De toekomst van ons pensioen – de visie van FNV KIEM en NVJ De pensioencommissie van FNV KIEM en de NVJ heeft besloten een beknopte visie te formuleren over de toekomst van ons pensioenstelsel. Deze is bedoeld als uitgangspunt voor de discussie binnen beide verenigingen over een algemene toekomstvisie op pensioenen van de hele FNV. Op dit moment vinden er grote veranderingen plaats in de pensioenwereld. Na de grote crisis van 2008 is helder geworden dat de onaantastbaar geachte pensioenfondsen toch kwetsbaar bleken. De garantie van een geïndexeerd pensioen bleek geen vanzelfsprekendheid. In 2012 bleek zelfs dat het onbestaanbaar geachte werkelijkheid werd: veel pensioenfondsen moesten overgaan tot het korten van pensioen of pensioenrechten. Grote wijzigingen De crisis is als een bom ingeslagen en heeft het vertrouwen in de fondsen enorm geschaad. De overheid heeft op grond van de ontwikkelingen en haar verantwoordelijkheid grote wijzigingen aangekondigd en reeds doorgevoerd. Dit proces is echter nog niet voltooid. Gesteld kan worden dat de eerste noodmaatregelen zijn genomen en deels geïmplementeerd. Niet alle maatregelen zijn genomen in het belang van de deelnemers en gepensioneerden. Zo had de overheid zelf ook nog een aantal financiële problemen die moesten worden opgelost. Afgezien van deze bezuinigingsdoelstelling zijn veel van de afgekondigde maatregelen gericht op de continuïteit van het systeem maar dan wel met een groot aantal verbeteringen. Veel maatregelen waren en zijn gericht op het weer terug krijgen van het vertrouwen, de transparantie, de stabiliteit, de professionaliteit en deskundigheid, het kunnen afleggen van verantwoording en het toezicht. Maar ook maatschappelijke ontwikkelingen moeten een plaats krijgen in de discussie over de toekomst van ons pensioensysteem. Niet te ontkennen valt dat er grote veranderingen plaatvinden in de maatschappij. Flexwerk en het aantal zelfstandigen nemen enorm toe. De vaste arbeidsovereenkomst is al lang geen vanzelfsprekendheid meer. Grote groepen werkenden bouwen nauwelijks tot geen aanvullend pensioen op. Jong en oud Mede naar aanleiding daarvan roeren specifieke groepen zich steeds luider. Zo zijn er jongeren die niet meer geloven in het systeem en bang zijn straks met lege pensioenpotten te worden geconfronteerd. Een discussie die hiermee verband houdt is de doorsneepremie en de mate van solidariteit. Er zijn ook veel ouderen die menen dat ze ten onrechte gekort worden (geen indexatie of geconfronteerd zijn met daadwerkelijke kortingen) omdat zij de wijze waarop de verplichtingen worden berekend onjuist vinden. De rekenrente wordt kunstmatig laag gehouden door de centrale banken terwijl de rendementen van de fondsen dikwijls hoger zijn dan 5%. Voor anderen geldt weer dat men bang is dat de maatregelen vooral zijn gericht op de korte termijn, terwijl het pensioensysteem juist gericht is op de lange termijn. Ook blijkt het lastig om de spelregels 1
tijdens het spel te wijzigen. Omdat de kans groot is dat bepaalde groepen de rekening daarvan gepresenteerd krijgen terwijl weer anderen daarvan extreem profiteren. Zorgvuldigheid is daarom van groot belang. Om het draagvlak onder ons stelsel niet te verliezen moeten de te nemen maatregelen goed worden overwogen en de gevolgen zeer precies in kaart worden gebracht. Een brede maatschappelijke discussie ligt daarom voor de hand. Het probleem is echter dat het een zeer complexe en weerbarstige materie betreft die voor velen niet goed te volgen is zonder enige basiskennis. De prijs van zekerheid Waar men wel iets over kan zeggen is het resultaat: waar moet ons pensioenstelsel toe leiden. Helder is dat men een betaalbaar systeem wil dat een hoge mate van zekerheid geeft als het gaat om de uitkering na pensionering. Het blijkt ook dat men daarvoor een prijs wil betalen. De gedane toezeggingen moeten worden waargemaakt. De burger wil, zodra hij of zij in een afhankelijke positie terecht komt, kunnen rekenen op het opgebouwde pensioen. Het pensioen moet dus zeker zijn. Dat pensioen moet in hoge mate meegroeien met de prijsstijgingen en dus worden geïndexeerd. Wanneer dat niet het geval is zal men na verloop van tijd steeds minder koopkracht hebben (zeker in tijden van hoge inflatie). Tot slot moet er een zekere (beperkte) mate van keuzevrijheid zijn (flexibiliteit), bijvoorbeeld over het moment van ingaan en hoog/laag constructies. Uitgangspunten aanvullend ouderdomspensioen: Doelen 1. De AOW is het basispensioen, primaat bij de politiek maar onlosmakelijk verbonden met het aanvullend ouderdomspensioen, bijvoorbeeld in verband met de franchise. De franchise is het deel van het salaris waarover geen pensioen wordt opgebouwd in verband met de AOW. De AOW dient welvaartsvast te zijn (meegroeien met de lonen), zodat er geen hiaten ontstaan die via het aanvullend pensioen gerepareerd moeten worden. Er dient voor iedere werkende een goed evenwicht te zijn tussen pensioen (AOW) op omslagbasis en aanvullend pensioen (AVP) op kapitaalbasis. Bij dit laatste wordt gespaard voor later door maandelijks/jaarlijks geld opzij te zetten in pensioenfondsen of bij verzekeraars. 2. Het aanvullend pensioen is uitgesteld loon en daarmee een (primaire) arbeidsvoorwaarde. Het primaat ligt bij werkgevers en werknemers. 3. AOW en AVP dienen gezamenlijk een adequaat inkomen op te leveren. Dit inkomen dient een relatie te hebben met het gemiddelde verdiende inkomen gedurende de loopbaan. Uitgangspunt is 70% van het gemiddelde inkomen. 4. Sociale partners bepalen de inhoud van de regeling en de middelen die daarvoor beschikbaar worden gesteld. Zij bepalen tevens bij welke uitvoerder zij hun pensioenregeling onderbrengen. In dit kader kunnen wij ons voorstellen om niet pensioenfondsen verplicht te stellen maar de pensioenregeling voor de betreffende sector. Daarmee worden alle werkgevers die onder de verplichtstelling vallen gedwongen premie af te dragen aan het pensioenfonds. Concurrentie op deze arbeidsvoorwaarde in de betrokken bedrijfstak is op deze arbeidsvoorwaarden dan ook nauwelijks mogelijk. 2
5. Wij streven naar geïndexeerde pensioenen en pensioenrechten. Dat betekent dat de gepensioneerde zijn/haar koopkracht behoudt en de deelnemers kunnen rekenen op een pensioen dat meegroeit met de prijsstijgingen en of de lonen. 6. Wij geloven in een collectief en solidair pensioensysteem waarbij sprake is van een evenwichtige verdeling van lusten en lasten over generaties gespreid. Binnen dit systeem kunnen verschillen zijn (bijvoorbeeld DB/CDC). Wij sluiten systemen als Individueel DC voor een basis aanvullend pensioenregeling in principe uit. Ons grootste bezwaar bij Individueel DC is dat al de risico’s bij de werknemer/zzp’er komen te liggen. Daarbij heeft de rentestand op het moment dat een pensioenuitkering wordt aangekocht, grote invloed op de kostprijs van pensioen. Hoe lager de rente waarop een pensioen wordt berekend hoe hoger de kostprijs (en dus hoe lager het aanvullend ouderdomspensioen uitpakt). 7. Wij kiezen voor risicodeling en solidariteit, bijvoorbeeld tussen mannen en vrouwen, tussen gezond en arbeidsongeschikt, met nabestaande en wezen. 8. Er moet een wettelijke pensioenplicht komen voor het aanvullende pensioen, vergelijkbaar met de verplichte ziektekostenverzekering (wij trekken hier een parallel met het systeem van de ziektekosten dat alleen maar betaalbaar is als er sprake is van een verplichte deelname). Dit om te voorkomen dat er straks grote groepen zijn die uitsluitend zijn aangewezen op de AOW. Met andere woorden: zowel werkgevers en werknemers als zzp’ers zullen een aanvullend pensioen verplicht moeten regelen. 9. Wij kiezen voor een stabiel stelsel dat schokken kan opvangen/absorberen. 10. Wij hechten groot belang aan de (fiscale) omkeerregeling. Dit betekent dat men geen belasting betaalt over de inleg en het gespaarde, maar dat de uitkering (na pensionering) wel wordt belast. Middelen/techniek 11. Indexatie (gedeeltelijk) zo spoedig mogelijk na dekkingsgraad 105%, kortingen bij een dekkingsgraad onder de 105% gespreid over 10 jaar (zonder geheugen). Kleine nominale kortingen worden steeds meer een regulier sturingselement. 12. De pensioenpremie kent zijn grenzen. Momenteel gaat men uit van een premie van maximaal rond de 20% van het salaris die tot stand komt in overleg tussen sociale partners. Er is op dit moment geen reden om hiervan af te wijken, temeer omdat het grootste deel daar nog ruim onder zit. 13. Bij een kostendekkende premie wordt uitgegaan van een prudent vastgestelde portefeuille rendement waarbij er een relatie is tussen de zakelijke waarde en de demografie van het fonds. 14. Op dit moment is veel discussie over de doorsneepremie. Dit is een gelijke premie voor alle deelnemers, zonder onderscheid tussen jong en oud. Daarmee betaalt iemand relatief te 3
veel als hij jong is en te weinig als hij oud is. Over de hele loopbaan genomen trekt dat weer gelijk. Bij een wettelijk verplicht basispensioen komt die discussie niet helemaal niet helemaal te vervallen, maar wordt veel minder scherp. Immers, iedere werkende draagt premie af aan pensioenfonds of verzekeraar. Door de premie zoveel mogelijk stabiel te houden over de verschillende leeftijdscohorten blijven mensen aantrekkelijk voor de arbeidsmarkt. Bij het loslaten van de doorsneepremie worden jongeren zeer aantrekkelijk vanwege de lage kosten en ouderen onaantrekkelijk vanwege sterk oplopende premies. Met een kostendekkende doorsneepremie voor alle werknemers wordt deze oneerlijke concurrentie ondervangen. Je kunt dit vergelijken met de basisziektekostenpremie die ook voor iedereen nagenoeg gelijk is. Veranderen van het systeem met doorsneepremies leidt tot enorme overgangskosten (genoemd wordt 100 miljard). Immers, de huidige deelnemers boven de 45 jaar hebben al te veel betaald en zullen daarvoor gecompenseerd moeten worden. 15. Beleggingsbeleid richten op de lange termijn in plaats van de korte termijn (lees: dekkingsgraad). Risicobereidheid van deelnemers moet regelmatig onderzocht worden en mede bepalend zijn voor het (beleggings)beleid. 16. De premie-inleg dient zo veel mogelijk ten goede te komen aan de pensioenopbouw. Beleggings- en uitvoeringskosten moeten zo laag mogelijk te blijven. Het delen van kosten en risico’s over grotere groepen deelnemers levert uiteindelijk een beter rendement op voor de deelnemers. 17. Wij kennen momenteel ondernemingspensioenfonds (OPF) en bedrijfstakpensioenfonds (BPF) beide zonder winstoogmerk; en verzekeraars (met winstoogmerk). Deze tweedeling is helder en willen we handhaven. 18. Consolidatie van de pensioenfondsen zal voortgaan (mogelijk uiteindelijk 6 tot 8 grote pensioenfondsen). Daarmee kunnen uitvoeringskosten en beleggingskosten worden verlaagd en kan de kwaliteit worden verhoogd. Er ontstaan robuustere fondsen die minder kwetsbaar zijn voor marktschommelingen. 19. Kostenbeheersing is een belangrijke uitdaging voor de pensioenfondsen. Niet alleen dienen de kosten van de uitvoering zo laag mogelijk te zijn (bij het tenminste gelijk blijven van de kwaliteit) maar ook de kosten die samenhangen met de beleggingen (bij een zo hoog mogelijk rendement). Deze laatste zijn met name gebonden aan enerzijds de benchmark maar dienen anderzijds ook te worden afgezet tegen het behaalde rendement. Hoe groter de fondsen hoe makkelijker zij een vuist kunnen maken tegen de exorbitante vergoedingen van de beleggingsspecialisten. 20. Beleggingen dienen Maatschappelijk Verantwoord te zijn! 21. Transparant stelsel zonder dat men voortdurend wordt overladen met allerlei ongevraagde informatie en door het bos de bomen niet meer ziet. Deelnemers moeten wel een helder en zo concreet mogelijk beeld krijgen wat ze kunnen verwachten als ze de pensioengerechtigde 4
leeftijd bereiken. Wat houd ik straks over als ik stop met werken? En past dit bij mijn toekomstige uitgavenpatroon? 22. Wij staan een optimale communicatie voor. Dus niet de deelnemers en gepensioneerden in de wilde weg zoveel mogelijk informatie sturen. Maar een effectieve en efficiënte informatievoorziening die een helder beeld geeft van wat men van het fonds kan verwachten en de mate van zekerheid dat de toezeggingen gestand worden gedaan. 23. Wij zijn voorstander van de mogelijkheid van individuele keuzes: maximale bandbreedte voor pensioenhoogte, hoog-laagconstructies, flexibele ingangsmomenten, deeltijdpensioen, uitruil partner- voor ouderdomspensioen. 24. De gedachte vanuit de politiek om pensioengeld te gebruiken voor wonen en zorg wijzen wij vooralsnog af. De vermenging van pensioen(opbouw) met zorg(kosten) en wonen(hypotheken) is een weg vol hindernissen en mogelijke ongewenste gevolgen die we niet zouden moeten bewandelen. De consequenties zijn te divers, dikwijls onoverzichtelijk en zetten de solidariteit mogelijk onder druk. 25. Indicatie minimale basisregeling aanvullend pensioen: 70% van wat men gemiddeld heeft verdiend (middenloon) gedurende zijn/haar loopbaan. Opbouw maximaal conform fiscale grenzen en een daarbij behorende minimale franchise. Pensioenopbouw over maximaal € 100.000,-, partnerpensioen op kapitaalbasis, verzekering tegen arbeidsongeschiktheid, nabestaande pensioen/verzekering. Een andere optie kan zijn om een deel van de premie in te zetten voor een gegarandeerde loonindexatie voor de actieven (voor zover fiscaal mogelijk). Dat zal tot een opslag op de premies leiden. Voor ieder fonds afzonderlijk kan hier een afweging plaatsvinden afhankelijk van de hoogte van de premie en de draagkracht van de deelnemers/werkgever(s). 26. Pensioenverplichtingen gewaardeerd op basis van een prudent portefeuille-rendement minus de indexatie ambitie. Dit is consistent met de manier waarop de kostendekkende premie kan worden bepaald. Als je zowel de verplichtingen als de premie op dezelfde wijze (prudent rendement minus indexatie-ambitie) berekent, dan bereik je een evenwichtige(re) behandeling van generaties.
5