Bijlage I Technische beoordeling van de vergunningsaanvraag van Gemeente Vianen voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van de bouw van een zwembad onder het nieuw te bouwen multifunctioneel centrum (MFC) te Vianen. De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 134.075 en Y = 444.180. 1. Beschrijving van het werk Aan de westelijke oever van de Put van Helsdingen (oude zandafgraving) te Vianen wordt een nieuw multifunctioneel centrum (MFC) gebouwd. Onder het MFC komt een zwembad. Het zwembad wordt gebouwd binnen een stalen grond- en grondwaterkerende damwandconstructie en waarschijnlijk gefundeerd op betonnen palen. De afmetingen van het zwembad zijn 43 x 25 m2. De bouwput zal worden ontgraven tot een niveau van NAP -3,3 m waarna de vloer (0,6 m) zal worden gestort. Vervolgens worden de wanden en begane grondvloer aangebracht. In tabel 1 zijn de afmetingen en ontgravingsniveaus van de verschillende delen gegeven. Tabel 1. Afmetingen en aanleg-/ontgravingsniveaus Onderdeel
Afmetingen
Aanlegniveau
(ca. m x m)
(ca. in m t.o.v. NAP)
Keldervloer
43 x 25
-3,3
Kelderwanden
43 x 25
-2,7
2. Bodemopbouw en geohydrologie Bodemopbouw Het maaiveldniveau rondom de locatie varieert tussen NAP +0,7 m en +2,4 m. In tabel 2 is een globale schematisering van de lokale bodemopbouw gegeven. Tabel 2. Geohydrologische schematisering bodem Diepte (m tov NAP)
Aard bodemmateriaal
Geohydrologische betekenis
+2,4 à +0,7 tot -0,9 à -3,7
KLEI
Deklaag
-0,9 à -3,7 tot -6,0 à -7,3
ZAND, met kleilaagjes
Eerste watervoerende pakket (ondiep)
-6,0 à -7,3 tot -7,3 à -7,6
KLEI en/of LEEM
Waterremmende tussenlaag
-7,3 à -7,6 tot -55
ZAND, met kleilaagjes
Eerste watervoerende pakket (diep)
-55 tot -63
KLEI met slibrijke zandlagen
Eerste waterremmende laag
Op een diepte tussen NAP -6,0 m en -7,6 m wordt een klei-/leemlaag aangetroffen. Deze laag varieert in dikte tussen 0,1 m en 2,0 m. Het is niet zeker of deze laag aaneengesloten aanwezig is. In de put zal deze zeker over grote oppervlakten verwijderd zijn. Geohydrologie Oppervlaktewater De put van Helsdingen heeft een diepte van maximaal ca. 12 meter. Het peilvan het water in de put van Heldingen komt nagenoeg overeen met de stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerende pakket en staat onder directe invloed van kwelstromen uit de Lek. Met name hoogwatergolven kunnen de stand van het water doen stijgen. Ten behoeve van de herinrichting wordt de put minder diep gemaakt, tot maximale diepte van 8 meter. De put wordt hierbij voorzien van een waterremmende afdeklaag. Hierdoor komt hij minder in contact te staan met het eerste watervoerende pakket.
1
Grondwaterstanden en stijghoogten Vianen ligt in een infiltratiegebied. De Lek infiltreert in het eerste watervoerende pakket; de stijghoogte neemt hierdoor af naarmate de afstand tot de Lek groter wordt. De stand van het grondwater in de deklaag is onder andere afhankelijk van neerslag, ontwateringsmiddelen en de stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerende pakket. De gemiddelde grondwaterstand op de locatie bedraagt ca. NAP +0,2 m. De stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerende pakket varieert tussen NAP +1,2 m en +0,3 m; de gemiddelde stijghoogte is NAP +0,7 m. De horizontale grondwaterstroming in dit pakket is richting het zuiden. 3. Bemalingsaspecten Benodigde verlagingen Het zwembad wordt gebouwd binnen een door stalen damwanden omgeven bouwkuip. De deklaag wordt binnen de bouwkuip in zijn geheel ontgraven. Om de werkzaamheden in den droge uit te kunnen voeren, dient de stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerende pakket te worden verlaagd tot ca. 0,5 m beneden het ontgravingsniveau van de keldervloer. In tabel 3 zijn de benodigde verlagingen gegeven. Hierbij is uitgegaan van de volgende uitgangspunten: • maatgevend hoge stijghoogte : NAP +1,2 m; • drooglegging : 0,5 m. Door het ontgraven bestaat er een kans dat de klei-/leemlaag die op een diepte tussen NAP -6,0 m en -7,6 m voorkomt op zal barsten. Het is niet zeker dat deze laag aaneengesloten aanwezig is, maar om opbarsten te voorkomen dient zekerheidshalve de spanning onder deze laag te worden verlaagd. Tabel 3. Benodigde verlagingen Onderdeel
Ontgravingsniveau (m t.o.v. NAP)
Ondiepe stijghoogte verlagen tot
Ondiepe stijghoogte verlaging
(m t.o.v. NAP)
(m)
Diepe stijghoogte verlaging
Diepe stijghoogte verlagen tot
(m)
(m t.o.v. NAP)
Keldervloer
-3,3
-3,8
5,0
1,8
-0,6
Kelderwanden
-2,7
-3,2
4,4
0,7
+0,5
Berekening waterbezwaar Onttrekkingssysteem De onttrekkingssystemen om de benodigde verlagingen te realiseren dienen zo efficiënt en ondiep mogelijk te worden aangelegd, zodat de te onttrekken hoeveelheid grondwater en de effecten van de onttrekking op de omgeving zoveel mogelijk worden beperkt. De benodigde verlagingen van de ondiepe stijghoogte kunnen het best worden gerealiseerd door middel van horizontale drains die ca. 1,5 m beneden het ontgravingsniveau worden aangebracht (ca. NAP -4,8 m). Daar waar de vereiste verlagingen met drains niet kunnen worden behaal, kunnen de drains worden ondersteund door verticale zwaartekrachtfilters welke worden aanbracht tot een diepte van ca. NAP -6,0 m. Hierbij dient er zorg voor gedragen te worden dat de filters de waterremmende tussenlaag niet doorsnijden. De benodigde spanningsverlagingen onder de waterremmende tussenlaag kunnen het best worden gerealiseerd door middel van verticale filters voorzien van onderwaterpompen (deepwells). De deepwells dienen niet dieper te worden aangebracht dan NAP -17 m.
2
Retoursysteem Het voornemen is om het grondwater dat wordt onttrokken door de deepwells terug de bodem in te brengen. De beoogde retourlocatie ligt ca. 1,5 km ten zuidwesten van de onttrekkingslocatie ten westen van het kruispunt tussen de Bloemendaalseweg en Helsdingse Achterweg. De filters van het retourveld worden aangebracht tot een diepte van ca. NAP -20 m. Om verstopping van het retourveld te voorkomen wordt sterk afgeraden het ondiepe onttrekkingssysteem (drains/ondiepe verticale filters) op het retourveld aan te sluiten. Waterbezwaar Het waterbezwaar is berekend met behulp van het grondwaterstromingsprogramma MicroFem. Hierbij is uitgegaan van de geohydrologische parameters zoals gegeven in tabel 4. Tabel 4. Geohydrologische parameters Diepte (m tov NAP)
Geohydrologische betekenis
Geohydrologische parameters (dagen)
+2,4 à +0,7 tot -0,9 à -3,7
Deklaag
-0,9 à -3,7 tot -6,0 à -7,3
Eerste watervoerende pakket (ondiep)
-6,0 à -7,3 tot -7,3 à -7,6
Waterremmende tussenlaag
-7,3 à -7,6 tot -55
Eerste watervoerende pakket (diep)
(m2/dag)
400 400 1 1.500
Omdat niet zeker is of de waterremmende tussenlaag aaneengesloten onder de bouwput aanwezig is, is er bij de berekeningen vanuit gegaan dat deze ontbreekt. Hiermee wordt de meest ongunstige situatie in beeld gebracht. Wel is een (fictieve) lage weerstand in het model ingebouwd omdat er toch sprake zal zijn van enige waterremming. In tabel 5 zijn de maximaal berekende waterbezwaren weergegeven. Tabel 5. Waterbezwaren Onderdeel
Benodigde verlaging
Maximale debiet
(m)
(m3/uur)
Keldervloer
5,0
250
Kelderwanden
4,4
220
In totaal zal over een periode van vijf maanden maximaal 1.111.000 m3 worden onttrokken. Vanuit kwantiteitsoogpunt moet altijd worden gestreefd naar een zo beperkt mogelijk onttrekkingshoeveelheid per uur en in totaal. Dit kan bij onderhavige onttrekking onder andere worden bereikt door tijdens het storten van de kelderwanden en de begane grond de grondwaterstand zo snel mogelijk terug te brengen tot het niveau van de onderzijde keldervloer. 4. Gevolgen van de grondwateronttrekking en -retournering voor de omgeving Als gevolg van het onttrekken en retourneren van grondwater worden de grondwaterstand in de deklaag en de stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerend pakket tijdelijk verlaagd dan wel verhoogd. Deze veranderingen kunnen effecten hebben op van het grondwater afhankelijke belangen. Op de grootte van de veranderingen en de effecten hiervan op de omgeving wordt hieronder nader ingegaan. Berekende veranderingen De stijghoogteveranderingen in de omgeving zijn berekend met het grondwaterstromingsprogramma MicroFEM. De resultaten zijn weergegeven in tabel 6. Om de maximale effecten te kunnen beoordelen, zijn de grondwaterstandsveranderingen bepaald bij een onttrekking van 250 m3/u en is er vanuit gegaan dat er nagenoeg geen waterremming optreedt als gevolg van de variabel aanwezige klei/leemlaag.
3
Tabel 6: Berekende stijghoogte- en grondwaterstandsveranderingen Afstand tot bouwput (m)
10
25
50
100
250
500
750
1.000
1.500
Grondwaterstandsverlagingen (m)
-0,90
-0,80
-0,70
-0,60
-0,50
-0,30
-0,10
<-0,05
-
Stijghoogteverlagingen (m)
-1,80
-1,60
-1,50
-1,20
-0,70
-0,40
-0,30
-0,10
<-0,05
Grondwaterstandsverhogingen (m)
+0,20
+0,20
+0,15
+0,15
+0,10
+0,10
<+0,05
-
-
Stijghoogteverhogingen (m)
+0,70
+0,60
+0,50
+0,40
+0,30
+0,20
+0,10
<-0,05
-
Verlagingen
Verhogingen
Uit tabel 6 blijkt dat het hydrologisch invloedsgebied waarbinnen stijghoogteverlagingen groter dan 0,05 meter optreden ca. 1.500 m bedraagt. De verlaging van de stijghoogte en mogelijke lekkage van de damwanden leiden tot een verlaging van de grondwaterstand in de deklaag. Deze verlagingen zijn minder groot dan de stijghoogte door de weerstand tegen verticale stroming in de deklaag en het vochtvasthoudend vermogen ervan. Het invloedsgebied in de deklaag bedraagt ca. 1.000 m. Het hydrologisch invloedsgebied waarbinnen rondom het retourveld stijghoogteverhogingen groter dan 0,05 meter optreden is 1.000 m. Het gebied waarbinnen een verhoging van de grondwaterstand in de deklaag optreedt, zal door de weerstand tegen verticale stroming maximaal 750 m bedragen. Effecten op de omgeving Bebouwing en infrastructuur Zettingen Een verlaging van de grondwaterstand beneden in het verleden voorgekomen grondwaterstanden kan in zettingsgevoelige lagen (klei en veen) leiden tot een verhoging van de korrelspanning met eventuele zettingen tot gevolg. Ook een verlaging van de stijghoogte kan leiden tot een verhoging in de korrelspanning aan de onderzijde van de deklaag waardoor zettingen op kunnen treden. Deze zettingen kunnen doorwerken tot aan het maaiveld. Aangehouden wordt dat zettingen van 150 mm of meer of een zettingsverhang van 1:300 ter hoogte van bebouwing, leidingen en infrastructuur tot schade kunnen leiden. De deklaag op de locatie heeft een dikte van ca. 2,5 m tot 4,0 m en bestaat grotendeels uit klei. Uitgaande van een lage grondwaterstand van NAP -0,1 m in de deklaag en een maatgevend lage stijghoogte van NAP +0,3 m zijn met Terzaghi zettingen berekend. Hieruit blijkt dat de eindzetting direct naast de bouwput maximaal 60 mm kan bedragen. Op 100 m buiten de bouwput kan de eindzetting nog 45 mm bedragen. Zettingen berekent met Terzaghi zijn eindzettingen over een periode van 20 jaar uitgaande van een gebied waarin in het verleden geen grondwaterstandsverlagingen of andere voorbelastingen hebben plaatsgevonden. De werkelijk optredende zettingen zullen door de voorbelasting van de deklaag als gevolg van grondwateronttrekkingen en ophogingen in het verleden minder groot zijn dan berekend. De bebouwing in de nabije omgeving is grotendeels op betonnen palen gefundeerd. Deze zullen geen nadelige effecten ondervinden als gevolg van de grondwaterstandsverlagingen. De meest nabijgelegen op staal gefundeerde bebouwing ligt ca. 200 m ten noordwesten van de bouwlocatie De maximale stijghoogteverlaging bedraagt hier 0,8 m ten opzichte van de maatgevend hoge stijghoogte van NAP +1,2 m. De maatgevend lage stijghoogte bedraagt NAP +0,3 m. Hieruit blijkt dat de stijghoogte niet zal worden verlaagd beneden de maatgevend lage stijghoogte. Mogelijk kan toch een kleine verlaging ten opzichte van de maatgevend lage stijghoogte optreden. Hierbij worden maximale zettingen berekend van 10 mm. Bij deze zettingen en het daaruit volgende nog kleinere zettingsverhang wordt geen schade aan op staal gefundeerde bebouwing verwacht. Rijksweg A2 Op 150 m tot 210 m ten noord(oost)en van de locatie ligt de Rijksweg A2. Een verlaging van de grondwaterstand zou kunnen leiden tot verzakkingen van het wegdek. De Rijksweg is langs dit traject
4
verhoogd aangelegd. Deze constructie zal goed gefundeerd zijn. Ditzelfde geldt voor de opritten. Er wordt geen schade aan de Rijksweg verwacht. Wateroverlast Een stijging van de grondwaterstandstand kan in kelders en kruipruimtes leiden tot wateroverlast. De eventuele retournering vindt plaats in een weiland ten westen van het kruispunt Bloemendaalseweg en Helsdingse Achterweg. De meest nabijgelegen bebouwing bevindt zich ca. 150 m ten (noord-)westen van de retourlocatie aan de Helsdingse Achterweg. Het is onbekend of deze woning voorzien is van een kelder en/of kruipruimten. Indien er een kelder voorkomt, zal deze naar alle waarschijnlijkheid waterdicht zijn aangelegd. De grondwaterstandstijging als gevolg van de retournering bedraagt hier maximaal 0,15 m. Uitgaande van een polderpeil van ca. NAP -0,03 m zal de grondwaterstand hier stijgen tot ca. NAP +0,15 m. Het maaiveld ter hoogte van de bebouwing varieert tussen NAP +1,2 m en +1,6 m. Dit betekent dat de grondwaterstand hier stijgt tot ca. MV -1,0 m. Er wordt niet verwacht dat als gevolg van deze stijging wateroverlast zal ontstaan. Bodemverontreinigingen Als gevolg van de onttrekking dan wel retournering treedt een tijdelijke verandering op in het verhang en de stromingssnelheid van het grondwater. Hierdoor kunnen verontreinigingen sneller en in een andere richting worden verplaatst. Binnen het hydrologisch invloedsgebied van de onttrekking bevinden zich twee mobiele bodemverontreinigingen. Op ca. 900 m ten oostnoordoosten van de bouwlocatie bevindt zich aan de Aime Bonnastraat 17 een ernstige bodemverontreiniging bestaande uit vinylchloride. De verontreiniging heeft zich verspreid tot een diepte van ca. MV -5 m (deklaag). Deze verontreiniging wordt momenteel (november 2008) gesaneerd. De tweede verontreiniging bevindt zich op ca. 900 m ten oosten van de locatie, ter hoogt van de Stammerhoefstraat 31. Deze verontreiniging bestaat met name uit minerale oliën en heeft zich verspreid tot op een diepte van ca. MV -35 m. Voor beide locaties is berekend dat het grondwater zich gedurende de bemaling maximaal 5 meter in de richting van de bouwput zal verplaatsen. Aangezien verontreinigingen zich minder snel verplaatsen dan water (zogenaamde retardatiefactor), zal de verontreiniging over minder grote afstand worden verplaatst. Deze verplaatsing is zo minimaal dat er geen sprake is van een verhoogd verspreidingsrisico. Binnen het hydrologisch invloedsgebied van de retournering bevinden zich eveneens twee mobiele verontreinigingen. De eerste verontreiniging betreft een tijdelijke stortplaats voor grond op een perceel aangrenzend aan de retourlocatie. Deze stortplaats bevindt zich boven de grondwaterstand. Mochten er toch verontreinigingen zijn uitgelekt naar het grondwater dan bevinden deze zich boven in de deklaag. Hier ontstaat geen verhoogd verspreidingsrisico. Op ca. 500 m ten zuiden van de retourlocatie bevindt zich aan de Bloemendaalseweg nabij het Merwedekanaal een verontreiniging bestaande uit zware metalen. Zware metalen zijn weinig mobiel, deze verontreiniging beperkt zich daarom naar verwachting tot in de deklaag. Voor de berekening van een mogelijke verplaatsing is er echter vanuit gegaan dat deze zich toch in het eerste watervoerende pakket bevindt (worst-case). Als gevolg van de retournering zal de stijghoogte op 500 m afstand maximaal 0,2 m stijgen. Het grondwater zal zich hierdoor maximaal 4,5 m van de retourlocatie af bewegen in zuidzuidoostelijke richting. Omdat verontreinigingen (zeker zware metalen) zich minder snel verplaatsen, zal bij die beperkte verplaatsingen geen sprake zijn van een verhoogd verspreidingsrisico als gevolg van de retournering. Natuur, landbouw en stadsgroen Een verlaging van de grondwaterstand kan de vochtvoorziening voor begroeiing nadelig beïnvloeden. Dit kan vooral tijdens het groeiseizoen (half maart - half oktober) schadelijke gevolgen hebben voor natuur, landbouw en stadsgroen in de directe omgeving van de onttrekking. Een verhoging van de grondwaterstand kan leiden tot wateroverlast met verrotting van het wortelgestel als gevolg.
5
Natuur De onttrekking vindt plaats in stedelijk gebied. Binnen het hydrologisch invloedsgebied van de onttrekking komen geen verdrogingsgevoelige natuurgebieden voor die mogelijk schade op kunnen lopen als gevolg van de grondwaterstandsverlagingen. Direct grenzend en in de directe omgeving van de retourlocatie komt enkele percelen voor die zijn aangemerkt als Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gebieden. De grondwaterstand zal hier als gevolg van het retourneren maximaal 0,2 m stijgen. Gezien de samenstelling van de vegetatie (bos) op dit perceel wordt niet verwacht dat deze stijging tot vernattingsschade zal leiden. Zekerheidshalve dienen ter hoogte van dat deel van de retourbemaling dat langs het EHS perceel gelegd wordt op twee locaties peilbuizen te worden geplaatst waarbij op iedere locatie één filter wordt afgesteld in de deklaag en één filter in het eerste watervoerende pakket. Het plaatsen van de peilbuizen en de monitoring ervan wordt als voorschrift aan de vergunning verbonden. Landbouw Binnen het hydrologisch invloedsgebied van de onttrekking komen geen landbouwgebieden voor die mogelijk schade op kunnen lopen als gevolg van de grondwaterstandsverlagingen. De retourlocatie bevindt zich midden in een landbouwgebied. Het grootste gedeelte is in gebruik als grasland. Grasland zal geen opbrengstvermindering ondervinden als gevolg van de berekende verhogingen. De akkerlanden liggen op dermate grote afstand van de retourlocatie dat niet wordt verwacht dat deze opbrengstvermindering zullen ondervinden. Stadsgroen Langs de Monnikendreef (het pad direct ten westen van de plas) staan meerdere monumentale platanen. Berekend is dat stijghoogte ter hoogte van de bomen ca. 1,8 m zal worden verlaagd en de grondwaterstand ca. 0,9 m. De grondwaterstand bevindt zich van nature gemiddeld 1,1 m beneden maaiveld. Gezien de natuurlijke grondwaterstand zullen de bomen in hun vochtvoorziening zeker voor een deel afhankelijk zijn van het grondwater. Wanneer de verlagingen optreden in het groeiseizoen (half maart / half oktober) dient de vochttoestand in de bodem op twee representatieve punten langs de Monnikendreef te worden gemeten door middel van bodemvochtmetingen. De bodemvochtmetingen dienen op twee verschillende dieptes te worden uitgevoerd. De bodemvocht(pF)-waarde van 2,7 is hierbij de kritieke waarde. Hier zal op gemonitoord worden en wanneer deze waarde wordt onderschreden dienen watergiften toegediend te worden. Door op beide locaties eveneens een peilbuis te plaatsen kan een verband worden gelegd tussen de daadwerkelijke grondwaterstand en de vochtspanning in de bodem. In een monitoringsplan dienen de locaties en meetfrequenties van de bodemvochtmeters en peilbuizen opgenomen. Tevens dient aangegeven te worden waar, wanneer en hoe watergiften toegediend gaan worden. Dit plan wordt als voorschrift aan de vergunning verbonden. Archeologische waarden Door het verlagen van de grondwaterstand komt zuurstof dieper in de bodem. Dit kan leiden tot schade aan archeologische vondsten en waarden. Door de gemeente Vianen is gekeken naar het voorkomen van kwetsbare archeologische vondsten en mogelijke archeologische waarden binnen het invloedsgebied van de onttrekking dan wel retournering. Aangegeven is dat in het kader hiervan geen aanvullend archeologisch onderzoek verricht hoeft te worden.
6
Bijlage II Voorschriften behorende bij de aan Gemeente Vianen verleende vergunning voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van de bouw van een zwembad onder het nieuw te bouwen multifunctioneel centrum (MFC) te Vianen. Algemeen 1. De onderkant van het onttrekkingssysteem mag zich niet dieper bevinden dan MV -18 m (NAP -17 m); 2.
De stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerende pakket mag niet verder worden verlaagd dan strikt noodzakelijk, maar in ieder geval niet verder dan de in tabel 3 gegeven benodigde verlagingen;
3.
Er mag niet meer grondwater worden onttrokken dan strikt noodzakelijk is, maar in ieder geval niet meer dan 250 m3/u;
4.
De grondwateronttrekking mag niet langer duren dan strikt noodzakelijk is, maar in ieder geval niet langer dan vijf maanden;
5.
De start van de onttrekking alsmede wijzigingen van de hoeveelheden dienen twee weken van tevoren of zo spoedig mogelijk daarna aan de afdeling Handhaving, team Bodem, Water en Natuur te worden gemeld;
Monitoring 6. Bij uitvoering van (een deel van) de werkzaamheden tussen half maart en half oktober (groeiseizoen) dient door middel van een monitoringsplan dat is afgestemd met de gemeente Vianen, inzichtelijk gemaakt te worden: • op welke locaties langs de Monnikendreef de bodemvochthuishouding wordt gemonitoord door middel van peilbuizen en bodemvochtmeters; • hoe en met welke frequentie de monitoring wordt uitgevoerd; • op welke wijze watergiften toegediend gaan worden indien uit de metingen blijkt dat dit noodzakelijk is. Dit monitoringsplan dient stringent te worden nageleefd om verdrogingsschade te voorkomen; 7.
De onttrekking mag niet eerder van start gaan dan nadat schriftelijk is gebleken dat het in voorschrift 6 genoemde monitoringsplan in overeenstemming met gemeente Vianen tot stand is gekomen en ons is overgelegd;
8.
Voordat gestart wordt met retourneren dienen ter hoogte van het deel van de retourbemaling dat langs het EHS-gebied (zie bijlage III) wordt aangelegd op twee locaties peilbuizen te worden geplaatst, waarbij één filter wordt afgesteld in de deklaag en één filter in het eerste watervoerende pakket. De precieze locaties dienen van te voren met ons te worden afgestemd;
9.
De onder voorschrift 8 bedoelde peilbuizen dienen elke werkdag opgemeten te worden. De meetresultaten dienen te worden aangetekend op een door ons aan te leveren meetstaat;
10. De in de voorschriften 6 en 8 bedoelde peilbuizen moeten goed worden onderhouden; Registratie 11. De onttrokken en geretourneerde hoeveelheid grondwater wordt gemeten met één of meer watermeters waarvan het type en de plaats van inbouw goedkeuring behoeven van een door ons college aangewezen ambtenaar van de afdeling Handhaving; het tijdstip van goedkeuring dient in overleg met ons college te worden vastgesteld. De watermeters moeten voldoen aan het Meet- en Registratiebesluit (AmvB, 27 augustus 1985, Stb. 531); 7
12. Elke werkdag dient de stand van de watermeter(s) te worden waargenomen; 13. De stand van de watermeter(s) alsmede de per werkdag en per week onttrokken en geretourneerde hoeveelheid grondwater wordt geregistreerd op een door ons college verstrekte meetstaat; 14. Een storing in een watermeter of een noodzakelijke aanpassing daaraan wordt onmiddellijk medegedeeld aan ons college; 15. Een watermeter wordt op eerste aanzegging vervangen als aan de goede werking ervan wordt getwijfeld; het bepaalde in voorschrift 11 is bij vervanging van overeenkomstige toepassing; 16. Omstandigheden die op de meting van invloed zijn geweest dienen op de in voorschrift 13 bedoelde meetstaat te worden aangetekend; 17. Gedurende de periode dat meting niet heeft plaatsgevonden wordt de onttrokken en geretourneerde hoeveelheid grondwater geschat en op de in voorschrift 13 bedoelde meetstaat geregistreerd; wijkt deze schatting in belangrijke mate af van de hoeveelheid die volgens ons college is onttrokken, dan stellen wij de naar ons oordeel onttrokken hoeveelheid vast; 18. De resultaten van de onder de voorschriften 6 en 8 uitgevoerde peilbuis- en bodemvochtmetingen én de onder voorschrift 13 bedoelde meetstaat worden wekelijks aan ons college toegezonden.
8
Bijlage III: EHS
1 2 3
9