De Moordclub – Ellen de Ruiter – Michelle deel 13
Michelle
De Moordclub – Ellen de Ruiter – Michelle deel 13
‘Heb je geluld? Nou? Kom op, Pijpers, ik moet het weten. Ik moet weten wat je ze hebt verteld. Over de club. Over ons. Toe.’ Ik reageerde niet. Plukte onophoudelijk aan de boord van mijn mouw en bleef naar de grond staren. Mijn haar viel voor mijn gezicht, zodat Lisa niet kon zien dat ik op de korstjes op mijn lippen sabbelde. Ze was de eerste die me opzocht in Jelgersstate na die mislukte bezoekpoging met Abby en Faiza. Ik had het kunnen weten. Lisa geeft nooit op. Ze had zich waarschijnlijk via Stefan aangemeld voor het bezoekuur. Hij moest toestemming geven voor al mijn bezoek. Waarom dat zo was, weet ik niet, maar het was natuurlijk heel raar dat Stefan mocht vertellen wie wel en niet bij mij op visite mocht komen en ik niet. Alsof Stefan de baas was over mijn leven. Ik kon heus nog wel zelf nadenken hoor. Ik wist heel goed wie ik wel en niet op bezoek wilde hebben. Niemand. Het liefst helemaal niemand. Dan kon het tenminste niet misgaan. Stiekem keek ik naar de foto van mijn meisjes die op het nachtkastje stond. Stefan had hem van thuis meegenomen. Puck, Evi en Daantje zaten naast elkaar op de bank en lachten in de camera. Ze zagen er lief uit, maar het glas moest van de begeleiding uit het lijstje. Ik zou er gekke dingen mee kunnen doen, met dat glas en dus haalden ze het eruit. Stom. Ik wilde trouwens ook niet dat mijn meisjes bij me kwamen. Ze mochten me zo niet zien, niet hier, tussen allemaal gekken. ‘Kom op, Michelle.’ Lisa legde haar hand op mijn knie en duwde mijn been zachtjes heen en weer. Het was de eerste keer sinds jaren dat ze me met mijn voornaam aansprak. Michelle, wat klonk dat raar uit haar mond. Michelle. Michelle. Alsof het er niet goed in paste. Alsof de letters te groot waren en niet tussen haar lippen door konden. Mijn naam klonk in slow motion, in grote bubbelletters. Mwi-chwe-lwe. Ik lette goed op Lisa’s mond terwijl ze doorpraatte: ‘Nou niet moeilijk gaan doen, Pijpers, zeg gewoon wat ze van ons weten. Want als het zo is, als ze weten wat we aan het doen zijn, dan, dan moeten we de boel rechtzetten. Geen probleem, hoor’, voegde ze er aan toe. Het klonk luchtig, maar ik wist dat het niet zo was. Ik wilde dat ze haar hand van mijn been haalde. De aanraking voelde warm en vies. ‘Jij zit immers hier.’ Ze keek vluchtig om zich heen. ‘Je bent officieel gek verklaard, dus als ze weten van onze club dan zeggen we natuurlijk gewoon dat je dat bedacht hebt. Dat het een verzinsel is. Dus het is niet erg als je erover hebt gepraat, Michelle, ik wil het alleen graag weten. Heel erg graag.’ Mwi-chwe-lwe. Lisa boog haar gezicht naar dat van mij om me recht in de ogen te kunnen kijken. Ik draaide mijn hoofd weg en keek naar buiten. Daar zag ik hoe een vogeltje van de ene
De Moordclub – Ellen de Ruiter – Michelle deel 13
boomtop naar de andere vloog. Een straaltje bloed sijpelde via mijn onderlip langs mijn kin. Het korstje had ik stevig tussen mijn kiezen geklemd. Het smaakte naar koper. Straks, als Lisa weg was, zou ik het op de palm van mijn hand leggen en het bekijken. ‘Michelle?’ Mwi-chwe-lwe. Ik wenste dat ze weg zou gaan. Poef. Weg. ‘Pijpers, kom op. Zeg iets tegen me. Práát. Je kunt toch wel íets zeggen?’ Ze vloekte binnensmonds. Misschien moest ik maar gewoon gaan huilen. Misschien dat ze me dan met rust zou laten. Ik kneep mijn ogen stijf dicht, dacht aan alles. Alle enge dingen die ik ooit had meegemaakt. Aan de keren dat Evi en Puck van hun fiets vielen en hun knieën kapot schaafden. Ik dacht aan die keer dat Daantje haar vingertje tussen de deur kreeg en binnen een seconde alles onder het bloed zat. Zelfs ik en mijn nieuwe blouse. En toen Puck een tand door de lip had. Het lukte me. Ik moest huilen. Zie je het, wilde ik bijna vragen. Zie je dat ik huil, Lisa? Kijk, ik heb tranen. Kun je ze zien? Maar ik vroeg het niet. Want ik wilde niet praten, niets zeggen. Ik was uitgepraat. Mijn tranen liet ik gewoon maar stromen. Ik veegde ze niet weg, want dan kon Lisa ze niet meer zien. Langzaam draaide ik mijn gezicht naar Lisa toe, zodat ze mijn tranen zag. Het bloed en de tranen. Ik wilde dat ze medelijden met me kreeg, sorry tegen me zei en dat ze dan weg ging. Voor altijd. Poef. Weg. In plaats daarvan stond ze met een ruk op, liep naar de kast en trok er een washandje uit. ‘Jezus man, je ziet er niet uit. Kijk nou wat je hebt gedaan. Je hele lip ligt open. Hier.’ Ze drukt het washandje tegen mijn mond. Ze had het niet nat gemaakt. Zoiets doe je niet, vind ik. Een washandje hoort nat te zijn als je het tegen iemand aandrukt. Zeker als het bedoeld is voor een kapotte lip met bloed. Zoiets hoort echt nat. ‘Houd vast’, zei Lisa terwijl ze mijn hand van mijn schoot plukte en hem tegen het washandje duwde. Ik liet mijn hand weer vallen, het washandje belandde op mijn bovenbeen. ‘Moet ik hem soms vast-tapen?’ Lisa probeerde grappig te zijn, maar ik kon er niet om lachen. Van mij mocht ze. Vast-tapen en dan moest ze naar huis. Ik wilde alleen zijn. Lisa zuchtte diep en gooide het washandje in de wasbak. ‘Dan niet’, zei ze. Ze ging naast me op het bed zitten. Het matras zakte in en even was ik bang dat het bed zou breken. Krak en weg. Doormidden. Waar zou ik dan moeten slapen? ‘Heb je je dossier hier?’ Lisa stond weer op, trok de kast opnieuw open en begon tussen mijn spullen te zoeken. Ik was opgelucht dat het bed niet brak. Niet vandaag. ‘Of
De Moordclub – Ellen de Ruiter – Michelle deel 13
moeten we dat even opvragen?’, ging Lisa verder. ‘Bij de receptie.’ Ze draaide zich naar me toe en keek me afwachtend aan. Vlug keek ik naar rechts. Buiten zag ik opnieuw een vogeltje. En nog een. In mijn kast zat niet zoveel. Stefan had maar een paar kledingstukken voor me meegenomen. Dingen die makkelijk zaten. Iets van twee joggingbroeken, een spijkerbroek, wat ruim zittende shirtjes en wat ondergoed. Maar dat gaf niet, want alles was schoon. Mijn kamer ook. Sinds ik in Jelgersstate verbleef had ik mijn kamer al zes keer schoongemaakt. Of zeven keer. Iedere dag minimaal één keer. Gelukkig had Stefan ook mijn schoonmaakspullen meegenomen, om me rustig te maken. Want een huis als Jelgersstate is vies. Oude gebouwen zijn altijd vies, hoe mooi en duur en belangrijk ze er ook uitzien. Er zijn kieren en naden waardoor beestjes en stof naar binnen kunnen kruipen. En ik kon het zien, het was overduidelijk. Overal stof en beestjes. Misschien waren het wel roodborstjes. Of mussen. Ik kroop over mijn bed richting het raam. Als ik me goed zou concentreren, kon ik het misschien zien. Ik kneep mijn ogen tot spleetjes. Mijn voorhoofd drukte ik tegen het glas, zo hard dat mijn neus werd platgewalst. Ik ademde in en uit. In en uit. Zo diep ik kon. Mussen. Ja, het waren mussen. Met mijn vingertoppen voelde ik aan het raam, alsof ik ze zo kon pakken, die mussen, ze uit de lucht kon grijpen. Maar dat kon natuurlijk niet. En het zou natuurlijk ook hartstikke zielig zijn. Vogels horen gewoon te vliegen. In de lucht. Een vogel in een kooitje deugt niet. Die wordt net zo gek als de mensen in Jelgersstate. En zoiets wil je niemand aandoen. Echt niemand. Zelfs geen mus. ‘Hee, hallo! Hoor je wel wat ik zeg?’ Lisa stond in het midden van de kamer. Ze had zwarte kleding aan. Pikzwart. Ik vroeg me af of Lisa soms niet van kleur hield. Kleur kan je leven mooier maken, kleuriger. Blijer. Ik reageerde niet. Ik deed wat spuug op mijn wijsvinger en maakte daarmee strepen op het raam. Een beetje lichtroze werden die strepen, van het bloed van mijn lip. Ik vond het mooi. ‘Pijpers, we hebben je dossier nodig.’ Met een ruk trok Lisa me bij het raam vandaan. ‘Ik heb dat dossier nodig. Nu!’ Ik liet me achterover op mijn bed vallen en sloot mijn ogen. Ik gaapte, draaide me om met mijn rug naar Lisa toe en bleef doodstil liggen. Aan de binnenkant van mijn ogen zag ik donkerrode en zwarte vlekken. Ze bewogen, kregen steeds een andere vorm. Misschien waren het wel gezichten. Gezichten van mensen die ik kende. Of van onbekenden. Maar dan zou ik ze natuurlijk nooit herkennen. Ik zou eeuwen kunnen slapen als ze me maar met rust liet. Als ze maar gewoon wegging. Voor altijd. Poef. Weg.
De Moordclub – Ellen de Ruiter – Michelle deel 13
Lisa vloekte, zei dat ik totaal geschift was en schopte tegen het kastje dat naast mijn bed stond. Daarna was het stil in mijn kamer. Ik wachtte twintig seconden voor ik me omdraaide en de kamer in keek. Lisa was weg. Ik had niets gezegd. Het was me gelukt! Sinds ik in Jelgersstate was aangekomen, had ik nog geen woord gesproken. Oké, ik had geschreeuwd. Tegen Lisa, Abby en Faiza toen ze hier waren. Maar schreeuwen mocht. Schreeuwen was niet verboden. Want als je schreeuwt, maak je geen woorden. En dan praat je niet over dingen waarover je niet mag praten. Ik wist hoe ik moest zwijgen, hoe ik het beste stil kon zijn. Ik wist het al vanaf toen ik klein was. Van toen mijn papa nog leefde. Ik dweilde de vloer van mijn kamer en maakte het handvat van de kast schoon met een doekje, mijn kleren vouwde ik weer netjes op. Er was geen spoortje van Lisa meer te bekennen. Ik kon nog net twintig minuten slapen voor mijn therapie begon.
De Moordclub – Ellen de Ruiter – Michelle deel 13
Ik maakte poppetjes van klei. In allerlei kleuren en vormen. Dikke en dunne. ‘Is dat je familie?’, vroeg Helga. Helga was de creatief therapeute. Bij haar mochten we dingen maken. Met klei. Of met papier. Knippen of snijden mocht meestal niet. Dan zaten er mensen in de groep die zich gekke dingen in het hoofd haalden. Die wilden liever dood dan dat ze een poppetje van klei maakten of iets leuks knipten. En dat was dan weer levensgevaarlijk. Mij kon het allemaal niets schelen. Kleien was best leuk, ik was er goed in. En ik haalde me tenminste geen gekke dingen in het hoofd. ‘Is dat je familie?’, vroeg Helga nogmaals. ‘Je gezinnetje?’ Ik hield me stil, ik keek ook niet naar haar, maar ik kon bedenken hoe haar ogen eruit zagen achter haar dikke brillenglazen. Vol medelijden en begrip. Helga had de hulpverlenersblik. De blik die je vertelt, nee je belooft, dat je er niet alleen voor staat. Dat ze je helpen, hoe diep je ook zit en hoe gek je ook bent. Dat ze je zien als mens, niet als een gestoord beest. Totdat ze erachter komen dat je niet te helpen bent. Dat alle inspanningen voor niets zijn geweest. Dat je juist wel gestoord bent. En dan laten ze je los om zich op de volgende idioot te storten. Zo’n blik had Helga. ‘Michelle?’ Niets. Ik friemelde aan het haar van het kleipoppetje dat ik in mijn handen hield. Het moest langer, anders klopte het niet. Voorzichtig rolde ik dunne strengetjes klei tussen mijn duim en wijsvinger, totdat ze de juiste lengte hadden. ‘Vertel eens wie dat zijn.’ Helga wees met haar dikke worstenvingers naar mijn kleipoppetjes. Ze had afgekloven nagels. Dat betekende waarschijnlijk dat ze een zenuwpees was, net als Abigail. Mensen die nagels bijten zijn zenuwachtig of bang. Zelf bijt ik geen nagels. Te vies. ‘Die rode daar, die kleine. Is dat je jongste dochter? Ze lijkt me nog zo klein. Drie is ze toch? Vier? Hoe heet ze? Je hebt haar vast een heel mooie naam gegeven.’ Ik wilde dat ze me met rust liet. Ze stonk naar knoflook en zweet. Daar krijg ik de kriebels van. Het doet me denken aan mijn vader. En aan mijn vader wil ik niet denken. Nooit. ‘En deze? Die met het mooie lange haar’, zei ze met haar hulpverlenersstem terwijl ze het groene poppetje optilde en op haar hand zette. ‘Ben jij dit soms? Ze ziet er heel knap uit, zo met die mooie, lange krullen.’ Vlug trok ik het poppetje tussen haar vingers vandaan en kneep het fijn in mijn hand. Groene klei smotste tussen mijn vingers door. Toen ik mijn hand opende, was er geen poppetje meer. Geen groen poppetje. Meer iets van een monster. Een gestoord monster.
De Moordclub – Ellen de Ruiter – Michelle deel 13
Misschien liet Helga me nu wel met rust, nu ze zag dat ik niet te helpen was. Maar ze deed het niet, ze bleef pal naast me staan. ‘Wat bedoel je hiermee?’ Helga probeerde geduldig te klinken. Want dat hoort zo bij hulpverleners. Die moeten geduldig zijn, altijd, hoe ongeduldig ze zich ook voelen. ‘Welk gevoel geeft dit je nu? Is dat iemand van wie je niet houdt? Ben jij dat soms zelf?’ Zoveel vragen. Kon ze daar niet gewoon mee stoppen? Ik kneep nog harder in het verwoeste poppetje. Het monster werd nog meer monster. ‘Probeer maar wat te voelen’, moedigde Helga op rustige toon aan. ‘Probeer het maar. Het zal je helpen, meisje.’ Meisje. In haar ogen was ik een meisje. Vijfendertig was ik. Getrouwd en moeder van drie kinderen. Een meisje? Vond ze dat normaal, of zo? Met mijn vuist begon ik op de andere vier kleipoppetjes in te rammen. Net zolang totdat er geen een meer over was. Voor me op tafel lagen vijf gekleurde kleipannenkoeken. Ze roken lekker. Je zou ze zo kunnen opeten. Helga keek zwijgend toe. Toen ik klaar was, knikte ze zonder een woord te zeggen en legde even haar hand op mijn schouder. Ze kneep er zachtjes in. ‘Geeft niets, meisje’, zei ze. ‘Laat je maar gaan. Laat je woede er maar uit. Dat is goed voor je.’ Geruisloos liep ze weg, op naar de volgende patiënt. Of eigenlijk cliënt. Want patiënten hadden ze hier niet, ‘die liggen in het ziekenhuis’. Maar dat wist ik natuurlijk al, dat hoefden ze mij niet te vertellen. Bijna tien jaar lang had ik ze verpleegd, die patiënten. Kotsende, stinkende, rochelende patiënten. Honderden had ik er gezien, misschien wel duizenden. De ergsten waren de zeurders, zij die klaagden over alles. Over de slappe kussens, het zonlicht in hun kamer of juist de schaduw, bloemen die te veel roken. Ik gaf ze soms een extra prikje, om ze rustig te houden. Om mezelf rustig te houden. Ik keek naar Helga. Woede? Hoe kwam ze er bij? Ik keek naar mijn pannenkoeken en rolde ze één voor één op. Ik maakte er bomen van. Met takken en blaadjes. Vijf bomen. Ieder een andere kleur. Helga knikte goedkeurend toen ze na een tijdje weer langsliep. ‘Nieuw leven’, fluisterde ze zacht, terwijl ze haar hoornen bril weer terug op haar neus schoof. ‘Mooi, meisje. Heel mooi. Wat heb je dat toch mooi gedaan.’ Helga was nog gekker dan de rest. Misschien werd je wel gek als je tussen de gekken zat. Dat kon bijna niet anders.
De Moordclub – Ellen de Ruiter – Michelle deel 13
Het leven in Jelgersstate was ‘gestructureerd’ en ‘overzichtelijk’, zo stond het in de folder. Dat betekende dat iedere dag er zo’n beetje hetzelfde uitzag. Opstaan, ontbijt, therapie, lunch, bezoekuur, therapie, avondeten, slapen. Vooral dat laatste was nogal een probleem voor mijn medebewoners. Na het avondeten stonden ze in een meterslange rij voor het pillenhok, het kantoortje waar iedereen zijn slaapmedicatie kon ophalen. Ik hoefde er geen. Sinds ik in Jelgersstate verbleef, sliep ik als een roos. Want ik voelde me hier zo veilig als wat. Toch haalde ik braaf mijn pillen en deed ik alsof ik ze slikte. Inmiddels had ik een heel veel ‘pammetjes’ in de zak van mijn vest zitten. Op een groot wit bord dat in mijn kamer hing, stond in zwarte blokletters hoe laat ik waar moest zijn. Voor de hele week. Van maandag tot en met zondag. In de weekenden mocht ik nog niet naar huis. Daarvoor was ik nog niet ‘stabiel’ genoeg. Eerst stabiliseren had mijn psychiater gezegd en dan bepalen we wat de volgende stap wordt. Ik vond mijn psychiater in het begin best leuk, behalve dat van dat stabiliseren dan. Dat had hij mis. Ik was al stabiel, misschien wel stabieler dan ooit. Maar ik kon het hem vergeven. Want mijn psychiater was lang en had grote voeten in moderne leren schoenen, en daar houd ik gewoon van. Meestal droeg hij bruine schoenen. Lichtbruine. En zijn haar was ook bruin. Donkerbruin. Gijs, heette hij. Gijs van Wolfswinkel. Zijn ogen waren groen. Ik heb ook groene ogen. En als je dat hebt, houd je misschien automatisch van mensen die dat ook hebben. Volgens mij was Gijs getrouwd, want hij droeg een gouden ring om zijn rechter ringvinger. Elke keer als ik bij hem was, fantaseerde ik over die ring. Over hoe ik hem van zijn vinger zou schuiven zodat ik de letters aan de binnenkant kon lezen. Maria stond er, tenminste dat dacht ik. Gijs en Maria, het paste perfect bij elkaar. Het kon niet anders: in de binnenkant van de ring van Gijs van Wolfswinkel stond Maria. Wat voor type was Maria? Ik durfde het hem niet te vragen, want dan wist hij dat ik kon praten, en dus bedacht ik mijn eigen Maria. Ze had blond lang haar en grote borsten. Ze had van die dikke vette zoenlippen en roze wangen. En ze was niet mager. Gelukkig niet. Want anders zou Gijs haar verpletteren.
Er was bezoek voor me. Ik had mijn haar in vier grote staarten op mijn hoofd gedaan. Vier staarten. Dat leek me altijd al mooi, en nu kon het. In Jelgersstate kunnen een hoop dingen. Je kunt er alles doen wat in je opkomt, want er is niemand die zegt dat je even normaal moet doen. In Jelgersstate is zelf het gekste niet gek genoeg.
De Moordclub – Ellen de Ruiter – Michelle deel 13
Ik hoopte niet op Lisa. En niet op Stefan. Want dat betekende vragen, vragen en nog eens vragen. Vragen die ik toch niet kon beantwoorden. In Jelgersstate waren sowieso veel vragen. Iedereen stelde ze. Waarom doe je dat? Hoezo zeg je dat? Wat denk je? Wat vind je? Hoe voel je je? Wat voel je? Wat voel je? Wat voel je? Zinloos, want ik gaf geen antwoorden. Als ik niet praatte, kon ik ook niets vertellen. Ssst, mondje op slot. Maak je maar onzichtbaar. Trek je onzichtbare pak maar aan. Goed zo, Belle, doe de ritssluiting maar dicht. ‘Michelle!’ Abigail kwam met gespreide armen op me afstappen. Alsof ze me wilde omhelzen. Ik wilde het niet. Abigail had vet haar en smoezelige kleren. En korsten op haar handen. Ik deed alsof ik haar niet zag, liep haar voorbij en ging in een hoekje van de woonkamer zitten. Op de grond, tegen de verwarming aan. Het was het plekje dat ik eerder al had schoongemaakt met schuurmiddel en had afgezet met tape, zodat iedereen wist dat het mijn plekje was. Niemand mocht binnen de lijntjes van de tape komen. Ik had het tegen niemand verteld, maar iedereen snapte het. Ik zat graag op dat plekje, ook al stond de verwarming niet aan omdat het buiten nog te warm was. Buiten was verboden terrein voor mij. Alle deuren in Jelgersstate zaten op slot. Alleen de gekken die hun ‘vrijheden’ hadden, mochten naar buiten. Ze moesten dan een begeleider vragen om de deur van het slot te draaien en nog een keer als ze weer naar binnen wilden. Ik had nog geen vrijheden. Daarvoor was ik te kort in Jelgersstate. En te instabiel. Tenminste, dat dachten ze. ‘Michelle?’ Abby kwam voor me staan, ging door haar knieën en probeerde oogcontact met me te maken. ‘Gaat het met je?’ Ik zweeg. Natuurlijk zweeg ik. Weer zo’n vraag. Konden ze niet gewoon een bordje op de voordeur hangen: “verboden vragen te stellen”? Dat zou een heleboel onrust schelen bij de patiënten. Cliënten, bedoel ik. Want hoe moest je nu als gek ooit antwoord weten op al die vragen? Als je gek bent, gestoord, weet je het zelf ook allemaal niet. Dan weet je niet meer
De Moordclub – Ellen de Ruiter – Michelle deel 13
wie je bent en hoe je je voelt. Dan weet je niet wat het beste voor je is en welke keuzes je moet maken. Je weet helemaal niks. Anders zou je niet gek zijn. Even sloot ik mijn ogen en stelde ik me voor hoe Jelgersstate zou zijn zonder vragen. Rustig en stil. Zonder vragen was het misschien wel de fijnste plek op aarde. Een plek waar je op tijd je eten en je drinken kreeg, zonder dat je daarvoor iets hoefde te doen. Waar je mocht kleien zoveel je wilde, wat je maar wilde, zonder dat er een Helga was die je vroeg wat je werkstuk betekende. Een paradijs. Abigail haalde me terug op aarde. ‘Michelle, gaat het? Vind je het goed als ik naast je kom zitten?’ Strak bleef ik voor me uitkijken. Ik hoopte maar dat ze niet binnen de lijntjes van mijn plek kwam. Ondertussen sabbelde ik op mijn mouw. Ik probeerde me voor te stellen dat hij de smaak had van ijs. Vanille ijs. Of mokka. Mijn twee lievelingsijsen. Met aardbeienijs of bananenijs hoef je bij mij niet aan te komen, die zijn veel te vies. Abby zette haar knieën op de grond. ‘Ik kom naast je zitten, oké?’ Ik haalde diep adem. Hoe lang zou het duren voor ze me doorhad? Voor ze wist dat ik vandaag geen woord zou zeggen. En morgen ook niet en overmorgen ook niet. Zo lang als nodig was. Abigail grinnikte. ‘Oké, ik snap je wel. Je wilt niet praten. Is dat het?’ Heel even glimlachte ik. Heel even maar. Dat was genoeg. ‘Nee, je wilt niet praten’, constateerde Abigail terwijl ze haar lange, magere benen voor zich uitstrekte. ‘Geeft niet. We kunnen ook gewoon naast elkaar zitten zonder iets te zeggen.’ Opnieuw bewoog ik mijn mondhoeken een paar millimeter omhoog. Vanuit mijn ooghoek zag ik dat Abigail knikte. ‘Of ik kan praten’, zei ze. Het klonk aarzelend. Ik kon zien dat ze naar me keek. Ik glimlachte. ‘Oké’, zei ze zacht. ‘Ik praat. Jij luistert, goed?’ Glimlachen was niet meer nodig. Ik liet mijn hoofd achterover tegen de verwarming leunen.
Abigail vertelde over het weer. Hoe het buiten was, dat ze de bloesems in de tuin van Jelgersstate kon ruiken. Dat de dagen straks weer korter begonnen te worden en dat ze daar een ‘godverdomde’ hekel aan had. Dat we voor we het wisten weer met een dekentje op de
De Moordclub – Ellen de Ruiter – Michelle deel 13
bank en een bak warme chocolademelk het zes uur journaal zaten te kijken. Dat de kaarsjes binnenkort weer aan konden ’s avonds. En de kachel. ‘Die kut-kachel.’ Het leek me heerlijk. Want in de winter is alles stiller. De mensen ook. Want je bent eerder moe omdat het eerder donker is. Je lichaam reageert daarop, en je hersenen. Als het donker is, denkt je lichaam dat het moet slapen. Dat het stil moet zijn. Ik hield van de winter. Nog steeds. Abby keek naar mijn medebewoners, de andere gekken op de afdeling. ‘Hoeveel mensen wonen hier eigenlijk?’, vroeg ze. Ik zuchtte. ‘Hebben ze allemaal hun eigen kamer?’ Met mijn tanden trok ik een loszittend draadje uit de boord van mijn mouw. Nog even en de boord zou in tweeën scheuren. Ik rook er even aan. De boord rook een beetje zuur, maar dat was niet erg. Het was mijn eigen zuur, van mijn eigen speeksel. Dat was prima, zo lang maar niemand anders eraan begon te kauwen. ‘Oké, oké’, zei Abby. ‘Het is duidelijk. Je hebt geen zin in vragen en je hebt geen zin om antwoord te geven. Fuck zeg, wat is dit moeilijk.’ Ze wreef met haar vingers in haar ogen. We zwegen, en na een paar minuten begon Abigail opnieuw te vertellen. Over dingen die ik stom vond. Over haar en Cas. ‘Het is voorbij’, zei ze mat. ‘Godverdomme voorbij. Die klootzak. Hoe heb ik zo stom kunnen zijn? Hoe heb ik het niet kunnen zien? Ik ben naar dat eiland van hem gegaan om hem te zeggen hoeveel ik van hem hield. Maar toen ik daar kwam…’ Het kon me niet schelen. ‘Hij heeft me bedonderd, Michelle. Keihard. Nee, niet op de manier waarop jij denkt.’ Ik dacht helemaal niets. ‘Hij is homo. Fucking homo! Kun je het geloven?’ Homo. Ik kende geen homo’s. ‘Godverdomme zeven jaar met die bruinwerker getrouwd. Een darmtoerist! Al mijn spaargeld naar hem overgemaakt. En meer. Al dat geleende geld… Blijkt dat hij homo is. Hij heeft me gewoon genaaid, Michelle. Letterlijk en figuurlijk.’ Spaargeld. Ik dacht aan mijn eigen spaargeld. Niet zoveel, maar genoeg om een nieuwe koelkast te kopen als hij stuk gaat. Of een nieuwe wasmachine. Dat heeft mijn moeder me geleerd. ‘Michellebelle’, zei ze vroeger altijd, ‘zorg ervoor dat je minimaal wat centjes op de bank hebt voor als er iets stuk gaat in huis.’
De Moordclub – Ellen de Ruiter – Michelle deel 13
‘Nou hij leeft er geweldig van hoor. Meneer heeft een fantastisch mooi optrekje in het bos. Alles erop en eraan. Allemaal betaald door debielen zoals ik. Ik ben niet de enige, weet je. Meneer Cas heeft er nog een stuk of wat. Niet mee getrouwd. Nee, je kunt tenslotte maar met één dombo tegelijk trouwen in Nederland.’ Abby begon steeds harder te praten. Zo hard dat de andere cliënten naar ons begonnen te kijken. Je zag ze denken: wie van de twee? Wie is de gek? De mafkees? De zelfmoordterrorist? Ik niet. ‘Nee, daar had ‘ie Freerk en Hans voor.’ Freerk en Hans. Het klonk lief. Freerk en Hans. Freerk en Hans. Lief. Als twee poppetjes in een doosje. Een sprookje misschien wel. En ze leefden nog lang en gelukkig. ‘Zijn nichtenvriendjes. Ook beiden getrouwd met zo’n zielige, goedgelovige debiel. Levert ze met z’n drieën bakken met geld op. Ze hoeven er alleen maar voor te zorgen dat die sneue wijven niet op het eiland komen. Eens in de twee weken een weekendje doen alsof er liefde is en hoppa, je bent een rijk man. Ik was een hoer en ik moest er nog zelf voor betalen ook.’ Hoer. Ik vond het een raar woord. Nog steeds. Ik wilde dat Abby het niet had gezegd, want nu moest ik er steeds aan denken. Het was een vieze gedachte. ‘Waar zat hij eigenlijk op te wachten? Totdat ik ooit zou cashen met een bestseller? Welke mongool kiest er nou een mokkel met een uitkering? Zolang ik maar geld had natuurlijk, zo lang ik maar weer bij iemand een lening kon lospeuteren. En zelf dacht ik het ook, Michelle. Zelf dacht ik ook als ik eenmaal dat boek geschreven heb… Sjezus, ik heb gewoon al die jaren met een homo in bed gelegen. Logisch dat de seks zo dramatisch was. Die viespeuk, hij vond me niet eens lekker. Ik heb alles schoongemaakt in mijn huis. Alles. Alle sporen van hem uitgewist. Tot vijf keer toe. Met ammoniak, vette stinkzooi. Ik leek jou wel, met mijn schoonmaakwoede. Tot de vellen erbij hingen.’ Ze hield haar beide handen in de lucht. ‘Al die jaren heb ik een spook nagejaagd, een homo-spook. Een godverdomd roze homo-spook. Vertel het maar niet tegen de rest, Michelle. Lisa bescheurt zich als ze dit hoort.’ Abby keek naar de korsten op haar handen. Ze plukte aan een velletje. Ik moest er bijna van kokhalzen. Toen: ‘Hoe heb ik zo blind kunnen zijn, Michelle? Zo fucking stekeblind. Ik, of all people. Jezusmina. Kunnen we niet naar buiten? Ik heb zin in een peuk. Misschien moet ik maar gewoon gaan bidden. Of in God gaan geloven.’ Blind. Stekeblind.
De Moordclub – Ellen de Ruiter – Michelle deel 13
Ik deed mijn ogen dicht en bedacht me hoe dat moest zijn: blind. Je zag niets. Alleen maar zwart. Het leek me niets. Of misschien iets voor soms. Als er dingen zijn die je niet wilt zien. Een beetje zoals in het onzichtbare pak. Snel deed ik mijn ogen weer open. Abigail beet op haar nagels. Dat doet ze altijd. Vies vind ik dat. Want onder je nagels zitten een heleboel bacteriën en daar kun je ziek van worden. ‘Oké, dan blijven we wel binnen. Weet je wat hij altijd tegen me zei? Abby, ik hou zoveel van je, dat het me pijn doet. Pijn. Wat nou pijn? Pijn in zijn reet zul je bedoelen van die kontneukerij. Hij weet niet dat ik het weet. Dat is te veel eer. Ik moet nog bedenken wat ik ga doen. Misschien moeten we hem wel gewoon omleggen, zetten we hem op de lijst. Het ergste is dat dat hele kolere-eiland gewoon op de hoogte is van Cas en zijn praktijken. Ze weten het allemaal! En ze laten het gewoon gebeuren. Ze zien ze komen en gaan, die stumpers van de vaste wal. Dat geloof je toch niet? Het lijkt goddomme wel een sekte.’ Abigail wachtte even, alsof ze van mij een reactie verwachtte. Toen ze doorhad dat ik niets zou zeggen, mompelde ze: ‘Maar ik houd nog wel van hem. Nog steeds. Stom hè?’ Ik reageerde niet. Ik vond dat ze raar deed die dag. Alsof ze iemand anders was geworden. Alsof ze mij nodig had, in plaats van andersom. En dat wilde ik niet. Want dat kon niet. Ik kon haar niet helpen. ‘Ik snap er zelf ook geen reet van. Maar je kunt, denk ik, niet zomaar ineens niet meer van iemand houden, snap je. Ook al heeft iemand nog zulke kuttige dingen gedaan.’ Abigail sloeg op haar knieën en zuchtte. ‘Het is in ieder geval prachtig materiaal voor een goed boek.’ Ze vloekte hardop. ‘Als ik nog een uitgeefster heb, tenminste. Lara heeft me al in geen weken meer gebeld. Gelijk heeft ze. Trouwens, er komt toch geen boek meer. Sinds ik op dat eiland ben geweest en heb ontdekt wie Cas werkelijk is, krijg ik helemaal geen letter meer op papier. Het was al shit, maar nu helemaal. Ik ben mislukt. Als schrijfster. En als mens. Misschien moet ik maar bij je intrekken, hier.’ Ze begon zachtjes te grinniken. Ik deed mijn ogen weer open en keek om me heen. Er was niets lachbaars in de huiskamer. Iedereen was weg. Buiten of in hun eigen kamer. Waarom lachte Abby dan? Ik begon me af te vragen waarom ze eigenlijk was gekomen. Wat moest ze hier? We waren nooit erg close geweest. Ik snapte niet waarom ik dat hele Cas-gedoe zo nodig moest weten. Misschien voelde ze zich wel schuldig, en dacht ze dat zij met haar moord had gezorgd voor mijn gekte. Mijn keel werd droog. Alsjeblieft, zei ik in mezelf tegen Abigail, begin niet over de club of over die man. Ik wilde er niets over horen, er niets van weten. Het had al voor genoeg ellende gezorgd. Ik keek om me heen, naar de ruimte waarin we zaten, en ik trok aan mijn staarten.
De Moordclub – Ellen de Ruiter – Michelle deel 13
Ineens kreeg ik zin om ze af te knippen. De huiskamer werd dit genoemd. Hoezo huiskamer? Een huiskamer hoort in een huis en Jelgersstate was geen huis. Ik nog een keer aan mijn staarten, harder nu. Het zag er bovendien helemaal niet uit als een huiskamer met die lichtgrijze linoleum vloer, plastic kuipstoeltjes in allerlei kleuren en een houten opklaptafel. Een gammele kast met spelletjes en puzzels erin die ik niet durfde te pakken omdat er vlekken op zaten. Vlekken waarvan je nooit kunt weten waar ze vandaan komen. En dan die banken. Vies. Ik zat liever op mijn eigen schone plekje bij de verwarming. ‘Michelle, ik moet met je praten.’ Abigail legde haar hand op mijn arm die ik onmiddellijk wegtrok. Niet aanraken. Niet. Aan-ra-ken. In gedachten zag ik de gele vingers van Abigail op me afkomen. Ik wist zeker dat ze stonken. Naar rook, naar sigaretten. Naar bah! ‘Sorry’, zei ze. ‘Ik zal niet meer aan je zitten.’ Goed zo. ‘Vind je het vervelend? Als mensen je aanraken?’ Ik liet mijn staarten los. Alweer een vraag. Ik bedacht me hoe het zou zijn als er geen vragen meer bestonden op de wereld. Gemakkelijk, dacht ik, want als niemand iets kan vragen, hoef je ook geen antwoorden te verzinnen. Dan kun je gewoon rechtdoor praten, zonder na te hoeven denken, zonder een kronkel te maken in je verhaal. Verhalen zonder kronkels zijn mooi. Het mooist van allemaal. ‘Michelle…’ Abigail zweeg even voor ze verder ging. ‘Je moet weten dat… Het is niet wat je denkt dat het is. Ik bedoel. Dat met Baptiste. Lisa weet het niet, maar…’ Ik kromp ineen. Trok mijn knieën op, klapte mijn hoofd in en legde mijn armen er overheen. Ik wilde niets weten wat Lisa niet wist, want dan kon ik er ook niet over praten. Ze moest nu gaan. Abigail moest weg. Maar ze ging niet. ‘Het is niet wat je denkt’, fluisterde Abigail zo hard mogelijk. ‘Ik weet het, ik ben niet altijd even aardig tegen je geweest, maar ik ben niet zo. Niet zo dat ik…’ Ze had haar gezicht naar dat van mij gedraaid. Haar adem streek langs mijn oor en ik kon de alcohollucht die uit haar mond kwam ruiken. Ik haatte die lucht. Het was de lucht van het geschreeuw, de ruzies en ik in mijn onzichtbare pak. Maak je maar onzichtbaar, Belle. Doe de ritssluiting maar dicht. Goed zo. Snel drukte ik mijn tong tegen het achterste deel van mijn verhemelte om mijn neus af te sluiten. ‘Luister nou naar me. Michelle! Je moet het weten. Dat maakt alles misschien anders voor je.’
De Moordclub – Ellen de Ruiter – Michelle deel 13
Anders? Ik wilde niets anders! Dit was goed zo. Jelgersstate was oké, hier was ik veilig. Hier vroegen ze me niet om iemand te vermoorden. Ik wilde dat ze wegging! Zo hard ik kon begon ik te gillen. Mijn handen drukte ik tegen mijn oren zodat alles wat Abigail me vertelde niet bij me naar binnen kon komen. Ik kneep mijn oogleden stijf op elkaar. Blind. Want ik wilde het niet zien, die mond die mij van alles wilde vertellen. Abigail moest weg, met mond en al. Naast me voelde ik iets in beweging komen. Vlug deed ik één oog open. Abigail werd overeind getrokken door Trudy, de begeleidster met jurken zo groot dat ze wel een vierpersoonstent leken. Trudy zei iets tegen Abigail, maar ik kon het niet verstaan. Als ze maar gewoon de goede dingen zei. Dat Abigail weg moest. Nu! Abigail knikte en liep langzaam de huiskamer uit. Haar hoofd was gebogen, alsof ze naar iets op zoek was dat op de vloer lag. Ze vond niets, want ze bukte niet om het te pakken. ‘Dag Abigail.’ Ik zei het zonder geluid te maken. ‘Dag.’