TEYLER<S>MUSEUM bosjes tegen het dijkje daadwerkelijk een paar mensen verschuilen. De hier afgebeeldde reproductie geeft dit niet weer, omdat deze twee, die een liefdespaar vormen, verstopt zijn in een van de donkerste gedeelten van de ets. A.E.K. Literatuur Appleton, J., The experience of landscape, Londen-New YorkSydney-Toronto (1975). Solar, G., Das Panorama und seine Vorentwicklung bis zu Hans Conrad Escher von der Linth, Zurich (1979). Stechow, W., Dutch Landscape Painting of the Seventeenth Century, Londen (1966). Afb. 10. Andres Schelfhout (1787-1870)-Panorama zwart krijt, penseel in kleur.
karakter tussen deze beide beeldtypen tracht te verklaren. Appleton beschrijft het panoramatype van Koninck daarin als een open beeldvorm, die onze blik geen enkel houvast biedt. Hij contrasteert dit met een door middel van coulissen opgebouwd landschap, zoals de ets van Rembrandt te zien geeft. Vervolgens verbindt hij deze vergelijking aan een geschrift van de zoöloog Konrad Lorenz, waarin het gedrag van de mens wordt beschreven, als deze uit het woud in het vrije veld treedt. Volgens Lorenz is de mens, op het moment dat hij de bosrand zal verlaten, geneigd een ogenblik stil te staan. Hij kan dan nog korte tijd profiteren van de beschutting, die het bos hem biedt, om bijvoorbeeld een mogelijk vijand te ontdekken, waarbij hij zelf niet in het oog loopt. Pas als hij zich veilig voelt, zal hij tevoorschijn durven komen en het bos de rug toe keren. Bij deze laatste gesteldheid past volgens Appleton het panorama, waarbij de horizon over de volledige breedte van het beeld zichtbaar is. Dit biedt de kijker een onbelemmerd uitzicht over de velden. Rembrandts ets is daarentegen een voorbeeld in de schaduw van de bomen of tussen de struiken, die tegen het heuveltje groeien. Wanneer men overweegt, welke waarde aan de theorie van Appleton moet worden gehecht, dient men te bedenken, dat er ook andere verklaringen voor de verschillen tussen beide beeldtypen zijn gegeven. Meer hierover kan men lezen in de publicatie, die bij de tentoonstelling is uitgegeven. In Teylers Museum, dat is gebaseerd op de combinatie van kunst en wetenschap, is het echter zonder meer interessant van Appletons opvattingen gewag te maken, aangezien er een samengaan van kennis uit verschillende disciplines aan ten grondslag ligt. Tenslotte meent Appleton, dat hoewel de moderne mens de natuur niet meer nodig heeft om zijn toevlucht te zoeken, hij het landschap van Rembrandt toch nog als aangenamer ervaren zal dan het panorama van Koninck. Bij een bezoek aan de tentoonstelling kan men hier een eigen mening over vormen. Oplettende kijkers kunnen dan tevens in de ets van Rembrandt ontdekken, dat zich in de 6
De Leidse Fles Het is een menselijke eigenschap om willekeurige verzamelingen te vereenzelvigen met één enkel deel uit zo'n verzameling. Een voorbeeld: Iemand begint een gesprek over Frankrijk zonder nadere aanduiding; dit zal bij de gesprekspartner gemakkelijk de gedachte aan Parijs oproepen. Wie echter over Parijs begint te praten, wekt bij de ander het idee van de Eiffeltoren of het Louvre op. Nu is de Eiffeltoren geen verzameling; je kunt daarbij moeilijk aan een stukje staal of aan een klinknagel denken, maar praat over het Louvre en de ander heeft, onwillekeurig misschien, de Mona Lisa in het hoofd. Dit 'pars pro toto-denken' kan heel ver gaan. Het is mij overkomen dat iemand, wiens nationaliteit hier niet ter zake doet, me in Parijs de weg vroeg naar 'the Mona Lisa building'. De verklaring voor dit soort associaties, strikt genomen het tegendeel van generalisaties, is mij onbekend. Toch werkt het, vrees ik, vaak zo. Dit mechanisme is zeer onbevredigend, niet eens zo zeer omdat je door de bomen het bos niet meer ziet, maar omdat je meestal de verkeerde bomen ziet. Immers, Parijs is juist een uitzonderlijke stad in Frankrijk, het Louvre staat niet voor de Parijse samenleving, en iemand die het Louvre bezocht heeft, zal toch onmogelijk kunnen verklaren dat de Mona Lisa, die ter plekke trouwens La Joconde heet, representatief is voor dat museum. Nu een voorbeeld dichter bij huis: Teylers Museum, in ieder geval het Fysisch Kabinet, zal gemakkelijk geassocieerd worden met de grote wrijvingselektriseermachine van Martinus van Marum. Ook dit is niet terecht. Natuurlijk heeft de machine wel enige 'body': een knap staaltje instrumentmakerskunst van Cuthbertson, met de mond geblazen, schier mansgrote, glazen schijven, en schitterende decoraties van Viervant. Het was en is verreweg de grootste wrijvingselektriseermachine, ooit gebouwd. Toch waren de prestaties en het vermogen 'maar' ongeveer tweemaal zo groot als die van de compacte cylindermachine van Nairne uit 1773, (Hackmann, 1978). De machine werd echter een Witte Olifant-de benaming is van Heilbron - dankzij de formidabele bat-
TEYLER<§>MUSEUM terij van honderd Leidse flessen uit 1789. Ook deze batterij is in grootte nooit overtroffen. Toch spreekt deze over het algemeen veel minder tot de verbeelding dan de machine. Er is nog een andere reden om de batterij Leidse flessen belangrijker te achten dan de zo bekende machine. Toen in 1784 de elektriseermachine gebouwd werd, was hij in feite al verouderd. Van Marum heeft ook maar weinig elektrische proeven van belang met deze machine gedaan. Om heel eerlijk te zijn, was hij er zelfs niet goed toe in staat om er experimenten voor te bedenken. De machine had het nadeel éénpolig te zijn. En hij stond in Nederland, waar het vochtige klimaat het functioneren van de machine tot een minimum beperkte. Maar bovenal liep de 18-de eeuw, de eeuw van de elektrostatica, van de hoge spanningen en de geringe stroomsterktes ten einde. De elektriseermachines waren niet meer nodig. Daarvoor in de plaats kwamen
elektrische lading van een verschillend teken, plus en min, elkaar aantrekken. Dit principe is al heel lang bekend en het krijgt aan het eind van de 18-de eeuw een mathematische gedaante in de Wet van Coulomb (1736-1806). Worden nu twee geleidende platen met een groot oppervlak, de één positief, de ander negatief, in eikaars nabijheid gebracht, dan vormen zij eigenlijk al een geladen condensator. Het is zelfs voldoende om maar één van de platen te laden als de tweede geaard is. Immers, dan neemt deze plaat vanzelf de tegengestelde lading aan van de andere. Door de-onderling aantrekkende werking ontstaat op elk van die platen als het ware ook meer ruimte doordat de lading dichter gepakt gaat zitten. Deze extra ruimte geeft de mogelijkheid tot het opbrengen van extra lading, die bovendien minder snel weg zal lekken in de vochtige lucht. - De natuurkundig onderlegde lezer wil me deze uitleg wel vergeven, en hopelijk ook wat nu komt.- Een vergelijking kan misschien tot een beter begrip bijdragen. We stellen ons een zaal voor die ogenschijnlijk geheel met mensen is gevuld. Nu gaat in één van de hoeken iemand ijs gratis uitdelen. Binnen de kortste tijd zal de concentratie mensen rond de ijsventer nog aanzienlijk toenemen. Er komt dan in de zaal extra ruimte vrij, die onmiddellijk volloopt, omdat mensen buiten de zaal gehoord hebben dat er binnen gratis ijsco's te halen zijn. De drijvende kracht is in dit geval de aantrekkingskracht van consumptie-ijs op mensen, natuurlijk ook dat het ijs zonder kosten te verkrijgen is: we leven tenslotte in Nederland. Zo ongeveer werkt een condensator. De capaciteit daarvan, i.e. de hoeveelheid extra lading, wordt bepaald door de grootte van de platen en de stof daartussen, het z.g. diëlektricum. De uitvinding van de Leidse fles
Afb. 11. De batterij Leidse flessen in Teylers Museum.
echte stroombronnen waarmee wel wat meer mogelijk was dan de bliksem imiteren of iemand zo opladen dat zijn haren te berge rezen... De Leidse fles daarentegen was een betrekkelijk nieuwe uitvinding, even belangrijk voor de theorie als voor de praktijk. Er zijn maar weinig fysische instrumenten die zo lang, meer dan 150 jaar, in ongewijzigde vorm gefunctioneerd hebben. Bovendien is er geen modern elektronisch apparaat te bedenken waarin het principe van de Leidse fles niet wordt toegepast. Reden genoeg om hier aandacht aan deze merkwaardige flessen te besteden. Wat is een Leidse Fles? De hedendaagse uitvoering van de Leidse fles heet condensator of capaciteit. Deze termen geven de werking van het toestel goed weer. Met de Leidse fles is het mogelijk om elektrische lading te concentreren en te bewaren, op te slaan. Dit komt doordat voorwerpen met
In de eerste helft van de 18-de eeuw zijn allerlei eigenschappen van statische elektriciteit bekend. De elektrostatica is echter nauwelijks een exacte wetenschap te noemen, maar zij vindt haar toepassing in demonstraties van grappige en wonderlijke effecten. Omstreekt 1750 worden een aantal belangrijke uitvindingen gedaan: de elektrometer en de Leidse fles. De eerste uitvinding maakt het mogelijk om elektriciteit te quantificeren; meten is weten! Met de Leidse fles kan men voortdurend over elektrische lading beschikken. Iedereen ziet onmiddellijk het belang hiervan in. In heel Europa doet men proeven met dit wonderlijke toestel. In 1977 begint Van Marum, in Groningen voor een hoogleraarschap gepasseerd, openbare lessen te geven in Haarlem. Hij zal dat lang volhouden. De manuscripten van een groot aantal lessen worden bewaard in de Archieven van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (J.G. de Bruijn in M. van Marum Life and Work I). Er is slechts één portefeuille bij over de elektriciteitsleer: Experimenta electrica inedita etscripta hucpertinentia. (Elektrische proeven, nog niet uitgegeven maar, daartoe geschikt, geschreven.) Hierin bevindt zich het manuscript De Geschiedenis der Leidse fles. Dit handschrift wordt 7
TEYLER<§>MUSEUM Literatuur De Bruijn, J.G. in Martinus van Marum, Life and Work, (ed. by R.J. Forbes), Vol. I, (1969), p. 287-360, Tjeenk Willink, Haarlem Hackmann, W.D., Electricity from glass. The History of the frictional Electric Machine, 1600-1850, (1978), SijthoffenNoordhoff, Alphen aan de Rijn Heilbron, J.L. Electricity in the 17th & 18th Centuries, (1978), Berkeley.
.y^t»*..
.JR. ft **%•&£& «.*.
*/* ^ u
jf^c. «.£»„«/
£ * * _ *^Wt^--AwV'*JC«-
De Geschiedenis der Leidsche Fles1
^*&tr-**-~
«*••
.
^ f c - V j . i c H ^ A ^ c V v ' t * * * . #u**JU.«tt*Z^^ *-$*«&Ü>-*_f MW
v^t&L
«•*- **^ *-*• *=
&4^ ¥$ht
L. AA^fS^^ffe^MJ
(f*
tf^~~ «4™
rv
/HéJtr>&r7zr ifc~-
ï *
c«.« SLört» fvx^^f ^ ( , ^
(
vf A it*,,
?v*-£ **.*»,
4Vk* *£*. &**««;
K ^ / ^ i ' - v i - ' / - * « - . ^ * _ ^ w * i , 4**». * ^ * —
&./«*«
<*: Afb. 12. Pagina van het manuscript van Van Marum: De Geschiedenis der Leische Fles.
hieronder, onverkort, voor het eerst gepubliceerd. Hoewel een datering ontbreekt, is het zeer waarschijnlijk dat Van Marum deze voordracht in maart 1782 hield. De Openbare les van Van Marum Van Marum gaat in zijn lezing over de geschiedenis van de Leidse fles eerst uitvoerig in op het belang van de uitvinding voor de elektriciteitsleer. Vervolgens beschrijft Van Marum de uitvinding door Petrus van Musschenbroek en het persoonlijk ongemak dat hem dat oplevert. De uitvinding wordt gerapporteerd aan de Académie des Sciences. Daarna beschrijft hij enige verschijnselen van een elektrische schok tengevolge van de ontlading van een Leidse fles. Het verhaal is tamelijk bekend en in menig natuurkundeboek te vinden. Meestal worden er nog enige namen genoemd: Cunaeus en Allamand, beiden als assistenten van Van Musschenbroek werkzaam. Toch is het verhaal apocrief. Want zoals Haarlem de uitvinding van de boekdrukkunst betwist wordt, zo wordt ook deze uitvinding meer naar het oosten verplaatst: Ewald Jürgen von Kleist (ca. 1700-1748) uit Pommern deed de Leidse proef enige maanden eerder. In een volgend Magazijn gaan we hier nader op in. A. W.
8
Er is voorzeker in de geheele geschiedenis der Natuurkunde geene ontdekking te vinden, die tot een grooter aantal van nieuwe ontdekkingen aanleiding heeft gegeven, en hierdoor meer licht verspreid heeft in de wetenschap, tot welke zy behoort, dan de ontdekking der zogenaamde Leidsche Fles. Voor deze ontdekking bestond de geheele Electriciteit-kunde slegts in den kennis van eenige verschynzelen, waarvan men in het geheel geene reede wist te geeven. Men vond ook nauwelijks eenig verband of overeenkomste tusschen de verschynzelen zelven, en men konde ze dus niet in die orde voorstellen, dat zy gerekend konden worden eene wetenschap uit te maaken. Het is de ontdekking der Leidsche fles, die meer dan eenige andere ontdekking de Natuuronderzoekeren heeft aangespoord, om de zo verwonderlyke Electrike verschynzelen met allen yver na te gaan, dezelven op veelerly wyzen te beproeven, en langs dezen wech na te vorschen, welke toch de naakte oorzaak van deze zo zonderlinge verschynzelen zyn mochte. In korten tyd hebben hunne poogingen den gewenschten uitslag: men deed in deeze wetenschap eenen stap, waar van men, zo verre my bekend is, geenen dergelyken in eenige andere natuurkundige wetenschap gedaan heeft: en men had welhaast het genoegen zich door de ondervinding overtuigd te zien, gelyk in het algemeen de vorderingen in natuurkundige wetenschappen niet misten hunnen nuttigen invloed in den zamenleeving te hebben, zo ook de vordering in dezen jongsten tak der Natuurkennis de menschen een zeker middel aan de hand geeft, om zich en hunne bezittingen tegen de schrikbaarende uitwerkzelen van den blixem te beveiligen. Een ontdekking zo vruchtryk in haare gevolgen als die der Leidsche fles, is my voorgekoomen te verdienen, dat men er de geschiedenis van kenne. Ik heb my daarom de moeite gegeven dezelfve uit de oorspronkelyken berichten op te maaken, (my vlyende dat de geschiedenis dezer ontdekking door Ue met eenig genoegen zoude kunnen gehoord worden, te meer daar de eer van deze ontdekking vry algemeen aan een vaderlandsch Hoogleraar wordt toegeschreeven.) Op het eind van het jaar 1745 had de yverige Leidsche Professor Musschenbroek het geluk van deze ontdekking te doen. Deze zo verdienstelyke man, die geene moeite spaarde wanneer hij meende iets ter bevordering van de Natuurkennis te kunnen toebrengen, kwam toevallig tot deze ontdekking, Hy beproefde op verschillende wyze,
TEYLER<§>MUSEUM hoe de Electrike kracht in vryhangende leiders behouden kon worden. Ten dien einde had hy aan den conductor zyner Electrizeer-machine een koperdraad gehangen waar van het eind hong in eene fles, die voor een gedeelte met water gevuld was. "Deze fles zegt hy hield ik in myne rechter-hand en met de andere hand trachte ik een vonk te trekken uit den geèlectriceerden conductor. Op hetzelfde oogenblik (dus vervolgt hy) wierd myne rechterhand zo geweldig geschokt, dat myn gehele lichaam erdoor geraakt wierd als door een blixem slag. Myne arm en myn geheele lichaam voegt hy er by waaren er zo geweldig van aangedaan, dat ik het niet weet uitdrukken; met een woord, ik meende, dat het met my gedaan was. Dus wierd dan deze vlytige Natuuronderzoeker op het onverwagts door dit vreemde verschynzel verrast; dus wierden zyne vlytige poogingen bekroond door eene ontdekking, die voor zeker wegens haare vruchtryke gevolgen van veel grooter waarde was dan degeene welke hy schynt beoogt te hebben. Van deze ontdekking zoud hy het eerste berichten, waar van ik zo even den voornaamsten inhoud gegeven heb, aan M. de Reaumur. Noch den dach der ontdekking noch de dagtekening van deze brief heb ik ergens aangetekend gevonden). Het schynt echter genoegzaam zeker te zyn,
dat Musschenbroek deze groote ontdekking voor het einde van 1745 gedaan heeft, terwijl de Abt Nollet in eene Memoire die hy den 20 April 1746 voor de vergadering van de Academie des Sciences verhaalt dat deze brief van den Prof Musschenbroek, in het begin van January door M. de Reaumur was meegedeeld. Zodra dit bericht aan de vergadering der Academie was meegedeeld, begeerde zy dat de proefneeming herhaald, en in alle derzelver omstandigheden onderzogt wierd. De Abt Nollet en M. Monnier namen deeze taak op hun (ib. stuk p 2)2. Nollet was de eerste van hun die het waagde, onaangezien het afschrikkend verhaal van Musschenbroek de proef te ondernemen; hy wierd hier van een korten tyd teruchgehouden, daar Musschenbroek in zyn bericht uitdrukkelyk beval dat men tot deze proefneming geen ander dan Duitsch- of Boheemsch glas behoorde te neemen, er byvoegende dat dezelve met andere zoorten van glas niet gelukte. Doch Nollet geen kans ziende te Parys het Duitsche glas spoedig te verkrygen, nam de proef met Fransch glas, hier toe gebruikende eene gewoone glazen kolf, deze proefneeming slaagde zo wel, dat hy er volgens zyne getuigenis eene hevige schok van ontfing.
MFMOIRES D E
MATHEMATIQUE DE
PHYSIQUE,
TIRES
DES
REGISTRES
de l'Académie Royale des Sciences, De 1'Année M. D C C X L V I . O B S E R V A T I O N S Sur quelques noweaux pkénomèms d'Ekêricüé. Par M. ï'AbM N O L L ET.
A JJ niois êe Janvier de Ia préfente armee *, M. de 20 Av» C l „ ? 5 mas i]t P a " d ' u n e lettre da M. Muffchen- ' 7 * 5 ' broek Profeffeur de Phiiofophie & de Maihcmtüques dans 3
<Jans ce
«™?° f™"" Msmoira bra d « fiits, & mime des raifomwK I «ncomrcM natattna,, dans éWm ouynges imptimis, je pric
Afb. 14. Illustraties van Nollets proeven met de Leidse flessen. Ontladingen via het menselijk lichaam.
tt « c u r A; voufmr bren confute fes dato,
Mm. iy„
A
Afb. 13. Verslag door Nollet voor de Académie des Sciences: De proeven met de Leidse Flessen.
Winkler3; te Leipzich, die meede onder de eerste was, die deze proef herhaalde spreekt er, volgens de gewoonte der Duitschers noch met veel meer ophef van. zie Priestl. Hist4. Het was deze verbazende proef, die de Electri9
TEYLER<§>MUSEUM citeyt zo berucht maakte. Dat een begeerig zynde dezelve te zien, en niettegenstaande de zo afschrikwekkende verhalen de schok zelfs te gevoelen, gaf dit aan verscheidene lieden gelegenheid hunne brood te winnen door gansch Europa bykans met deezen toestel rond te reisen, en de proef te tonen. Daar nu dit verschynzel zo zeer de verbazing van ider naar zich toe trok, begonden de Natuurkundigen als om stryd te waghen, om de omstandigheiden, welke tot het voortbrengen van dit verschynzel vereist worden, en met hetzelve gepaard gaan, nader te bepalen. Gralath5, ene Duitscher, was de eerste die den 10 April ontdekte, dat de schok aan verscheidene personen te gelyk kan meegedeeld worden. Winkler nam waar, dat men den Fles kan ontladen, zonder ene schok te gevoelen. Hy leide ook den 28 July 1746 reeds den schok langs enige ellen lopend water. r
r
6
D Watson vond met D Bevis dat met water gevulde flessen, die van buiten met enige leiders (aan, A.W.) de oppervlakte bekleed zyn, veel sterker schokken geven, en dat men dan de fles niet zelf behoefde aan te raken, of in de hand te houden om de schok te krygen gelyk te voren toen men dezelve niet bekleed had, maar dat het genoegzaam was aan ene hand door aanraaking met het buitenste van de fles gemeenschap te hebben. Verder namen zy waar, dat het niet vereist wordt dat de fles van binnen met
ene leidende stof opgevuld is, maar dat het genoegzaam zy, als zy er slegts mede bekleed is. Hier uit vloeyde dan ook aanstonds voort dat tot het geven van ene schok juist geen vies vereischt wordt, maar dat ene glazen ruit aan beide zyden bekleed, hier even geschikt toe is. Wilson ontdekte, dat men de schok aan enig byzonder deel van het lichaam geven kan. Die waarneming is van veel gebruik in het aanwenden der Electrike schok ter herstelling van verlammingen of andere ziektens. Nollet was de eerste die door de Electrike schok een dier dood kreeg, hy gebruikte hier voor een spreeuw en een vink - de eerste schok maakte hen beweegloos, doch (zy, A.W.) herleefden na wynige oogenblikken. De 2 e schok dode den spreeuw de vink kwam weer by. Proeven wegens de schielyke voortgang der Electrike schok In Vrankryk zo wel als in Duitschland deed men proeven ter ontdekking hoeveele menschen den schok van derzelfde fles konden gewaar worden. De Abt Nollet gaf dezelve in 's konings byzyn door ene ontlading aan 180 van den Guarde, en in het Carthusers Klooster te Parys maakte de gehele gemeente door middel van Yzerdraden tusschen elk paar lieden, een lyn uit van Negen honderd toises7. Deze lyn overtrof verre de lyn van de 180 van den Guarde, en echter voedlen zy allen de schok op hetzelfde ogenblik. Naderhand liet men de schok (door A.W.) een draad van 2000 toises gaan, doch men kon dan niet bemerken, dat zy hiertoe den geringsten tyd besteden. In Engeland deed D1" Watson, vergezeld met enige leden van het Koninglyk genoodschap, verscheidene proeven betrekkelyk de voortleiding der Electrike schok. Hij vondt in de eerste plaats, dat de Electrike schok dan alleen op de kortst mogelyke wyze of langs den kleinsten omtrek gaat, wanneer de lichamen, door welke zy geleid kan worden, gelyke goede leiders (zyn A.W.): doch wanneer zy hier in van elkander verschillen, gaat de schok altoos door de beste leiders, schoon de lengte eens zo groot zy. Men vond vervolgens, dat de schok ook en zeer wel door het water wordt voortgeleid. eerst lieten zy den schok gaan dwars door de Theems by de Westminstersche; naderhand leideden zy de schok langs dezelfde rivier ter lengte van 2 mylen, en leide ze weer ter lengte van 1 myl teruch over de grond, doch zy vonden niet dat dezelve door den groten omtrek in 't minst verswakt was. Naderhand leideden zy de schok door een omtrek van 4 mylen. de uitkomst luide insgelyks, dat dezelve op de verste afstand van de fles op het zelfde ogenblik, en even sterk gevoeld wierd.
Afb. 15. Illustratie vanNollets proeven met de Leidse flessen. Bij D: 'De 2e schok dode den spreeuw de vink kwam weer by'
10
M. v. M.
TEYLER<§>MUSEUM Noten 1. Eerste publicatie van een openbare les van Martinus van Marum, waarschijnlijk in 1782 gegeven. De tekst van het handschrift is hier letterlijk gehandhaafd. Hoewel de spelling en interpunctie van Van Marum niet altijd consequent zijn, leek dit toch te verkiezen boven een bewerking in hedendaags Nederlands. 2. M. l'Abbé NoUet, Observations sur quelques nouveaux phénomènes d'Electricité, Mémoires de mathematique et de physique tirés des registres de 1'Académie Royale de Sciences, (1746), Imprimerie royale, Paris, 1751. Van Marum schrijft een gedeelte van de Franse tekst in de marge, hij beschikt in 1782 nog niet over de bibliotheek van Teylers Stichting. 3. Het handschrift van Van Marum wordt hier veel slordiger. Kennelijk heeft hij dit later in grote haast geschreven: Van Marum geeft hier geen verwijzing maar kennelijk refereert hij aan: J.H. Winkler, Die Starke der elektrischen Kraft des Wassers in glasernen Gefassen (1746). 4. Priestly, J. The History andpresent state of'electricity, (1767,69, 75), Londen. 5. Gralath, J., Geschichte der Electrizitat, (1747), Dantzig 6. Philosophical Transactions, 45, (1749) p. 62, 77 7. Oude lengtemaat: 1 toise = 1.949 m.
A.W.
Het penningkabinet van Teylers Museum Resumé van een voordracht met lichtbeelden van prof. dr. H.E. van Gelder, op de jaarvergadering van de Stichting Vrienden van Teylers Museum op 16 juni 1984 Teylers penningkabinet is formeel de oudste openbare verzameling op numismatisch gebied in ons land. In het testament van Pieter Teyler waaruit in 1778 de Stichting voortkwam, wordt naast bibliotheek en prent- en tekenkunst uitdrukkelijk een 'verzameling van medailles' genoemd, terwijl in hetzelfde stuk ook de penningkunde als één van de in het kader van de stichting te beoefenen wetenschappen wordt opgesomd. Wat de wel niet erg grote collectie precies bevat heeft, is thans niet meer na te gaan. Waarschijnlijk waren het in hoofdzaak gedenkpenningen die betrekking hadden op de Nederlandse geschiedenis van de 17e en 18e eeuw, wat toen 'moderne penningen' heette. Dat verzamelde het
merendeel van de tijdgenoten, meestal naast Romeinse munten, die ook vooral als een illustratie van de geschiedenis gezien werden. Voor die laatste had Teyler kennelijk geen interesse, evenmin als voor middeleeuwse en latere muntstukken, die pas in de 19e eeuw onder invloed van de Romantiek de aandacht gingen trekken. De huidige omvang kreeg de verzameling echter pas in de tweede helft van de 19e eeuw, toen opeenvolgende conservatoren met grote kennis van zaken en ruime middelen systematische aankopen deden, waarbij het 18e eeuwse programma werd aangehouden. Zo groeide de verzameling Nederlandse penningen, waarin niet alleen de politieke geschiedenis met historiepenningen, maar ook sociaal-economische aspecten met gildepenningen, familiepenningen enz. ruim vertegenwoordigd zijn, tot een der grootste in het land; zij onderscheidt zich door bijzonder goede kwaliteit van vele exemplaren en door de aanwezigheid van talrijke zeldzaamheden en unica. Het kabinet is niet, zoals het weinig jongere, in 1816 gestichte Koninklijk Penningkabinet, een algemene collectie geworden die alle deelgebieden van de numismatiek omvat. Evenmin is het te vergelijken met de grote provinciale en gemeentelijke verzamelingen die in de loop van de 19e eeuw ontstonden en zich specialiseerden op munten en penningen die betrekking hebben op een beperkt geografisch gebied, en nog minder met de vele, meest nog jongere instellingen die zich richten op een enkel onderdeel van de numismatiek. Hoewel de verzamelaktiviteit gericht bleef op het gehele gebied van de Nederlandse penningen aansluitend bij de sinds 1778 aanwezige kern, is daar omstreeks de eeuwwisseling een omvangrijke muntencollectie bijgekomen. Kort na elkaar werden als legaat twee particuliere verzamelingen verkregen, resp. van Westfriese munten en van Gelderse munten, die beide op hun speciale terrein de belangrijkste in Nederland waren. Hierdoor heeft Teylers penningkabinet ook op het gebied van de voordien nauwelijks vertegenwoordigde Nederlandse munten een vooraanstaande plaats gekregen. Wanner over enige tijd het kabinet met zijn unieke uit 1889 daterende meubilair weer voor bezichtiging opengesteld wordt, zal de nadruk overeenkomstig de 18e eeuwse grondslag op de rijke series van Nederlandse penningen uit de 16e - 20e eeuw liggen, maar daarnaast zal ook een ruime selectie van Gelderse en Westfriese munten getoond kunnen worden. H E . v. G.
Afb. 16. Reinier Arondeaux, zilveren penning bij het eeuwfeest van de Verenigde Oostindische Compagnie, 1702. (verkleind)
11