeltjes te bedenken kunnen professionals hun tijd beter besteden aan het opzetten van zinvolle voorzieningen die voor iedereen toegankelijk zijn. Met andere woorden: professionals moeten de kloof zien te dichten tussen klein, tijdelijk, toevallig en succesvol enerzijds, en groot en rechtvaardig anderzijds. Ze moeten goede voorbeelden omzetten in systeeminnovaties die beklijven; stimuleer ontmoetingen in de naoorlogse wijken. Er is nu een te dunne schil tussen volstrekt privé en anoniem openbaar. Die overgangszone voor het deurmatje of het koffietafeltje moet worden vergroot. Of maak in grote openbare ruimtes volkstuinen waar mensen elkaar kunnen ontmoeten (zie bijvoorbeeld het project Moe’stuin in het Delftse Poptahof).
Afsluitend concludeerde het Atelier dat er geen enkele behoefte is aan nieuw categoraal beleid. Veel liever moet beleid gericht zijn op het ontwikkelen van innovaties, op basis van projecten waarin ouderen zelf een grote rol spelen. Dan maak je namelijk ook gebruik van hun grote kennis en mogelijkheden. En in die wereld is nog heel veel te winnen.
ABF-research (2007) Monitor Investeren voor de Toekomst 2006. Delft. Aedes-Actiz Kenniscentrum wonen-zorg http://www.kenniscentrumwonenzorg.nl Bouwfonds (2006) NAW: Dossier Senioren en wonen. Hoevelaken. Doorn, L. van, M. Uyterlinde en K. Penninx (2008) De openluchtsociëteit. Utrecht: Movisie. Galle, M. & M. van der Wagt (2007) Oude mensen zwakste schakel in woonomgeving. Den Haag: City Journal. Habion (2007) De grijze motor; het nieuwe ouder worden, het nieuwe wonen. De Bilt. Hooimeijer, P. (2007) Dynamiek in de derde leeftijd. De consequenties voor het woonbeleid. Den Haag: VROM. KEI (2008) Dossier Sociaal-fysieke wijkaanpak www.kei-centrum.nl/sociaalfysiek Laagland’advies (2007) ‘Gaan we verhuizen of toch maar niet?’ Houten. Movisie (2008) Dossiers Kwetsbare groepen en Mantelzorg. http://www. movisie.nl Reijndorp, A. (2007) Andere kijk op ouder worden. Utrecht: Aedes-actiz Kenniscentrum wonen-zorg. Singelenberg, J. (2007) Welke innovaties hebben echt het aangezicht van woonzorgland veranderd? Utrecht: Aedes-Actiz Kenniscentrum wonen-zorg. VROM/VWS (2007) Beter (t)huis in de buurt. Actieplan samenwerken aan wonen, welzijn en zorg 2007-2011. Den Haag. VROM-raad (2005) Oude bomen? Oude bomen moet je niet verplanten. Advies over ouderenbeleid en wonen. Den Haag. Wassenberg, F. & S. Binken (2007) Ouderen in aandachtswijken. Delft: OTB. Welzijn Ouderen Enschede (2008) De Multiculturele Buurt - Buurtkamers in Enschede Zuid http://www.swoenschede.nl/Buurtkamer.html Zandbelt, D. en R. van den Berg (2005) Plus is meer; wonen voor ouderen in de Stadsregio Rotterdam.
Voorzitter — Annemiek Rijckenberg, zelfstandig adviseur en lid VROM-raad, Utrecht
KEI V45
Deelnemers — Eric Borggreve, programmamanager Wonen & Zorg Vestia, Rotterdam — Daniëlle Harkes, manager Aedes-Actiz Kenniscentrum Wonen-Zorg, Utrecht — Diet Hensums Adviseur wonen, zorg, welzijn KAW architecten en adviseurs, Groningen — Ben Ipenburg, senior adviseur Usus, Wezep — Diederik Jansen, senior beleidsmedewerker Ministerie van VROM, Den Haag — Frans de Jong, senior consultant Quintis, Nieuwegein — Sandra Kessels, projectleider VROM-raad, Den Haag — Frank Köster, directeur ICS-advies, Leiden — Ellis van der Meulen, projectcoördinator Woonservicewijken Gemeente Amsterdam, Amsterdam — Alfons Simon, ISV-coördinator Gemeente Hilversum, Hilversum — Erik van der Velde, adjunct-directeur Regio West Habion, De Bilt — Hans Vermeulen, partner DUS architecten, Amsterdam — Frank van de Weijer, directeur Visade advies in projectontwikkeling, Rijswijk — Jan Willem de Zeeuw, projectmanager/Senior adviseur Laagland’advies, Houten KEI — Gerben Helleman, senior adviseur KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing, Rotterdam — Fanny Gelissen, adviseur KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing, Rotterdam Verslag — John Cüsters, journalist Cüsters teksten, Maastricht
23
KEI-atelier Senioren in de stadswijk
Deelnemers KEI-atelier senioren in de stadswijk
22
Geraadpleegde literatuur en leestips