DE KWALITEIT VAN VOOR- EN VROEGSCHOOLSE EDUCATIE IN DE GEMEENTE UTRECHT IN 2013
Onderzoeksnummer Datum vaststelling rapport
ED4153568/4
: :
275077 5 juni 2014
Inhoud
Voorwoord
5
1
Inleiding
7
2
Vve in de gemeente Utrecht
9
3
De oordelen over de voor- en de vroegscholen
21
4
Conclusies
33
Pagina 3 van 38
Voorwoord In de periode 2007-2012 heeft de Inspectie van het Onderwijs een landelijke bestandsopname uitgevoerd naar de kwaliteit van voor- en vroegschoolse educatie (vve). Daarna is het signaalgestuurde toezicht op vve in werking getreden. Voor de periode 2012-2015 hebben het Rijk en de 37 grote steden (G37) afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk kinderen met een taalachterstand gebruik kunnen maken van hoogwaardige onderwijsvoorzieningen. In deze afspraken staan kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen voor de voor- en vroegschoolse educatie. Daarbij is afgesproken dat de Inspectie van het Onderwijs in 2013 en 2015 een monitor uitvoert om de kwaliteit van vve op gemeentelijk niveau, op voorscholen en op vroegscholen (groep 1 en 2 van de basisscholen) in beeld te brengen. Dit rapport beschrijft de kwaliteit van vve in de gemeente Utrecht in 2013.
De hoofdinspecteur primair onderwijs, Dr. A. Jonk
Pagina 5 van 38
Pagina 6 van 38
1
Inleiding
Dit rapport is het verslag van een onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie (vve) in de gemeente Utrecht in 2013. De opbouw van het rapport is als volgt: Het rapport begint met een beeld van het vve-beleid op gemeentelijk niveau. Daarin wordt ingegaan op de ontwikkeling van de gemeente sinds de bestandsopname en de relatie met de bestuursafspraken tussen het Rijk en de gemeente Utrecht (paragraaf 2.1). Daarna wordt een overzicht gegeven van de voor- en vroegscholen in de gemeente (paragraaf 2.2) en van de door de gemeente aangeleverde vve-documenten (paragraaf 2.3). Tevens geeft de inspectie in dit hoofdstuk een oordeel over het gemeentelijk vve-beleid (paragraaf 2.4). De basis van deze beoordeling is een digitale vragenlijst die de gemeente heeft ingevuld. De inspectie heeft deze vragenlijst geverifieerd aan de hand van de aangeleverde documenten en in een gesprek met betrokkenen van de gemeente. Ook de voor- en vroegscholen in de gemeente hebben een digitale vragenlijst ingevuld. In hoofdstuk 3 worden de uitkomsten van deze zelfevaluatie-vragenlijst gepresenteerd. Dat gebeurt in de vorm van overzichtstabellen met daarin de eigen antwoorden van de locaties per kwaliteitsaspect (uitkomsten digitale vragenlijst in paragraaf 3.1). De inspectie heeft daarnaast in de gemeente Utrecht 7 combinaties van voor- en vroegscholen en 4 voorschoollocaties bezocht om de antwoorden te verifiëren. De resultaten van deze locatiebezoeken worden in paragraaf 3.2 toegelicht. Ook worden deze oordelen van de inspectie vergeleken met de resultaten van de vragenlijsten. Hoofdstuk 4, tenslotte, bevat de conclusies over de kwaliteit van vve in de gemeente Utrecht. Bij de beoordeling wordt gewerkt met een vierpuntsschaal: 1. Staat in de kinderschoenen: verbeteringen zijn dringend nodig Deze kwalificatie geeft aan dat echt iets verbeterd dient te worden. 2. Enigszins ontwikkeld: verbeteringen zijn nodig Deze kwalificatie geeft aan dat het wenselijk is dat iets verbeterd wordt. 3. Voldoende 4. Goed ontwikkeld: een voorbeeld voor anderen Deze kwalificatie geeft aan dat dit aspect in orde is, en wel op een zodanige manier dat anderen hiervan kunnen leren.
Pagina 7 van 38
Pagina 8 van 38
2 De De − −
Vve in de gemeente Utrecht gemeente Utrecht heeft een digitale vragenlijst ingevuld. digitale vragenlijst levert de volgende informatie: Een lijst met de vve-documenten die de gemeente heeft aangeleverd: zie paragraaf 2.3 Een beoordeling van het gemeentelijk vve-beleid : zie paragraaf 2.4.
2.1 Ontwikkeling van vve in Utrecht sinds de bestandsopname In het voorjaar van 2008 is het eerste rapport verschenen van de toezichtpilot in de G4, die in 2007-2008 is uitgevoerd. In dat onderzoek zijn 28 voor- en 33 vroegscholen bezocht. In de vervolgpilot in 2009-2010 zijn 8 voor- en 3 vroegscholen beoordeeld. In het voorjaar van 2010 heeft dit geleid tot een rapport over de kwaliteit van vve in Utrecht. De voornaamste conclusies zijn: • Het beleid van de gemeente Utrecht is in voldoende mate herkenbaar op de onderzochte voor- en vroegscholen. Dat geldt voor vrijwel alle locaties voor het voldoen aan de (subsidie)voorwaarden en andere randvoorwaarden voor vve (tijd, bereik, toeleiding, groepsgrootte, dubbele bezetting en kwaliteit van de leidsters en leerkrachten). Ook de vve-coördinatie op alle niveaus is effectief georganiseerd. Dat geldt tevens voor de doorgaande lijn en de zorg voor kinderen. • Het beleid op voor- en vroegscholen om ouderbetrokkenheid en kwaliteitszorg van vve te vergroten vraagt nog om versterking. • Binnen de kwaliteitszorg vraagt het concreet definiëren van de gewenste opbrengsten van vve om afspraken van de gemeente Utrecht met de betrokkenen. In het schooljaar 2011-2012 is er door de gemeente Utrecht aan de inspectie en aan Oberon verzocht om in het monitoronderzoek de locaties met één, gecombineerde vragenlijst te benaderen. De gemeentelijke vragenlijst en een vragenlijst voor alle voor- en vroegschoollocaties die tezelfdertijd werden verstuurd hebben in het onderzoek van de inspectie geresulteerd in zelfrapportages van gemeente en locaties. De resultaten van dit onderzoek zijn door de inspectie met alle belanghebbenden besproken en ook dit heeft bijgedragen aan verscherping van het vvebeleid en van de uitvoering van vve in de gemeente Utrecht. In maart 2012 heeft de gemeente Utrecht de bestuursafspraken G4/G33 ‘Effectief benutten van vve en extra leertijd voor jonge kinderen’ met het Rijk gemaakt. De gemeente heeft in dit kader extra middelen gekregen, in ruil voor het realiseren van specifieke ambities en streefdoelen per december 2015. Initiatieven, zoals het vaststellen van de beleidsnotitie: ‘Sterke Basis Goede Start – beleidsnotitie voor 0-6 jarigen in de periode 2011-2015’ wijzen op ambities op het gebied van onder meer opbrengsten, kwaliteitszorg, optimaliseren van bereik en samenwerking met ketenpartners. Het uitwerken van het Utrechts Taalcurriculum (UTC) en iets verder in de tijd het Utrechts kwaliteitskader voor educatie van het jonge kind (UKK) vloeien hieruit voort. Daarnaast versterken onderzoeksuitkomsten van de Pilot Gemengde Groepen van de gemeente Utrecht de basis voor vve. Ook meer formele instrumenten, zoals de subsidie systematiek voor –onder meer- vve worden herzien met het oog op effectieve benutting van gelden. Een en ander heeft geleid tot het project ‘Nu voor Later’. Het samenwerkingsconvenant tussen kinderdagverblijven, peutercentra en basisscholen is er op gericht om de professionaliteit van pedagogisch medewerkers en leerkrachten te vergroten. Dit gemeentelijke vve-convenant is in het najaar van 2013 door middel van een serie startconferenties breed uitgezet in de gemeente Utrecht, in bijzijn van pedagogisch medewerkers, leerkrachten, houders, bestuurders, na-scholers en onderzoekers van voor- en vroegscholen. Pagina 9 van 38
Sinds augustus 2013 is er een verandering tot stand gekomen in de organisatie en aansturing van de voor- en vroegschoolse educatie. In Utrecht is sinds die datum één organisatie actief op dit gebied: Spelenderwijs Utrecht. Deze organisatie is gevormd uit de afdelingen peuterspeelzaalwerk/vve van de wijkwelzijnsorganisaties Portes, Cumulus Welzijn en DOENJA Dienstverlening. Spelenderwijs Utrecht heeft het peuterspeelzaal- en vve-werk voor de gehele stad Utrecht overgenomen van de drie genoemde organisaties en van KOKO Kinderopvang.
2.2 Overzicht van de voor- en de vroegscholen in Utrecht Voorafgaand aan de digitale vragenlijst is gevraagd naar een overzicht van de vvepeuterspeelzalen en –kinderdagverblijven (dus: de voorscholen) met de bijbehorende vroegscholen (de vve-basisscholen). De onderwijsinspectie heeft met gebruikmaking van de DUO-telgegevens per 1 oktober 2012 met het percentage gewichtenleerlingen van 4 en 5 jaar dat overzicht indien nodig nader ingevuld: zie tabel 2.2. Hierbij is er van uitgegaan dat scholen die 20% of meer gewichtenkleuters hebben gezien kunnen worden als een ‘vroegschool’. De locaties die minder dan 20% gewichtenkleuters hebben worden in onderstaande tabel aangeduid met ‘geen vve-locatie’. Naast de hier genoemde locaties zijn er nog twee kinderopvanglocaties vve-gecertificeerd en deze hebben in 2014 subsidie ontvangen. Ten tijde van het versturen van de vragenlijst was nog niet bekend of zij vve-peuters zouden hebben. Zij hebben wel een vragenlijst ontvangen. Het betreft ’t Hummeltje en De Planeet, beide in Overvecht, van Ludens Kinderopvang. Tabel 2.2: Overzicht van de voor- en vroegscholen in de gemeente Utrecht. Alle onderstaande locaties hebben een digitale vragenlijst gekregen en de (voor)scholen met * zijn ook bezocht. Van de (voor)scholen met ** zijn geen ingevulde vragenlijsten retour ontvangen. Voorschool: peuterspeelzaal WEST Oog en Al Peuterpark Kadodder
Toontje* De Nova NOORDWEST Ieniemienie Zuilen* De Piramide* De Cirkel Prinses Margriet De Carrousel* El Medina De Boemerang West De Boemerang Oost Ondiep De Pijlstaart OVERVECHT Johannes De Schakel* De Gagel Op Dreef Beiroetdreef Marcus/Papegaai Mattheus (De Boog)
Vroegschool: basisschool Geen vaste combinatie Parkschool v/h Jan van Nieuwenhuizen, per 01012014 verdeeld over andere locaties Kameleon* Villa Nova** Geen vaste combinatie De Piramide* De Cirkel Prinses Margriet De Carrousel* Aboe Da’oed De Boemerang** De Boemerang** Rietendak en Jules Verne De Pijlstaart Johannes** De Schakel* Geen vaste combinatie Op Dreef OBO Beiroet Marcus Mattheus Pagina 10 van 38
Grote Trekdreef Wezerdreef Joannes XXIII Dolfijn De Bram* Teun de Jager ‘t Hummeltje De Planeet** NOORDOOST ’t Leeuwtje* Dr.Bos/Klimop OOST Pluto ZUID Winnie de Pooh* Vliegende Beestenboel Puk ZUIDWEST Anne Frank* Hart van Noord Kaleidoscoop Marco Polo* Kaleidoscoop Columbus* Schateiland Al Hambra* Da Costa De Blokkendoos LEIDSCHE RIJN Voorn Waterwin Oase (Terwijde/’t Zand Parkwijk plus ’t Zand Kleine Alm Het Zandkasteel** Hoteldebotel De Veldmuis Tovertuin Olleke Bolleke**
OBO Grote Trek OBO Wezer Joannes XXIII** Joannes XXIII** Geen vaste combinatie OBO Teun de Jager Kdv met vve Kdv met vve Geen vaste combinatie Per 01092013 geen vve locatie meer De Notenboom Geen vaste combinatie Ariënsschool, Hoge Raven, Da Costa St. Jan de Doper Anne Frank* Panda**, Zeven Gaven, Lukas Kaleidoscoop* Kaleidoscoop* Schateiland** Al Hambra* Da Costa St. Jan de Doper, Gertrudis Geen vaste combinatie Geen vaste combinatie Geen vaste combinatie De Klimroos Geen vaste combinatie Geen vaste combinatie Geen vaste combinatie Geen vaste combinatie Geen vaste combinatie Geen vaste combinatie Geen vaste combinatie
2.3 Lijst met de vve-documenten die de gemeente heeft aangeleverd 1. Aanmelden van peuters bij het zorgplatform, notitie, Utrecht. 2. Adviesgroep Rapport definitie Doelgroep vve, 2008, samenwerking van: Eduniek, SPO, GG&GD, WWO’s, JGZ 0-4 en de Universiteit van Utrecht. 3. Bestuursafspraken G4/G37 (getekende set), ’s-Gravenhage, 2012. 4. Brief bijstelling bestuursafspraken, ‘s- Gravenhage, 2013. 5. Bijlage bij Afspraken Gemeente-Schoolbesturen Primair Onderwijs over de opbrengsten van vroegschoolse educatie in de gemeente Utrecht, Zicht op resultaat Vroegschoolse Educatie, 2012. 6. Commissiebrief Voor- en Vroegschoolse Educatie en Verlengde leertijd inclusief bijlage, 1102-2014, Utrecht 7. Concept Startnotitie Ouderbetrokkenheid, 2012, T. van der Meer en C. Bont-Tiebosch, Utrecht. Pagina 11 van 38
8. Deelnemers Locatiesonderzoek UU-vve, 2012, Utrecht 9. Definitief verslag van de Regiegroep Professioneel presentatie Lotte Henrichs, 2013, Utrecht. 10. Doelenboom vve (doelstellingen en opbrengsten), 2008, Utrecht. 11. Doorgaande lijn Het Jonge Kind/VVE, 2013, Utrecht. 12. Meerjarenprognose peuterspeelzalen, voorscholen, dagopvang en buitenschoolse opvang gemeente Utrecht, Buitenhek Management en Consult, 2013. 13. Naar 95% bereik vve, S. Hanrath en I. Vugts, 2013. 14. Normen Monitoring Zicht op Resultaat, CEM, 2012. 15. Onderzoek effectiviteit vve Utrecht 2012-2015 (offerte), Universiteit van Utrecht, 2012. 16. Ouderbijdragentabel peuterspeelzaalwerk en VVE, 2012. 17. Ouderlokalen (tabel), Utrecht. 18. Pilot-Interventieproject Zorgkleuters Utrecht (Het Kleuterproject), concept, 2012 19. Professioneel niveau en Kwaliteitszorg (bijlage met tabel normen voor- en vroegschool), Oberon, 2012-2013-2014. 20. Programma Startconferentie Nu voor Later, Utrecht, 2013. 21. Resultaten PeuterPlus! Periode 2011-2012, Universiteit Utrecht, 2013. 22. Staat van het Utrechtse Onderwijs, concept monitor Onderwijs in Utrecht, 2013. 23. Stand van Zaken Voor-en Vroegschoolse Educatie en Leertijduitbreiding, werkgroep HJK/VVE, 2014. 24. Sterke Basis Goede Start, Utrechtse Beleidsagenda 0-6 jarigen, 2011-2015. 25. Subsidieaanvraag Project KleuterPlus! Utrecht, 2013-2014. 26. Subsidie-uitvraag Peuterspeelzaalwerk en voorschoolse Educatie, Utrecht, 2013-2017. 27. Taalcurriculum Utrecht, Taalonderwijs in Utrecht 0-8 jaar, Schoolbesturen en Gemeente, Utrecht, 2011. 28. Update afspraken Bereik, Stuurgroep Utrechtse Onderwijs Agenda, 2013. 29. Utrechts Kwaliteitskader voor de Educatie van het Jonge Kind, Regiegroep Professioneel, 2013. 30. Verleningsbeschikking Subsidieaanvraag psz en vve, ‘s-Gravenhage, 2013. 31. Verslag Stuurgroep-overleg Utrechtse Onderwijs Agenda, maart 2013. 32. Vervolg Subsidieaanvraag Periode 2013-2014 PeuterPlus!, Universiteit van Utrecht, 2013. 33. Voorstel subsidiesystematiek VVE en Schakelen Utrecht schooljaar 2011-2012 en verder (2012-2015), Stuurgroep Utrechtse Onderwijs Agenda, 2011. 34. VVE-Monitor Utrecht 2012 Taal- en rekenprestaties in groep 2 en 4, Utrecht, 2013. 35. Werkplan en begroting 2013 Jeugdgezondheidszorg, Indicering. Toeleiding en Zorg WE, GG&GD Utrecht, 2012. 36. Zelfrapportage van het vve-beleid in de gemeente Utrecht, 2012.
2.4 Het gemeentelijk vve-beleid In deze paragraaf geeft de inspectie haar bevindingen weer over het gemeentelijk vve-beleid . Per domein wordt beschreven waar nog verbeterpunten worden gezien, zowel met (‘1’) als zonder (‘2’) afspraken, waar de inspectie het gemeentelijk beleid en uitvoering als voldoende (‘3’) beoordeelt en waar en op welke punten de gemeente als een voorbeeld voor anderen gezien wordt (‘4’). De inspectie baseert haar bevindingen op de uitkomsten van haar verificatie van de digitale vragenlijst door middel van documentenanalyse, gesprekken met betrokkenen en informatie uit locatiebezoeken. Waar de bevindingen van de inspectie afwijken van het beeld uit de digitale vragenlijst van de gemeente wordt dit vermeld en onderbouwd. HET GEMEENTELIJK VVE-BELEID 1a1 Definitie doelgroepkind 1a2 Bereik 1a3 Toeleiding 1a4 Ouders
1
2
3
4 •
• • • Pagina 12 van 38
1a5 1a6 1a7 1a8 1a9 1b 1c
Integraal vve-programma Externe zorg Interne kwaliteitszorg van de voor- en vroegscholen Doorgaande lijn Resultaten Vve-coördinatie op gemeentelijk niveau Systematische evaluatie en verbetering van vve op gemeentelijk niveau
DE VVE-CONDITIES 2a GGD-rapport 2b Gemeentelijk subsidiekader
• • • • • • •
• •
De inspectie publiceert jaarlijks ook een oordeel over het toezicht dat door de gemeenten op de kinderopvang en peuterspeelzalen wordt uitgevoerd. Voor meer informatie hierover zie www.onderwijsinspectie.nl/onderwijs/Kinderopvang.
Toelichting: ’1’ Verbeterpunten met een afspraak 2a de gemeente heeft geregeld dat de GGD de basiskwaliteit van de voorscholen beoordeelt Het team Kinderopvang van de inspectie van het onderwijs heeft geconstateerd dat de uitvoering van de wettelijk verplichte inspecties van de locaties kinderopvang vanaf 2011 niet is gerealiseerd. Als gevolg daarvan is per februari 2014 aan de gemeente Utrecht de C-status voor de kinderopvang toegekend. De verbeterafspraak houdt in dat in 2014 en volgende jaren 100% van alle wettelijk verplichte inspecties uitgevoerd zal worden. Daartoe monitort de inspectie Kinderopvang het verbeterplan en de uitvoering daarvan. Bij alle peuterspeelzalen met voorschoolse educatie die in 2013 bezocht zijn in het kader van de Monitoring was overigens een recent vve-rapport van de GGD aanwezig. Dit is beschreven in Hoofdstuk 3.2, onder het aspect Condities.
’2’ Verbeterpunten 1a4 ouders In de notitie ‘Sterke Basis Goede Start’ worden ouders van doelgroepkinderen nadrukkelijk ook benoemd als doelgroep van vve. “Uit onderzoek blijkt dat de effectiviteit van een vve-programma versterkt kan worden en langer behouden blijft als er laagdrempelige ontwikkelings-stimulerende, opvoed-ondersteunende en coachende activiteiten zijn voor ouders van kinderen die aan het educatieve programma deelnemen. Ouderactiviteiten die vanuit vve- programma’s worden aangeboden zijn op dit moment nog te incidenteel, inhoudelijk te weinig afgestemd op de (opvoed)vragen van ouders en te vrijblijvend in deelname”. Hoewel de gemeente dit inzicht in 2011 al onderschreef en er ook in de Bestuursafspraken G4/G33 door het Rijk gevraagd wordt om kwaliteitsverhoging op dit punt, is er nog geen substantieel ouderbeleid op gemeentelijk niveau uitgezet. Het ontbreekt in de gemeente Utrecht nog aan concreet beleid, waarin is aangegeven welke doelen zij nastreeft op het gebied van ouderparticipatie, op welke wijze de gemeente deze doelen wil verwezenlijken (inclusief financiering/subsidiëring), welke instellingen hierbij betrokken zijn, en welke concrete resultaten de gemeente verwacht te behalen om na te gaan of de doelen behaald zijn. Aan de basis dient een heldere analyse van de ouderpopulatie te liggen.
Pagina 13 van 38
Het huidige schooljaar wordt gebruikt om een krachtenveld-analyse (met ouderinterviews en enquêtes als basis) uit te voeren om vast te stellen hoe ouders op een duurzame manier hun eigen kracht thuis in kunnen zetten. Ook is er een onderzoeksopdracht aan de Universiteit van Utrecht gegeven om na te gaan welke visie op ouderbetrokkenheid het meest aansprekend en richtinggevend is voor de partners in vve. Dit betekent niet, dat er geen (relevante) activiteiten op het gebied van ouderbetrokkenheid plaatsvinden op de locaties. We zien ouderlokalen met verteltassen, Boekstart en Voorleesexpress worden uitgevoerd, Spelenderwijs Utrecht maakt gebruik van een ouderklankbordgroep. Het betekent wel, dat er behoorlijk wat verschillen waar te nemen zijn op de locaties en dat de locaties rapporteren over een gebrek aan aansturing op dit punt. De gemeente Utrecht erkent dat er een kwaliteitsslag nodig is en verwacht in het najaar van 2014 op basis van de onderzoeksresultaten gericht beleid te kunnen vaststellen. ‘3’ Voldoende 1a2 bereik Het bereik in de gemeente Utrecht voldoet aan de norm. De gemeente gebruikt een bredere doelgroepdefinitie. Op basis van deze definitie diende de gemeente op 1 oktober 2009 1100 kindplaatsen te creëren. Ook op basis van deze definitie zouden er per 1 oktober 2012 1450 kindplaatsen moeten zijn; er waren er 1462 beschikbaar. Het feitelijke bereik blijft echter achter. Per 1 oktober 2012 waren op basis van de beschikbare gegevens 1450 doelgroeppeuters in de gemeente. Daarvan kregen maar 1002 ( 69%) peuters voorschoolse educatie aangeboden. De gemeente heeft de ambitie om voor eind 2015 95% bereik te realiseren en heeft inmiddels verder onderzoek gedaan naar het non-bereik. Verklaringen bleken te zijn: verandering van woonplaats, peuter is opgenomen in het medisch circuit, specifieke overwegingen van ouders. Daarmee kon het grootste deel van het non-bereik verklaard worden. Prioriteit is gegeven aan het sluitend maken van dit deel van de kwaliteitszorg. Daarbinnen past ook de uitvoering van een onderzoek door een externe partij naar de meerjaren-prognose voor deelname van peuters aan peuterspeelzalen, voorscholen, dagopvang en buitenschoolse opvang. Eind december 2013 is het bereik gestegen naar 78% en wordt er op basis van de analyses van het non-bereik systematisch ingezet op het verder verhogen van het bereik. 1a5 integraal vve programma De programmakeuze voor de combinaties van voor- en vroegscholen en ook voor de enkele voorscholen is in de gemeente Utrecht (nog steeds) tussen Ko-Totaal, Piramide en Kaleidoscoop. Bij de start was het een verplichting dat voor- en vroegschool een keuze maakten voor eenzelfde vve-programma en eenzelfde kindvolgsysteem. In de loop van de jaren hebben soms vroegscholen een keuze gemaakt voor een ander kindvolgsysteem, zonder hierin de voorschool mee te nemen. Ongeveer 80% van de locaties werkt nu met hetzelfde kindvolgsyteem en gebruikt daarbij KIJK! 1a8 doorgaande lijn Om de doorgaande lijn van de voor- naar de vroegschool te versterken zijn door de gemeente afspraken gemaakt met de houderorganisatie en de drie grote schoolbesturen. Ook in de Subsidie Uitvraag Peuterspeelzaalwerk en Voorschoolse Educatie 2013-2017 komen deze naar voren. Er zijn afspraken over de gestandaardiseerde en warme overdracht van kindgegevens, de keuze voor het te gebruiken vve-programma en het kindvolgsysteem. Daarnaast is vastgelegd dat voor- en vroegscholen in koppels met elkaar samenwerken, met regelmaat overleg voeren over bijvoorbeeld het pedagogisch klimaat, het educatief handelen, de ouderbetrokkenheid en de begeleiding en zorg. In het kader van de doorgaande lijn is de pilot van startgroepen in het basisonderwijs het vermelden waard. Er wordt op drie locaties in Utrecht gewerkt met aansturing van de voorschoolse educatie vanuit de basisschool. Naast de pedagogisch medewerker op MBO-niveau is op deze startgroepen, die gelokaliseerd zijn in de school, ook een PABO-leerkracht werkzaam. De directeur van de basisschool is verantwoordelijk voor uitvoering van de voorschoolse educatie en de doorgaande lijn met de basisschool. Deze pilot past in een trend waarbij gewerkt wordt aan een Pagina 14 van 38
doorlopende ontwikkelingslijn van 0-12 jaar onder één regie, namelijk die van de basisschool. De gemeente wacht de resultaten van deze pilot nog af.
1a9 resultaten Er zijn in de gemeente in het Utrechts Taal Curriculum (UTC) streefdoelen vastgesteld voor de drempels van einde voorschool, einde groep 2 en groep 4. De toetskalender in het UTC geeft aan welke de verplichte toetsen zijn. In Zicht op Resultaat (over de opbrengsten in vve) is het volgende vastgesteld: “Als norm hanteren we 90% van de leerlingen scoort in A t/m D, zowel bij drempel groep 2 (einde groep 2) als groep 4 (eind groep4)”. De gemeente dient zich hier de vraag te stellen of deze doelen voldoende ambitieus zijn. De afgesproken norm: niet meer uitvallers dan landelijk (maximaal 10%), zegt iets over het totaal en zegt in de grofmazigheid niets over de ambities voor onderscheiden (resultaat)groepen binnen de vve-populatie. In de Afspraken Gemeente-Schoolbesturen Primair Onderwijs over de opbrengsten van de vroegschoolse educatie staat: “Door de zeer ongelijke startpositie van kinderen zullen de wat verder gelegen tussendoelen, door meer kinderen (op het toets-tijdstip) gehaald (moeten) worden. Met andere woorden: het is belangrijker dat alle kinderen de tussendoelen einde groep 4 behalen, dan dat zij de tussendoelen einde voorschool of einde vroegschool behalen”. De inspectie tekent hierbij aan begrip te hebben voor deze nuancering, maar wijst erop dat dit uitgangspunt niet mag leiden tot het grotendeels loslaten van de door de gemeente zelf geformuleerde tussendoelen aan het einde van de voorschoolse periode. In de Utrechtse beleidsagenda voor 0-6 jarigen 2011-2015: Sterke Basis Goede Start staat de ambitie verwoord dat 100% van de deelnemers aan vve bij instroom in groep 4 op het minimumniveau van de Utrechtse taalnormen presteert. Er zijn daarnaast globale normen geformuleerd voor de ontwikkeling van rekenvaardigheid, zoals te lezen is in de VVE-Monitor Utrecht 2012 Taal- en rekenprestaties in groep 2 en 4. Er zijn echter geen normen geformuleerd voor de sociaal-emotionele en/of motorische ontwikkeling. Voor de voorschoolse educatie zijn dus geen concrete resultaatdoelen afgesproken, maar zonder een kwalitatief goede voorschoolse educatie zijn de hierboven genoemde resultaten bij leerlingen van groep 2 en groep 4 moeilijk denkbaar. De inspectie geeft derhalve, bij deze als voldoende beoordeelde indicator, op grond van de bovengenoemde overwegingen een stevig aandachtspunt voor de gemeente aan. 2b gemeentelijk subsidiekader De gemeente Utrecht hanteert een subsidiekader voor de aanbieders van voorschoolse educatie in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk. Om in aanmerking te komen voor de subsidie verplichten de aanbieders zich om te voldoen aan de voorwaarden van de Wet op de Kinderopvang en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. Er zijn ook aanvullende voorwaarden vastgesteld, de belangrijkste zijn: • de aanbieder voldoet aan de afspraken die met het Rijk gemaakt zijn over het aantal HBOopgeleiden op de groep, het taalniveau van de pedagogisch medewerkers en de ouderbetrokkenheid; • de aanbieder voldoet aan de binnen de UOA gemaakte afspraken over taalnormen (UTC) en over de kwaliteit van de educatie (UKK); • de aanbieder werkt met de kinderen, de ouders en de buurtbewoners volgens de visie van de Vreedzame Wijk. ‘4’ Voorbeeld voor anderen 1a1 doelgroepdefinitie In de gemeente Utrecht wordt een brede doelgroepdefinitie gehanteerd. Gedurende de ontwikkeling van de peuter, is er op meerdere momenten de gelegenheid om de doelgroep bepaling bij te stellen. Het consultatiebureau indiceert al twee weken na de geboorte, bij het intake-huisbezoek op basis van de ouderkenmerken/oude gewichtenregeling of het kind tot de Pagina 15 van 38
doelgroep vve behoort. Als later blijkt, dat het kind een ontwikkelings- of taalachterstand heeft, dan kan alsnog een vve-indicatie worden verleend. Ook kan naderhand op het kinderdagverblijf of op de peuterspeelzaal een achterstand geconstateerd worden en kan het consultatiebureau alsnog een vve-indicatie verlenen. Om de toekenning van vve nog systematischer te laten verlopen wordt er in een pilot door Jeugdgezondheidszorg in samenwerking met de Universiteit van Utrecht (UU, Paul Leseman) een screeningsinstrument voor 2-jarige peuters ontwikkeld. 1a3 toeleiding Er is een gedeelde verantwoordelijkheid voor de toeleiding, die is vastgelegd in contractafspraken tussen DMO en JGZ en DMO en Spelenderwijs Utrecht. Een gedetailleerde werkinstructie en protocollen ondersteunen deze activiteit. Maandelijks verstrekt de JGZ met toestemming van de ouders op digitale wijze NAW-gegevens van de doelgroepkinderen aan Spelenderwijs Utrecht. Daarnaast wordt informatie doorgegeven over aspecten die toeleiding door Spelenderwijs Utrecht kunnen bespoedigen, zoals over de vaardigheid van ouders om formulieren in te vullen. Het totale proces wordt door een digitaal systeem ondersteund, waardoor de volledigheid van te verzamelen informatie bewaakt wordt. Ook ontvangen de wijkteams ontvangen data over aantallen doelgroepkinderen en de daadwerkelijke toeleidingen. In elke wijk heeft de JGZ-verpleegkundige die zich intensief met het (toeleiding)proces van vve bezighoudt elk kwartaal met Spelenderwijs Utrecht overleg over bijzonderheden. Spelenderwijs Utrecht onderneemt daarnaast tal van activiteiten zoals huisbezoek, persoonlijk gesprek met de ouders en begeleiding naar de voorschool. Een niveau dieper gaan de activiteiten in gezinnen die een beperkte oriëntatie op de maatschappij hebben en waar basale opvoedingsinzichten en vaardigheden ontbreken. Voorbeelden daarvan zijn Spel-aan-huis, babymoeder groepen, ouder-kind spelgroepen. Uitvoerders van de Voorleesexpress functioneren soms ook als signalering of toeleiding naar de voorschool. Datzelfde geldt voor situaties waarin Boekstart door de bibliotheekmedewerkers wordt uitgevoerd. 1a6 externe zorg Over de relatie tussen het interne zorgsysteem van de locatie en het externe zorgsysteem is in Utrecht goed nagedacht. Dat begint al op het consultatiebureau. Op elke voorschoollocatie werken zorgconsulenten nauw samen met de pedagogisch medewerkers. De signalering en eventueel diagnostisering op de groep resulteert in een aanpak voor de zorgpeuter in de groep en in ondersteuning van de pedagogisch medewerker als dat nodig is. Dit laatste kan door zowel de zorgconsulent (handelingsplanning) als door de werkbegeleider (vaardigheid op uitvoering) gebeuren. Als er meer zorg nodig is, kan de peuter aangemeld worden voor Peuterplus! – een individueel ondersteuningstraject van de Universiteit van Utrecht van drie maanden op specifieke problemen waar de peuter mee te maken heeft. Verder is samenwerking gedefinieerd met partners in hulpverlening op allerlei gebied, zoals met het opvoedbureau, met het buurtteam (dat is jeugdzorg nieuwe stijl), met het samenwerkingsverband c.q. het zorgplatform. De procedures voor aanmelding en de indicaties op kindniveau zijn vastgelegd. Ook het zorgsysteem dat door de vroegscholen wordt gehanteerd is opgezet volgens dezelfde principes. De leerkracht wordt ondersteund door de intern begeleider in de diagnose van de problematiek van de leerling en de begeleiding daarvan, voordat er externe hulp wordt ingeroepen. Het is een beleidskeuze om de samenwerking in elke wijk tussen consultatiebureaus, zorgconsulenten, intern begeleiders en vve-coördinatoren in de netwerken sterk te stimuleren. Evaluatierapportages over verloop en effectiviteit van de externe hulpverlening en als onderdeel daarvan over de samenwerking in het wijknetwerk vindt plaats op instellingsniveau. Deze evaluaties worden geagendeerd in de gemeentelijke werkgroep Het Jonge Kind om de consequenties voor de beleidsagenda vast te kunnen stellen. De visie van de gemeente Utrecht ‘ieder kind een goede start’ klinkt ook door in het wachtlijstbeleid. Populatie-groei wordt met regelmaat bekeken, zodat de plaatsingsmogelijkheden tijdig aangepast kunnen worden. Is het onverhoopt zo, dat er geen plaats is voor de peuter, dan worden de ouders vanuit de houderorganisatie of een instantie die meer nabij het gezin is actief gestimuleerd om een plaats op een andere locatie te accepteren. Pagina 16 van 38
1a7 interne kwaliteitszorg van de voor- en vroegscholen De gemeente Utrecht heeft in de beleidsnotitie Sterke Basis Goede Start (2011) met de houders en besturen van de voor- en vroegscholen, alsmede met vertegenwoordigers van de opleidingen afgesproken dat ze de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie zullen evalueren, verbeteren en borgen. De houderorganisatie ontvangt daartoe periodiek managementrapportages van de gebiedsmanagers over de kwaliteit van vve in elk gebied. De normen daarvoor zijn uitgewerkt in het Utrechts Kwaliteits Kader (2012), waarin sterke nadruk wordt gelegd op de kwaliteitsborging en het zelfregulerend en zelflerend vermogen van team en organisatie. Dit document is een uitgave van de Regiegroep Professioneel, waarin zitting hebben vertegenwoordigers van de gemeente, van de houderorganisatie(s), van de schoolbesturen en waar experts vanuit de nascholing en de onderzoekkant als klankbord fungeren. De normen voor de professionele voorschoolorganisatie zijn beschreven op de onderdelen theoretische verdieping, lerende cultuur, gedeelde verantwoordelijkheid, professionele begeleiding en randvoorwaarden. Naast deze normen wordt er ook gerapporteerd over de meer getalsmatige aspecten van de voorscholen: aantallen peuters, wachtlijst problematiek indien actueel, aantallen zorgtrajecten en dergelijke. Een uitgangspunt van de kwaliteitszorg is, dat de cyclus plan-do-check-act (pdca) op alle niveaus van de organisatie zichtbaar moet zijn – van de gemeente tot de voorschoollocatie. Instrumenten om de kwaliteit te verbeteren zijn bijvoorbeeld het ‘maatjes’overleg vve, de lerende netwerkbijeenkomsten (gebiedgebonden professionele werkoverleggen), video-/ interactiebegeleiding, pedagogische studiebijeenkomsten en conferenties. De gemeente faciliteert een aantal van deze instrumenten. 1b vve coördinatie op gemeentelijk niveau De directe sturing en coördinatie van de uitvoering van het vve-beleid berust bij de stuurgroep Utrechtse Onderwijs Agenda (UOA). Daarin zitten de vertegenwoordigers van de partners, waaronder de gemeente zelf. De werkgroep Het Jonge Kind/Voor- en Vroegschoolse Educatie (HJK/VVE) adviseert de stuurgroep periodiek op specifieke inhouden. De deelnemers van deze werkgroep zijn vertegenwoordigers van de houderorganisatie, drie grote schoolbesturen, sector kinderopvang, afdeling Jeugdgezondheidszorg van de GG&GD, een adviseur Het Jonge Kind van de Hogescholen, ambtelijke vertegenwoordigers van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO), team Onderwijs/Het jonge kind. De trekker van deze werkgroep is de ambtenaar van de DMO/team Onderwijs van de gemeente. Het technisch voorzitterschap tijdens vergaderingen wordt vervuld door Spelenderwijs Utrecht. Binnen de UOA zijn op dit niveau voor de leeftijdsgroep 0-12 jaar nog de volgende andere werkgroepen actief: Taal, Brede school PO, Burgerschap en Sociale Integratie en de overgang PO-VO. Naast het uitoefenen van de regie op de uitvoering van partijen, laat de stuurgroep zich informeren en adviseren door externe onderzoekspartijen, zoals de Universiteit van Utrecht en Oberon. De werkgroep HJK/VVE werkt aan doelstellingen zoals neergelegd in de notitie Sterke Basis Goede Start. Een van de paragrafen van deze notitie staat in het teken van het versterken van kwaliteit, kwaliteitszorg en professionalisering. Uitwerkingen van deze notitie worden door de Regie Groep Professioneel aangestuurd. De ontwikkeling van het Utrechts Taal Curriculum, van het Utrechts Kwaliteits Kader en van het specialisme Het Jonge Kind in de Opleiding zijn daar voorbeelden van. De meest recente ontwikkeling is onder de titel Nu voor Later beschreven: professionaliseringsactiviteiten, zoals lerende netwerken inzetten om het niveau van de voor- en vroegschoolse educatie te verhogen. Partnerschap wordt in de gemeente Utrecht als een fundament gezien voor ontwikkelingen binnen het domein van voor- en vroegschoolse educatie en dus wordt ook op regieniveau afstemming Pagina 17 van 38
nagestreefd met relevante betrokken partijen, zoals consultatiebureaus en Centra voor Jeugd en Gezin (CJG).
1c systematische evaluatie en verbetering van vve op gemeentelijk niveau De evaluatie van het eigen vve-beleid, van de afspraken, de uitvoering en van de resultaten is in de gemeente Utrecht stevig ontwikkeld. Rapportages -intern dan wel door een externe partij gemaakt- worden aan de orde gesteld in de werkgroep HJK/VVE. Dat gebeurt mondeling, in de loop van het uitvoeringsproces, en ook schriftelijk, bijvoorbeeld na een ronde van toetsing en monitoring op een van de aspecten bereik, kwaliteit en opbrengsten. Daar vindt gezamenlijke doordenking en ‘horizontale’ verantwoording plaats. Elk van de partners gaat na, wat dit betekent voor het werkveld of voor de eigen organisatie. Wat geven de onderbouwde conclusies aan over de effecten van vve? en: wat zijn de verbeterpunten voor de komende periode? zijn relevante vragen in dit proces. Vervolgens worden in samenhang met de andere partners gezamenlijke plannen of acties of consequenties voor de eigen werkagenda geformuleerd. De uitkomst van deze cyclus komt weer terug in de stuurgroep UOA. Een voorbeeld van deze indicator heeft de inspectie kunnen waarnemen in de (nog voortdurende) discussie rondom ‘Zicht op Resultaat’. De inspectie vindt het van belang om naast dit positieve oordeel een kanttekening te plaatsen. De systematiek van de evaluatie op gemeentelijk niveau voorkomt blijkbaar niet dat sommige zaken blijven liggen. Dit betreft het uitvoeren van 100% van de wettelijk verplichte inspecties van alle voorschoolse voorzieningen door de GG&GD.
Pagina 18 van 38
Pagina 19 van 38
Pagina 20 van 38
Pagina 21 van 38
3
De oordelen over de voor- en de vroegscholen
De voor- en vroegscholen uit het overzicht in paragraaf 2.2 hebben een digitale vragenlijst gekregen om zelf te rapporteren over de kwaliteit van vve. De vragen zijn rechtstreeks afkomstig uit het vve-waarderingskader. Elke voor- en vroegschool heeft een eigen zelfrapportage teruggekregen. In de periode dat de vragenlijst is uitgezet en de inspectiebezoeken hebben plaatsgevonden zijn er 4 maanden verstreken. Het kan dus zijn, dat er tussentijds ontwikkelingen hebben plaatsgevonden op de locaties, die wel waargenomen zijn door de inspectie, maar nog niet gerapporteerd door de locaties. Dit is ook aannemelijk, gezien de fusiesituatie waaruit Spelenderwijs Utrecht is voortgekomen. Het vve-kwaliteitsbeleid op de voorscholen is met name in de onderzoeksperiode verder uitgezet. Paragraaf 3.1 bevat een overzicht van de resultaten van de vragenlijst. In paragraaf 3.2 worden de resultaten van de locatiebezoeken door de inspectie besproken. Een overzicht van de eigen waarderingen van alle vve-locaties is separaat aan het conceptrapport naar de gemeente gestuurd.
3.1 Resultaten vragenlijst De antwoorden van de locaties op de vragen in de vragenlijst zijn conform de werkinstructie van de Inspectie van het Onderwijs vertaald naar waarderingen van een indicator. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet om oordelen die door de inspectie zijn gegeven. De meeste vragenlijsten zijn ingevuld in de maand november 2013. In de periode tussen de vragenlijst en de totstandkoming van deze rapportage zijn ontwikkelingen doorgegaan, waardoor sommige waarderingen niet meer actueel zijn. In de onderstaande tabellen staan deze waarderingen weergegeven in percentages van het totaal aantal vve-locaties in de gemeente. Het percentage waarderingen per indicator is niet altijd 100%, omdat op sommige locaties geen waardering is gegeven, bijvoorbeeld omdat het antwoord op vragen ontbrak. De toelichting gaat met name over de verschuiving die de zelfevaluaties te zien geven ten opzichte van de oordelen tijdens de bestandsopname in 2009/2010. De inspectie heeft de bevindingen uit de vragenlijsten vergeleken met de data zoals deze in het rapport van de bestandsopname 2009/2010 opgenomen zijn. Hoewel de inspectie in 2012 ook gegevens heeft opgevraagd om de kwaliteit van vve in de gemeente Utrecht in kaart te brengen, heeft dit door omstandigheden niet geleid tot een rapport. De vergelijking van de oordelen over vve op gemeente en/of locatieniveau beslaat hierdoor een periode van 5 jaar. Tabel 3.1a De waardering van de indicatoren: Condities CONDITIES 1 2 3 4 A0.1 Recent en compleet GGD-rapport* 88 A2 Groepsgrootte* 100 A3 "Dubbele bezetting" 11 89 A4.1 Voldoende vve-tijd per week* 8 92 A5.2 Opgeleide leidsters* 4 96 A5.3 Nederlands spreken* 62 38 A5.4 Vve-geschoolde leidsters 1) A5.5 Jaarlijks opleidingsplan* 96 De indicatoren met * zijn alleen van toepassing op de voorscholen; van de indicatoren met waardering niet te bepalen op basis van de vragenlijst. In 2010 voldeden de 8 voorscholen en de 3 vroegscholen die toen bezocht werden door de inspectie op alle onderdelen van het aspect Condities. In 2013 zijn er volgens de voor- en vroegscholen binnen de condities meerdere verbeterpunten.
Pagina 22 van 38
1)
is de
Dit is een verschuiving ten opzichte van de situatie in 2010. Dit heeft te maken met aangescherpte eisen bij indicator A5.3. In 2010 voldeed de dubbele bezetting (indicator A3) op vrijwel alle voorscholen en dat is in 2013 nog zo. In 2010 volgden alle doelgroeppeuters op de groepen gedurende minimaal 10 uur per week voorschoolse educatie. Nu in 2013 blijkt uit de vragenlijst dat dit niet op alle voorscholen voor alle doelgroeppeuters het geval is (indicator A4.1). Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat dit samenhangt met de plaatsing van peuters voor tijdelijk minder uren in die gevallen waar sprake is van een wachtlijst. De eisen voor het Nederlands taalniveau (indicator A5.3) zijn in het kader van de G4bestuursakkoorden aangescherpt. Hierin is aangegeven dat de pedagogisch medewerkers aantoonbaar het 3F/B2-niveau moeten beheersen. Op een beperkt aantal voorscholen hebben de leidsters al voordat de inspecties in het kader van de Monitoring gestart zijn hun opleiding met succes afgesloten. Het is duidelijk dat hier op diverse locaties een verbeterpunt ligt. Veel pedagogisch medewerkers volgen hiervoor op dit moment een opleiding of cursus. Tabel 3.1b. De waardering van de indicatoren: Ouders OUDERS B1 Gericht ouderbeleid B2 Vooraf info aan ouders over vve 1) B3 Intake B4 Thuis vve-activiteiten 1) B5 Vve-participatie van ouders op voor- en vroegschool B6 Info aan ouders over ontwikkeling kind 1) B7 rekening houden met thuistaal 1) Waardering niet te bepalen op basis van de vragenlijst.
1
2 79
3 4
91
4 15 9
33
1
66
38
39
22
In 2010 is er binnen het aspect Ouders een aantal verbeterpunten vastgesteld voor zowel de voorals de vroegscholen. Daarnaast is ook een aantal goede voorbeelden aangetroffen. In 2013 is er volgens de voor- en vroegscholen nog steeds sprake van meerdere verbeterpunten en zijn er ook enkele goede voorbeelden. De verbeterpunten gelden echter voor meer voor- en vroegscholen dan in 2010 het geval was. In 2010 was er op de meerderheid (91%) van de onderzochte voor- en vroegscholen sprake van gericht ouderbeleid (indicator B1). Nu in 2013 zijn er veel minder voor- en vroegscholen met een ouderbeleid dat voldoet aan de eisen die de inspectie daaraan stelt dan in 2010 het geval was. Een nadere analyse van de ingevulde vragenlijsten leert dat dit zowel voor- als vroegscholen betreft. Een aantal van de voor- en vroegscholen geeft in de vragenlijst aan wel een ouderbeleid te hebben, maar zij geven aan dat het nog aan een analyse van de ouderpopulatie en/of concrete doelen ontbreekt. Dit was echter ook in 2010 al een eis en het verklaart niet waarom het percentage voor- en vroegscholen met een verbeterpunt op indicator B1 is gestegen ten opzichte van 2010. De intake (indicator B3) verschafte in 2010 op 82% van de onderzochte voor- en vroegscholen voldoende informatie. Van de bevraagde voor- en vroegscholen geeft in 2013 91% aan geen standaard intakeformulier te gebruiken ofwel dat op het standaard intakeformulier specifieke informatie over bijvoorbeeld ontwikkelings- en persoonskenmerken van het kind ontbreekt. Op iets minder dan de helft (45%) van de voor-en vroegscholen was in 2010 het stimuleren van de participatie van ouders bij vve-activiteiten (indicator B5) nog een verbeterpunt. Nu is meer dan de helft (66%) van de voor- en vroegscholen positief over de vve-participatie van ouders, met name over het percentage deelnemers (meer dan 60%). Ouderbetrokkenheid is tevens een speerpunt van de gemeente Utrecht in het schooljaar 2013/2014. De effecten hiervan zijn op dit moment nog niet te bepalen. Het rekening houden met de thuistaal van het kind (indicator B7) was in 2010 op de onderzochte voor- en vroegscholen in orde. Op basis van de vragenlijst in 2013 geeft 38% van de voor- en vroegscholen echter aan hier onvoldoende maatregelen voor te hebben getroffen. Pagina 23 van 38
Daarnaast geeft ook een aantal voor- en vroegscholen aan hierin een goed voorbeeld te zijn, namelijk 22%. Zij bieden bijvoorbeeld de anderstalige ouders ondersteuning in het aanleren van de Nederlandse taal en gaan bij de ouders na of zij de informatie die zij hebben gekregen ook hebben begrepen. Tabel 3.1c. De waardering van de indicatoren: Kwaliteit van de uitvoering van vve KWALITEIT VAN DE UITVOERING VAN VVE 1 2 3 4 Het aangeboden programma C1.1 Integraal programma 0 86 C1.2 Doelgerichte planning 19 75 Alle voor- en vroegscholen gebruiken één van de door de gemeente voorgestelde en erkende vveprogramma’s: Ko-Totaal, Piramide of Kaleidoscoop. In 2013 is de kwaliteit op het gebied van het aangeboden programma vrijwel behouden volgens de voor- en vroegscholen (indicator C1.1). In 2010 was er op 100% van de voor- en de vroegscholen sprake van een doelgerichte planning (1). De digitale vragenlijst van 2013 laat een iets minder positief beeld zien. Drie kwart (75%) van de voor- en vroegscholen geeft aan dat er wordt gewerkt met een doelgerichte planning (indicator C1.2), doordat er gebruik wordt gemaakt van een jaarrooster en week-/ dagplanningen. Op bijna een vijfde van de bevraagde voor- en vroegscholen (19%) is dat echter nog niet het geval. Uit de vragenlijst blijkt dat er geen planning is of dat uit de planning onvoldoende blijkt welke doelen er worden nagestreefd. Het werken met een vooraf beredeneerde planning is een belangrijke voorwaarde om doelgericht te werken aan de bestrijding van ontwikkelingsachterstanden bij jonge (risico)kinderen. Tabel 3.1d. De waardering van de indicatoren: Ontwikkeling, begeleiding en zorg ONTWIKKELING, BEGELEIDING EN ZORG 1 2 3 4 D1.1 Volgen ontwikkeling kinderen 54 44 D1.2 Planmatige begeleiding 25 71 D1.3 Evaluatie van begeleiding en zorg 15 81 D2.1 Welke kinderen externe zorg nodig? 14 61 D2.2 Aanmelding externe zorg 5 95 In 2010 liet de ontwikkeling, begeleiding en zorg binnen de groep in de voor- en de vroegscholen een gedifferentieerd beeld zien. Bijna alle voor- en vroegscholen volgden de ontwikkeling van de kinderen, en sommige ervan werden zelfs als een voorbeeld voor anderen beschouwd. De vragenlijst laat nu een minder positief beeld zien. Uit de vragenlijsten blijkt dat de voor- en de vroegscholen wel de ontwikkeling van de kinderen volgen, maar nog niet volledig volgens de eisen die de inspectie daaraan stelt (indicator D1.1). In het kader van vroegsignalering is het van belang dat binnen drie maanden de beginsituatie wordt vastgelegd. Meer dan 50% van de vve-locaties geeft aan dat niet binnen drie maanden te doen. De planmatige begeleiding (indicator D1.2) en de evaluatie van de begeleiding en zorg (indicator D1.3) gaven in 2010 een positief beeld te zien. Daarin is volgens de locaties een verdere verbetering opgetreden: door 71% is nu de planmatigheid als goed aangegeven. Een verbeterpunt ligt er op het in voldoende mate vastleggen welke doelen nagestreefd worden, welk aanbod en welke begeleiding ingezet en hoe er geëvalueerd wordt. Daarnaast geven de locaties aan wel voldoende aandacht te hebben voor de evaluatie van de aangeboden begeleiding en zorg. Bij de 15% voor- en vroegscholen waarbij dat niet het geval is, wordt de evaluatie niet vastgelegd of ontbreekt het in de evaluatie nog aan de conclusie en de vervolgstappen.
( ) Als referentie voor deze indicator is uit de onderzoeksset van 2010 indicator 1.6 gebruikt. Beide indicatoren vertonen grote
1
overeenkomsten, maar zijn niet geheel identiek.
Pagina 24 van 38
In 2010 waren alle kinderen die externe zorg nodig hadden, en de reden waarom, bij de leidsters en de leraren bekend. De vragenlijst laat nu een iets minder positief beeld zien. Dit komt vooral doordat gevraagd is of men over een (schriftelijk) overzicht beschikt. Het overzicht van welke kinderen externe zorg nodig hebben (indicator D2.1) is op basis van de vragenlijst voor 61% als voldoende gewaardeerd. Voor de aanmelding voor zorg (indicator D2.2) geldt dat door vrijwel alle locaties vaste afspraken worden gehanteerd. Ook wordt met de ouders overlegd welke mogelijkheden er zijn en ondersteunt men hen bij een eventuele aanmelding voor externe zorg. Tabel 3.1e. De waardering van de indicatoren: Kwaliteitszorg binnen vroegschool KWALITEITSZORG BINNEN DE VOOR- EN 1 VROEGSCHOOL E1 Vve-coördinatie binnen school E2 Vve evalueren E3 Opbrengsten evalueren E4 Verbetermaatregelen E5 Vve borgen E6 Vve in kwaliteitszorg binnen school * De indicator met een * is alleen van toepassing op de vroegscholen.
de voor- en 2
3
4 61 54 32 20 21
95 16 28 71 67
4
2 24
In 2010 zijn er binnen het aspect Kwaliteitszorg meerdere verbeterpunten vastgesteld voor zowel de voor- als de vroegscholen. In 2013 is dit nog steeds het geval. De vve-coördinatie (indicator E1) was in 2010 op alle voor- en vroegscholen van een voldoende niveau. Van de locaties geeft 4% aan dat er niet iemand is die de dagelijkse uitvoering van vve coördineert en de kwaliteit hiervan bewaakt. Op de voorscholen bewaakt de werkbegeleider de kwaliteit van vve. Deze sturing op kwaliteit van vve is in de vroegschool iets minder zichtbaar. Het evalueren van de kwaliteit van vve (indicator E2) is na het pilot onderzoek van 2009-2010 in de G4 toegevoegd aan de werkinstructie. In de vragenlijst wordt nu gerapporteerd dat 61% van de locaties zich verder zou kunnen verbeteren. Hoewel de meeste voor- en vroegscholen aangeven dat de kwaliteit van vve tenminste één keer per jaar wordt geëvalueerd, ontbreekt het in deze evaluatie soms aan bepaalde onderdelen; zoals de evaluatie van de participatie van ouders of van de zorg en begeleiding. Doorslaggevend is hier echter dat de uitkomsten van de evaluatie nog niet in alle gevallen gerapporteerd worden aan alle betrokken partijen (de houder, de ouders en de gemeente). Het evalueren van de resultaten van vve (indicator E3) was in 2010 nog op bijna geen enkele voorof vroegschool van een voldoende niveau. In Utrecht werd het voor 100% als verbeterpunt aangemerkt. Dit is volgens de antwoorden op de digitale vragenlijst nu verbeterd. Er is echter nog nauwelijks sprake van een jaarlijkse evaluatie van bereikte resultaten aan de hand van bijvoorbeeld eigen ambities. In de meeste vroegscholen gebeurt dit wel systematisch op groepsniveau, maar worden op schoolniveau geen specifieke conclusies ten aanzien van de resultaten van vroegschoolse educatie getrokken. Het planmatig verbeteren van de kwaliteit van vve (indicator E4) was in 2010 op geen van de vooren vroegscholen een verbeterpunt. De verschuiving die in 2013 optreedt geeft aan dat nu voor bijna 32% van de locaties verbetering geacht wordt. Het gaat daarbij met name om een concreet verbeterplan voor de vve en ook of dat plan aantoonbaar wordt uitgevoerd. Opvallend is hier de non respons van 40%. De borging van gerealiseerde verbetering (indicator E5) was in 2010 van een voldoende niveau. De antwoorden op de vragenlijsten van 2013 geven echter een verschuiving aan. Hoewel afspraken en procedures voor vve vastliggen en voor iedereen te raadplegen zijn is het onderhoud en de controle op de uitvoering ervan volgens eenvijfde van de locaties een verbeterpunt. Vve werd in 2010 voor 100% van de voor- en vroegscholen beschreven als een specifiek onderdeel van de kwaliteitszorg van de basisschool (indicator E6). De inhoud van de huidige indicator ‘vve in kwaliteitszorg binnen de school’ is verder ontwikkeld.
Pagina 25 van 38
Nu in 2013 is volgens 67% van de vroegscholen de kwaliteitszorg van vve een specifiek onderdeel, dat is opgenomen in het schoolplan, de schoolgids of het jaarplan. Een ander deel van de vroegscholen, te weten 21% definieert dit als verbeterpunt. Tabel 3.1f. De waardering van de indicatoren: Doorgaande lijn DOORGAANDE LIJN
1
2
3
27 62 12 58 59 21
65 33 78 32 31 68
4
1)
F1 Vve-coördinatie tussen voor-vroeg F2 Doorstroom naar vroegschool F3 Warme overdracht F4 Afstemming aanbod F5 Afstemming pedagogisch/educatief handelen F6 Afstemming over ouders F7 Afstemming begeleiding/zorg 1) Waardering niet te bepalen op basis van de vragenlijst.
In 2010 was de doorgaande lijn van de samenwerkende voor- en vroegscholen van voldoende niveau. Er lagen nog wel verbeterpunten op de warme overdracht van zorgkinderen. De digitale vragenlijst laat nu op dezelfde onderdelen van de doorgaande lijn minder positieve waarderingen zien. Dit geldt ook voor de warme overdracht. De vve-coördinatie (indicator F1) is op basis van de vragenlijst niet te waarderen. Wel geven de meeste voor- en vroegscholen aan dat er iemand verantwoordelijk is voor het contact tussen de voor- en vroegschool. De doorstroom naar een vroegschool (indicator F2) is in 2010 als voldoende beoordeeld, omdat in de praktijk de meeste doelgroepkinderen doorstromen naar een vroegschool. Meerdere voor- en vroegscholen (27%) geven nu aan dat er geen vastgelegde afspraken (bekend) zijn om er voor te zorgen dat zoveel mogelijk (doelgroep)kinderen doorstromen van de voor- naar een vroegschool, al of niet in de directe omgeving. Een verklaring voor deze zelfevaluatie kan zijn, dat het voorschoolgroepen betreft met uitstroom naar meerdere vroegscholen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de voorscholen die geen vast koppel vormen met een vroegschool. Ook was er op een groot deel van de voor- en vroegscholen (80%) sprake van een warme overdracht (indicator F3). Op dit onderdeel geeft nu 33% van de voor- en vroegscholen aan dat er daadwerkelijk warme overdracht plaatsvindt bij zorgkinderen. Meer dan de helft (62%) van de voor- en vroegscholen geeft aan dat het in het overdrachtsformulier ontbreekt aan belangrijke gegevens rondom de ontwikkeling of relevante achtergrondinformatie van het kind. Een beperkt aantal vroegscholen geeft aan dat er geen gebruik gemaakt wordt van een standaard overdrachtsdocument. In 2010 was de afstemming in het aanbod (indicator F4) geen verbeterpunt. Nu in 2013 geeft 78% van de voor- en de vroegscholen aan dat hetzelfde programma wordt gebruikt of dat er afspraken zijn gemaakt over het aanbod. Het betreft hier overigens vaak de afstemming van thema’s. Op de afstemming van het pedagogisch en educatief handelen en de omgang met ouders (indicatoren F5, F6) liggen voor veel voor- en vroegscholen verbeterpunten. Op deze onderdelen lijkt de kwaliteit (iets) achteruit te zijn gegaan. Van de voor- en vroegscholen scoort 58% de afstemming van het pedagogisch/educatief handelen als verbeterpunt. Hier ligt een extra kans om meer effect te bereiken bij doelgroepkinderen (indicator F5). Voor indicator F6 afstemming over ouders geldt, dat ook daar ontwikkeling mogelijk is. Indicator F7 – de afstemming op de zorg – wordt door bijna drie kwart van de respondenten als positief geëvalueerd. Verbetermogelijkheden worden door iets meer dan 20% van de respondenten benoemd. Tabel 3.1g. De waardering van de indicatoren: Resultaten RESULTATEN 1 2 3 4 G1 Vve-resultaten meten 1) G2 Niveau vve-resultaten 9 G3 Verlengde kleuterperiode** 24 1) Waardering niet te bepalen op basis van de vragenlijst; de indicator met een * is alleen van toepassing op de vroegscholen. Pagina 26 van 38
In 2010 is het aspect Resultaten niet beoordeeld, omdat er door de gemeente Utrecht geen opbrengstdoelen in de zin van leer- of ontwikkelingsresultaten waren vastgelegd en daarmee de bereikte resultaten van vve nog niet beschikbaar waren. Dergelijke doelen waren bij het invullen van de vragenlijst op taalgebied wel beschikbaar (zie UTC), maar slechts 9% van de locaties heeft deze geëvalueerd. Een aantal vroegscholen heeft antwoord gegeven op de vraag naar verlengde kleuterperiode. Van deze vroegscholen is het richtpercentage van 12% verlengde kleuterperiode niet overschreden.
3.2 Resultaten inspectiebezoek De inspectie heeft ter verificatie van de vragenlijsten 8 combinaties van voor- en vroegscholen bezocht en 4 enkele voorschoolbezoeken uitgevoerd. Deze 20 vve-locaties vormen iets meer dan 20% van alle vve-locaties in de gemeente Utrecht. Bij de keuze van de te bezoeken voor- en vroegscholen is de inspectie met name uitgegaan van het aantal/percentage doelgroepkinderen en van een evenredige vertegenwoordiging van peuterspeelzalen en basisscholen. Ook is rekening gehouden met een verdeling over verschillende schoolbesturen. Het onderzoek bestond uit groepsobservaties, gesprekken en documentenanalyse. In onderstaande tabellen staan de oordelen van de inspectie in percentages van het totaal aantal bezochte vve-locaties in de gemeente. Het percentage oordelen per indicator kan verschillen, omdat op sommige locaties geen oordeel is gegeven. Daarnaast past de opmerking dat bij een klein aantal onderzochte locaties individuele scores zwaar kunnen doorwegen. Onder iedere tabel wordt een toelichting gegeven op de oordelen en de mogelijke verschillen tussen de oordelen op basis van de bezoeken en de waarderingen op basis van de vragenlijsten. Tabel 3.2a De beoordeling van de indicatoren: Condities CONDITIES 1 2 A0.1 Recent en compleet GGD-rapport* A2 Groepsgrootte* A3 "Dubbele bezetting" 10 A4.1 Voldoende vve-tijd per week* 42 A5.2 Opgeleide leidsters* A5.3 Nederlands spreken* A5.4 Vve-geschoolde leidsters 15 A5.5 Jaarlijks opleidingsplan* 2 De indicatoren met een * zijn alleen van toepassing op de voorscholen.
3 100 25 80 58 42 75 55 98
4 75 10 58 25 25
In de wet Kinderopvang is geregeld dat de GGD als toezichthouder alle geregistreerde kindcentra inspecteert. In Utrecht heeft de GGD de onderzochte voorscholen in 2013 bezocht. Tijdens die bezoeken is domein 8 (voorschoolse educatie) ook beoordeeld. Deze oordelen heeft de inspectie geverifieerd en overgenomen. Een uitzondering hierop betreft de eisen voor het Nederlands taalniveau (indicator A5.3). Zoals eerder genoemd zijn deze eisen in het kader van de G4/G33-bestuursakkoorden aangescherpt. Op 100% van de bezochte voorscholen voldeden alle leidsters tijdens het onderzoek aan de aangescherpte eisen. Voor indicator A2 geldt, dat alle peuterspeelzalen een groepsgrootte van minder dan 16 peuters hebben – het maximum aantal peuters per groep is op 14 gesteld. Dat op de bezochte voorschoollocaties 75% deze maximale groepsgrootte hanteert mag als voorbeeld voor anderen worden aangemerkt. Indicator 4.1 laat zien, dat 42% van de bezochte voorscholen er niet in slaagt om de doelgroeppeuters tenminste 4 dagdelen of 10 uur per week een vve-programma te laten volgen. Een verklaring hiervoor zou kunnen liggen in het feit dat peuters soms tijdelijk een periode geplaatst worden voor minder uren, bijvoorbeeld in het geval van een wachtlijst. Uit het praktijkonderzoek blijkt tot slot dat de vve-scholing op enkele locaties nog een verbeterpunt is (indicator 5.4). Voor wat betreft de voorschool wordt scholing van nieuwe medewerkers of vervangers zo snel mogelijk en continue (ook via de werkbegeleider) ingezet. Pagina 27 van 38
Tabel 3.2b De beoordeling van de indicatoren: Ouders OUDERS B1 Gericht ouderbeleid B2 Vooraf info aan ouders over vve B3 Intake B4 Thuis vve-activiteiten B5 Vve-participatie van ouders op voor- en vroegschool B6 Info aan ouders over ontwikkeling kind B7 Rekening houden met thuistaal
1
2 80 10 30 15 45
3 20 95 90 65 80 50 90
4
5 5
De oordelen op basis van de bezoeken zijn voor het aspect Ouders op één indicator positiever (B3) dan de waarderingen op basis van de vragenlijst - en op één indicator negatiever (B5) dan de voorscholen deze benoemden. De indicatoren op basis van de bezoeken door de inspectie, laten een wisselend beeld zien, met diverse verbeterpunten. Het ouderbeleid wordt op de voor- en vroegscholen voor meer dan driekwart van de locaties als onvoldoende beoordeeld. Dat wordt ook in de zelfevaluatie van de locaties als zodanig benoemd. De aansturing op ouderbeleid en op ontwikkelingsstimulerende (thuis)activiteiten is nog onvoldoende zichtbaar. In de voorscholen wordt wel ouderbeleid ontwikkeld door Spelenderwijs Utrecht en er wordt bijvoorbeeld gestuurd op het maken van een analyse van de populatie in de wijk waar de locatie zich bevindt. En op gemeentelijk niveau worden de behoeften van de ouderpopulatie(s) in Utrecht momenteel in beeld gebracht en voorstellen ontwikkeld voor ouderparticipatie. Er worden in de voor- en vroegscholen standaard intakeformulieren gebruikt voor alle peuters die aangemeld zijn. Hierop vult men aspecten in over het gezin, over bijzonderheden in de ontwikkeling, over kindkenmerken en gedragskenmerken. Er wordt gewerkt aan een verbetering van het voorschoolformulier, zodat bijvoorbeeld meer recht gedaan wordt aan de opvoedingssituatie van de peuter. In de vroegschool is niet altijd duidelijk wat het doel is van de intake en wat de intake zou moeten opleveren. Eén combinatie van een voor- en vroegschool laat in voldoende mate zien waarin het ouderbeleid in uitvoering en uitwerking in de praktijk een voorbeeld kan zijn voor andere voor- en vroegscholen. Daarnaast is op één van de vroegscholen een goed voorbeeld aangetroffen van vvethuisactiviteiten (indicator B4). Voor meerdere voor- en vroegscholen geldt dat de activiteiten die zij voor de ouders organiseren een kwaliteitsslag behoeven. Dat geldt met name voor het stimuleren van de ouders om thuis ontwikkelingsgerichte activiteiten met hun kind te doen (indicator B4). Op een aantal locaties wordt weliswaar een nieuws- of themabrief meegegeven, maar dit is niet voldoende om de ouders ook werkelijk te activeren om thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten met hun kind te doen. Het ontbreekt bijvoorbeeld aan informatieoverdracht (‘wat doet er toe in de communicatie met de peuter’), de uitleg hoe je de activiteiten doet, en het gericht navragen bij de ouders of hetgeen zij met hun kind hebben gedaan ook is gelukt. De pedagogisch medewerkers van de meeste onderzochte voorscholen in Utrecht informeren de ouders van de kinderen in onvoldoende mate over de ontwikkeling van hun kind (indicator B6). De voorscholen informeren de ouders wel, maar de drie gewenste contactmomenten haalt men niet.
Tabel 3.2c De beoordeling van de indicatoren: Kwaliteit van de uitvoering KWALITEIT VAN DE UITVOERING VAN VVE 1 2 Het aangeboden programma C1.1 Integraal programma C1.2 Doelgerichte planning 15 C1.3 Gericht op taalontwikkeling 15 C1.4 Opklimmende moeilijkheidsgraad 20
van vve 3 4 100 80 85 80
5
Pagina 28 van 38
Het pedagogisch klimaat C2.1 Pedagogisch handelen C2.2 Structuur en gedragsgrenzen C2.3 Stimuleren sociale vaardigheden en competenties C2.4 Bevorderen zelfstandigheid C2.5 Inrichting van de ruimte Het educatief handelen C3.1 Afstemming educatief handelen C3.2 Structurele activiteiten voor taalontwikkeling C3.3 Bevorderen interactie C3.4 Stimuleren actieve betrokkenheid kinderen C3.5 Ontwikkeling van aanpakgedrag bij kinderen C3.6 Responsief gedrag C3.7 Afstemming activiteiten op ontwikkelingsverschillen
45 14 45 5 55 10 50 5 10
90 55 95 65 35
10 5 20 20
95 100 45 90 50 95 90
De oordelen op basis van de bezoeken zijn voor het aspect Kwaliteit van de uitvoering van vve op de bevraagde indicatoren (C1.1 en C1.2) ongeveer gelijk aan de waarderingen op basis van de vragenlijst. De overige beoordeelde indicatoren op pedagogisch klimaat en educatief handelen, laten een gedifferentieerd beeld zien met groeimogelijkheden op structuur, gedragsgrenzen aangeven en de inrichting van de ruimte (resp. C2.2 en C2.5). Datzelfde geldt voor het bevorderen van de interactie en de ontwikkeling van aanpakgedrag (resp. indicator C3.3 en C3.5). Van voldoende kwaliteit zijn het pedagogisch handelen, het stimuleren van sociale vaardigheden en de structurele taalontwikkelingsactiviteiten. De bezochte voor- en vroegscholen werken vrijwel allemaal met een planning van de activiteiten. Voor het grootste aantal van de bezochte voorscholen is niet de dagplanning, maar wel de weekplanning een verbeterpunt. Deze is vaak nog onvoldoende doelgericht beredeneerd vanuit de vier ontwikkelingsgebieden (taal, rekenen, sociaal-emotionele ontwikkeling en motoriek). Voor een aantal voor- en vroegscholen geldt dat een meetlat of het hanteren van normen, uitgaande van de doelen voor het jonge kind, ontbreekt. Dit geldt in mindere mate voor het ontwikkelingsgebied taal. Op dat punt is voorzien door het UTC. Voor rekenen zijn in 2012 normen gesteld, maar deze blijken nog niet echt richtinggevend te zijn op de vve-locaties. Daarnaast kan meer planmatig en vooraf beredeneerd vastgesteld worden hoe activiteiten opklimmen in moeilijkheidsgraad, en hoe differentiatie naar leeftijd en naar ontwikkelingsniveau mogelijk is. Wel wordt er op de voorscholen al gebruik gemaakt van een indeling van de peuters in taalniveaus. De planmatigheid op de voorschool komt ook tot uiting in het format voor de themaplanning. Binnen het pedagogisch klimaat liggen er verbeterpunten bij het bieden van structuur en het aangeven van gedragsgrenzen. Ook daarin dient rekening gehouden te worden met het ontwikkelingsniveau van ieder kind. Bovendien is het effectief om het ‘hoe’ en ‘waarom’ van de gestelde grens uit te leggen. Voor meerdere voor- en vroegscholen ligt er een verbeterpunt in het stimuleren van de interactie. Veelal gebeurt dit wel met de kinderen, maar onvoldoende tussen de kinderen. Bij de ontwikkeling van het aanpakgedrag ligt de benodigde kwaliteitsslag met name in de balans tussen het sturen van het spel van de peuters/kleuters en het bieden van ruimte en vrijheid om zelf keuzes te maken in hun spel en de wijze(n) waarop ze spelen.
Tabel 3.2d De beoordeling van de indicatoren: Ontwikkeling, begeleiding en zorg ONTWIKKELING, BEGELEIDING EN ZORG 1 2 3 4 D1.1 Volgen ontwikkeling kinderen 100 D1.2 Planmatige begeleiding 50 50 D1.3 Evaluatie van begeleiding en zorg 25 75 D2.1 Welke kinderen externe zorg nodig? 100 D2. 2 Aanmelding externe zorg 10 90 D2.3 Volgen van de externe zorg 100 De oordelen op basis van de bezoeken zijn voor het aspect Ontwikkeling, begeleiding en zorg op één indicator vrijwel gelijk aan (D2.2) en op twee positiever (D1.1 en D2.1) dan de waarderingen Pagina 29 van 38
op basis van de vragenlijst. Alleen bij de planmatige begeleiding oordeelt de inspectie in een aantal onderzoeken kritischer dan de voor- en vroegscholen zelf in hun vragenlijsten. De ontwikkeling, begeleiding en zorg binnen de groep laat op de bezochte voor- en vroegscholen een gedifferentieerd beeld zien. Alle voor- en vroegscholen volgen de ontwikkeling van de kinderen. Een aantal volgt de ontwikkeling van de kinderen onvoldoende breed of brengt de ontwikkeling van de kinderen niet vroegtijdig, binnen drie maanden, in beeld. Het bepalen van de begeleiding voor de kinderen en de evaluatie van de zorg is vooral bij de voorscholen een ontwikkelpunt. Verbeterpunten liggen met name in de planmatigheid. Allereerst kunnen de doelen meer afgestemd worden op de hulpvraag van het kind. Daarnaast bieden de plannen ruimte voor verbetering door het aanbod en de begeleiding verder te concretiseren, zodat de geconstateerde achterstand op adequate wijze aangepakt kan worden en onderdeel uitmaakt van de dagplanning. De effectiviteit van de zorgconsulent neemt toe als deze de criteria voor zorg scherp vaststelt en hanteert. De signalering krijgt daarmee een structurele plek in het zorgsysteem, waar het nu in meerdere gevallen een ‘ad hoc’ karakter heeft. Voor de vroegscholen ligt er een ontwikkelpunt op het doelgericht spelen met de kleuters. Dat kan planmatiger - en in sommige gevallen frequenter - ingezet worden, zodat het een volwaardige plek krijgt naast de meer schools-georiënteerde activiteiten. De evaluatie van de aangeboden begeleiding en zorg is voor meerdere bezochte voor- en vroegscholen een ontwikkelpunt. Tabel 3.2e De beoordeling van de indicatoren: Kwaliteitszorg binnen de voor- en vroegschool KWALITEITSZORG BINNEN DE VOOR- EN 1 2 3 4 VROEGSCHOOL E1 Vve-coördinatie binnen school 95 5 E2 Vve evalueren 15 85 E3 Opbrengsten evalueren 90 10 E4 Verbetermaatregelen 20 80 E5 Vve borgen 35 65 E6 Vve in kwaliteitszorg binnen school 25 75 De oordelen op basis van de bezoeken zijn voor het aspect Kwaliteitszorg op twee indicatoren vrijwel gelijk aan (E5 en E6) en op drie positiever (E1, E2 en E4) dan de waarderingen op basis van de vragenlijst. Alleen bij het evalueren van de opbrengsten (E3) is de inspectie in een groot aantal onderzoeken kritischer dan de voor- en vroegscholen in hun vragenlijsten. Uit het onderzoek van de inspectie blijkt dat vve op de bezochte voor- en vroegscholen meer onderwerp van evaluatie is geworden. Dit in tegenstelling tot wat de locaties op de vragenlijst aangeven. De inspectie treft op de voorscholen bemensing van de kwaliteitszorg aan; de werkbegeleider vervult daarin een rol (niet op alle locaties in dezelfde mate). Deze draagt zorg voor de kwaliteitsbewaking op het vaardigheidsniveau van de pedagogisch medewerkers en op naleving van de afspraken en de protocollen. Samen met de manager en de zorgconsulent vormt deze ‘driehoek’ de basis voor de kwaliteitszorg op de voorschool. Er liggen nog meerdere verbeterpunten. Het evalueren van de opbrengsten van vve vraagt om een grote kwaliteitsslag. Een jaarlijkse evaluatie, op groeps- en locatieniveau, met gebruikmaking van observatie- en eventueel toetsgegevens zal de grote groep voor- en vroegscholen die dit betreft aanwijzingen opleveren voor het verder ontwikkelen van vve op hun locatie. Ook is visie nodig voor elke locatie op het planmatig nastreven van de door de gemeente vastgestelde resultaten van vve. Voor een kleinere groep voor- en vroegscholen geldt, dat er nog niet voldoende planmatig wordt gewerkt aan de geconstateerde verbeterpunten. Daarnaast vraagt de borging van de bereikte kwaliteit en van de gemaakte afspraken nog om verdere verbetering. In de vroegscholen is vve nog niet overal systematisch opgenomen in de algehele kwaliteitszorg van de basisschool. De taakomschrijving voor de coördinatie van vve is vrij minimaal en geeft weinig richting aan de uitvoering daarvan. Daarnaast constateert de inspectie, dat op een aantal vroegscholen vve onvoldoende onderwerp van gesprek is. Ondersteuning op kwaliteitsverbetering van vve op de vroegschool, bijvoorbeeld intern door consultaties te doen, door verbeterplannen op te stellen, uit te voeren en te evalueren is een belangrijk verbeterpunt. Extern is er door de opzet van ‘Nu voor Later’ voorzien in lerende Pagina 30 van 38
netwerken en bijvoorbeeld in scholing op aspecten van vve-coördinatie. Deze activiteiten dragen bij aan de professionaliteit van de vroegschool op het gebied van vve. Tabel 3.2f De beoordeling van de indicatoren: Doorgaande lijn DOORGAANDE LIJN F1 Vve-coördinatie tussen voor-vroeg F2 Doorstroom naar vroegschool F3 Warme overdracht F4 Afstemming aanbod F5 Afstemming pedagogisch klimaat/educatief handelen F6 Afstemming over ouders F7 Afstemming begeleiding/zorg
1
2 5 8 10 10 50 50 20
3 95 92 80 85 45 45 65
4
10
10
De oordelen op basis van de bezoeken zijn voor het aspect Doorgaande lijn op meer dan de helft van de indicatoren gelijk aan of positiever dan de waarderingen op basis van de vragenlijst (F2, F3, F4, F5 en F7). Dat neemt niet weg, dat er toch stevige verbeterpunten voortkomen uit de warme overdracht, de beoordeling van de afstemming van het pedagogisch klimaat en het educatief handelen van de voor- en de vroegschool. Datzelfde geldt voor het op elkaar afstemmen van de activiteiten gericht op ouderbetrokkenheid. Tabel 3.2g De beoordeling van de indicatoren: Resultaten van vve RESULTATEN VAN VVE 1 2 G1 Vve-resultaten meten G2 Niveau vve-resultaten 15 G3 Verlengde kleuterperiode** De indicator met een ** is alleen van toepassing op de vroegscholen.
3 5
4
100
Het oordeel op basis van de bezoeken is voor het aspect Resultaten van vve op geen van de beoordeelde indicatoren vergelijkbaar met de waarderingen op basis van de vragenlijst. De gemeente heeft voor de voorscholen geen opbrengstdoelen bepaald; dit is hier dus niet beoordeeld. Daarnaast moet de opmerking worden gemaakt, dat in de bezoeken de resultaten niet of nauwelijks zijn beoordeeld, omdat de opbrengstdoelen in de zin van leerresultaten op de vakgebieden taal en rekenen volgens de bezochte vroegscholen niet of nauwelijks gecommuniceerd zijn met of bekend zijn bij het onderwijsveld. Hierdoor zijn de bereikte resultaten van vve nog niet vergeleken met de doelen van de gemeente. Dat hier een stevig verbeterpunt ligt is duidelijk. De communicatie over leer-en ontwikkelingsresultaten, de vaststelling of herijking van Utrecht-specifieke normen of streefdoelen, de controle op begrip daarvoor bij de locaties en op de uitvoering: het meten en het interpreteren is onontkoombaar. Hier geldt: aansturing gaat vooraf aan ontwikkeling op de locaties. Dit is ook beschreven in Hoofdstuk 2, vanuit het gemeentelijke beleid.
Pagina 31 van 38
Pagina 32 van 38
Pagina 33 van 38
Pagina 34 van 38
4
Conclusies
De inspectie heeft zowel op het niveau van de gemeente als op het niveau van de afzonderlijke locaties de kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie in de gemeente Utrecht beoordeeld. De oordelen zijn gebaseerd op de antwoorden op vragenlijsten door zowel de gemeente als de vve-locaties. De antwoorden van de gemeente zijn geverifieerd in gesprekken en aan de hand van separaat toegestuurde beleidsdocumenten. De antwoorden van de vve-locaties zijn in een beperkte steekproef van onderzoeken ter plaatse geverifieerd.
Conclusies gemeentelijk vve-beleid Vanaf de pilot Toezicht VVE in de G4 in 2007 is er in Utrecht een verschuiving waarneembaar in de aansturende rol van de gemeente. De gemeente wordt nu in dit opzicht op meerdere gebieden – te weten 6 - een voorbeeld voor anderen genoemd. De instelling en het functioneren van de werkgroep HJK/VVE, die gericht door de Utrechtse Onderwijs Agenda (UOA) met alle belanghebbende partijen beleid uitwerkt en uitzet is daar één van. Ook verdient hier vermelding de interne kwaliteitszorg voor voor- en vroegscholen. In het Utrechts Kwaliteits Kader zijn daarvoor de uitgangspunten vastgesteld en er wordt sterke nadruk gelegd op de kwaliteitsborging en het zelfregulerend en zelflerend vermogen van team en organisatie. Ook het punt van de systematische evaluatie en verbetering van vve is een voorbeeld voor anderen. Waar de gemeente minder in is geslaagd is het door ontwikkelen van het vve-beleid op enkele aspecten, afgestemd op de nieuwe situatie (OKE-Wet) en met aangescherpte kwaliteitsnormen, zoals afkomstig uit het Bestuursakkoord G37. Het ouderbeleid heeft al lang de aandacht van de gemeente, maar wordt dit schooljaar pas echt aangepakt. De ambities voor het bepalen van de opbrengsten van vve vragen om concrete beleidsdoelen over meerdere jaren, een jaarlijkse systematische evaluatie en een planmatige aanpak ter verbetering van vve op gemeentelijk niveau, meer dan tot nog het geval is. De gemeente zal daarnaast wat betreft de Condities de resultaatafspraak op de 100% uitvoering van de wettelijk verplichte inspecties door de GGD na moeten komen. Op 5 indicatoren is het oordeel over de kwaliteit van het vve-beleid verbeterd ten opzichte van 2010, er zijn er 2 verslechterd, waarvan er 1 van ‘goed’ naar ‘voldoende’ is verschoven en waarvan er 1 tot een resultaatafspraak heeft geleid. Er zijn 5 indicatoren gelijk gebleven, waaronder de onvoldoende beoordeelde indicator Ouders.
Verbeterafspraken Indicator 2a GGD-rapport Verbeterpunten Indicator 1a4 Ouders Voldoende oordelen 1a2 Bereik* 1a5 Integraal vve-programma 1a8 Doorgaande lijn 1a9 Resultaten 2b Gemeentelijk subsidiekader *ten gevolge van aangescherpte criteria Voorbeelden voor anderen 1a1 Definitie Doelgroepkind 1a3 Toeleiding 1a6 Externe zorg 1a7 Interne kwaliteitszorg van de voor- en vroegscholen Pagina 35 van 38
1b Vve-coördinatie op gemeentelijk niveau 1c Systematisch evaluatie en verbetering van vve op gemeentelijk niveau Kwaliteit van vve op de locaties en relatie tussen de bezoeken en de vragenlijsten Over het algemeen geven de antwoorden in de vragenlijst een beeld van voldoende kwaliteit op de voor- en vroegscholen in Utrecht. In de vragenlijsten is gedetailleerd naar de kwaliteit van de diverse aspecten van vve gevraagd. De voor- en vroegscholen hebben daarbij eerlijk en realistisch geantwoord. Ook constateert de inspectie op sommige indicatoren non-respons. Dit is voor sommige van de betreffende indicatoren beschreven in hoofdstuk 3.1. Uit de onderzoeken die de inspectie bij 7 combinaties van voor- en vroegscholen en bij 4 enkele voorscholen heeft uitgevoerd, blijkt dan ook dat de oordelen van de inspectie over het algemeen gelijk aan of iets positiever zijn dan de eigen waarderingen van deze locaties. De condities voor voorschoolse educatie zijn in orde behalve het volgen van vve gedurende voldoende tijd door alle doelgroepkinderen. Dit heeft mogelijk te maken met het eerder opnemen van wachtlijstkinderen voor twee dagdelen. Ook de scholing van de beroepskrachten verdient nog enige aandacht (indicator 5.4). De oordelen op basis van de bezoeken zijn voor het aspect Ouders gedifferentieerd te noemen. Op de indicatoren B3 en B5 (resp. Intake en Participatie in vve–activiteiten) is het oordeel positiever dan de waarderingen op basis van de vragenlijst. Echter nog niet alle indicatoren zijn van voldoende niveau. Voor meerdere voor- en vroegscholen geldt dat de activiteiten die zij voor de ouders organiseren nog steeds een verbeterpunt zijn. Dat geldt in meerdere mate voor het stimuleren van de ouders om thuis ontwikkelingsgerichte activiteiten met hun kind te doen. Materiaal en informatie beschikbaar stellen over hoe ouders met hun kinderen activiteiten kunnen uitvoeren en een terugkoppeling over hoe dit ging, is niet voor alle voor- en vroegscholen gangbaar. Daarmee krijgt een belangrijk verlengstuk voor vve in de thuissituatie te weinig accent, wat niet bevorderlijk is voor het uiteindelijk te bereiken resultaat. Ouderparticipatie is een speerpunt van de gemeente Utrecht in het schooljaar 2013-2014. De effecten hiervan zijn op dit moment nog niet te meten. De oordelen op basis van de bezoeken liggen voor het aspect Kwaliteit van de uitvoering van vve op de bevraagde indicatoren iets hoger dan de waarderingen op basis van de vragenlijst. Voor een aantal van de bezochte voorscholen is de dag- of weekplanning, met aandacht voor planmatige differentiatie, nog steeds een verbeterpunt. De overige beoordeelde indicatoren op pedagogisch klimaat en educatief handelen die in het praktijkonderzoek van de inspectie zijn meegenomen, laten een overwegend positief beeld zien, waarbij enkele aandachtspunten aangegeven zijn. Dit geldt echter niet voor indicator C2.2 Het aanbrengen van structuur en gedragsgrenzen en C2.5 De inrichting van de ruimte. Afstemming op de ontwikkelingsfase en de ondersteuningsbehoefte van het jonge kind is bij deze indicatoren van groot belang. Datzelfde geldt voor de indicatoren C3.3 en C3.5. Het stimuleren van de interactie tussen kinderen en het bevorderen van de ontwikkeling van aanpakgedrag behoeft de aandacht van de pedagogisch medewerkers en/of van de leraren van de vroegschool. Positief op de meeste bezochte voor- en vroegscholen is het volgen van de kinderen in hun ontwikkeling, dat in het kader van het aspect Ontwikkeling, begeleiding en zorg onderzocht is. Aandachtspunten hierbij zijn met name de planmatigheid van de aangeboden extra ondersteuning en de evaluatie daarvan. De waarderingen van de voor- en vroegscholen komen redelijk overeen met de oordelen van de inspectie. Alleen beoordelen de locaties de planmatige begeleiding beter dan de inspectie dat doet (indicator D1.2). Andersom is dat het geval bij het volgen van de brede ontwikkeling (indicator D1.1). De oordelen op basis van de bezoeken zijn voor het aspect Kwaliteitszorg binnen de voor- en vroegschool op 2 indicatoren positiever dan de waarderingen op basis van de vragenlijst en op 1 indicator negatiever. Er moet een kwaliteitsslag plaatsvinden op het meten/bepalen en evalueren van de opbrengsten van vve (indicator E3). Er liggen daarnaast nog andere verbeterpunten. Vve is wel meer onderwerp van evaluatie geworden. De planmatigheid van de verbeteringen evenals het borgen van de bereikte kwaliteit en de gemaakte afspraken vragen echter nog steeds aandacht. In de vroegscholen is vve nog niet overal systematisch opgenomen in de algehele kwaliteitszorg van de basisschool.
Pagina 36 van 38
De oordelen op basis van de bezoeken zijn voor het aspect Doorgaande lijn op vijf van de zes indicatoren die te maken hebben met de afstemming van het pedagogisch en educatief handelen, de omgang met ouders en de interne zorg (iets) positiever bevonden dan de waarderingen op de vragenlijsten. Verbeterpunten liggen met name op het gebied van de afstemming van het pedagogisch klimaat en educatief handelen en van de afstemming van de ouderbetrokkenheid tussen de voor- en vroegschoollocaties. Relatie tussen gemeentelijk beleid en kwaliteit op de locaties Zowel de gemeente als de voor- en vroegscholen hebben sinds de pilot Toezicht VVE in de G4 veel werk verzet in het belang van doelgroepkinderen en ook van de overige kinderen in de voor- en vroegscholen. Zoals beschreven heeft de werkgroep HJK/VVE vanuit de portefeuille Kwaliteit de notitie ‘Sterke Basis Goede Start’ laten verschijnen. Uitwerkingen van deze notitie worden door de Regie Groep Professioneel aangestuurd. De ontwikkeling van het Utrechts Taal Curriculum, van het Utrechts Kwaliteits Kader en van het specialisme Het Jonge Kind in de Opleidingen zijn daar voorbeelden van. De meest recente ontwikkeling is onder de titel ‘Nu voor Later’ beschreven: professionaliseringsactiviteiten, zoals lerende netwerken inzetten om het niveau van de voor- en vroegschoolse educatie te verhogen. Partnerschap wordt in de gemeente Utrecht als een fundament gezien voor ontwikkelingen binnen het domein van voor- en vroegschoolse educatie en dus wordt ook op regieniveau afstemming nagestreefd met relevante betrokken partijen. Denk hierbij aan de consultatiebureaus en de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG). In 2013 heeft de inspectie een positief profiel vast kunnen stellen voor de gemeente Utrecht. Twee ontwikkelpunten springen daarbij sterk in het oog en zijn ook in het bovenstaande uitgebreid belicht. Ouders Er is helder gemeentelijk ouderbeleid nodig waardoor de voor- en vroegscholen resultaatgerichte activiteiten kunnen ontplooien. Deze dienen een effect te hebben in de ontwikkeling van de vvepopulatie. Het onderzoek dat de gemeente op dit punt in 2013-2014 laat uitvoeren zal de basis zijn voor dergelijk beleid en biedt mogelijkheden de ontwikkeling op indicator 1a4 tot stand te brengen. Opbrengsten De kwaliteitsslag die nodig is op de voor- en de vroegscholen om de analyse van de resultaten en effecten van hun vve-inspanningen vast te stellen is nauwelijks denkbaar zonder dat daar op gemeentelijk niveau met alle belanghebbenden scherper beleid op wordt geformuleerd dan nu het geval is. Daarin passen gecommuniceerde verwachtingen naar de vve-locaties, ambitieuze en meetbare vve-doelstellingen en een opbrengstgerichte benadering van vve, met de focus op leeren ontwikkelingsresultaten . Vervolgafspraken: -
Verbeterafspraak. De verbeterafspraak houdt in dat in 2014 en volgende jaren 100% van alle wettelijk verplichte inspecties uitgevoerd zal worden. Daartoe monitort de inspectie Kinderopvang het verbeterplan en de uitvoering daarvan.
-
Monitor 2015 De inspectie zal vanaf 2015 opnieuw de kwaliteit van vve in de gemeente Utrecht in beeld brengen (vve-Monitor 2015).
Pagina 37 van 38
Pagina 38 van 38