Bijlage I Technische beoordeling van de vergunningsaanvraag van Ontwikkelingsverband Houten C.V. voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van de bouw van een parkeerkelder onder het nieuw realiseren winkelcentrum in het plangebied Castellum te Houten. De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = 140.650 en Y = 447.600. 1. Beschrijving van het werk Het gebied rondom NS Station Houten-Castellum wordt herontwikkeld. In het gebied ten westen van het spoor worden op een oppervlak van ca. 200 bij 300 m een winkelcentrum, ééngezinswoningen en vier appartementencomplexen gebouwd. Het winkelcentrum wordt voorzien van een 1-laags parkeerkelder. Deze kelder heeft een oppervlakte van ca. 100 m bij 110 m (blok 1) met een uitbouw van ca. 40 m bij 50 m (blok 3). De kelder wordt gebouwd binnen door damwanden omgeven bouwkuip. De damwanden worden aangebracht tot in een in de diepere ondergrond aanwezige waterremmende kleilaag. Hierdoor wordt de bouwput nagenoeg geheel van de omgeving afgesloten. In tabel 1 zijn de ontgravingsniveaus voor de verschillende kelderonderdelen gegeven. De bouwput zal eerst worden ontgraven tot ca. 25 cm beneden de onderkant van de keldervloer. Daarna worden de diepere delen (funderingspoeren, -palen en liftputten) aangebracht. Vervolgens wordt grondverbetering (zand) aangebracht tot de onderzijde van de keldervloer en worden de keldervloer en -wanden aangebracht. Tabel 1. Afmetingen en ontgravingsniveaus Onderdeel
Ontgravingsniveau (ca. in m t.o.v. NAP)
Bovenzijde keldervloer
-1,10
Onderzijde keldervloer
-1,40
Grondverbetering keldervloer
-1,65
Poeren
-2,551
Liftputten
-3,051
1
inclusief grondverbetering van 0,05 m
2. Bodemopbouw en geohydrologie Bodemopbouw Het maaiveldniveau ter hoogte van de meetpunten varieert tussen NAP +1,55 m en +2,15 m. In tabel 2 is een globale schematisering gegeven van de lokale bodemopbouw. Tabel 2. Geohydrologische bodemschematisering Diepte (ca. in m tov NAP)
Aard bodemmateriaal
Geohydrologische betekenis
+2,15 à +1,55 tot -3,5 à -5,2
VEEN en KLEI
Deklaag
-3,5 à -5,2 tot -55
ZAND, matig tot zeer grof, plaatselijk dunne leemlagen
Eerste watervoerend pakket
-55 tot -80
KLEI met slibrijke zandlagen
Eerste waterremmende laag
Op een diepte van NAP -15,25 m à -17,0 m tot NAP -16,50 m à -18,0 m komt in het eerste watervoerende pakket een kleilaag voor. Het is onbekend of deze laag over grotere afstand
1
aaneengesloten voorkomt, maar uit grondonderzoek op de locatie is deze wel in alle diepe sonderingen aangetroffen. Geohydrologie Het waterpeil van het open water direct ten westen van het gebied is ingemeten op NAP +0,75 m. De grondwaterstand in de deklaag is sterk afhankelijk van o.a. neerslag, oppervlaktewater, ontwateringsmiddelen en stijghoogten. Het gebied ligt in een infiltratiegebied. In de omgeving wordt uitgegaan van een gemiddelde grondwaterstand van ca. NAP +1,25 m. De maatgevend hoge stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerend pakket bedraagt ca. NAP +1,0 m. De gemiddelde stijghoogte bedraagt ca. NAP +0,5 m en de maatgevend lage stijghoogte bedraagt ca. NAP +0,0 m. De regionale grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket is van oost naar west. 3. Bemalingsaspecten Benodigde verlagingen Bij het bepalen van de bemalingsaspecten moet rekening gehouden worden met drie verschillende verlagingsniveaus, namelijk verlagingen in de deklaag, verlagingen in de ‘semi-afgesloten’ zandpakket tussen de deklaag en de waterremmende kleilaag en verlagingen in het eerste watervoerende pakket onder de waterremmende laag. Deklaag De deklaag wordt ontgraven tot aan het benodigde aanleg-/ontgravingsniveau. De aanlegniveaus bevinden zich beneden de grondwaterspiegel. Om een droge werkvloer te realiseren, dient de grondwaterstand te worden verlaagd tot minimaal 0,3 m beneden het aanleg-/ontgravingsniveau. Tussenzandlaag Door het ontgraven van de deklaag neemt de gronddruk dermate veel af dat hierdoor de kans bestaat dat de deklaag op zal barsten. Om dit te voorkomen dient de spanning van het water in het ‘semiafgesloten’ tussenzandlaag tussen ca. NAP -3,5 m à -5,2 m (onderzijde deklaag) en de waterremmende kleilaag op een diepte van ca. NAP -16 m te worden verlaagd. Het verlagingsniveau verschilt per onderdeel. Eerste watervoerende pakket Het vertikaal evenwicht van de gehele bouwput wordt bepaald door de verhouding tussen de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket onder de injectielaag en het gewicht van het totale grondpakket. Uit berekeningen is gebleken dat deze verhouding bij een maatgevend hoge stijghoogte van NAP +1,0 m overal groter is dan 1,1 (veiligheidsnorm). De stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerende pakket hoeft daarom niet te worden verlaagd. In tabel 3 zijn de benodigde grondwaterstands- en stijghoogteverlagingen gegeven. Hierbij is uitgegaan van een van de volgende niveaus en parameters: • gemiddelde grondwaterstand : NAP +1,25 m; • drooglegging : 0,30 m; • maatgevend hoge stijghoogte : NAP +1,0 m; • nat volumiek gewicht veen (Fn) : 11 kN/m2; • nat volumiek gewicht klei (Fn) : 14 kN/m2; • nat volumiek gewicht zand (Fn) : 18 kN/m2; : 20 kN/m2. • volumiek gewicht injectielaag (Fn)
2
Tabel 3. Benodigde verlagingen Onderdeel
Ontgravingsniveau
Grondwaterstand verlagen tot
Grondwaterstand verlaging
(m t.o.v. NAP)
(m t.o.v. NAP)
(m)
Stijghoogte verlaging tussenlaag
Stijghoogte tussenlaag verlagen tot
(m)
(m t.o.v. NAP)
Bovenzijde keldervloer
-1,10
-1,40
2,65
1,50
-0,50
Onderzijde keldervloer
-1,40
-1,70
2,95
2,20
-1,20
Grondverbetering keldervloer
-1,65
-1,95
3,20
2,65
-1,65
Poeren
-2,55
-2,85
4,10
3,55
-2,55
Liftputten
-3,05
-3,35
4,60
4,05
-3,05
Bemalingssysteem Het onttrekkingssysteem om de benodigde verlagingen te realiseren dient zo efficiënt en ondiep mogelijk te worden aangelegd om de te onttrekken hoeveelheid grondwater en de effecten van de onttrekking op de omgeving zoveel mogelijk te beperken. Deklaag De verlagingen in de deklaag kunnen het best worden gerealiseerd met behulp van horizontale drains in combinatie met klokpompen. Tussenzandlaag De verlagingen in de tussenzandlaag kunnen het best worden gerealiseerd door middel van verticale filters. Aangeraden wordt de filters te plaatsen tot op een diepte van ca. NAP -7,5 m (ca. MV -9,5 m). Berekening waterbezwaar Het waterbezwaar is berekend met behulp van het grondwaterstromingsprogramma Microfem. Hierbij is uitgegaan van de geohydrologische parameters zoals gegeven in tabel 4. Tabel 4. Geohydrologische parameters Diepte (m tov NAP)
Geohydrologische betekenis
Geohydrologische parameters (m2/dag)
(dagen) +2,15 à +1,55 tot -3,5 à -5,2
Deklaag
-3,5 à -5,2 tot -15,25 à 17,0
Tussenzandlaag
500
-15,25 à 17,0 tot -16,5 à 18,0
Waterremmende kleilaag
-18,0 tot -55
Eerste watervoerend pakket
1.000 150 2.000
In tabel 5 zijn de maximaal berekende debieten per onderdeel weergegeven. De bouw van de kelder duurt maximaal 18 maanden. Tabel 5a. Onttrekkingsdebieten winkelcentrum (blok 1 en 3) Onderdeel
Benodigde verlaging
Maximale debiet 3
(m)
(m /uur)
Grondverbetering keldervloer
2,65
20
Poeren
3,55
21
Liftputten
4,05
21
Onderzijde keldervloer
1,50
18
Kelderwanden
2,20
15
Duur
Debiet totaal
(maanden)
(m3)
18
ca. 265.000
Het maximaal vergunde debiet is 21 m3/u. In totaal zal 265.000 m3 worden onttrokken.
3
4. Gevolgen van de grondwateronttrekking voor de omgeving Grondwaterstandsverlagingen Als gevolg van het onttrekken van grondwater worden in de omgeving van bouwlocatie de grondwaterstand en stijghoogte verlaagd. Aangezien de bouw plaatsvindt binnen een door damwanden omgeven bouwkuip en de onderzijde van de bouwput wordt afgedicht door een waterremmende kleilaag, zullen de verlagingen in de directe omgeving minimaal zijn. Deze bedragen niet meer dan 0,10 m in het eerste watervoerende pakket direct naast de bouwput. De verlagingen in de deklaag zijn verwaarloosbaar klein. Effecten op de omgeving Het verlagen van de grondwaterstand kan nadelige effecten hebben op de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen als bebouwing, bodemverontreinigingen, natuur en landbouw en archeologie. Echter, gezien de zeer beperkte verlagingen buiten de bouwput worden geen nadelige effecten verwacht. De verlagingen vallen ruim binnen de natuurlijke fluctuatie van de grondwaterstand en stijghoogte.
4
Bijlage II Voorschriften behorende bij de aan Ontwikkelingsverband Houten C.V. verleende vergunning voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van de bouw van een parkeerkelder onder het nieuw te realiseren winkelcentrum in het plangebied Castellum te Houten. Algemeen 1. De onderkant van het onttrekkingssysteem mag zich niet dieper bevinden dan MV -9,5 m (NAP -7,5 m); 2.
De stijghoogte van het grondwater in het eerste watervoerende pakket mag niet verder worden verlaagd dan strikt noodzakelijk is, maar in ieder geval niet verder dan de in tabel 3 gegeven verlagingen;
3.
Er mag niet meer grondwater worden onttrokken dan strikt noodzakelijk is, maar in ieder geval niet meer dan 30 m3/u;
4.
De grondwateronttrekking mag niet langer duren dan strikt noodzakelijk is, maar in ieder geval niet langer dan 14 maanden;
Registratie 5. De onttrokken hoeveelheid grondwater moet worden gemeten met watermeters waarvan het type en de plaats van inbouw goedkeuring behoeven van een door ons college aangewezen ambtenaar. De watermeters moeten voldoen aan het Meet- en Registratiebesluit (AmvB, 27 augustus 1985, Stb. 531). Het tijdstip van goedkeuring dient in overleg met het team Bodem, Water en Natuur van de afdeling Handhaving van de Provincie Utrecht te worden vastgesteld; 6.
Elke werkdag dient de stand van de watermeter(s) te worden waargenomen;
7.
De stand van de watermeter(s) alsmede de per werkdag en per week onttrokken hoeveelheid grondwater wordt geregistreerd op een door de afdeling Handhaving, team Bodem, Water en Natuur verstrekte meetstaat;
8.
Een storing in een watermeter of een noodzakelijke aanpassing daaraan wordt onmiddellijk medegedeeld aan ons college;
9.
Een watermeter wordt op eerste aanzegging vervangen als aan de goede werking ervan wordt getwijfeld; het bepaalde in voorschrift 5 is bij vervanging van overeenkomstige toepassing;
10. Omstandigheden die op de meting van invloed zijn geweest dienen op de in voorschrift 7 bedoelde meetstaat te worden aangetekend; 11. Gedurende de periode dat meting niet heeft plaatsgevonden wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater geschat en op de in voorschrift 7 bedoelde meetstaat geregistreerd; wijkt deze schatting in belangrijke mate af van de hoeveelheid die volgens ons college is onttrokken, dan stellen wij de naar ons oordeel onttrokken hoeveelheid vast; 12. De in voorschrift 7 bedoelde meetstaat wordt wekelijks aan ons college toegezonden; 13. De aanvang van de onttrekking en wijzigingen van de hoeveelheden dienen twee weken van tevoren of zo spoedig mogelijk daarna aan de afdeling Handhaving, team Bodem, Water en Natuur te worden gemeld.
5