DE SCHILDER ALEXANDER KLÄZENER EN DE
SINT LAURENTIUSKERK TE ALKMAAR
Maria Altaar
Een toelichting op de kunstenaar Alexander Kläzener, schilder van het Bloedwonder van Alkmaar, dat weer volledig zichtbaar wordt na de verplaatsing van het orgel van de Sint Laurentiuskerk naar zijn oorspronkelijke plaats. Geschreven ter gelegenheid van de openingshandeling van de fondsenwerving voor terugplaatsing en restauratie van dit orgel door mevrouw Anjo van de Ven, wethouder van de gemeente Alkmaar, op 17 september 2014. pagina 1
1. Alkmaar, Cuypers en Kläzener Het katholieke leven in Alkmaar maakte een sterke groei door toen de landelijk opkomende architect P.J.H. Cuypers (1827-1921) in januari 1858 het kerkbestuur op eigen initiatief bezocht. Sinds 1853 was de kerkelijke hiërarchie door Rome hersteld, wat betekent dat er weer bisschoppen werden benoemd, nadat Nederland eeuwen een missieland was geweest omdat het katholieke geloof alleen oogluikend was toegestaan. Nadat onder de koningen Willem I en Willem II de geloofsvrijheid volledig werd hersteld konden ook de katholieken in Alkmaar weer hun geloof in vrijheid beleven. In de negentiende eeuw nam in Alkmaar het aantal zelfs zo toe dat Alkmaar de ‘meest katholieke stad van het Noorden’ werd genoemd. Cuypers trok in die tijd het land door met een maquette van een neogotisch kerkgebouw om aan pastoors en kerkbesturen te laten zien waar hij toe in staat was. Zijn terugkeer naar constructiemethoden uit de gotiek was zeer vernieuwend in een tijd dat andere architecten gotisch vormen namaakten in hout en stucwerk. Cuypers liet zijn gewelven uit bakstenen metselen, zodat constructie en vormgeving samenvielen.
ontwerp Laurentiuskerk
pagina 2
Het kerkbestuur had het voornemen een nieuwe kerk te bouwen als vervanging van een schuilkerk. Het geloof mocht immers weer zichtbaar worden. Er was daarom al contact gelegd met de toen nog bekende architect Molkenboer uit Leiden, die de gotisch vormen in hout en stucwerk uitvoerden. Cuypers speelde daar handig op in door niet alleen zijn maquette mee te nemen, maar ook een ontwerp voor de Alkmaarse situatie. Hierdoor moest het kerkbestuur een keuze maken uit een plan van de zeer bekende Molkenboer en een plan van de opkomende Cuypers. Men loste dit op door advies te vragen aan de theoreticus en schrijver Alberdingk Thijm uit Amsterdam. Van Thijm was bekend dat hij afstand nam van de werkwijze van Molkenboer, die hij als suikerbakkersgotiek kenschetste. Uiteraard adviseerde Thijm met Cuypers verder te gaan, zodat de opdracht aan hem werd gegeven. De eerste steen werd al in 1859, waarna in 1861 de kerk door de bisschop van Haarlem werd ingewijd. Na het gereedkomen van de Laurentiuskerk kreeg Cuypers meteen de opdracht voor een tweede kerk in Alkmaar, de Dominicuskerk. Door de bijzondere ligging werd Cuypers gedwongen af te wijken van zijn gebruikelijke schema, dat hij wel gebruikte voor de Laurentiuskerk. Om voldoende zitplaatsen voor de Dominicuskerk te krijgen ontwierp hij galerijen in een zeer hoog middengedeelte, uitkomende in gevels aan de straat die het beeld daar niet verstoren. Daarmee werd de Dominicuskerk een hoogtepunt in zijn oeuvre, waardoor het des te pijnlijker is dat deze kerk nog in 1984-1985 is gesloopt.
koepel Domicuskerk
" pagina 3
Cuypers ontwierp niet alleen de buitenkant van een kerk, maar was ook bekend vanwege het ontwerp en de uitvoering van zijn kerkinterieurs. Met Cuypers kwam voor elke kerk een schare van tekenaars, beeldhouwers, houtbewerkers en kerkschilders beschikbaar. Samen met zijn compagnon Stoltzenberg beschikte hij in Roermond over een groot atelier, waar soms meer dan 100 medewerkers bezig waren met het vervaardigen van interieurs, niet alleen voor kerken, maar ook voor het Rijksmuseum, het Centraal Station van Amsterdam en Kasteel De Haar. Op die manier kwam ook Alexander Kläzener naar Alkmaar om het interieur van de Laurentiuskerk te beschilderen. Daarmee kwam niet alleen een later zeer beroemde geworden architect naar Alkmaar, maar met hem een gevierd kerkschilder. In Alkmaar wordt de basis gelegd voor hun beider carrières.
"
2. Alexander Kläzener Met de introductie van de neo-gotiek kwam er weer een nieuwe belangstelling voor het beschilderen van kerkinterieurs in Nederland. In de daarvoor gebruikte schuilkerken was het toepassen van grote beschilderingen van muren in onbruik geraakt, zoals ook elders in Europa in barokke kerken. Het middeleeuwse gebruik van monumentale schilderingen die zich voegden in de architectuur van de kerk kwam pas weer teug in de negentiende eeuw. Met de grote bouwstroom van katholieke kerken, die op gang kwam vanaf het midden van die eeuw, kwam ook de behoefte aan meer kerkschilders. Het beroep van kerkschilder werd op verschillende niveaus beoefend, van decoratieschilders die wanden en zuilen voorzagen van kleurige schabloondecoraties tot kunstenaars die religieuze voorstellingen maakten.
Schabloonschilderingen Sint Laurentiuskerk
pagina 4
Een kerk werd in die tijd bij de oplevering vrijwel nooit al gedecoreerd en beschilderd opgeleverd. Het kerkbestuur had in de regel al moeite genoeg om de bouwkosten te financieren, in het geval van de Sint Laurentiuskerk was er zelfs onvoldoende geld om de wel door Cuypers ontworpen toren te bouwen, zodat de kerk meestal werd ingewijd met witte muren en meubilair en beelden uit de te verlaten schuilkerk. Het was de taak van de bouwpastoor om in de jaren na de inwijding de kerk in te richten. Cuypers speelde op die behoefte met zijn eigen atelier Cuypers en Stoltzenberg volledig is. Hij ontwierp nieuwe altaren, beelden, ramen, banken en muurschilderingen in de stijl van de nieuw ingewijde kerk en zorgde ook voor de uitvoering. Een van de kerkschilders uit zijn atelier is de uit Duitsland afkomstige Alexander Kläzener (1826-1912) Kläzener werd geboren in 1826 in Pruisen, dat toen nog een zelfstandig koninkrijk was. Na zijn opleiding aan de beroemde Malerschule in Düsseldorf, waar hij les kreeg van Wilhelm van Schadow, die lange tijd bij de Nazareners in Rome verbleef. Dit was een genootschap van Duitse kunstschilders die zich afzetten tegen de toen gangbare classicistische eisen en terug gingen naar de kunst van Rafaël en Giotto. De opleiding van Van Schadow tekent het werk van Kläzener. Na werk verricht te hebben aan de Dom van Keulen, ging hij de Nederlandse grens over om te werken aan de restauratie van het seminarie Rolduc in Kerkrade. Omdat hij in Düsseldorf zijn studie niet heeft kunnen voltooien, ging hij verder aan de academie van Antwerpen, waar ook Cuypers zijn opleiding kreeg. Al in 1859 treedt hij in dienst van Cuypers en Stoltzenberg, waar hij onder meer in 1861 de schilderingen in de Sint Servaaskerk van Maastricht restaureerde. Met deze schilderingen, die bij de laatste restauratie op onverantwoorde wijze zijn verwijderd, toonde hij goed te kunnen werken in het gedachtengoed Van Cuypers en Alberdingk Thijm.
Triomfboog
pagina 5
In 1866 verhuisde hij naar Alkmaar om daar de kruiswegstaties van de Sint Laurentiuskerk aan te brengen. Blijkbaar was er vijf jaar na de opening genoeg geld om het interieur van de kerk te verfraaien. Zelf was Kläzener ook niet meer onbemiddeld, want hij ging wonen in een fraaie woning aan het Kennemerpark 32. Hoewel hij veel werk had aan deze kerk, kwamen de eerste kruiswegstaties in 1868 gereed en de triomfboog zelfs al een jaar eerder. In 1868 nam ontslag bij Cuypers en Stoltzenberg en vestigde zich als zelfstandig kerkschilder. Dat neemt niet weg dat hij in de periode daarna in de Laurentiuskerk ook de schilderingen van het Bloedwonder (1874-1880) van Alkmaar en het Maria-altaar aanbrengt. Hoewel zijn werkterrein zicht uitbreidt tot het hele westen van Nederland, blijft hij in Alkmaar wonen. Soms is zijn werk dichtbij, zoals de kruiswegstaties van de Sint Laurentiuskerk in Oudorp, soms ook verder weg voor de Cuyperskerken in Amsterdam en Den Haag. De opdrachten voor Cuyperskerken bleven binnenstromen, ook al werkte hij niet meer voor Cuypers en Stoltzenberg. Ondanks zijn werkzaamheden elders bleef hij actief in Alkmaar. Nadat hij in 1876 lid werd van het Alkmaarse genootschap ‘Kunst zij ons Doel’, werd hij in 1892 daar ook als directeur-leraar aangesteld met als opdracht geïnteresseerde Alkmaarders te ondersteunen in hun vaardigheden in de kunst. Dit bleef hij doen tot 1908, inmiddels 81 jaar oud. Ook tot hoge leeftijd was hij lid van de Commissie van Toezicht op het Gemeente Museum, waarvoor hij steeds opnieuw door burgemeester en wethouders werd aangesteld. Naast al zijn drukke werkzaamheden in veel kerken was hij ook pivé-leraar voor Alkmaarse talenten. Bekende namen als Koos Stikvoort, Jaap Poolland, en Jan Everardus Witte kregen hun glans door hun opleiding bij Kläzener. Daarbij produceerde hij niet alleen kerkschilderingen, maar ook schilderijen. In het depot van het Stedelijk Museum bevinden zich werken van Kläzener als ‘Mephistopheles’ uit 1887 en ‘Meisje en jongen halen eten’uit 1891.
‘collectie Stedelijk Museum Alkmaar
pagina 6
Ook elders in Nederland hangen zijn schilderijen, zoals zijn ontroerende portret van Jan Everardus Witte in het Museum Everardus Witte in Megen. Kläzener stierf in 1912 in Alkmaar, een gewaardeerd lid van de Alkmaarse burgerij met een betekenis die ver boven de regio uitstijgt. Juist door recente restauraties van kerken uit de negentiende eeuw is een groot deel van zijn landelijke oeuvre bewaard gebleven.
" 3. Het Bloedwonder van Alkmaar Door de verplaatsing van het orgel naar de plaats die Cuypers daarvoor heeft ontworpen, komen de schilderingen van Kläzener over het Bloedwonder van Alkmaar weer in het zicht. Het Bloedwonder van Alkmaar is te vergelijken met het Mirakel van Amsterdam. De schilderingen van het Bloedwonder, de kruiswegstaties en het Maria-altaar zijn alle drie belangrijke werken van Kläzener, maar die van het Bloedwonder zijn wel zeer specifiek voor Alkmaar. Het Bloedwonder van Alkmaar vond plaats in de tijd voor de Reformatie, toen de Grote Sint Laurenskerk nog een katholieke kerk was. Deze kerk was in de Middeleeuwen een dubbele pelgrimskerk, zowel voor de pelgrims die op weg waren naar Santiago de Compostella in Spanje als vanwege het Bloedwonder dat plaats vond in het jaar 1429.
eerste tafereel Bloedwonder
pagina 7
Centrale figuur in dit verhaal is Volkert. Hij was tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten soldaat geweest en had tegenstanders gedood. Volkert wilde graag priester worden maar door zijn bloedige verleden was een priesterwijding niet geoorloofd. Hij besloot zijn verleden te verzwijgen. In 1429 werd hij priester gewijd en op de eerste mei van dat jaar mocht hij zijn eerste mis opdragen. Het is niet verwonderlijk dat hij behoorlijk zenuwachtig was en hij na de consecratie (de wijn verandert in het Bloed van Christus) bij het opheffen van de kelk zo beefde dat er enkele druppels wijn op zijn kazuifel vielen. Na de mis sneed men het stukje stof met de druppels uit de kazuifel en verbrandde het. Bij herstel van de kazuivel verschenen drie bloeddruppels echter opnieuw op de nieuwe stof. Ook dit werd weer uitgesneden, maar nu werd het uitgesneden stukje stof bewaard. Men vergat een tijd lang waar dit lag.
tweede tafereel Bloedwonder
" pagina 8
Enige tijd later verkeerde op de Westerschelde een schip in nood. De schipper bad om redding en hem verscheen een engel die hem alleen maar wil redden als hij in Alkmaar de geestelijkheid zou oproepen om verering van het stukje stof op te eisen. De engel vertelde waar het stukje zich bevond. Het schip werd gered en de schipper kwam zijn belofte na.
derde tafereel Bloedwonder
" pagina 9
De kerkelijke overheid verklaarde enige tijd later dat het om een wonder ging en in een brief werden de gelovigen opgeroepen om het “Heilig Bloed” van Christus te komen vereren. Ook de magistraten van de stad riepen bij raadsbesluit (18 maart 1501) op bedevaart te komen. Van uit het hele land kwamen gelovigen naar Alkmaar. Sommigen waren hiertoe veroordeeld als straf. Deze moesten blootsvoets met een brandende kaars deelnemen aan de processie.
vierde tafereel Bloedwonder
pagina 10
Toen de Reformatie in 1573 haar intrede deed, werd de verering verboden. Wel bleef de reliek bewaard. Na het herstel van de bisschoppelijke hierarchie bepaalde bisschop Bottemanne in 1897 in een oorkonde dat de reliek echt was, zodat die nu als Reliek met het Heilig Bloed wordt bewaard in de Sint Laurentiuskerk. Hij kan daar nu aan de kerkgangers worden getoond. De processie, die voor het bloedwonder was ingesteld, vond voortaan plaats op de eerste mei. De laatste jaren is de processie in ere hersteld. Het ligt dus voor de hand dat Kläzener is de daaraan voorafgaande jaren de opdracht kreeg het Bloedwonder van Alkmaar in kerk op grootse wijze weer te geven. In het eerste tafereel aan de noordzijde wordt de wijn gemorst. Ook aan de noordzijde is het tafereel te zien dat een assistent probeert het stukje stof te verbranden. Aan de zuidzijde ziet men het derde tafereel waarin de schipper om hulp vraagt en het vierde tafereel waarin de processie in de Langestraat plaatsvindt. In de misdienaar achter de voorste priesters wordt Jan Everardus Witte afgebeeld, die ook door Kläzener wordt weergegeven op het schilderij dat nu in het Museum Everardus Witte in Megen hangt.
" 4. De Kruisweg In vrijwel elke katholieke kerk in Nederland is de Kruisweg van Christus aangebracht, zoals in de Sint Laurentiuskerk van Alexander Kläzener. Deze Kruiswegen geven het lijden Christus weer in 14 vastgestelde taferelen, staties genaamd. Vanaf de middeleeuwen worden deze overal afgebeeld in boeken en kerken, maar pas na de achttiende eeuw worden ze een verplicht onderdeel van het interieur van een katholieke kerk. In het begin van de neogotiek zijn het vaak nog statische, bijna abstracte voorstellingen van Christus’ lijden, maar door de invloed van de Düsseldorfer Mahlerschule verandert dit. De figuren tonen meer emotie, zijn beweeglijker en roepen meer op tot medeleven met Christus. De beste voorbeelden vormen een aantal staties van de kruisweg in Alkmaar en met name die in de Sint Jacobuskerk in Den Haag.
latere kruiswegstatie Sint Laurentiuskerk
pagina 11
5. Waardering Alexander Kläzener is plaatselijk van groot belang geweest voor de ontwikkeling van het culturele leven aan het einde van de negentiende eeuw. Door zijn toedoen kreeg het onderwijs aan jonge kunstenaars een forse extra impuls. Veel belangrijker is zijn plaats in de nationale kunst. Door zijn inbreng vanuit de Nazareners, via de Düsseldorfer Mahlerschule, zijn de geschilderde afbeeldingen in kerkinterieurs levendiger geworden en roepen ze meer emotie op. Zijn werk in de Sint Laurentiuskerk is daar een goed voorbeeld van. Met name in de Kruiswegstaties is zijn ontwikkeling zichtbaar. De schilderingen van het Bloedwonder van Alkmaar zijn van groot belang voor de geschiedenis van de stad. Zij vormen de laatste herinnering aan de functie van Alkmaar als bedevaartsoord in de middeleeuwen. Alkmaar, sept 2014 G. van Kleef
pagina 12