V 42 Verslag KEI-atelier Competenties Utrecht, 14 november 2007
Samenvatting Competenties – oftewel houding, kennis en vaardigheden – staan binnen de stedelijke vernieuwing en daarmee binnen KEI al geruime tijd op de agenda. Regelmatig blijkt dat vernieuwingsprojecten stagneren door onvoldoende competenties en/of een juiste afstemming bij betrokkenen. De afgelopen jaren heeft KEI verschillende bijeenkomsten georganiseerd waarin competenties en het managen daarvan centraal stonden. Inmiddels is hiermee een behoorlijk breed beeld ontstaan van de competenties die gevraagd worden in de praktijk van de stedelijke vernieuwing, nu en in de toekomst. Logische vervolgvraag is dan hoe de vraag naar nieuwe competenties zich verhoudt tot het ‘aanbod’. Met dat laatste wordt met name het onderwijs bedoeld, dat zowel gericht is op de instroom van jonge mensen als het ‘bijscholen’ van mensen die nu al in de stedelijke vernieuwing werkzaam zijn. Voor beide groepen is de laatste tijd een groot en groeiend aanbod aan opleidingen en cursussen ontstaan. Maar dekt dat aanbod de vraag voldoende af of zijn er toch de nodige witte vlekken? Centrale vraag tijdens het KEI-atelier van 14 november jl. was daarom: welke behoefte bestaat er vanuit de praktijk en hoe speelt het onderwijs hierop in? Om deze vraag te kunnen beantwoorden waren zowel vertegenwoordigers uit het onderwijs en kennisinstellingen uitgenodigd, als personen uit de praktijk (zoals gemeenten). Tijdens het eerste gedeelte van het Atelier, dat werd voorgezeten door Frank van Nimwegen, stond met name de vraagkant centraal. Net als in eerdere Ateliers over dit thema bleek dat er wel degelijk sprake is van een stedelijkevernieuwingspraktijk die andere (en nieuwe) eisen stelt. Er is een nieuwe professie aan het ontstaan. In het management van projecten vragen daarbij niet zozeer de harde projectkenmerken (programma, ontwerp) om aandacht, als wel het proces daaromheen (samenwerking, communicatie, et cetera). Voor de betrokken partijen is dit een voortdurende zoektocht: wie zijn de mensen die in de wijken ‘het verschil kunnen maken’, door zowel met professionals als met de bewoners en andere belanghebbenden goed te kunnen varen. Deze mensen zijn er op dit moment te weinig en zullen dus moeten worden opgeleid. Daarnaast moeten de mensen die nu al in de praktijk werkzaam zijn en door willen groeien naar een nieuwe rol, worden bijgeschoold. Voor deze groep bestaat nu nog te weinig aandacht.
KEI kennisKEI kenniscentrum stedelijke centrum stedelijke vernieuwing vernieuwing
Inhoudsopgave
Dit verslag is een uitgave van KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing en is geschreven door Kees de Graaf, freelance journalist, Kees de Graaf vastgoedcommunicatie, Amsterdam. KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing Kruisplein 25r Rotterdam Postbus 897 3000 AW Rotterdam
T 010 282 51 55 F 010 413 02 51
[email protected] www.kei-centrum.nl
V41: KEI-partnerbijeenkomst Tussenwijk De Regentes/Transvaal, Den Haag V40: YURP’s-werkbezoek Spoorzone-Overvecht V39: Verslag KEI-NAi debat ‘Empowerment’ Van prachtwijken naar vitale steden V38: KEI-debat G27 Naar een sociaal-fysieke beleidsopgave V37: KEI-debat Stijgen in Den Haag De betekenis van sociale en fysieke investeringen Voor eerder verschenen uitgaven in de V-reeks zie www.kei-centrum.nl/netwerk/v-reeks Copyright 2007 KEI
KEI V42
Recente verslagen:
hogescholen en andere onderwijsinstellingen in op de geconstateerde vraag naar ‘breed kijkende’ procesmanagers? Conclusie was dat ook hier een zoektocht gaande is. Mondjesmaat ontwikkelen de onderwijsinstellingen nieuwe curricula, zowel voor het reguliere onderwijs als voor ‘post’opleidingen. Voor veel docenten is dat nog geen eenvoudige opgave; zij moeten uit de praktijk destilleren aan welke competenties behoefte is en dat vertalen in onderwijsprogramma’s. De ‘schotten’ binnen het onderwijs maken een interdisciplinaire aanpak bovendien niet eenvoudig. Niettemin is wel degelijk vernieuwing op dit terrein zichtbaar, waarbij ook samenwerking wordt gezocht met de praktijk (bijvoorbeeld via de Stichting Kennis Transfer Bouw). Via KEI kan de noodzaak van vernieuwing verder en hoger op de agenda van de onderwijswereld worden geplaatst, zo gaven de deelnemers van het Atelier aan. Daarnaast ontwikkelen private organisaties de laatste tijd een veelheid aan congressen, cursussen en studiedagen, vooral gericht op mensen in de praktijk. Niemand heeft hier een goed overzicht van en het niveau is sterk wisselend, zo werd tijdens het Atelier geconcludeerd. Op deze manier kan het kaf beter van het koren worden gescheiden. Een laatste aandachtspunt betrof de rol van het mbo: ook vanuit deze onderwijsrichting worden mensen klaargestoomd voor het werken in de wijken en het is daarom goed om ook het mbo in dit debat te betrekken.
Samenvatting Veld is in beweging Complexe praktijk Niet sexy Vallen en opstaan Controle op kwaliteit Kleilaag Afsluiting Deelnemers
Verslag KEI-atelier Competenties
1 4 6 9 10 11 12 13 14
In het tweede deel van het Atelier stond de aanbodkant centraal. Hoe spelen
Tijdens de voorstelronde van de deelnemers blijkt onder meer dat er aan de kant van de kennisinstituten de laatste tijd veel ‘productontwikkeling’ plaatsvindt. Het Nirov heeft bijvoorbeeld de Praktijkacademie ontwikkeld. Deze opleiding voorziet in de behoefte praktijkkennis en persoonlijke leervragen te combineren. In de opleiding wordt gestreefd naar synergie tussen beide. Deelnemers, professionals met veel werkervaring, gaan aan de slag met hun competenties en toetsen deze direct in de eigen praktijk. De huidige leergang richt zich op Gebiedsontwikkeling. In 2008 zal een leergang Wijkaanpak (met aandacht voor de fysieke, sociale en economische aspecten) aan de Praktijkacademie worden toegevoegd. Daarnaast
KEI V42
Veld is in beweging
groep die nog niet zo heel veel werkervaring heeft op het terrein van gebiedsontwikkeling. Vanuit Stipo (Kennisteam voor stedelijke ontwikkeling) worden steeds vaker individuele mensen in de praktijk gecoacht en daarmee beter voorbereid op hun (al dan niet nieuwe) rol in die praktijk. Bij de hogescholen is een ontwikkeling waarneembaar waarbij steeds meer wordt samengewerkt, onder meer door de aanstelling van lectoren die nieuwe onderwijsprogramma’s ontwikkelen. Hogeschool Utrecht, Hogeschool Rotterdam en Saxion Hogescholen bieden gezamenlijk bijvoorbeeld vanaf volgend jaar een Professional Master-opleiding aan, gericht op de stedelijke vernieuwing. Een Master die door het initiatief van de Stichting Kennis Transfer Bouw (KTB) tot stand kwam. Binnen KTB participeren inmiddels 10 hogescholen die alle de mogelijkheid hebben zich aan te sluiten bij door KTB-geïnitieerde lectoraten zoals het lectoraat Regie Stedelijke Vernieuwing, het lectoraat Nieuwe Cultuur in de Bouwketen en het lectoraat Innovatie van het bouwproces en techniek. De Hogeschool Drenthe komt met een opleiding voor ‘Social Innovation Management’, waarin breder naar de stedelijke vernieuwing en bijvoorbeeld ook de zorg- en onderwijskant wordt belicht. De Haagse Hogeschool komt met een master ‘Sociale Architectuur’, waarin de verbinding tussen sociaal en fysiek mede centraal staat. In het reguliere onderwijs worden zo de procesmatige competenties meer verweven met het ‘technische’ onderwijs en daarbij wordt de band met de praktijk hechter. Studenten doen ervaring op in de praktijk en leren daardoor hoe die praktijk in elkaar zit. Tussen deze kennisinstituten vindt onderling overleg en afstemming plaats, zodat aan ‘de markt’ ook duidelijk kan worden aangegeven wat er voor opleidingen beschikbaar zijn en wat studenten en praktijkmensen daarvan mogen verwachten. Vanuit de praktijkkant wordt aangegeven dat nieuwe manieren van werken (zoals die bijvoorbeeld bij het project Emmen Revisited zijn ontwikkeld en nu uitgerold worden over de regio) steeds meer gangbaar worden in het beheer van buurten en wijken. Er is op meerdere schaalniveaus behoefte aan mensen die het verschil kunnen maken; niet alleen op beleidsniveau, maar juist ook op het ‘werkvloer’-niveau in de wijken. ‘Die toppers hebben we echt nodig.’ Voor een deel kan dat geleerd worden ‘op school’, maar voor een belangrijk deel moet dat ook in de praktijk geleerd worden. ‘Meelopen’ en ‘coaching on the job’ wordt als belangrijk bestempeld, al dan niet in de
organiseert het Nirov de leergang De Binnenstedelijke Gebiedsontwikkelaar samen met Van Nimwegen & partners. Deze leergang richt zich op de
In de praktijk van de stedelijke vernieuwing is gebleken dat een van de redenen dat projecten stagneren het gebrek aan competenties bij professionals is. Ook is regelmatig sprake van een gebrekkige afstemming, waardoor vertraging optreedt. In verschillende eerdere KEI-ateliers (te vinden op de website van KEI onder het dossier competenties) is aandacht besteed aan de vraag aan welke competenties in de praktijk behoefte is. Duidelijk is geworden dat er een nieuwe professie is ontstaan, mede omdat projecten complexer zijn geworden, er geschaakt moet worden op meerdere borden (sociaal, economisch, cultureel, fysiek) en geschakeld tussen de schalen. De kennis en vaardigheden die bijvoorbeeld in de stadsvernieuwingstijd nog voldoende waren om projecten succesvol te ontwikkelen, zijn dat anno 2007 niet meer. Die constatering heeft ook gevolgen voor de manier waarop mensen die actief zijn of worden in de stedelijke vernieuwing, worden opgeleid. In dit KEI-atelier staat dit thema dan ook centraal: welke kennisbehoefte bestaat er in de praktijk en hoe spelen kennisorganisaties zoals hogescholen hierop in? Niet zozeer de competenties zelf zullen opnieuw worden belicht, maar meer de vraag: waar sluiten theorie en praktijk goed op elkaar aan en waar bevinden zich nog witte vlekken? Volgens KEI-directeur Olof van de Wal ligt hier een actueel vraagstuk: ‘Ik kreeg deze week een plan onder ogen van de Groningse woningcorporatie Nijestee, om in regionaal verband een opleidingstraject voor de eigen medewerkers op te zetten. Men heeft kennelijk behoefte om ook in de eigen regio een passend onderwijsaanbod te creëren.’ KEI heeft voor dit Atelier mensen uitgenodigd die een breed werkveld vertegenwoordigen, zowel vanuit de opleidingen en kennisinstituten als vanuit de stedelijkevernieuwingspraktijk.
Verslag KEI-atelier Competenties
Het thema ‘competenties’ staat al geruime tijd bij KEI op de agenda.
wordt gezegd. ‘De opleidingen zouden eigenlijk medeaandeelhouder moeten worden van de wijkaanpak.’ Zolang zowel docenten als studenten druk
fer Bouw initieert en probeert de veranderende vraag vanuit de praktijk (brede bouwsector) te verbinden met het ‘aanbod’ van de verschillende opleidingen in het hoger onderwijs.
zijn met het leren van de nieuwe professie, is het echter de vraag wat hun toegevoegde waarde kan zijn. Toch is de enige manier om dat nieuwe vak te leren, om ervaringen op te doen (‘de echte toppers zijn toch de mensen met ervaring’). Een deelnemer: ‘We hebben mensen nodig die in de wijken het werk willen doen en daarbij hun eigen vakdiscipline willen loslaten. Dat zijn mensen die vanuit het totaal willen werken en kunnen verbinden. En die ervoor kunnen zorgen dat mensen in de wijk zelf trots worden op het proces. Oftewel een professional die vanuit de coulissen het evenwicht kan managen tussen sectoren en partijen en de spelers op het juiste moment het toneel op stuurt. Iemand die boven de vele specialisten hangt en zaken kan verknopen, omdat hij goed weet wat de kracht van de verschillende spelers is.’ Anderen vinden dit beeld van het onderwijs echter te somber en wijzen erop dat er wel degelijk in toenemende mate praktijkgericht onderwijs plaatsvindt, waarbij studenten hun kennis voor een belangrijk deel opdoen in de wijken zelf. ‘In de luwte van het echte werk dat wordt gedaan, doen zij ervaring op. En laten we nu ook niet doen alsof de beroepspraktijk alles goed doet; ook daar loopt men niet voorop met het dichten van de kloof tussen opleiding en praktijk.’ Wel is het zo dat het tijd kost voor dit nieuwe onderwijs overal is geïmplementeerd. In het onderwijs bestaan nog vele schotten, die nog lang niet zijn afgebroken. Een deelnemer die het veld van de hogescholen overziet, concludeert dat technische kennis op het fysieke gebied voldoende aanwezig is. Verder spelen begrippen als ‘empathie’ in toenemende mate een rol bij studenten en daar bevragen zij elkaar ook voortdurend op. De koppeling tussen fysiek en sociaal is nog onvoldoende uitgewerkt, maar ook daar wordt aan gewerkt. Overigens wordt ervoor gewaarschuwd daarin niet te ver door te schieten. ‘In de stadsvernieuwing sloeg de balans ook te veel in één richting door; in die valkuil moeten we niet opnieuw trappen. Iedere sector moet de eigen kennis op orde hebben en van daaruit moet je de balans vinden. Het kan bijvoorbeeld niet zo zijn dat we nu zeggen: de sociale dimensie moet alle aandacht krijgen en we moeten alle plannen laten beginnen bij de wensen van de bewoners. Dat is de verkeerde reflex.’
KEI V42
Verslag KEI-atelier Competenties
Het eerste deel van het Atelier staat in het teken van de probleemanalyse. Met andere woorden: is er eigenlijk wel sprake van een probleem, wanneer we het hebben over de aansluiting van theorie en praktijk? Ontbreekt het aan voldoende goed opgeleide mensen c.q. aan voldoende competenties? Welke eisen stelt de stedelijkevernieuwingspraktijk, nu en in de toekomst? De aanwezigen geven aan dat er wel degelijk sprake is van een complexe praktijk, waarin medewerkers van gemeenten, corporaties en andere betrokken partijen moeten (leren) omgaan met zeer uiteenlopende doelstellingen. ‘Er zijn verschillende werelden die in elkaar grijpen: in financieel opzicht, qua beslismomenten, maar ook in soorten organisaties en met meerdere relevante schaalniveaus. ‘Het goed kunnen inschatten van deze complexiteit vraagt om nieuwe competenties’, aldus een deelnemer. Naast houding gaat het bijvoorbeeld om het goed om kunnen gaan met zowel vakspecialisten (stedenbouw, groen) als met bewoners (‘mensen van vlees en bloed’). De kunst is ervoor te zorgen dat meerdere mensen eigenaar worden van een bepaald project. Ook is inzicht nodig in processen binnen organisaties als een gemeente en een corporatie. Deze complexe praktijk leidt tot het ontstaan van een nieuw vakgebied, aldus een aanwezige. ‘In dat nieuwe vakgebied komen we er niet met kennis uit het verleden, waarin het vooral ging om buitenstedelijk bouwen. Die erkenning gaat vooraf aan deze discussie.’ Een andere deelnemer vult aan: ‘We komen steeds meer tot het besef dat stedelijke vernieuwing niet een of andere korte inhaalactie is. We begonnen op veel plekken met een projectmatige aanpak, maar inmiddels is duidelijk dat stedelijke vernieuwing veel meer een continu proces is.’ Tegenover deze kennisvraag staat de ontwikkeling dat er de laatste tijd een wildgroei aan opleidingen, cursussen en studiedagen is ontstaan, waarin de praktijkmensen het overzicht niet meer hebben. Sommige aanbieders van kennis, zoals de universiteiten, gaan hier overigens niet in mee. Daar staat de inhoud nog steeds centraal. Helaas missen nog veel docenten – ook aan de hogescholen – de verbinding met de praktijk, zo
Complexe praktijk
Meerdere groepen Een zinvolle toevoeging die op dit moment aan de discussie plaatsvindt, is de introductie van een onderscheid in meerdere groepen ‘kennisvragers’.
vorm van ‘meester-gezel’-systeem. Uiteraard is de koppeling tussen vraag en aanbod van groot belang. Een organisatie als de Stichting Kennis Trans-
KEI V42
Er is – zoals een deelnemer aangeeft – sprake van een ontwikkeling van ‘topsport’ naar ‘breedtesport’: niet alleen de toppers moeten de nieuwe professie beheersen, maar ook de rest van de organisatie moet daarin mee. Deze marktvraag wordt aangewakkerd doordat naast de 40 ‘prachtwijken’ van Vogelaar nog 800 wijken vragen om een (preventieve) aanpak. Ook daar moeten partijen samen aan de slag om plannen te maken. Bovendien is het zo dat heel Nederland inmiddels gerekend kan worden tot ‘bestaand stedelijk gebied’, aldus een deelnemer. ‘De processen die in de stad spelen, spelen ook in de transformatie van het landelijk gebied. Ook daar heb je met meerdere partijen en belangen te maken. Wanneer je eenmaal het kunstje beheerst, kun je jezelf dus prima verkopen met die kennis.’
Door deze verbreding wordt duidelijk dat er op drie fronten een probleem bestaat, wat leidt tot een forse marktvraag: – een actueel tekort in absolute zin aan breeddenkende professionals; – een noodzaak om studenten beter op te leiden in het reguliere en postonderwijs; – een noodzaak om werkenden in de praktijk beter te begeleiden c.q. bij te scholen.
Verslag KEI-atelier Competenties
in de praktijk het verschil kunnen maken, beschikken over een bepaalde kijkrichting. Zij doorzien bepaalde processen en kunnen die waar nodig opschalen. Die kwaliteit is gewoon zeldzaam. Daar kun je er niet elk jaar enkele honderden van afleveren.’ Daarnaast zijn er de werkenden in de praktijk, die evenzeer behoefte hebben aan nieuwe vaardigheden en competenties. ‘Daar is vaak geen beleid voor, maar die laatste groep mensen kun je – mits ze zelf willen – ook leren om ‘breed’ te kijken. Iedereen die aan het werk gaat, wordt namelijk op een gegeven moment beroepsblind. Daar kun je mensen op wijzen en ze trainen hoe ze weer de kansen van een wijk leren zien.’ Als voorbeeld wordt een groenbeheerder genoemd, die ook moet weten wat het bijzondere is van het werken in bestaand stedelijk gebied. Naast de procesmanagers is er namelijk ook een sterke behoefte aan zogenaamde ‘floormanagers’, oftewel mensen die verbindingen kunnen leggen in de wijken.
Een complicerende factor is wel dat een bredere kijk niet per definitie leidt tot succes. Het is namelijk de vraag of de medewerkers met deze bredere blik door het hogere management op de goede plek in de organisatie worden neergezet. ‘We vragen deze mensen om breed en netwerkachtig te kijken, maar de organisaties waarin ze terechtkomen zijn vaak nog sterk traditioneel georiënteerd. Dat levert enorme drama’s op. Dan leren we ze eerst breed te kijken, maar als ze terugkeren in de organisatie krijgen ze nul op het rekest van hun collegae.’ Er is in veel organisaties een ‘leemlaag’ van dertigers en veertigers aanwezig, die niet op vernieuwing zit te wachten. Tussen de directies, deze laag en de aanstormende ‘jonkies’ (die er wel degelijk aankomen) gaapt nog een groot gat. Geconcludeerd wordt dan ook dat ook het midden- en hoger management overtuigd moet zijn van de noodzaak van een nieuwe manier van werken, waarin competentiemanagement een belangrijke plaats inneemt. Er is een cultuuromslag op dit punt noodzakelijk. Ook het onderwijs heeft hierin een rol, door studenten aan te leren zich niet automatisch aan de ‘institutionele logica’ aan te passen. ‘Het onderwijs heeft een taak om mensen op een kritische manier op te leiden. Dan kan de beroepspraktijk namelijk door hen (op termijn) ook innoveren. De vraag is alleen hoe je dat in het onderwijs kunt organiseren.’ Een andere complicatie is het feit dat sommige organisaties die actief zijn in de stedelijke vernieuwing – zoals met name de corporaties – op dit moment kampen met een negatief imago. ‘Studenten vinden corporaties niet interessant en je moet ze eerst echt uitleggen hoe leuk het werken daar kan zijn. Datzelfde probleem zie je terug bij projecten: daar lopen vaak alleen maar externen in rond! Mensen die net bij een corporatie zijn gaan werken, ontdekken al snel dat het bij een adviesbureau veel leuker is en ook nog beter betaald wordt. De doorstroom is daardoor gigantisch.’ Daarmee wordt duidelijk dat de oplossing van het bovengenoemde probleem voor een deel ook terug te voeren is op het functioneren van de arbeidsmarkt. Een aanwezige: ‘Werken in een probleemwijk is op dit moment niet sexy, zeker niet op het niveau van de floormanagers. Dat probleem zit nog vóór de opleidingen.’ Ook hier speelt het hoger management een rol: ‘Ik zie voldoende mensen die het op de werkvloer prima doen, maar die bovenin geen steun krijgen. Dat is fnuikend.’ Waarop een ander toevoegt dat je ook de vraag moet stellen in hoeverre sommige problemen ‘van bovenaf’ op te lossen zijn: ‘Is dit een probleem dat wij zelf kunnen oplossen of overvragen we ons? Is de werkelijkheid
Niet sexy
Zo zijn er inderdaad de nieuwe professionals, opgeleid aan mbo, hbo en universiteit, waarvan geconcludeerd wordt dat het een illusie is om te denken dat deze mensen tijdens hun studie compleet klaargestoomd kunnen worden voor de geschetste complexe praktijk. ‘De mensen die
Een van de deelnemers doet de suggestie aan de hand om de perikelen in het onderwijs te omzeilen, door een Schoevers-achtig instituut op te
Ook anderen geven aan dat het tijd kost voordat de hogescholen hun curricula hebben aangepast, in overleg met de praktijk. ‘Het onderwijs is nu eenmaal door bepaalde rituelen omgeven.’
KEI V42
Verslag KEI-atelier Competenties
In het tweede deel van het KEI-atelier werd de vraag gesteld in hoeverre de geconstateerde ‘marktvraag’ – uiteengerafeld naar verschillende soorten vragers – voldoende wordt afgedekt door het huidige onderwijs- en scholingsaanbod. Daarbij speelt zeker ook mee dat onderwijs en werkveld bepaalde ideeën en beelden van elkaar hebben en daardoor onvoldoende samenwerken. ‘Het werkveld weet bijvoorbeeld niet wat het onderwijs inmiddels allemaal te bieden heeft en andersom. Ook die ingebakken vooroordelen zullen we moeten slechten.’ Positief in dit verband is dat er vanuit het bedrijfsleven initiatieven waarneembaar zijn waarbij bijvoorbeeld meerdere werknemers één dag in de week les geven. Te beginnen met het reguliere onderwijs gaven de aanwezigen aan hoe het met de opleiding van de ‘nieuwe professionals’ is gesteld. Geconcludeerd wordt dat er met vallen en opstaan nieuwe onderwijsprogramma’s worden opgesteld. ‘Het is echt allemaal beginnend; de meeste vakken worden nog in de bekende schotten gegeven.’ Niettemin zijn er wel bijvoorbeeld lectoren aangesteld op de hogescholen, die verbindingen leggen met de praktijk en kennisnetwerken ontwikkelen. Dat krijgt langzaam vorm en vergt een behoorlijke omslag bij docenten. Zij moeten ineens leren netwerken bouwen en veel meer ‘coachend’ optreden bij studenten; dat is wennen. Daar komt bij dat er in het onderwijs veel bezuinigd is en er een kloof gaapt tussen management en docenten. ‘Je kunt docenten daar dus ook niet mee overvragen. Het mooiste is als ze zelf de vernieuwing oppakken en op eigen initiatief op regionaal niveau een kenniskring gaan opbouwen. Dan zie je dat mensen ineens de luiken opengooien. Maar daar zullen we het onderwijs wel op moeten inrichten, zodanig dat deze mensen niet worden overbelast. Docenten moeten meer tijd krijgen om studenten te begeleiden, maar daar moet dan wel ruimte voor worden gecreëerd’. De vraag is hoe dit binnen de opleidingen georganiseerd kan worden. Het lijkt een kwestie van geld te zijn. Maar of het dat ook alleen is? De cultuur kan ook belemmerend werken.
10
Vallen en opstaan
richten. ‘We hebben een paar honderd nieuwe mensen nodig; waarom zou je al die energie stoppen in het bestaand onderwijs? Richt een onderwijsinstituut op dat zich specifiek hier op richt en je bent in business.’ Anderen gaat dat echter te ver. Zij vinden dat het in het reguliere onderwijs goed geregeld zou moeten zijn. Beter is het om de energie te stoppen in een betere samenwerking tussen hbo en universiteiten .‘Het geld dat je daarmee verdient kun je in de verbetering van het onderwijs stoppen.’ Ook geven de deelnemers aan dat instituten als KEI, Nirov en Stichting Kennis Transfer Bouw deze thematiek meer in het onderwijs moeten agenderen. Juist de instituten van buiten moeten zich meer – als onverdachte derden – melden aan de poorten van het onderwijs. Een belangrijke aanvulling die wordt gedaan is de verbreding van de discussie richting het mbo. Er wordt op gewezen dat mbo’ers een belangrijke rol kunnen spelen in de wijkvernieuwing op werkvloerniveau. ‘Dat zijn de mensen die niet op een beleidsafdeling willen werken; aan hen kun je best ook die brede manier van kijken meegeven. Qua aantallen zijn dat ook meer mensen waar het om gaat. Een hbo’er heb je maar af en toe in die wijk nodig, maar daar staan 40 mbo’ers tegenover die dagelijks in die wijk actief zijn.’ De suggestie is dan ook aan KEI om ook het mbo in het vervolg bij de competentiediscussie te betrekken. Er moet meer geïnvesteerd worden in de keten mbo-hbo-universiteit. Zelfs zou de rol van het basis- en voortgezet onderwijs moeten worden belicht; hoe kan daar de aandacht voor wijkvernieuwing al worden geïntroduceerd?
Controle op kwaliteit Het tweede soort onderwijs dat wordt besproken is het master/post- opleidingstraject, in combinatie met de een of meerdaagse studiedagen, congressen en andere opleidingen. Het aantal masters is nog niet erg groot, zo geeft een deelnemer aan. Aan de universiteiten en hogescholen zijn er de laatste tijd enkele ontstaan, evenals enkele particuliere initiatieven (zoals de Master of City Development). Verwacht wordt dat de komende tijd deze groeimarkt met nieuwe initiatieven zal worden bediend. De Hogescholen van Utrecht, Rotterdam en Deventer komen bijvoorbeeld in februari 2008 met de master Urban Area Management. De verwachting is niet dat er een enorme wildgroei op dit vlak gaat plaatsvinden. ‘Het opzetten van een master kost veel geld en je moet kwaliteit leveren. Dat werpt wel een drempel op.’
11
wel zo maakbaar, dat wij vraag en aanbod precies op elkaar kunnen laten aansluiten?’
Over de uitgebreide lijst met andere opleidingen die KEI voorafgaand aan dit Atelier heeft opgesteld, wordt gezegd dat een kwaliteitslabel ontbreekt. Wie houdt de controle op de kwaliteit in de gaten? De aan-
en gemeenten bij elkaar gaan kijken hoe het óók kan. Opnieuw hier de oproep aan KEI om dit thema te agenderen, ook bijvoorbeeld bij organisaties als De Kopgroep en samenwerkende corporaties zoals Kristal en Futura.
wezigen wijzen erop dat in de praktijk het niveau van de opleidingen sterk verschilt. ‘We hebben in dit land veel kleine corporaties en gemeenten. Als daarvan iemand twee dagen naar een cursus gaat van 4.000 euro en het is drie keer niks, dan is dat toch jammer. Dan ben je snel door je opleidingsbudget heen.’ Gesuggereerd wordt dat KEI in ieder geval het genoemde overzicht online zet, met daarbij per opleiding een duidelijke aanduiding voor wie een en ander bedoeld is. Een mogelijk vervolg daarop is een systeem van ratings in het leven roepen, zodat deelnemers aan de opleidingen hun mening hierover kunnen geven. Het openbaar maken van deze meningen kan het ‘zelfreinigend vermogen’ in de sector, met name ook bij allerlei particuliere opleidingen, verhogen. Hogescholen en universiteiten worden wel om de zoveel tijd beoordeeld, maar het particuliere aanbod kent dat niet. Daarbij wordt wel aangetekend dat zo’n systeem zeer zorgvuldig moet worden opgezet (met een goede moderator, die het kaf van het koren scheidt). ‘Even een website in de lucht knallen is te simpel, daar ben je er niet mee.’
Afsluiting
KEI V42
13
Een derde, meer specifieke onderwijsvraag die ten slotte wordt besproken, is die van het zittend personeel. ‘Er zit een grote inhaalvraag naar kennis in de kleilaag’, zo wordt nogmaals geconstateerd. Zowel bij mensen die een jaar of vijf in het vak zitten als bij de groep 45-plussers. Uit marktonderzoek is die vraag gebleken, zo geeft een deelnemer aan. Moet aan beide groepen gezamenlijk ‘bijscholing’ worden aangeboden? Volgens sommigen moet je dat niet doen, omdat een deel van de kleilaag ook de doorstroming van jong talent tegenhoudt. Anderen vinden juist dat er te snel over ‘de kleilaag’ wordt gesproken en wijzen erop dat er ‘best veel ouderen zijn die mee willen in de vaart der volkeren. Dat zijn mensen die best de gebaande paden willen verlaten. Koppel hen juist aan die jonge mensen!’ De vraag is echter ook of het probleem van de oudere generatie primair via het onderwijs moet worden opgelost, zo geeft een deelnemer aan: ‘Het begint met een andere organisatiestructuur. Organisaties moeten naar binnen kijken en meer gebiedsgericht gaan werken, met een netwerkachtige opzet. Pas daarna kun je er flankerend onderwijs tegen aan zetten.’ Instituten als VNG en Aedes zouden bovendien veel meer moeten bevorderen dat corporaties
12
Kleilaag
Verslag KEI-atelier Competenties
Aan het einde van het Atelier geven de deelnemers aan wat zij uit het Atelier meenemen naar hun eigen praktijk. Unaniem is er waardering voor de breedte van het debat. KEI-directeur Olof van de Wal geeft aan dat de vraagkant in het competentiedossier opnieuw aan bod is gekomen en daarmee scherper op het netvlies is komen te staan. Daarnaast is veel duidelijker het onderwijsaanbod besproken en dat kan voor KEI aanleiding zijn om hierover een signaal af te geven: ‘Zowel in het regulier onderwijsaanbod als bij het particuliere aanbod is nog het nodige te verbeteren. De ketenbenadering die hier is genoemd, is zeker iets waar KEI zich voor wil inzetten.’
Deelnemers
Verslag – Graaf, K.B. de (Kees), freelance journalist, Kees de Graaf vastgoedcommunicatie, Amsterdam
KEI V42
14
KEI – Gelissen, F. (Fanny), adviseur, KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing, Rotterdam – Wal, O. van de (Olof), directeur, KEI kenniscentrum stedelijke vernieuwing, Rotterdam
15
Deelnemers – Grift, C. van de (Cees), projectadviseur sociale component Emmen Revisited, Gemeente Emmen – Huffstadt, M. (Mirjam), lector stedelijke vernieuwing, Hogeschool van Utrecht – Huiskens, T. (Ton), directeur, Werken aan de Stad bv, Rotterdam – Jansen, C.M.A.J. (Kees), vennoot/senior adviseur/projectleider, Stipo Consult, Amsterdam – Lie, Y. (Yung), organisatieadviseur, Organisatie-adviesbureau De Beuk, Hippolytushoef – Roetgerink, R.B.J. (Ellie), directeur, Stichting Kennis Transfer Bouw, Zeist – Smit, V.J.M. (Vincent), lector Grootstedelijke Ontwikkeling, Haagse Hogeschool, Lectoraat Grootstedelijke Ontwikkeling, Den Haag – Veen, S. van (Stella), adjunct-directeur, Nirov, voor professionals in ruimtelijke ontwikkeling van stad, land en regio, Den Haag – Verhoef, J. (Janine), adviseur, Van Nimwegen & partners, Amsterdam
Verslag KEI-atelier Competenties
Voorzitter – Nimwegen, F.L.J. van (Frank), Van Nimwegen & partners, Amsterdam