23 MEI 2016
[email protected]
PROEF-REFERENDUM Europees enthousiasme in Delft en Bolsward Pagina 4
E E N U I TGAV E VA N H E T
DUITSE BEZETTING
Journalisten bleven in 1940 doen wat zij al deden Pagina 6
EMMA BRUNT
Het prozac-vrouwtje blijft verrassen met haar columns Pagina 12
Argus wint – opnieuw – Junior Inktspotprijs
De pen van cartoonisten blijft scherp
FOTO'S: DE PERSMUS / HENK SCHAAF
Politieke tekenaars zijn sinds de terreuraanslagen door IS niet behoedzamer geworden. “Cartoons zijn nu over de hele linie zelfs beter en scherper dan voorheen. Je ziet de verschillen. De strijdvaardigheid is juist toegenomen”, stelde tekenaar Tjeerd Royaards vast bij de uitreiking van de Junior Inktspotprijs in het Persmuseum. Deze prijs ging naar Argus (René Leisink) met een cartoon over ‘het einde van de (CR)ISIS’. DOOR HENK SCHAAF
D
e expositie Inktspot bood een overzicht van de beste tekeningen uit het politieke jaar 2014-’15 van 31 tekenaars. Veel aandacht ging uit naar de aanslag op het Franse satirische weekblad Charlie Hebdo, waarvoor speciaal een ruimte was ingericht. Illustrator Tjeerd Royaards hield een vlammend betoog bij de opening van de tentoonstelling. De kunstenaar is bekend van Joop.nl en werkt voor verschillende buitenlandse bladen, waaronder Handelsblatt. “Wat doe je na die afgrijselijke gebeurtenis? We wisten het even niet, waren een moment uit het lood geslagen – zoals ieder ander. Maar opvallend veel tekenaars uitten hun verontwaardiging over de moordgolf op de redactie van dit tijdschrift, in januari 2015, door on-
René ‘Argus’ Leisink bewondert zijn eigen winnende tekening. middellijk weer een prent te produceren. Inmiddels zijn we een jaar en vier maanden verder. En het stemmetje, het gevoel dat wij als tekenaars voortaan voorzichtiger moesten zijn, is gelukkig niet gekomen. Wij zijn en blijven strijdvaardig. Nog meer dan vóór deze terreur. Daarom ben ik cartoonist. We houden dit vast en doen nog steeds wat we zelf belangrijk vinden.” Die houding is niet veranderd, ook niet na de tweede serie aanslagen in Parijs en die in Brussel. “Want weer vraag je je af: hoe reageren cartoonisten? Er is verdriet,
ongeloof, maar direct weer strijdvaardigheid. Dit gedrag resulteert in heel mooie beelden.” Tjeerd Royaards is trots op zijn collega’s. Scholierenjury Welgeteld 3178 middelbare scholieren in heel Nederland hebben in de lessen maatschappijleer alle inzendingen beoordeeld. Een kritische blik op de tekeningen kan hen helpen bij het geschiedenisexamen, waarin zij ook de betekenis van een politieke prent moeten doorgronden. Lees verder
A
2
DE PERSMUS
De jurering verloopt jaarlijks volgens drie criteria: is het direct duidelijk wat er wordt uitgebeeld, zit er spot en/of humor in de prent, wordt het onderwerp goed en duidelijk verbeeld? Twee leerlingen van het Scala College te Alphen aan den Rijn, Shannen Onderwater en Daphne Verbeij, traden in het museum op namens deze jongerenjury. Tom Janssen (NH-Dagblad e.a.) eindigde op de derde plaats, Jos Collignon (de Volkskrant) werd tweede. René ‘Argus’ Leisink ging met de hoogste eer strijken. En dat is niet voor het eerst. Hij won de Junior Inktspotprijs al twee maal eerder. De Alphense scholieren lichtten deze meervoudige uitverkiezing toe: “Deze tekenaar is al jarenlang erg geliefd door zijn duidelijke stijl en goede bijschriften. De winnende tekening geeft goed aan hoe het ene probleem – ISIS – het andere probleem – de crisis – opvolgt. Of dat het oplossen van het ene probleem zelfs het volgende veroorzaakt.” René Leisink is als tekenaar Argus vooral actief voor het dagblad Metro. Hij is toch verrast over zijn uitverkiezing. “De concurrentie was
Tjeerd Royaards: “Tekenaars zijn en blijven strijdvaardig.” groot en veel prenten zijn echt goed. Ik vind het bijzonder dat mijn werk zo breed wordt gedragen door scholieren. Ik zie dit een beetje als een publieksprijs.” De erkenning, zo geeft hij echter lachend toe,
ziet Argus eerder “als een last dan als een lust”. “Elke dag begin je op een nulpunt, met een leeg vel papier voor je. Morgen moet ik weer een nieuwe cartoon maken. En dan mag ik mijn bewonderaars niet teleurstellen.” ■
Afscheid directeur Niels Beugeling iels Beugeling heeft afscheid genomen van het Persmuseum. Hij begon er in 2003 als hoofd collecties en tentoonstellingen en was de laatste drie jaar directeur. “Het valt niet mee om directeur van het Persmuseum te zijn”, zo schetste Arenda Joustra, lid van de Raad van Toezicht, in een humoristische toespraak diens positie. Op een druk bezochte bijeenkomst op 14 april memoreerde Joustra de grote ambitie en tomeloze inzet van Beugeling, maar altijd was er wel geldgebrek, gebrek aan personeel, gebrek aan tijd. Niettemin is hij er met zijn team in geslaagd het Persmuseum verder uit te bouwen en prachtige tentoonstellingen te organiseren. Niels Beugeling besloot te vertrekken nadat definitief bekend werd dat het museum van de Zeeburgerkade te Amsterdam zal moeten verhuizen naar het Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum. “Beeld en Geluid is een mooie instelling, maar het is de vraag of het Persmuseum daarin zijn eigen identiteit kan behouden”, zei hij vorige maand in een afscheidsinterview. “Het Persmuseum hoort als instituut al honderd jaar in Amsterdam.” ■
FOTO: DE PERSMUS / HENK SCHAAF
N
DE PERSMUS
3
Van Braakensiek tot Jordaan Terwijl het Persmuseum politieke prenten anno nu toont, is in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) tijdelijk het werk te zien van tekenaars die in de eerste helft van de 20e eeuw gezichtsbepalend waren voor een aantal dag- en weekbladen.
A
an de hand van bladen, knipselboeken en speciale uitgaven wordt in de kleine tentoonstelling Van Braakensiek tot Jordaan. De politieke prent in Nederland van 1900-1940 werk getoond van toonaangevende tekenaars als Johan Braakensiek (De Amsterdammer, later De Groene Amsterdammer), Louis Raemaekers (De Telegraaf) en Albert Hahn (De Notenkraker, met voorloper Zondagsblad van Het Volk). Van de kunstenaars Piet van der Hem, Willy Sluiter en Jan Sluiters worden drie kleurenlitho’s getoond die als bijvoegsel van De Nieuwe Amsterdammer zijn verschenen. Van Leendert Jordaan zijn vier geïllustreerde omslagen uit de jaren 1938-1940 van De Groene Amsterdammer geselecteerd. Ook is een aantal afleveringen te zien van De Roskam, de katholieke tegenhanger van de
L.J. Jordaan voorzag De Groene in mei 1938 van deze prent. Ook toen rammelden ‘vreemdelingen’ al aan onze poorten.
sociaaldemocratische Notenkraker en afleveringen van De Houten Pomp, het antirevolutionaire antwoord op De Notenkraker. Vijf dagen voor de Duitse inval in mei 1940 verschijnt in De Telegraaf een cynische prent van Jo Spier met het bovenschrift De Toestand. Mei 1940. Ontspannen ligt een man op zijn rug onder de guillotine. Het onderschrift luidt “Hoe is het eigenlijk mogelijk dat er, terwijl we ons op het oogenblik in zóó’n soort situatie bevinden, tóch nog zoovéél momenten zijn waarin we ons vrij behagelijk voelen.” ■ De expositie bevindt zich op de eerste verdieping van het IISG (Cruquiusweg 31) en is vrij toegankelijk. Te bezichtigen tot en met 30 juni, van maandag tot vrijdag, 9.00-17.00 uur.
De Armeense kwestie (tekening van Albert Hahn uit 1903) was toen en is nu nog steeds een open zenuw in Turkije.
4
DE PERSMUS
Bolsward en Delft nemen proef in 1952
Media zeuren niet bij Europa-referendum
Tekenaar G. Dekker bracht op de dag na het referendum in De Telegraaf (18 december 1952) de sfeer in Bolsward in beeld.
DE PERSMUS
5
Een opkomst van zo’n 80 procent, én 95 procent Ja. Dat was nog eens een fijn Europareferendum in december 1952. En de pers wist toen nog wat haar te doen stond. DOOR PAUL ARNOLDUSSEN
G
een oorlog meer op Europese bodem, de Sovjet-Unie moest worden weerstaan, de eerste stappen richting Europese integratie waren gezet. Robert Schumann, de Franse minister van Buitenlandse Zaken, nam in april 1951 het initiatief tot het Verdrag van Parijs, getekend door België, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland en West-Duitsland. In juli 1952 kwam de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van de grond. Een verenigd Europa was nog maar en kwestie van tijd. Hoeveel tijd? Daarover verschilden de meningen, maar de enthousiaste, door de overheid gesteunde Europese Beweging dacht dat het meer een kwestie van jaren dan van decennia zou zijn. Die meende dat de eerste Europese verkiezingen al in 1954 zouden kunnen plaatsvinden. Tijd om de geesten rijp te maken. Middel: een referendum. Waarbij, dat stond als een paal boven water, het niet de bedoeling was van de Europese beweging eens te peilen hoe het volk daarover dacht. Het was een openlijk propagandaoffensief, en de dagbladpers had daar niet de minste moeite mee. Een afwijkend standpunt kwam van de SGP, die vreesde voor het lot van het koningshuis en die ook, althans volgens De Telegraaf, meende dat God zelve grenzen had geschapen en dat het dus niet aan de mens is ze weer op te heffen. Ook de communisten wilden roet in het eten gooien. Maar die hadden anno 1952 al niet zo gek veel roet meer. Spandoeken en folders Een nationaal referendum was een te ingrijpende zaak, men koos voor twee steden die politiek vrij adequaat de Nederlandse samenleving representeerden: Bolsward en Delft. Daar kregen de kiesgerechtigden (boven de 23 was de standaardgrens destijds) op 17 december deze vraag voorgelegd: “Meent U, dat de Europese volkeren bepaalde gemeenschappelijke belangen voortaan gezamenlijk dienen te behartigen, en wenst u daartoe een VERENIGD EUROPA onder een EUROPESE OVERHEID met een DEMOCRATISCHE VERTEGENWOORDIGING te omschrijven in een EUROPESE GRONDWET?” De Leeuwarder Courant kondigde de verkiezingcampagne bondig aan: “Tijdens de periode, die aan de dag van het referendum vooraf gaat zullen de vijf grote politieke partijen, de drie vakorganisaties en de standsorganisaties,
die samenwerken in de Nederlandse raad der Europese beweging in Delft en Bolsward een referendumactie voeren.” Het kwam in de eerste plaats neer op spandoeken, bijeenkomsten, een etalagewedsrijd en folders met leuzen als ‘Eén Europa of geen Europa’, ‘Europa heeft nog alle kans….maar NIET alle tijd!’, ‘Zorgt u dat Europa niet te laat komt? en ‘De hele wereld kijkt naar U, zoudt u dan falen?’ Maar de vindingrijkheid ging verder. Een opstelwedstrijd voor scholieren. Kleuters fröbelden, aldus, de Heerenveensche Koerier, versieringen in elkaar “met plakzegels en prentjes, ook al verstaan zij zelf de zin niet, ze nemen hun moois mee naar huis en herinneren zo de ouders aan de stemming.” Een Europees vlaggetje op elk fiets. Melkfabriek Hollandia leverde op ieder Bolswards adres een blikje koffiemelk met een tekst die er op wees dat “een Verenigd Europa aan landbouw en industrie grotere mogelijkheden biedt, meer werkgelegenheid en dus meer welvaart, ook in Bolsward. Breng daarom uw stem uit.” Brieven die uit Bolsward werden verzonden kregen als poststempel “Europese stad”. Deugden en zeden Over de activiteiten in Delft, waar de opkomst wat lager uitpakte, zijn minder berichten bekend. Daar waren bijeenkomsten in bejaarden- en rusthuizen. De bewoners hadden “een speciale voorlichtingsmiddag gehad, met een spreker, een spreekster en een kopje thee plus een goede sigaar.” Op een slotbijeenkomst in Delft zei Marga Klompé, toen nog lang geen minister, dat “soevereiniteit in onze dagen een uitgehold begrip is. Nederland is niet soeverein meer: daarvoor is het te zeer afhankelijk van het buitenland en dat geldt ook voor andere landen. En hoogleraar/politicus Jan Donner, de grootvader van Piet Hein, liet weten dat het nog hooguit twintig jaar zou duren voordat dat verenigde Europa er was. Aan de vooravond van het referendum was er ook nog een bijeenkomst in Bolsward. Het dagblad uit Heerenveen: “Terwijl de spandoeken aan flarden werden gereten en de sneeuwstormen over Bolsward gierden, hebben toch nog een 500 mensen gisteravond hun weg naar ‘De Doele’ (attentie , zonder n) gevonden om daar voor de zoveelste maal te worden voorgelicht over de vraag, waarover vandaag moet worden gestemd.”
Hier kwam minister van Volkshuisvesting H.B.J. Witte met een toelichting: “Het wezen van een natie is het samenstel van deugden, zeden, veelal ook van taal, die een bepaalde groep onderscheidt van andere volkeren. Een nieuw verenigd Europa mag niet tot een vereniging van massamensen leiden. De enig juiste cultuur is die, welke haar accent vindt in het christendom; dan pas kan er van geestelijke eenheid sprake zijn.” Hij beloofde dat het Koninklijk Huis ook in dat nieuwe Europa zal blijven bestaan. Rustig en veilig Voor zeuren was in de pers geen ruimte. De Tijd voelde wel nattigheid, maar was die nattigheid voor. “Het is niet de bedoeling, dat de bevolking voor dit referendum nu eens met veel bravoure zich unaniem uitspreekt voor Europese eenheid. De opkomst is niet verplicht; het belangrijkste is dus te zien hoeveel inwoners er komen stemmen en daarmee getuigen voor een Europees Gezag belangstelling te hebben. Wanneer er daarbij ook tegenstemmen uit de bus komen, krijgt de verkiezing er alleen maar meer reële waarde door.” Op de dag zelf ging geen zee te hoog. Een rijdend stembureau voor hen die een tocht naar de stembus te zwaar viel. De echt bedlegerigen waren niet vergeten: een vrijwilliger kwam de stem wel ophalen, gewapend met een paraplu. Achter die paraplu kon de kiezer zich verschuilen om het stemgeheim te garanderen. De uitslag had een bijna Noord-Koreaans karakter. Delft: opkomst 75 procent. 93 procent ja. Bolsward: opkomst 88 procent, 96 procent ja. De communistische Waarheid – tegen, onder meer uit vrees dat Duitsland bij een Europese defensie zou worden betrokken – mopperde nog wat na. “Hadden de heren met dezelfde tamtam een referendum, gehouden over de vraag: ‘Wilt u een onafhankelijk Nederland?’dan hadden ze ook 95% ja gekregen. Wilt u een wereldgrondwet voor vrede en welvaart, de brave Bolswarders en Delftenaren zouden weer enthousiast ja gestemd hebben. Wilt u een oplossing van de problemen? Ja. Wilt u een rustiger, veiliger, beter bestaan? Ja. Wilt u dat er wat verandert ten goede? Ja.” Voor meer ironie moest de lezer bij De Telegraaf zijn: “De gratis koffiemelk is nog maar het begin, met een Verenigd Europa vliegen de gebraden haantjes Bolsward binnen.” ■
6
DE PERSMUS
Journalistiek onder de Duitse bezetting
Een leger brave perssoldaten
L.J. Jordaan, ‘De Gelijkschakeling’; prent afkomstig uit: Nachtmerrie over Nederland. Een herinneringsalbum door Jordaan.
Over de journalistiek tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben zich inmiddels heel wat historici gebogen. Waar ze het zo over eens zijn: journalisten bleven doen wat ze al deden. In mei en in juni 1940 stelt men vast dat de beslissing in de oorlog in feite al gevallen is. Daaraan verbinden de meesten de conclusie dat Nederland zich moet aanpassen. Die eerste maanden waren goeddeels bepalend. Ook op krantenredacties wordt ‘aanpassing’ de praktijk. DOOR HENK SCHAAF
7
FOTO: COLLECTIE NIOD
DE PERSMUS
Op 29 mei 1943 vindt in Utrecht een bijeenkomst plaats van het Nationaal Arbeidersfront. De pers volgt op de eerste rij de toespraken nauwlettend. Geheel links: Johan Huyts, hoofdredacteur van de NRC.
“I
n Het Nieuws van de Dag, maar ook in de meeste andere kranten valt de vriendelijke toon op ten aanzien van de Duitsers. Dat was deels de eigen keuze van de redacties, maar het had ook veel te maken met de greep van de bezetter op de pers, eigenlijk al vanaf het begin.” Met deze zin opent Ad van Liempt in zijn boek De Oorlog een hoofdstuk over de pers. En inderdaad, de bezetter kon al in juni 1940 tevreden vaststellen: “Die Niederländische Presse änderte sich so erstaunlich schnell, dass man – wenn man den Telegraaf, Het Vaderland oder Het Volk las – keinen Unterschied bemerkte.” Een onweerlegbaar feit is dat de pers zich als eerste maatschappelijke sector heeft laten gelijkschakelen. De Presseabteilung heeft aanvankelijk weinig reden tot klagen. De meeste dagbladen zijn uit lijfsbehoud bereid tot verregaande concessies en volgen de instructies van de bezettende macht gedwee op. Het ANP komt al op 15 mei 1940 onder volledige controle van de bezetter. Joodse medewerkers worden op staande voet ontslagen. Via het nationaal persbureau kunnen de belangrijkste nieuwslijnen naar kranten en omroep in één klap worden gecontroleerd. Dat ont-
gaat niemand, want spoedig heet het ANP in de volksmond Adolfs Nieuwste Papegaai. De Haagsche Courant schrijft op de dag van de capitulatie in het hoofdartikel: “Op ons allen rust nu een zeer belangrijke plicht. De plicht namelijk om met volkomen loyaliteit mede te werken tot het behoud van rust en orde in het bezette gebied…” Op 31 mei roept het damesblad Libelle zijn lezers op: “Laten we ons loyaal betonen tegenover de decreten, tegenover de manschappen waarmee we in aanraking komen […] Mannen die hun vaderland met volledige overgave dienen en die wij daarom moeten respecteren.” Zelfcensuur Onder de kop ‘Naar een nieuw Europa’ begroet De Telegraaf op 18 juni 1940 de nieuwe orde als “een uitdaging, een belangrijke stap in de richting van een morééle eenheid…”. In die eerste oorlogsmaand is de houding van de krant inschikkelijker dan strikt genomen noodzakelijk is. Publicatie van anti-Duits nieuws is uiteraard verboden, evenals plaatsing van foto’s van de koninklijke familie, voormalige ministers, officieren in uniform, Joden, kleurlingen, modi-
euze kleding en foto’s die vanuit het luchtruim zijn genomen. In de praktijk betekent de persbreidel vooral zelfcensuur. De Duitse autoriteiten hoeven zelden in te grijpen, omdat de media zich strikt houden aan de maatregelen van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Het gros van de journalisten bij dag- en weekbladen blijft na 15 mei ’40 op zijn post. Later zullen wel ettelijke honderden, in gewetensconflict geraakt, hun werk neerleggen. Over degenen die zich conformeren aan de nieuwe orde zal de pershistoricus dr. Maarten Schneider later noteren: “Zij werden veelal niet anders dan geüniformeerde, goed gedisciplineerde perssoldaten.” Veel redactiechefs gedragen zich als burgemeesters in oorlogstijd: “Op deze plek kan beter een goede Nederlander zitten dan een keiharde nationaalsocialist.” Vrijwel alle hoofdredacteuren worden echter in de loop der jaren vervangen door NSB’ers of geestverwanten. Na het uitvaardigen van een Journalistenbesluit in mei 1941 zijn Joden uitgesloten van de journalistieke professie. Maar al ver voor die tijd stelt De Telegraaf “eenige Jooden die gemist konden worden op wachtgeld; naar onze
8
DE PERSMUS
overtuiging in hun eigen belang”, zo zal de directie na de oorlog ter verdediging aanvoeren. Een groot aantal journalisten staat niet echt voor het dilemma te moeten schrijven tegen eigen geweten en opvattingen in. En zo kan de bezetter beschikken over een functionerend persapparaat dat “zij het niet van harte, en uit overtuiging, deed wat er van verwacht werd”, meldt René Vos in zijn standaardwerk over de legale pers. “Zij deden hetzelfde werk als daarvoor: sport, financiën, rechtbank en andere apolitieke onderwerpen die weinig of niets van doen hadden met nieuwe orde, propaganda en nationaalsocialisme.” Een klein aantal is zelfs aangebleven omdat zij nu openlijk konden uitdragen wat zij al jarenlang voor juist hielden. Daarmee slepen sommigen ook functies in de wacht die zij anders nooit bereikt zouden hebben. S.S. Hoogterp bijvoorbeeld, landbouwredacteur van het Algemeen Handelsblad. Hij is sinds december ’40 lid van de NSB en wordt opgedrongen als hoofdredacteur nadat de Sicherheitspolizei op 5 juli ’41 een inval doet op de redactie. Hoogterp zelf voelt zich tegenover zijn collega’s wel wat gegeneerd, want “ik ben ook maar gestuurd”. Hoofdredacteur Balluseck en onderdirecteur Boskamp worden gearresteerd, omdat zij onvoldoende meewerkten aan gelijkschakeling van de krant. Hoogterp vervult zijn functie tot 5 mei 1945. Onder zijn leiding zakt de oplage van het Handelsblad in korte tijd van 66.000 naar 26.000 exemplaren. Arbeiderspers ingelijfd Al eerder stellen media de Duitse propagandamachine in de gelegenheid de nieuwe ‘volkskracht’ uit te dragen. J. Kars, directeur van het Rotterdamsch Nieuwsblad en bestuurslid van het uitgeversverbond NDP, nodigt in juni 1940 de nazi Tobie Goedewaagen uit artikelen voor zijn krant te schrijven. Goedewaagen is hoofdredacteur van het rechtsradicale De Waag en zal later de baas worden van het Departement voor Volksvoorlichting. Ook de Nieuwe Rotterdamsche Courant capituleert, reden voor hoofdredacteur Maarten Rooij om ontslag te nemen. Triester is de gang van zaken bij de sociaaldemocratische Arbeiderspers. Directeur Y.G. van der Veen wil koste wat kost voorkomen dat het bedrijf in handen valt van NSB-leider Rost van Tonningen. Dat kan hij alleen als hij, volgens L. de Jong, “bij de werkelijke machthebbers in een goed blaadje komt te staan”. Vanaf eind mei 1940 verschijnt een aantal commentaren en berichten in de AP-uitgaven, waarin veel begrip wordt getoond voor de nieuwe situatie. Hoofdredacteur Van Overbeek krijgt al snel de
bijnaam Van Overloop. De bladen verliezen in twee maanden tijd ruim 40 procent van hun abonnees. Als Rost op 20 juli 1940 wordt benoemd tot Kommissar für die marxistischen Parteien is zijn eerste daad op diezelfde dag een bezoek aan de ‘Rode Burcht’ op het Hekelveld te Amsterdam. Van der Veen vergadert er juist met zijn staf over plannen om het abonneebestand weer op te krikken. Rost brengt hem compleet van zijn stuk met de mededeling dat het bedrijf zal worden samengevoegd met de persbedrijven van de NSB. Met de inlijving zouden de nationaalsocialisten deze spreekbuis van de arbeidersbeweging kunnen omvormen tot hun megafoon. “Dat kan helemaal niet. Dinsdag is mij nog verzekerd dat ik de algemeen directeur ben en blijf!”, zou Van der Veen hebben uitgeroepen, waarop Rost antwoordde: “Dat was dinsdag, nu is het zaterdag.” Van der Veen zakt doodsbleek ineen, zo weet rijksgeschiedschrijver Lou de Jong te melden. ’s Avonds, als iedereen het gebouw heeft verlaten, begeeft hij zich naar de hoogste etage en hangt zich op in een badcel. De Jong: “Alle concessies die hij gedaan had, hadden niets gebaat, ook hemzelf niet. De plaats van zijn hoogste triomf was de plaats van zijn diepste nederlaag geworden; hij ging er de dood in.” Geef gul aan Winterhulp Het verhaal van De Telegraaf is genoegzaam bekend. Even terug naar Ad van Liempt. In de beeldvorming is dit dagblad het symbool geworden van de ‘foute’ krant die de Duitse bezetter in alles diende en steunde. Maar, voegt Van Liempt er direct aan toe, dat beeld klopt alleen voor het laatste halve oorlogsjaar, vanaf oktober 1944, toen de krant in handen was van de SS’er Hakkie Holdert. In de voorliggende jaren nemen redacteuren, net als hun collega’s elders, een middenpositie in. Na wat zoeken en tasten naar de juiste toon in de eerste maanden van de bezetting houden zij zich vooral op de vlakte. In de verhouding tot de Presseabteilung ontwikkelt zich wel een vast patroon: pas na enkele aanmaningen gaat De Telegraaf alsnog over tot publicatie van gewenste artikelen, en die blinken doorgaans uit in oppervlakkigheid. Die terughoudendheid is minder ver te zoeken in de berichtgeving rond de Winterhulp. Hoewel De Telegraaf ook daarover pas na herhaalde oekazes wil schrijven, roept de krant in november 1940 de lezers op met gulle hand te geven. Na de bevrijding zal hoofdredacteur Goedemans tegenover de zuiveringscommissie verklaren dat hij is gezwicht vanuit de overweging dat reclame voor Winterhulp “verre te verkiezen was boven propaganda
In een Verordnungsblatt wordt op 3 mei 1941 het Journalistenbesluit afgekondigd. voor kwalijker nazidoeleinden”. Hoewel…? Als op 22 juli ’40 Seyss Inquart een trein vol kinderen uitzwaait die voor een vakantie naar Oostenrijk vertrekt, beschrijft verslaggever Lex Hueguenot van der Linden dit tafereel met een ongekende geestdrift. “Als zij het sportief gebruinde gelaat van den Rijkscommissaris ontdekken, die vriendelijk lachend en met uitgestoken hand op de coupéraampjes toestapt, is het ijs gauw gebroken. […] Hij strijkt de jongens eens door hun krullebol en tikt de meisjes tegen de wang. Het is een alleraardigst tafereel…” Wat die schrijfstijl betreft, zal Hueguenot van der Linden in 1946 in een verhoor verklaren: “dat was de bekende Telegraafstijl van vóór de oorlog. Wij waren gewend dergelijke dingen in een levendigen vorm, en niet droog en zakelijk, te behandelen. In juli 1940 had ik mij dien stijl blijkbaar nog niet geheel afgewend.” Dergelijke reportages wekten de woede van de illegale pers. In zijn allereerste Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen (25 juli ’40) reageert Frans Goedhart met verbijstering op de houding van de Nederlandse pers in het algemeen: “Met hangende ooren en fleemend kwispelstaartend melden de dagbladredacteuren zich dagelijksch bij den één of anderen Duitschen perscommissaris, die hun mededeelt wat er geschreven moet worden.” Er zijn uitzonderingen, zij het zeer gering. Van de kleine duizend journalisten bij dag-
ILLUSTRATIE OVERGENOMEN UIT ‘HET GEHEIM VAN DE TELEGRAAF’
DE PERSMUS
SPAARNESTAD FOTOARCHIEF
Op 18 mei 1940 toont de fotopagina in De Telegraaf kiekjes van ontspannen ontmoetingen tussen Nederlanders en Duitse soldaten.
Een verslaggever interviewt dr. T. Goedewaagen voor Rijksradio Nederlandse Omroep, november 1941 en weekbladen zetten er slechts 75 hun werk voort in de illegaliteit, van wie de meeste pas vanaf 1943. Zelfs enkele Telegraaf-journalisten zitten tot hun oren in het verzet. Drie Haagse redacteuren gebruiken de dagelijkse persconferenties om berichten ‘Niet voor publicatie bestemd’ door te sluizen naar een eigen illegaal verspreid bulletin. Opgewekte wandelaars “Schurken én helden, opportunisten, spijtoptanten, struisvogels en alles wat zich daartussen bevindt, ze zijn allemaal te vinden op de Telegraafredactie”, meldt Mariëtte Wolf in het geschiedenisverhaal van deze krant. En niet alleen daar. Schurken: Hugo van den Broek is de al vroeg van nazi-sympathie vervulde hoofdredacteur van de Limburger Koerier. “Waar is het volksche bewustzijn?”, vraagt hij zich af. “De ex-
ploitatie van dagbladen is in het algemeen nog in handen van lieden die niets voor de nieuwe orde voelen. De uitgeversmaatschappijen dienen modelbedrijven te zijn in den nationaalsocialistischen zin van het woord.” Hij is de eerste journalist die de in 1941 ingestelde Goedewaagen-prijs in ontvangst mag nemen. Van den Broeck staat volgens een lofzang “op de bres voor zuivering en vernieuwing en heeft terstond begrepen dat een verbond met de kapitalistische en joodse democraten de ondergang zal zijn van het grote Nederlandsche volk”. De Helden, klein en groot: Tot half mei 1940 reizen twee verslaggevers van Tubantia kriskras door het land; van de Grebbeberg – “Naast de kanonnen liggen de slachtoffers; de aanblik is ontzettend” – tot het verwoeste Rotterdam – “Spookachtig, beklemmend, onwerkelijk”. Ondanks scherpe waarschuwing
9
blijven Ons Noorden (Groningen), De Maasbode (Rotterdam) en De Avondster (Bergen op Zoom) artikelen afdrukken die de Duitsers onwelgevallig zijn. Deze drie kranten worden al in het eerste oorlogsjaar verboden. Uiteindelijk treft tientallen bladen dit lot. Na invoering van het Journalistenbesluit in mei ’41 besluiten de hoofdredacteuren H. Algra van het Friesch Dagblad en Fl. de Ruiter van Rondom de Giessen de uitgave te stoppen. De directie van De Zuid-Limburger neemt ook vrijwillig eenzelfde besluit nadat ze een forse boete kreeg opgelegd wegens publicatie van een kritische bisschoppenbrief. De opportunisten ten slotte: Een vrolijke indruk maken groepjes journalisten die op zomerkamp gaan in kasteel Cannenburgh in Vaassen. De dorpsbewoners verbazen zich over de opgewekte wandelaars in het bos die toch geacht werden zich met serieuze zaken bezig te houden. Volksvoorlichters geven cursussen over de nazi-levensbeschouwing, het rassenvraagstuk en een correcte pro-Duitse stijl van schrijven. Over deze zomerkampen wordt gezegd dat “jolijt en goede verpleging nummer één, werken nummer twee” was. Er is een ‘zwetstoernooi’ en als hoogtepunt van de week een bier-estafette. Journalisten die worden gegrepen door het nationaalsocialisme kunnen soms rekenen op de hoon van collega’s: “Weer is een aantal zelfstandig denkende vakbroeders gesneuveld…” De kool en de geit Aanpassing, kool en geit sparen, redden wat er te redden valt, het is de houding van het overgrote deel van de Nederlanders. Weliswaar verdwijnen er van de duizend journalisten bij dag- en weekbladen in de loop van de oorlog vierhonderd van het toneel, slechts deels uit principe. Er is natuurlijk verloop, anderen krijgen ontslag. En waar de ‘principes’ een rol spelen is dat over het algemeen opmerkelijk laat, tegen de tijd dat een Duitse eindoverwinning niet meer zo zeker is. Conclusie: Journalisten waren geen haar beter dan anderen. Maar misschien is dat niet zo verrassend. ■ Voor dit artikel is geput uit de volgende bronnen: Jo Bardoel e.a.: Journalistieke cultuur in Nederland (uitg. AUP); Joan Hemels: Krant in bedrijf (Ambo); Pien van der Hoeven: Het succes van een kwaliteitskrant (Promotheus); Dr. L. de Jong: Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede wereldoorlog, deel 4 (Sdu); René Kok / Erik Somers: Nederland en de Tweede Wereldoorlog (Waanders); Ad van Liempt: De Oorlog (Balans); Maarten Schneider: De Nederlandse krant (Van Kampen); René Vos: Niet voor publicatie (Sijthoff); Mariëtte Wolf: Het geheim van De Telegraaf (Boom); Huub Wijfjes: Journalistiek in Nederland 1850-2000 (Boom).
10 DE
PERSMUS
De plakboeken van een hoofdredacteur Vrijwel elke tentoonstelling in het Persmuseum levert ook een onverwachte en interessante schenking op. Dankzij de expositie over 75 jaar Het Parool verwierf het museum vier plakboeken van ex-hoofdredacteur Van Heuven Goedhart. DOOR JOB SCHOUTEN
E
mitisme van de Duitse machthebbers. Ook het opkomend nationaalsocialisme in Nederland onder Anton Mussert wordt hevig bekritiseerd. Het vierde plakboek sluit af met een artikelenreeks over Finland, in dertig afleveringen verschenen van 31 januari tot 1 maart 1940. Bij de verkiezingen van 1937 voert het Utrechts Nieuwsblad een felle campagne tegen de NSB. De herhaalde uitvallen naar de NSB en de splintergroepering Nationaal-Socialistische Nederlandsche Arbeiderspartij leiden in 1939 tot een aanklacht wegens belediging van Ernst Herman ridder van Rappard. Van Heuven Goedhart wordt veroordeeld tot vijftig cent boete. In juli wordt hij veroordeeld voor belediging van Cornelis van Geelkerken, een van de oprichters van de NSB. Ook Anton Mussert dient in april 1940 een aanklacht in, zijn zaak wordt niet meer in behandeling genomen. Op 14 mei 1940 besluit Van Heuven Goedhart
de verschijning van het UN te staken. De dag erop verschijnt er toch een editie van de krant met de mededeling dat de hoofdredacteur niet meer in functie is. Op 17 mei wordt hem schriftelijk medegedeeld dat hij ‘op grond van de gewijzigde omstandigheden’ is ontslagen.■
FOTO: SASKIA VAN LOENEN
r komt een mail binnen van mevrouw Bergliot H. La Lau-van Heuven Goedhart, met de vraag of het museum in principe geïnteresseerd is in plakboeken van haar vader Gerrit Jan van Heuven Goedhart (19011956), voormalig hoofdredacteur van Het Parool. Zij zou een exemplaar meenemen naar de opening van de tentoonstelling, zodat we zelf konden bepalen of het iets voor het museum zou zijn. De bundel bevat knipsels uit het Utrechts Nieuwsblad waar Van Heuven Goedhart van 1933 tot 1940 hoofdredacteur was. Zijn vrouw heeft vanaf de eerste dag al zijn artikelen in het UN zorgvuldig ingeplakt en gedateerd. Zelfs in ons digitale tijdperk vormt dit een ware goudmijn voor onderzoekers, omdat alles overzichtelijk en chronologisch is bijeengebracht. Er zijn in totaal vier goed gevulde plakboeken. Bijna dagelijks verscheen er wel een artikel van Van Heuven Goedhart, variërend van buitenlandse overzichten en achtergrondartikelen tot verslagen over de Utrechtse gemeentepolitiek. Daarnaast verzorgde hij een eigen column Zin en Onzin, die hij ondertekende met het pseudoniem Grompie. In Het Parool 1940-1945. Verzetsblad in oorlogstijd schrijft Madelon de Keizer: “Zijn stukken hebben een levendige, maar toch beheerste stijl. Ze zijn helder en vaak geestig en geven blijk van een grote veelzijdigheid en een goed ontwikkeld politiek inzicht.” Uit zijn artikelen blijkt onverbloemd zijn afschuw voor nazi-Duitsland en het antise-
Mevrouw Bergliot H. La Lau-van Heuven Goedhart
DE PERSMUS
11
Wij zullen blazen! I
n een poging een verdere opmars van de NSB te bestrijden verschijnt in de maanden voorafgaand aan de Provinciale Statenverkiezingen van 19 april 1939 in Utrecht het anti-NSB-blad De Blaasbalg, uitgegeven door de Stichting Weest op Uw hoede. Het huisaan-huisblad kent volgens eigen opgave een oplage van één miljoen. Het blad wordt gefinancierd door de Haagse zakenman Daniël Wolf en het Comité van Waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische intellectuelen. Hoofdredacteur is Gerrit Jan van Heuven Goedhart, die de opkomst van de NSB als een ernstige bedreiging voor de democratie beschouwt, die op alle fronten moest worden bestreden. In zijn openingsartikel ‘Weest op Uw hoede!’ stelt hij de vraag “Komen de fascisten en de nationaalsocialisten versterkt uit den strijd? Of wint de democratie?” Hij waarschuwt de lezer voor bewegingen en partijen “die het gemunt hebben op onze vrijheden, uw vrijheden”. Het bestuur van de stichting is niet geheel toevallig gevestigd aan de Drift 23 in Utrecht, het redactieadres van het Utrechts Nieuwsblad. Medewerking aan dit blad verleenden onder andere J. Boeke, Menno ter Braak, C.P. Gunning, Ed. de Nève, P. Geyl, J.J. Buskes en de politiek tekenaars Charles Boost en L.J. Jordaan. Er zijn in totaal vijf afleveringen verschenen. Ter gelegenheid van de Amsterdamse gemeenteraadsverkiezingen verschijnt er in een oplage van 200.000 exemplaren nog een ‘Speciaal Amsterdam-nummer’. Op de voorpagina staat een gedicht van Annie M.G. Schmidt dat afsluit met de volgende regels: “Wij willen niet een dictatuur van dwazen / Ons Amsterdam zal zijn de vrijheidstolk / Al dreigt er ook een kleine Mussert-wolk / ons Amsterdam zal b l a z e n!” ■ Van L.J. Jordaan verscheen in de speciale Amsterdam-editie van De Blaasbalg deze prent over een visioen van NSB-leider Mussert: “Help hem uit den droom”.
12 DE
PERSMUS
VSOP Journalist – socioloog – columnist Emma Brunt:
FOTO'S: DE PERSMUS / HENK SCHAAF
Gij zult de lezer niet vervelen
Emma Brunt: “Tussen antropologie en journalistiek bestaat geen groot verschil.”
In de rubriek VSOP beschouwen zeer superieure oudere journalisten hun vak. In deze aflevering een vrouw die onder haar schrijversnaam decennia lang de kolommen van menig dag- en weekblad beheerste – en nog – met een duidelijk omschreven doel: verrassen. Het woord is aan Emma Brunt.
DE PERSMUS
DOOR MAURITS SCHMIDT
Ik stel u voor: doctorandus E. de Wit, 72 jaar, uit Den Haag. Zou enig lezer weten wie u bent? “Absoluut niet. ‘Doctorandus’ is al geen titel. Je bent of gepromoveerd, of niks. ‘De Wit’ heette mijn moeder; ik was niet zo goed met haar. Ik bemachtigde een andere achternaam, liet die nooit meer gaan.” Dat werd je kunstenaarsnaam. “Had ik al onder geschreven. Toen ik van Lodewijk Brunt scheidde, dacht ik: het is kapitaalvernietiging om als Emmy de Wit opnieuw mijn sporen te verdienen.”
Ik wou net vragen: in hoeverre voel jij je journalist als socioloog? “Honderd procent!” Dus een socioloog kan wél een goeie journalist zijn. “Ik hoop het. Dat is aan jou. Ik doe m’n best.” Hoewel het bij jou al gauw is ontaard in columnisme. “Maar ik ben altijd ook andere dingen blijven schrijven: interviews, reportages, boekrecensies voor de Haagse Post. Operarepetities bijgewoond. Peter Sellars die Nixon in China van John Adams instudeerde in de Stopera. Magisch.”
Bovendien hadden jullie samen gepubliceerd, weet ik uit mijn boekenkast. “Het goede leven. Over de gektes in de jaren zeventig. Ik ben gescheiden op mijn veertigste, 1983. Nom de plume bleef: Emma Brunt.”
Columnist op velerlei terrein. Maar ook misschien veel níet. “Sport niet. Binnenhofpolitiek niet. Nauwelijks althans.”
Socioloog. Publicist. “Culturele antropoloog eerder. Vind ik leuker, al ben ik socioloog. Ik houd van veldwerk. Tussen antropologie en journalistiek bestaat geen groot verschil. Een antropoloog blijft langer hangen bij zijn onderzoeksobjecten.”
Het volle echte leven Vandaag – 24 maart – is Johan Cruijff overleden; je wist het niet… (Fluistert quasi-gegeneerd:) “Interesseert me ook niet. Ik vind het wel zielig voor Danny, maar I couldn’t care less. Religie ook niet.”
Je preludeert op mijn volgende vraag: als de dagbladjournalist de secondewijzer van de tijd is, is dan de socioloog, antropoloog, de urenwijzer? “De socioloog gaat dieper, grondiger, maar is niet altijd beter. Die journalist van Vrij Nederland, mij erg aan het hart gebakken – maar ik lees nooit meer van hem – met van die heerlijk lange stukken: De pont van tien over zeven; nee, niet Rudie van Meurs: Gerard van Westerloo…”
Wat wel eigenlijk? “Sociaal-culturele onderwerpen? Nee, beter gezegd: algemeen maatschappelijke. Ik houd ook erg van psychologie, psychiatrie.”
God hebbe zijn ziel. Ja, die is dood. Even googelen: sinds 2012 alweer. “Ach… Niemand vertelt mij ooit wat! Maar goed, die schreef dus prachtige dieptereportages waar menig socioloog een puntje aan kan zuigen. Zo’n portret uit 1979 van de Smitstraat in de Haagse Schilderswijk, waar Gerard samen met Elma Verhey deur voor deur aanbelde. Hoe hij met een paar details een man met ‘luisterrijke’ Deense doggen tevoorschijn toverde. Zoals de tramconducteur in Amsterdam van lijn 16, die te maken kreeg met die lastige Marokkaanse jongens, maar niet durfde te klagen omdat hij dan als racist zou worden afgeschilderd, terwijl het toch wel altijd Marokkaanse jongens waren. Een goeie journalist is dus bijna per definitie ook een redelijke socioloog. Het omgekeerde is niet waar trouwens.”
Nou je ’t zegt: ik zit tegenover het prozac-meisje. “Het prozac-vrouwtje van de grachtengordel heette dat toen.” Dát is me een rel geweest, midden jaren negentig in Het Parool! “Ja. Het vertrekpunt ben ik altijd zelf. Daarna probeer ik het onderwerp een beetje in de breedte te trekken.” Dat was alweer mijn volgende vraag. In hoeverre schrijf je eigenlijk alleen over jezelf? “Iedere schrijver is op z’n best met materiaal dat hij goed kent. Renate Rubinstein, groot voorbeeld. De gebundelde columns over haar echtscheiding in Niets te verliezen en toch bang zijn briljant. Dat is het volle, echte mensenleven. Dat lees ik honderd keer liever dan de honderdste politieke flutbeschouwing. Zij was typisch iemand die van het persoonlijke naar het algemene ging. Dat lag haar; dat ligt mij ook het beste. Bovendien heb je nu, en dat begon in mijn tijd al, zo’n wildgroei! Als iedereen het ten tijde van haar voorgenomen huwelijk met een prins
13
van Oranje erover heeft of Mabel Wisse Smit met Klaas Bruinsma heeft geneukt ja of nee, dan is het niet interessant ook nog eens jouw duit in het zakje te doen. Dus koos ik voor iets volkomen onverwachts uit mijn eigen leven: de sociaalpsychologische wetten van ruzie maken en het goed maken. Als je alles hebt gelezen wat je over een onderwerp wilt weten, moet je er niet zelf meer over schrijven. Tenzij je zóiets origineels hebt bedacht….” Dan mag ik hopen dat je nooit iets over je poezen hebt geschreven, zoals je bovenbuurman Henk Hofland nooit meer over hondenpoep mag schrijven. (Schatert) “Nou, de tramlijnen van Henk vond ik ook ongelofelijk saai worden. Tja, dat is verboden hè, kinderen en poezen. Ik heb een paar dode poezen wel degelijk herdacht. Maar dan moesten ze dus wel echt overleden zijn. Er was maar één schrijver die over poezen kon schrijven ….” Rudy Kousbroek. “Rudy Kousbroek. Die mocht het. Maar voordat je dat niveau haalt...” Als jij het deed moest het ten algemenen nutte zijn, beweerde je net. “Ja. Maar dít was puur voor mijn eigen satisfactie: een monumentje voor de poes. Je probeert lezers die jouw poes nooit ontmoet hebben er ook mee te vermaken. Het eerste gebod: Gij zult de lezer niet vervelen. Dat is toch méér dan vermaken: dat laatste klinkt als de clown uithangen en dat wil ik niet.” Is jouw doel meer verheven?Wat wil jij uiteindelijk zeggen met je columns? “Hardop nadenken, dat is het. Vaak kom je er pas schrijvend achter wat je van iets vindt. Een manier om je eigen hersenpan te verkennen.” Er zijn zoveel columns, je moet kiezen. Een criterium is: wil ik weten wat hij of zij hiervan denkt, is ’ie gezaghebbend voor mij? “En stijl? Lees je een column omdat die stilistisch goed is? Saaie onderwerpen bestaan niet. Alleen saaie schrijvers.” Klopt. “Remco Campert lees je vooral op stijl, ongeacht waarover hij het heeft.” Maar ook omdat hij nu in iedere column de hang naar de dood en de angst daarvoor beschrijft. “Oh! Ik heb de Volkskrant niet. Mijn god, is hij daarmee bezig, zich daarop voor te bereiden? Hoe oud is hij nu? Ik heb zijn vrouw
A
14 DE
PERSMUS
geïnterviewd. Debby, Deborah. Enorm huis, achter het Concertgebouw. Vlak bij een krankzinnigengesticht. Nee, niet de Jellinek. Ik bedoel de zenuwziekte-inrichting waar een plein, een straat naar is genoemd.” Heb je daar zelf in gezeten? “Neenee!” Je hebt alleen een gewone psychiater gehad. “Ik heb ettelijke psychiaters gehad. Pas in honderdste instantie ga ik eens naar de huisarts. Ik denk bij alles: het zal wel weer psychisch zijn, een depressie.” Was dat meer vroeger dan nu? “Nee, ik ben altijd van mind over matter. Het luisteren naar het brein is mij meer gegeven dan het luisteren naar het lichaam. Ik ga dan ook graag op herhalingsoefening.” Omdat er iets mis is met je brein? “Nee; ik denk dat ik aanleg heb voor depressies. Nu en dan kom je in een andere levensfase, en dan denk je: misschien is het handig nog eens op herhaling te gaan. Ik zie een psychiater meer als geestelijk mentor; er hoeft niet iets mis te zijn. Maar je kunt ergens mee zitten, een blinde vlek hebben. Denken: ik ben goed in introspectie, maar hoe dit nu zit begrijp ik eventjes niet, ik kan hier hulp bij gebruiken. Een goed klankbord is een psychiater.”
won ik voor het publiek.” Dit is in tegenspraak met jouw ‘mind over matter’. Nu is het pil boven praten. “En-én zei ik. Maar ik heb inderdaad lang geloofd in praten alleen. Toen heb ik het lichaam ontdekt dankzij prozac.” En dat heb je ook weer afgeleerd. “Ja, natuurlijk. Hoewel: ik slik nog steeds venlafaxine. Want je weet, of je weet het niet: mensen die een depressie hebben gehad, krijgen er waarschijnlijk nog wel een paar. Je bent genetisch gepredisponeerd of niet. Ik weet dat het niet m’n sterke punt is met stress om te gaan. Dus ik slik venlafaxine als voorzorgsmaatregel. Als het klopt dat mijn serotoninehuishouding wat gebrekkig is, laten we dat dan voor alle zekerheid biochemisch aanvullen, want ik heb geen zin in weer een depressie.” Prozac werd onderdeel van je columnisme. Moet ik als gemiddelde lezer daar dan ook boodschap aan hebben, of richt jij je voornamelijk op medepatiënten? “Ik werd wel bestookt met lezersbrieven en -telefoontjes. Patiënten, familieleden. Dacht: hé, ik doe mensen hier plezier mee. Niet als vakredacteur, maar meer literair, persoonlijk. Mijn stokpaardje berijdend.”
Een pilletje Ik vraag er vooral naar omdat jij het opnam voor prozac als biomedische vervanger van het geouwehoer met de psych. “Maar ik ben dol op dat geouwehoer! Nog steeds. Ook na prozac. Er zit niet noodzakelijkerwijs een steekje los voordat je naar een psychiater stapt.”
De niet in dat onderwerp geïnteresseerden moesten dan maar even wachten. “Daar had ik inderdaad even geen boodschap aan. Ik heb het nooit als mijn taak beschouwd te raden wat mijn lezers graag zouden lezen. Lezers moesten het nu hier mee doen. Moeders belden: mijn zoon komt al drie maanden z’n bed niet uit. Ik lees bij u dat er pillen voor bestaan. Waar krijg je die? Belanghebbenden waren blij met mijn inzichten.”
Psychiater Van den Hoofdakker begon jou daar in een discussie wel op af te zeiken. “Dat klopt. Hij had niet goed gelezen. Ik was uitgenodigd voor een debat met hem. Zijn collega Andries van Dantzig – god hebbe ook zijn ziel – zat erbij. Mijn stelling was, versimpeld gezegd: als de lichamelijke huishouding verstoord is, kun je praten tot in de pruimentijd, maar geef de patiënt een zetje met een pilletje, prozac in mijn geval, en praat tegelijkertijd. Ik kreeg dat pilletje, knapte er vrijwel onmiddellijk van op. Dan heb je meteen meer aan die gesprekken. Want eerst moest je maar eens voor zorgen dat je je bed uitkwam. Jezelf in beweging zetten. Anders heb je aan die inzichten zo weinig. In dat debat kreeg ik gelijk van Van Dantzig. Van den Hoofdakker droop af, en zo
En je polemisch talent werd kennelijk aangesproken. “Omdat allerlei mensen, zoals radiomakers en in hun wiek geschoten psychiaters, het een modieus pilletje vonden voor verwende grachtengordelbewoners die elk tegenslagje beliefden een depressie te noemen, wat zij dan als pure aanstellerij betitelden. Dat was de toon. En die gemiddelde lezer zou kunnen bedenken dat depressie een interessant verschijnsel is. Niet speciaal de mijne, maar: depressie. Er zouden gevaarlijke kanten aan prozac zitten; ik heb er geen last van gehad, vond het een zegen. Weet je wel dat depressie zowat volksziekte nummer één is? Ik wond me dan ook enorm op – waardoor mijn polemisch talent
werd aangeboord – toen het werd afgedaan als rijke-verwende-mensenkwaaltje, niet serieus te nemen. Terwijl depressie nog steeds onderbehandeld wordt, niet overbehandeld.” Vorm en inhoud Heb je uiteindelijk nog gekozen: meer Van den Hoofdakker of meer Kahn (Utrechtse ‘pillen’psychiater - red.)? “Van den Hoofdakker vond mij een grove materialist. Dat ik een ingewikkeld psychologisch proces reduceerde tot een simpel biochemisch defect. Ik vond: een depressie heeft een vorm en een inhoud. De vorm is gelijk: de patiënt gaat malen, komt z’n bed niet uit, een heel lijstje. De inhoud wordt vaak getriggerd door bijvoorbeeld een verlies, wat resoneert in eerdere verliezen. Dan is het goed dat je tegen je gebrek aan vitaliteit een pilletje krijgt, en over de inhoud en aanleiding kunt praten.” Laten we dat eens doen. In je eerste antwoord zei je al dat je niet zo gek was met je moeder. Klassieker kan het niet. “Moeders hebben het altijd gedaan! Mijn vader overleed toen ik dertien was…” Ik was elf. Ga door. “Mijn moeder was tamelijk onvolwassen, beetje contactgestoord. Vader, accountant, hield dat nog wat in balans. Toen hij was weggevallen, ontwikkelde mijn moeder een flinke depressie – ik heb ‘t van geen vreemde. Ik zat met de weduwe op een flatje in Den Haag en moest de moederrol vervullen. Als enig kind, over mezelf en over haar.” Journalistiek heb je niet van huis uit. “Een oom van vaderskant, Henk de Wit, schreef autorecensies in de NRC. Ik heb twee zoons met Lo, Lodewijk Brunt. Geen schrijvers, zelfs geen lezers. Systeembeheerder en bioloog. De laatste, Tibor, onderzoekt verslavingsverschijnselen bij het Trimbosinstituut in Utrecht. Hij was net nog in het nieuws met een studie dat pilletjes meestal geen kwaad kunnen. Ja, toch nog een beetje bij moeder in het vak. Hij heeft kennelijk mijn interesse voor psychiatrie.” Jouw opvoeding heeft minstens deels te maken met je depressie? “Voor mensen met aanleg is dat in elk geval een prima trigger. Onverwerkt rouwproces omdat je niet kunt rouwen, omdat je moeder het rouwproces gemonopoliseerd heeft. En jij mag niet lastig zijn omdat zij het al zo moeilijk heeft. Dat geeft je als puber heel weinig ruimte in eigen beheer iets te mogen voelen.”
DE PERSMUS
15
“Ik houd het meest van columnisten die verrassen.” Dit herken ik voor 100 procent. Jouw antwoord op mijn eerdere vraag: wat heeft de gemiddelde lezer hiermee te maken. “Er bestaat een term voor: parentificatie. Onvolwassen ouders die zich als kind gaan gedragen en de kinderen opzadelen met de ouderrol.” Ik heb mij, omgekeerd, moeten ontworstelen aan een uitermate stevige moeder. “Nou, ik zeg niet dat mijn moeder niet stevig was, ze was alleen op zo’n destructieve manier stevig. Haat was haar brandstof. Haat, wrok en verongelijktheid.” Speelt suïcide een rol in jouw depressieverhaal? “Depressiepatiënten hebben bijna altijd, standaard, suïcidale fantasieën. Ik heb het nooit geprobeerd; zal het ook nooit proberen. Ik ben het eens met Joost Zwagerman, die zich niet aan z’n eigen programma hield: het mag überhaupt niet als je kinderen hebt. Kinderen van zelfmoordenaars hebben een zeer verhoogde kans het zelf ook te doen. Je kunt het ze dus niet aandoen.” Tot hiertoe. Zie ik het goed dat jij politiek
gezwabberd hebt in een tijd dat we dat niet van elkaar gewend waren? De Groene, HP, Elsevier, Het Parool? “Politiek gezwabberd? Ik ben altijd keurig links geweest! Vergeet niet dat Sytze van der Zee als adjunct een compleet andere krant wilde maken van Elsevier. Dat weekblad was mij te rechts, maar Sytze beloofde dat het de goeie kant op zou gaan. Toen ik weg was bij Elsevier, omdat ik mot had met H.J. Schoo, belde ik Sytze, inmiddels hoofdredacteur van Het Parool, en ik kon meteen beginnen, omdat August Willemsen net was afgedreven. Mocht ik uithangbordje worden. Wel een jaar of vijftien.” Als algemeen columnist. “Ik houd het meeste van columnisten die verrassen. Renate Rubinstein schreef prachtig over haar echtscheiding én scherp over de kruisraketten. Dat soort mensen, daar houd ik van. Generalisten. We waren overigens niet bevriend.” O, gaat dat zó? Was er een hiërarchie in het columnistendom? “Renate was de ongekroonde, zeg maar gerust de gekroonde koningin. Carmiggelt, Ischa
Meijer waren meer van de cursiefjes. Straattheaterachtig. Met Hugo Brandt Corstius heb ik ruzie gehad. Ja, wie niet? Ik koos partij voor Renate toen zij ruzie met hem kreeg. Hij heeft mij ook nog wel eens wat geflikt. Rauw op m’n dak, achteraf grappig, waarvan ik me toen afvroeg: oh, gaat het zó in de krantenwereld? Hij schreef over professor Buikhuizen, die ik net had geïnterviewd voor de HP, terwijl hij aan niemand anders interviews gaf. Primeur! Ik sprak Hugo erover op de parkeerplaats, en raad wat er in zijn volgende column stond. De teneur: Buikhuizen was een gevaarlijke fascistische gek. Ik vond: zo mag je iemand niet kapot schrijven, of ‘ie gelijk had of niet. Buikhuizen zelf had geen verweer, was geen man van de pen. Het had me niet verbaasd als hij zich had verhangen. Hij was alles kwijt; is in antiek gegaan.” Mijn grote held als columnist was Blokker. “Die was meer opiniërend. Fantastisch hoor. Maar ik ben niet zo van de opinies. Ik ben meer van de verbazing hoe dingen zich toedragen. Ik heb wel een mening, zie het prozacdebat, of over de vrouwenbeweging, maar over het algemeen ben ik niet zo strijdlustig. Ik lag nogal overhoop met wat Renate de
A
16 DE
PERSMUS
‘gaga’-kant noemde, de doorgeschoten voorhoede van het feminisme.” Herkende jij Komrij’s kwalificatie: de onwelriekende gleuvenbrigade? “Nee! In dat soort termen denk en praat ik niet. Ik ben wel feminist, maar niet van hun houtje. Een Anja Meulenbelt heb ik menige prik gegeven. Nee, Hedy d’Ancona is heel werelds. Ik had iets tegen de isolationistische kant van het feminisme. Die vrouwen waren te goed om zich met de politiek te bemoeien, een baan te hebben. Ze wilden met de hele vuilemannelijke-spelletjes-maatschappij, hun achterkamertjespolitiek niets van doen hebben. Dat was de schone-handenkant waarmee ik ruzie had: mannen úít de vrouwenwereld. Leven in een vrouwenzuil: timmeren, yoga, vioolspelen: als je maar niks met mannen te maken had. Clean moest het zijn.” Zie jij in het columnisme verschil, in stijl, tussen jongetjes en meisjes? “Vrouwen zijn in het algemeen iets meer gezegend met empathie, gevoel voor emotionele en psychologische dingen in het leven.” Meer dat dan de grote wereldzaken. “Met Lodewijk heb ik in Het goede leven in wezen hetzelfde behandeld als Blokker: met de hele zelfhelpcultus in de therapie flink de draak gestoken. Dus wel degelijk bezig geweest met maatschappelijke verschijnselen. Alleen is mijn insteek niet primair politiek. Ik blijf meer geïnteresseerd in social history.” Als ik naar andere vrouwelijke columnisten kijk, zie ik een nogal thematisch werkende Karin Spaink - IT en MS – en de wel brede maar toch nogal moederachtige Aaf Brandt Corstius en Sylvia Witteman. “Ik heb nooit over mijn kinderen en het huishouden geschreven, dus daar heb ik niks mee. Niet mijn stijl, mijn onderwerp. Ook niet als een ‘kijk mij eens een slechte moeder zijn, ik laat alweer het servies uit m’n handen vallen’, zoals Annemarie Oster; flauwekul. Zij kan wel schrijven, maar narcistisch. Ik vind Aaf… nou… kan ermee door. Sylvia kan fantastisch overdrijven. Erg geestig. De enige die leesbaar over haar kinderen schrijft omdat ze totaal niet sentimenteel is. Niet vertederd, niet koket: kijk mij eens leuke kindjes hebben. Ze is cru in haar humor, wat het zeer verteerbaar maakt.” Zie ik jonge columnisten over het hoofd? “Stephan Sanders, iemand van de politieke meningen, is in dat genre de beste. Maar jong? Hij is zowat 55. Aanvankelijk schreef hij prach-
tig over z’n homoseksualiteit, drankproblemen, adoptieachtergrond, jeugdverwerking. Die sociale psychologie-dingen zijn meer aan mij besteed. Jammer dat hij er een beetje over uitgepraat is.” Politiek en multiculti Schrijf je zelf nog veel? “Ik moet m’n brood nog verdienen. In HP/De Tijd en De Groene. Daarin laatst over armoede.” Zie je een opvolger in jouw genre?Je bent er nu nog enig, uniek in. “Nee; het genre is totaal uit. Ik zie nu twee genres: mensen die zich bemoeien met de politiek, en dan vooral de multicultiproblematiek: islam, IS, botsing van culturen, en de jonge moeders van begin dertig die zeggen: kijk mij eens leuk stoethaspelen met de kinderen. Wie je breed voor verrassingen stelt: waar zullen we het deze week eens over hebben, die kom ik niet meer tegen.” Bas Heijne, breder filosofisch, internationaal. Kan toch schrijven. “Hij zit op het maatschappijbeeld dat we hebben ontwikkeld uit neoconservatisme en individualisering. Brede maatschappelijke thema’s. Volkomen onpersoonlijk. Nooit één letter over zichzelf.” Omgekeerd Youp van ’t Hek: toch óók een echte columnist, al zíé je ’m op de bühne staan. “Een echte relschopper, met een scheldcolumn waarin hij alles belachelijk noemt. Niet mijn favoriet.” Arnon Grunberg wordt steeds beter. Bert Wagendorp in dezelfde krant. Ik heb de Volkskrant niet. Waarom niet? Omdat ik een klein brievenbusje heb. En met de Volkskrant moet je dan om de haverklap naar beneden, want dat zielige gleufje zit meteen vol. HP en De Groene komen hier nog. NRC in het weekend.” Dan lees je Maxim Februari. “Wanneer staat die erin dan? Ik lees de NRC van cover tot cover. Oh, dinsdags, ja, zeg dat dan! Ik vind het een leuke stiliste, slimme dame, sorry: slimme heer inmiddels. Vroeger vond ik haar stukken elegant en verstandig. Recent weet ik het dus niet. Maar dat generale columnisme, de volle breedte van het leven, journalistiek ideaal van menig columnist, zie ik eigenlijk bij niemand terug. Ze hebben allemaal een bepaald hoekje opgezocht. Wie dat onvoorspelbare dan wel had, was Hugo Brandt Corstius.
Georgina Verbaan vind ik een goede, in nrcnext. Ze moet nog een beetje leren, maar er zit iets in. Het grappige is dat ze een heel mooie vrouw is terwijl zij niet schrijft alsof ze een heel mooie vrouw is. Ze is niet koket, op papier. Ze is absurdistisch, maakt gekke switches in haar stukjes: ‘Ik liep over het plein, en dacht: vandaag is geloof ik geen dag om dood te gaan.’ Ik denk: Wow!, waar gaat dit heen? Ze verrast me. Dat blijft een enorme deugd van een columnist.” Zie ik jou hier het stokje overdragen aan een volgende generatie? “Ja. Uit Georgina zie ik nog wel een echte schrijfster groeien.” Is dit geen mooie slotzin? Of wil je nog wat zeggen over ongerief van het ouder worden, een thema dat je ook nogal bezig houdt Deze rubriek heet niet voor niets VSOP. “Het is inderdaad niet het feestelijkste onderwerp. Ik heb Rudy Kousbroek ooit in een interview gevraagd: zijn er nog lichtpuntjes, is er nog iets prettigs aan ouder worden? Hij zei: ‘Nou, dat zou ik nou echt niet kunnen bedenken.’ En het is ook niet leuk, het valt ook niet mee. Hoewel ik bijna al mijn boektitels zelf heb verzonnen, is de laatste, over ouder worden, van Stephan Sanders: Slecht nieuws voor iedereen. Vond ik zelf van een superieure ironie. Maar helaas, dat zou niet verkopen. De uitgever maakte er Onwijs oud van. Truttentitel. Onder de eerste titel verkocht het beter. Drie drukken! Ik ben vijftien jaar geleden gedotterd. Dus iedereen: nu stop je natuurlijk wel met vulmaar-in. Ik: nou, daar moet ik nog eens ernstig over nadenken. En ik ben er nog!” ■
DE PERSMUS
17
VERGEELD EN VERGETEN In deze rubriek besteden wij aandacht aan obscure blaadjes en krantjes uit de collectie van het Persmuseum die ooit een kortstondig bestaan hebben geleid. Inmiddels totaal vergeten en hooguit ooit vermeld in een voetnoot van een specialistisch naslagwerk.
De Roskam, socialistisch en rooms Op zondag 20 augustus 1893 verschijnt in Amsterdam De Roskam. Satiriek Weekblad. Met in de kop de slagzin ‘Wat schurftig is vrees den roskam’. Bijna twintig jaar later komt in Maastricht een ‘satyriek’ tijdschrift uit met dezelfde naam. DOOR JOB SCHOUTEN
O
p de voorpagina prijkt een grote, enigszins amateuristisch getekende prent met het onderschrift ‘De Lotgevallen van de Kieswet-Tak’. De prent is in drie vakken opgedeeld. Het eerste en grootste vak met de titel ‘Indiening’ toont een grote, gespierde man die oogt als een variétéartiest. Dit deel van de tekening is een verwijzing naar het wetsvoorstel van minister Johannes Tak van Poortvliet (1839-1904). In zijn wetsvoorstel wil hij het kiesrecht uitbreiden voor alle mannen die kunnen lezen en schrijven, in hun eigen onderhoud kunnen voorzien en “… door geen instelling van armenzorg worden bedeeld”. Rondom dit wetsvoorstel breekt een hevige oppositie los. Het zou volgens de tegenstanders proletariërs oproepen tot kiesrecht. En ook beroepsbedelaars en landlopers zouden dus kiesrecht moeten krijgen. Alleen de gedachte al deed conservatieve Kamerleden gruwelen. Tak van Poortvliet tracht het laatste bezwaar te ondervangen met de toevoeging dat de kiezer in het bezit van een vaste woning moet zijn. De oppositie is hiermee nog niet tevreden en het regent amendementen. Het tweede plaatje getiteld ‘Behandeling’ toont de variétéartiest met slechts een
A
Het drieluik over de Kieswet, in de socialistisch getinte Roskam uit 1893.
18 DE
PERSMUS
lendendoek, een geamputeerd been en twee geamputeerde armen. Om het wetsvoorstel nog te redden wordt een voorstel gedaan om de welstandseis van het bezit van een vaste woning nader te omschrijven en dat de woning ten minste uit twee vertrekken moet bestaan. Maar uiteindelijk neemt Tak van Poortvliet het besluit om zijn ‘geamputeerd’ wetsvoorstel in te trekken en neemt hij ontslag als minister van Binnenlandse Zaken. De derde tekening ‘Afloop’ toont een doofpot. De beeldspraak is duidelijk: uitbreiding van het kiesrecht verdwijnt in de doofpot. Het politieke landschap raakt opgedeeld in Takkianen en anti-Takkianen, de laatste winnen de verkiezingen in 1894. Het is niet bekend of er ooit een tweede aflevering van De Roskam is verschenen. In 1912 duikt in de tijdschriftenwereld opnieuw de naam Roskam op. In Maastricht verschijnt De Roskam. Politiek-satyriek en humoristisch tijdschrift, de katholieke tegenhanger van het sociaaldemocratische blad De Notenkraker. De oprichters van dit nieuwe blad verwijzen met de titel naar het hekelgedicht van de katholieke dichter Joost van den Vondel. Waarschijnlijk hebben zij nooit geweten dat hun blad eerder een radicaal-socialistische naamgenoot heeft gekend. ■
Vrij Nederland overzicht van een eigenzinnig opinieblad
18 MEI T/M 17 JULI IN HET PERSMUSEUM
Tekenaar Louis de Leeuw drijft de spot met SDAPleider Troelstra, in de katholieke Roskam uit 1916.
DE PERSMUS
19
Ko van Geemert (1950) was voorlichter bij de gemeente Amsterdam. Hij is dichter en bloemlezer, al bijna 25 jaar de stuwende kracht achter de Plantage Poëzieprijs, schreef een aantal boeken en stelde literaire gidsen samen voor Amsterdam, Willemstad en Paramaribo.
Episodes uit het leven van een gemeentevoorlichter (6)
Overzeese communicatie I
n de tijd dat ik nog gemeentevoorlichter was, schreef ik regelmatig in bladen over communicatie. In tijdschriften als Comma, Communicatie en een mooi vormgegeven blad van de Stadsdrukkerij waarvan ik de naam vergeten ben – ze zullen geen van alle meer bestaan. Als het zo uitkwam probeerde ik iets te melden over communicatie in wat wij ooit ‘de gebiedsdelen overzee’ noemden, met name Suriname. Toen ik er weer eens heen zou gaan, het zal aan het einde van de jaren negentig zijn geweest, wilde ik graag een voorlichter van een ministerie spreken. Bovendien was er door Amsterdam geld gedoneerd om de steiger op te knappen van de Sweet Merodia, de boot waarop schrijfster Cynthia McLeod belangstellenden rondvoer om hun iets over de geschiedenis van Suriname te vertellen. De afdeling op het stadhuis die daarover ging vroeg of ik er maar eens een kijkje wilde nemen. De steiger bleek er prima bij te liggen. Het boottochtje met Cynthia vond ik minder. Ik ben geloof ik allergisch voor betweterige schooljuffen. Er zal in mijn jeugd iets zijn misgegaan. Daarnaast zou ik voor het hoofd van de Reiniging eens gaan kijken hoe het er voorstond met de vuilniswagens die de gemeente Amsterdam een poosje daarvoor aan Paramaribo had geschonken. Over de vuilniswagens sprak ik met de minister van Openbare Werken, het leek me het verstandigste om maar gelijk met de hoogste baas te beginnen. Bij het bezoek nam hij mij mee naar buiten. “Ziet u wel, de wagens zijn helaas niet in bedrijf, maar we hebben wel een
afdak gebouwd, zodat de auto’s droog staan.” Hij legde mij uit dat wanneer de wagens defect raakten er geen nieuwe onderdelen voorhanden waren. En het was te duur ze elders te bestellen. “Het is dweilen met de kraan open”, vertrouwde hij me toe. Ik bedacht me ook ineens dat ik in Amsterdam een voorstel gezien had, compleet met kaartje, voor het plaatsen van afvalbakken op strategische plekken in de Surinaamse hoofdstad. Maar ook daar was duidelijk niets mee gebeurd. (Toen ik eind 2015 in Paramaribo was, vielen mij ineens de nieuwe vuilnisbakjes op. Zouden ze de plattegrond hebben bewaard?) Het lukte mij ook een voorlichter van een van de vele ministeries te spreken te krijgen, wat helemaal nog niet zo makkelijk was. Zijn kantoor zag er uiterst verwaarloosd uit en zijn computers vielen vrijwel uit elkaar. Ze leken me hard aan vervanging toe, en daar heb ik, terug in Nederland, ook wel mijn best voor gedaan. Jammer genoeg zonder succes. Had ik een aantal keren over overheidscommunicatie in Suriname geschreven, een voorlichter uit Curaçao sprak ik in die tijd nooit. Nu, in 2016, wel. Voor het plaatselijk dagblad Amigoe schreef ik een interview met Imro Zwerwer, hoofd woordvoering van de politie. Ik bezocht hem op zijn kantoor. Nog even moest hij iets doornemen met een collega, die een minuten durend betoog hield. In het Papiaments. De enige woorden die ik, het Papiaments niet machtig, verstond, waren: slachtofferhulp, beroving, brandstichting. Nadat Zwerwer zijn collega had geantwoord, vroeg ik hem of er voor deze Nederlandse woorden geen vertaling in het Papiaments bestond. Zwerwer, lachend: “Ach,
we bedienen ons van beide talen en dan wordt het wel eens een mix…” (Het herinnerde me aan het volgende. Enkele jaren geleden zat ik in een Amsterdamse tram achter twee Surinaamse jonge vrouwen. De een hield een langdurig en gloedvol betoog, geheel in het Sranantongo, tot ik plotseling het Nederlandse woord uitkering opving.) Later hoor ik trouwens dat er voor brandstichting, beroving en slachtofferhulp wel degelijk een vertaling in het Papiaments bestaat. Alle persconferenties van de politie worden in het Papiaments gehouden, alle persberichten in het Papiaments gesteld. De twee Nederlandstalige kranten op het eiland – Amigoe en Antilliaans Dagblad – zorgen zelf voor een vertaling in het Nederlands. Zwerwer is 24 uur per dag bereikbaar. Als er iets ernstigs gebeurt, snelt hij naar de plek des onheils. Het is verleidelijk om een vergelijking te trekken met Amsterdam. Zou Ellie Lust ook direct naar het plaats delict gaan? Klaas Wilting zag ik er voor aan – natuurlijk wel nadat hij had nagevraagd welke media reeds aanwezig waren. Wat mij opviel was dat er ook hier veel gereorganiseerd wordt. En dat er voor de naamgeving van nieuwe afdelingen altijd weer creatievelingen worden gevonden. Zo is Zwerwer plotseling hoofd geworden van de Unit Intake & Service. In Amsterdam kwam ik al eens in contact met de afdeling Plak & Klad en leerde ik het hoofd Handhaving kennen. Maar wat werd er dan gehandhaafd? En wat beklad en beplakt? Taal en de gemeente Amsterdam – ik kom er vast nog eens op terug. ■
Colofon PERSMUSEUM Zeeburgerkade 10, 1019 HA Amsterdam T 020-692 88 10 F 020-468 05 05 E
[email protected] W www.persmuseum.nl
OPENINGSTIJDEN Dinsdag – vrijdag 10.00 –17.00 uur Zondag 12.00 –17.00 uur Het museum is gesloten op zaterdag, maandag en op feestdagen.
TOEGANGSPRIJZEN Volwassenen € 7,00 Stadspas Gratis 65 jaar en ouder € 5,00 Vrijwilligerspas € 3,50 Museumkaart / ICOM Gratis 0 - 12 jaar Gratis 13 - 18 jaar € 5,00 Studenten HBO / WO € 3,50 Cultuurkaart / CJP € 4,00 Groepen > 10 personen € 5,50 Rondleiding, workshops, etc. Op aanvraag
ONDERWIJSPROGRAMMA’S EN RONDLEIDINGEN
Eesterenlaan af. Direct over de brug loopt u links de (Zeeburger) kade op. Bus 65: Vanaf Station Zuid (via Amstelstation) richting KNSM Eiland, halte Veelaan. U vind het Persmuseum aan de kadekant, bij het water. U kunt zich oriënteren op de vlaggen. Bus 22: Vanaf Centraal Station richting Indische Buurt, halte Veelaan. Vertrekhalte bij CS te vinden voor het Victoria Hotel. Loop op de Veelaan richting het IISG (groot grijs pakhuis). Aan de achterzijde hiervan bevindt zich het museum.
TRAM Tram 14 naar het Javaplein (5 minuten lopen) Tram 10 naar de Van Eesterenlaan (5 minuten lopen) Tram 7 naar de Molukkenstraat (10 minuten lopen) Meer informatie: www.9292ov.nl
Vanaf Station Muiderpoort: lopend (ca. 15 minuten). U loopt de Insulindeweg op (oostelijke richting) en gaat na ongeveer 500 meter links op de Molukkenstraat. Deze loopt u af tot u het gebouw van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis bereikt (pakhuis recht voor u). Aan de achterzijde van dit gebouw bevindt zich het Persmuseum. Meer informatie: www.ns.nl/reisinfo
AUTO Vanaf de rondweg (A10) afslag Zeeburg (S114). De borden Zeeburg volgen. Voor de Piet Heintunnel linksaf, richting Indische Buurt. Bij de eerste stoplichten na de brug rechtsaf. Vervolgens de tweede rechts. Bij de rotonde de tweede afslag nemen (= doodlopend) om op de Zeeburgerkade te komen. Deze geheel uitrijden (ca. 400 m.), aan het einde bevindt zich het Persmuseum.
Redactie: Paul Arnoldussen, Sjoukje Posthuma, Henk Schaaf, Maurits Schmidt, Job Schouten, Bert Steinmetz Aan dit nummer werkte mee: Ko van Geemert Vormgeving: Bildermann.nl Redactieadres: Persmuseum Zeeburgerkade 10 1019 HA Amsterdam T: 020-6928810 E:
[email protected] DE PERSMUS wordt per e-mail kosteloos verstrekt aan Vrienden van het Persmuseum en relaties van het Persmuseum. Vrienden die prijs stellen op een papieren editie, kunnen deze aanvragen. Bij de balie van het museum zijn ook geprinte exemplaren te verkrijgen.
TREIN Vanaf Centraal Station: één van de hierboven genoemde bussen
Informatie over en prijzen van onze onderwijsprogramma’s en rondleidingen vindt u op www.persmuseum.nl
TOEGANKELIJKHEID Het Persmuseum is goed toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Het museum beschikt over een aangepast toilet en de expositieruimte bevindt zich op 0-niveau.
DE PERSMUS is een uitgave van het Persmuseum, die mede mogelijk wordt gemaakt door de Stichting Vrienden van het Persmuseum.
Amsterdam
© Persmuseum Op gesigneerde artikelen berust het auteursrecht. Overname is slechts toegestaan na toestemming van de redactie.
ROUTEBESCHRIJVING BUS Bus 48: vanaf Station Sloterdijk via Centraal Station Amsterdam. De bus neemt een prachtige route langs het IJ. Rij mee tot halte Borneolaan en loopt dan verder de C. Van
De Stichting Vrienden van het Persmuseum stelt zich ten doel de bloei en de naamsbekendheid van het Persmuseum te bevorderen en extra inkomsten te verwerven ten behoeve van collectieaankopen en activiteiten. U bent al Vriend met een bijdrage van minimaal € 25,00 per jaar! Een vriend van het Persmuseum krijgt: • gratis toegang tot het Persmuseum • 10% korting op uitgaven van het Persmuseum • uitnodigingen voor openingen en andere speciale activiteiten • het digitale blad De Persmus
Voor minimaal € 50,- per jaar krijgt u tevens: • een gratis publicatie/catalogus U kunt ook Vriend voor het leven worden door eenmalig een bedrag van € 500,- te doneren. U geniet dan altijd van alle voordelen die een Vriend(in) van het Persmuseum heeft. Word of maak nu een Vriend! Vul het aanvraagformulier in op www.persmuseum.nl onder het kopje ‘Vrienden’. U kunt telefonisch (020-6928810), of per e-mail (
[email protected]) het aanvraagformulier ‘Word of maak een Vriend’ opvragen.
Een donatie is ook altijd welkom! IBAN NL54INGB0005761042 t.n.v. Stichting Vrienden van het Persmuseum o.v.v. ‘donatie’
Het Persmuseum is hét levendige en herkenbare landelijke centrum van de Nederlandse pers en de politieke prent, met een breed scala aan activiteiten. Het Persmuseum is uniek in Nederland. Al meer dan honderd jaar beijvert het Persmuseum zich om de geschiedenis, het heden en de toekomstige ontwikkelingen van de Nederlandse pers te documenteren, te bestuderen en toegankelijk te maken.