UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2009 – 2010
DE INVOERING VAN DE EURO IN LETLAND
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene economie
Jakob De Saffel onder leiding van Prof. Bruno Merlevede
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2009 – 2010
DE INVOERING VAN DE EURO IN LETLAND
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene economie
Jakob De Saffel onder leiding van Prof. Bruno Merlevede
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Jakob De Saffel
Woord vooraf Graag zou ik enkele mensen in het bijzonder willen bedanken van wie de bijdrage onontbeerlijk was voor het tot stand komen van deze masterproef. Een woord van dank aan mijn promotor Prof. Dr. Bruno Merlevede voor alle hulp, richtlijnen en onderbouw. Ik dank ook mijn vader en Maarten voor het kritisch lezen van mijn masterproef.
I
Inhoudsopgave Woord vooraf ......................................................................................................... I
Gebruikte afkortingen ........................................................................................... IV
Lijst van de figuren ................................................................................................ V
Lijst van de tabellen.............................................................................................. VI
1
Algemene Inleiding........................................................................................... 1
2
De invoering van de euro in Letland ................................................................... 2 2.1
Inleiding ........................................................................................... 2
2.2
Maastricht-criteria ............................................................................. 3 2.2.1 Het verdrag van Maastricht ....................................................... 3 2.2.2 Convergentiecriteria ................................................................. 3
2.3
2.2.2.1
Prijsstijgingen........................................................... 3
2.2.2.2
Beloop van de lange termijnrente ............................... 5
2.2.2.3
EMS lidmaatschap ..................................................... 6
2.2.2.4
Begrotingsontwikkelingen .......................................... 7
2.2.2.5
Overheidsschuld ....................................................... 8
Nominale versus reële convergentie ..................................................... 9 2.3.1 Nominale convergentie ............................................................. 9 2.3.1.1
Interestvoeten .........................................................10
2.3.1.2
Consumentenprijzen.................................................11
2.3.2 Reële convergentie .................................................................13
2.4
2.3.2.1
Reëel BBP per capita ................................................13
2.3.2.2
Arbeidsproductiviteit ................................................15
2.3.2.3
Investeringen ..........................................................16
2.3.2.4
Werkloosheid...........................................................16
Optimum Currency Areas...................................................................18 2.4.1 Theorie van OCA.....................................................................18 2.4.1.1
Kosten van een muntunie .........................................18
2.4.1.2
Baten van een muntunie ...........................................20
2.4.2 OCA criteria ...........................................................................21 2.4.2.1
Graad van openheid .................................................21
2.4.2.2
Arbeids- en kapitaalmobiliteit ....................................23
II
2.5
3
2.4.2.3
Productiediversificatie...............................................25
2.4.2.4
Fiscale transfers.......................................................27
Conclusie.........................................................................................29
Letland tijdens de financiële crisis .....................................................................30 3.1
Inleiding ..........................................................................................30
3.2
De crisis in Letland ...........................................................................31
3.3
De Weg naar economisch herstel: de euro invoeren? ............................34 3.3.1 Inleiding ................................................................................34 3.3.2 Interne versus externe devaluatie.............................................34 3.3.2.1
Externe devaluatie ...................................................36
3.3.2.2
Interne devaluatie....................................................36
3.3.3 IS-LM-BP: Toepassing op Letland..............................................39
3.4
4
3.3.3.1
Voor de crisis ..........................................................39
3.3.3.2
Tijdens de crisis .......................................................42
3.3.3.3
Oplossingsmechanisme: de euro ................................45
Conclusie.........................................................................................48
Algemeen besluit ............................................................................................49
Literatuurlijst ...................................................................................................... VII
Bijlage: IS-LM-BP-model ................................................................................... XVIII
III
Gebruikte afkortingen BBP
Bruto Binnenlands Product
BICEPS
Baltic International Centre for Economic Policy Studies
BNP
Bruto Nationaal Product
EBRD
European Bank for Reconstruction and Development
ECB
Europese Centrale Bank
ECU
European Currency Unit
EEG
Europese Economische Gemeenschap
EG
Europese Gemeenschap
EMI
Europees Monetair Instituut
EMS
European Monetary System
EMU
Economische en Monetaire Unie
ERM
Exchange Rate Mechanism
ESCB
Europees Stelsel van Centrale Banken
EU
Europese Unie
IMF
International Monetary Fund
LVL
Latvian Lat
OCA
Optimum Currency Area
OECD
Organization for Economic Co-operation and Development
VEU
Verdrag van Maastricht over de Europese Unie
VS
Verenigde Staten
IV
Lijst van figuren Figuur 1: Inflatie in Letland, basis: consumentenprijzen, in procenten.......................... 4 Figuur 2: Lange termijn-interestvoet in Letland voor convergentiedoeleinden, schuldinstrumenten met een looptijd van 10 jaar .................................................. 6 Figuur 3: Begrotingssaldo en overheidsschuld in Letland, in procent van het BBP .......... 7 Figuur 4: Lange termijn-interestvoet, staatsobligaties op 10 jaar, jaarlijks gemiddelde .10 Figuur 5: Stijging van de producentenprijzen, loonsgroei 15 maand vooruit geschoven .12 Figuur 6: Prijsniveau eurozone en Letland, EU-27=100 .............................................13 Figuur 7: Werkloosheidsgraad in Letland, in procenten van de beroepsbevolking ..........17 Figuur 8: Asymmetrische vraagschok met gemeenschappelijke munt..........................19 Figuur 9: Letse import en export, toename in % op kwartaalbasis ..............................22 Figuur 10: Openheid Oost-Europese economieën, exportpercentage van het BBP .........22 Figuur 11: BBP Letland per kwartaal, 1997 – 3e kwartaal 2009, in miljard lats .............31 Figuur 12: Reële effectieve wisselkoers van de lat ....................................................35 Figuur 13. Bijdrage aan BBP groei in Letland, in procent............................................40 Figuur 14. IS-LM-BP-model Letland vóór de crisis, eind 2007 .....................................42 Figuur 15. IS-LM-BP-model omtrent Letland tijdens de crisis, eind 2009......................45 Figuur 16: IS-LM-BP gedurende interne devaluatie ...................................................46 Figuur 17. IS-LM-BP-model bij intern en extern evenwicht...................................... XVII
V
Lijst van tabellen Tabel 1: Overeenstemming Letland met de Maastricht-criteria .................................... 9 Tabel 2: Reële BBP-groei eurozone en Letland, in procenten ......................................13 Tabel 3: BBP per capita in koopkrachtpariteiten (EU-27 = 100) ..................................14 Tabel 4: gemiddelde jaarlijkse inflatie eurozone, Letland, Estland en Litouwen, in procenten ............................................................................................................15 Tabel 5: Arbeidsproductiviteitsgroei, in procenten.....................................................15 Tabel 6: Bruto-investeringen in vaste activa, in procenten van het BBP .......................16 Tabel 7: Werkloosheidsgraad eurozone en Letland, in procenten van de beroepsbevolking .................................................................................................17 Tabel 8: Aandeel Letse handelsomzet in procent ......................................................23 Tabel 9: BBP-aandeel indeling volgens economische sector – Letland, Griekenland en EMU....................................................................................................................26 Tabel 10: Inkomsten en uitgaven van de Letse overheid in lats van 1995 tot 2009 (2009 geprojecteerd) .....................................................................................................34 Tabel 11: BBP groei handelspartners Letland, in procent. ..........................................43
VI
1. ALGEMENE INLEIDING
De meeste Oost-Europese landen hebben al twee bewogen decennia achter de rug. De evolutie van centraal geleide planeconomieën tot een kapitalistische vrije markt was en is nog steeds een grote uitdaging voor deze naties. Dat deze omschakeling niet zonder problemen verloopt getuigen enkele crisissen, zoals de financiële crisis in Rusland van 1998-1999. De betreffende landen hadden niet, in tegenstelling tot de Westerse wereld, de industriële revolutie meegemaakt en werden abrupt in de Europese economische integratie gestort.
De invoering van de vrije markt is zeker een grote mijlpaal geweest voor de OostEuropeanen. Met komst van de West-Europese gemeenschappelijke munt staan deze economieën voor een bijkomende, maar zeker niet onbelangrijke keuze: de integratie een verdere stimulans geven door de invoering van de euro of hun monetaire soevereiniteit behouden? Deze masterproef gaat in detail op één van deze voormalige Oostbloklanden, namelijk Letland.
Letland kende, net als de andere Baltische staten, een fenomenale economische groei sinds de val van het ijzeren gordijn. In het kader van de Europese economische integratie kozen de Letten ervoor op termijn hun nationale munt, de lat, op te geven en de euro te introduceren. Beleidsmaatregelen van verscheidene instanties (overheid, centrale bank) moesten deze kandidatuur stimulans geven.
De recente mondiale crisis veranderde echter alles. Van alle transiteconomieën werd de Letse het zwaarst getroffen. De jaren van economische groei waren voorbij en nu moet Letland de bedreigde economie het hoofd bieden gedurende mondiale crisis. De nationale beleidsinstanties hebben sinds het begin van de crisis pijnlijke keuzes moeten maken, het IMF en de EU sprongen zelfs bij om de Baltische staat van het bankroet te redden.
Nu komt de sluitende vraag of het verstandig is de euro te aanvaarden als betalingsmunt. Zonder de crisis zal de optie duidelijk blijken, maar heden is deze niet meer evident. In de masterproef komen de gebruikte criteria en methodes aan bod, waarbij het bepalen van de Optimum Currency Area (OCA) centraal staat, die de keuze over de invoering van de euro moeten verduidelijken. Het laatste hoofdstuk wordt Letland besproken tijdens de laatste financiële crisis en de uitweg vanuit euro-invoering als oplossingsmechanisme.
1
2. DE INVOERING VAN DE EURO IN LETLAND 2.1 Inleiding Letland trad, samen met een aantal andere Oost-Europese landen1, in 2004 toe tot de Europese Unie. Samen met de Europese Centrale Bank zette de Europese Commissie een aantal te volgen richtlijnen en criteria uit die tot volledige eenwording in de EU moeten leiden. De integratie is compleet wanneer een lidstaat toetreed tot de Economische en Monetaire Unie en de euro heeft ingevoerd. Om integraal toe te treden tot de EMU dienen de kandidaat-landen drie fases te doorlopen (Europa Glossary).
Gedurende de eerste fase, ook wel pre-accession fase genoemd, worden de kandidaatlidstaten geacht hun instituties te hervormen naar het model van de Europese Unie (European Commission). De desbetreffende landen moeten hun instituties hervormen rekening houdend met het acquis
communautaire2
(onafhankelijke
centrale
bank,
vrij
verkeer
kapitaal
en
personen,…) en behouden, tijdelijk, hun monetaire autonomie (Lavrac & Zumer, 2003).
De echte integratie vindt plaats tijdens de tweede fase, namelijk de toetreding tot de EU en ERM II participatie. Het is in dit tijdsvlak dat Letland zich momenteel bevindt. Het streven naar deelname aan de Europese eenheidsmunt is het voornaamste onderdeel van het totale toetredingspakket. De euro invoeren is verplicht voor de nieuwe EUlidstaten, zij beschikken immers niet over de zogenaamde opt-out clausule zoals het geval is voor het Verenigd Koninkrijk (Lavrac & Zumer, 2003). Er wordt verwacht dat de lidstaten streven naar nominale convergentie in het kader van de EMU. De convergentiecriteria werden uiteengezet in het verdrag van Maastricht.
Het huidig hoofdstuk bespreekt in welke positie Letland zich bevindt ten opzichte van de criteria vooropgesteld door de Maastrichtnormen. Vervolgens wordt het onderscheid nominale en reële convergentie besproken aan de hand van macro-economische gegevens van Letland. Als laatste deel wordt de theorie van optimale muntzone aangehaald en eveneens toegepast op Letland.
1
Tsjechië, Hongarije, Polen, Slowakije, Slovenië, Litouwen, Estland. Cyprus en Malta traden tevens toe
2
Geheel van verdragen en richtlijnen van de EU
2
2.2 Maastricht-criteria 2.2.1 HET VERDRAG VAN MAASTRICHT Het Verdrag van Maastricht over de Europese Unie (VEU) trad in werking op 1 januari 19931. Naast vele afspraken in verband met de Europese unie en zijn instellingen, werd ook overeengekomen een aantal criteria vast te leggen voor landen die willen deelnemen aan de Europese muntunie, bijgenaamd de Maastrichtnormen. Deze vormen de convergentiecriteria die moesten zorgen dat de euro op een sterke basis geschoeid is en stabiel blijft.
2.2.2 CONVERGENTIECRITERIA De toetredingsvoorwaarden voor de EMU hadden als doel enkel landen toe te laten met een lage inflatie, deze kwamen tot stand vooral onder impuls van Duitsland en de uitstekende reputatie van de Bundesbank. De invoering van een gemeenschappelijke munt met overige EU-lidstaten was voor Berlijn een alternatief van ongewilde inflatie vanuit de hooginflatoire Zuid-Europese staten die veelal een beleid voerden, gedreven door politieke motieven en het niet zo nauw namen met de staatsfinanciën. Men zou inflatie importeren uit het Zuiden als de regels niet nog strenger (lees: een restrictiever beleid) waren dan deze van de Bundesbank. Hieronder de vijf criteria toegelicht (ECB, 2009).
2.2.2.1 Prijsontwikkelingen
Het eerste criteria doelt rechtstreeks op inflatie: het inflatiepercentage mag niet meer dan 1,5% hoger liggen dan deze in de drie best presterende leden van de Europese Unie (ECB, 2009). Men viseerde vooral de Zuid-Europese landen die een geschiedenis kenden van hoge inflatie (Baldwin & Wyplosz, 2004).
1
Het verdrag werd initieel getekend in 1992 door België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje,
Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal en het Verenigd Koninkrijk.
3
Letland scoort slecht in deze categorie. Het oorspronkelijke doel van de Letse overheid was om de euro in te voeren in 2008. Deze doelstelling, aangenomen bij intrede bij de Europese Unie in 2004, is niet gehaald wegens een trend van onstabiele prijsfluctuaties in de Letse economie en een algemene toenemende inflatie (Nationale Bank Letland, 2009).
Duidelijk af te lezen op onderstaande figuur is dat de toenemende prijsstijgingen pas een probleem vormden tijdens het lidmaatschap in de Europese Unie. In 2004 gaat de inflatie pijlsnel de hoogte in naar een niveau van bijna 8% op het einde van dat jaar. Figuur 1: Inflatie in Letland, basis: consumentenprijzen, in procenten
Bron: BICEPS1
De
data
in
de
figuur
geven
consumentenprijzen
weer,
naast
de
binnenlandse
productieprijzen omvatten deze gegevens ook de geïmporteerde inflatie. Het is in deze periode dat euro een sterke appreciatie kende tegenover vlottende munten zoals de Russische roebel en Amerikaanse dollar (Europese Centrale Bank).
Een verklaring wordt gegeven vanuit toenemende prijsverwachtingen sinds Letlands intrede bij de EU (BICEPS, 2007). De prijzen in Letland zouden convergeren naar het gemiddelde prijspeil in de EU, in 2006 bedroeg het Letse niveau nog maar 61% van het EU gemiddelde (European Commission, 2008).
1
Baltic International Centre for Economic Policy Studies
4
Het voorgaande argumenteert echter niet waarom de prijzen explodeerden vanaf 2006 (supra, figuur 1). De verklaring komt voort uit de confrontatie loon- en prijsvorming (BICEPS, 2007). Werknemers zullen hun aangetast reëel loon door prijsstijgingen compenseren en hogere nominale lonen eisen (Heylen, 1999). De stijging van de lonen in Letland nam alsmaar toe na 2004 (BICEPS, 2007). Als gevolg van deze loonsstijgingen zullen de bedrijven hun toegenomen loonkosten doorrekenen in hun prijzen. De battle of mark-ups (Heylen, 1999), verklaart waarom de inflatie ongecontroleerd bleef toenemen na 2006.
In het convergentierapport van 2008 stelt de Europese Commissie vast dat de inflatie in Letland – 16% op jaarbasis - een stuk hoger ligt dan de referentiewaarde 3,2% (Commission of the EC, 2008). Op basis van het criterium inzake prijsstabiliteit wordt Letland nog steeds niet toegelaten tot de EMU.
2.2.2.2 Beloop van de lange termijnrente
De lange termijnrente mag niet meer dan 2% hoger liggen dan die van ten hoogste drie best presterende landen inzake inflatie (ECB, 2004). Interestvoeten op lange termijn weerspiegelen meestal marktcorrecties ingeval van langdurige prijsstijgingen. Bedoeling was dan ook eventuele laksheid uit te sluiten op het gebied van inflatiebeleid eenmaal een kandidaat toetrad tot de EMU.
De referentiewaarde werd in 2008 op 6,5% gelegd (Convergentierapport EC, 2008). De lange termijnrente in Letland bedroeg toenmalig 5,4% (Convergentierapport EC, 2008), wat in overeenstemming is met de voorwaarde hierboven vermeld.
De meest recente gegevens (maart 2010) in verband met de lange termijn interestvoet in de eurozone geven een waarde van 3,98% als maatstaf (ECB, 2010). De huidige referentiewaarde zou zich rond de 6% situeren, terwijl de rente in Letland momenteel op 10,5% ligt (ECB, 2010), weliswaar met een sterke dalende trend (infra, figuur 2). Deze daling komt er nadat er een sterke vrees bestond in 2009 op de financiële markten dat Letland de intrestbetalingen op zijn schulden niet meer zou nakomen.
5
Figuur
2:
Lange
interestvoet
in
Letland
voor
convergentiedoeleinden,
schuldinstrumenten met een looptijd van 10 jaar
Bron: ECB
2.2.2.3 EMS lidmaatschap
Elk land moet twee jaar lang geen herziening gekend hebben van de wisselkoerspariteit binnen het ERM-systeem. Toetreding tot het EMS is derhalve vereist (ECB, 2004).
Letland koppelde zijn munt aan de euro op 1 januari 2005, met een fluctuatiemarge van +/-1%
rond de centrale koers (Commission of the EC, 2008) vanaf 2 mei 2005 en dus
deelname aan het ERM II. De vaste wisselkoers vormde een onderdeel van het beleid van de Letse overheid en de vereisten onder het verdrag van Maastricht om op termijn – minimum twee jaar binnen het ERM II – de euro als betalingsmunt te introduceren. De lat1 heeft totnogtoe geen ernstige schommelingen ondergaan wat de koppeling in gevaar zou brengen en Letland voldoet nog steeds aan dit criterium in maart 2010 (ECB, 2010).
1
Munteenheid van Letland is de lat
6
2.2.2.4 Begrotingsontwikkelingen
Het budgetdeficit mag niet meer dan 3% van het BBP bedragen of in die richting evolueren (ECB, 2004). De achterliggende gedachte van het onder controle houden van inflatie is hier opnieuw de oorzaak: overheden die massaal lenen om een te groot deficit te financieren neigen naar monetaire financiering, dit wil zeggen het verkopen van staatsobligaties bij de betrokken nationale bank (wat verboden is in de eurozone).
Letland kende van zijn intrede bij de EU tot aan de crisis weinig of geen problemen met de begrotingsopmaak. Het tekort werd alsmaar kleiner (infra, figuur 3) en door de sterke economische groei bleef de openbare schuld beperkt. Aan dit criterium is voldaan volgens het convergentierapport van de Europese Centrale Bank (ECB, 2008).
De crisis gooide de staatsfinanciën echter overhoop. Door de steile val van het BBP (infra, figuur 11) zakten de inkomsten van de Letse schatkist weg en moest de regering diep in het rood gaan. Ontsporing van het deficit werd evenwel vermeden mede dankzij het IMF programma van 2008 (infra, 3.3.1.2). Het tekort voor 2009 bleef beperkt tot 7,1% van het BBP (IMF, 2010).
De Letse overheid wil het tekort terugdringen tot 3% van het BBP in 2012 (IMF, 2010) en hoopt de euro te adopteren in 2014, de nieuwe streefdatum (Latvian Institute, 2010).
Figuur 3: Begrotingssaldo en overheidsschuld in Letland, in procent van het BBP
Bron: Eurostat
7
2.2.2.5 Overheidsschuld
De openstaande staatsschuld mag niet meer dan 60% van het BBP bedragen of moet in voldoende mate afnemen (ECB, 2004). Dit getal was een gemiddelde van de openbare schulden in de EU toen het verdrag onderhandeld werd (Baldwin & Wyplosz, 2004). Dit quotum was evenzeer niet strikt, België mocht deelnemen ondanks zijn toenmalige schuldenlast van 120% vermits het schuldenrijke land ernstige inspanningen deed om deze schuld te verlagen (ECB, 2004).
Het convergentierapport van 2009 voorziet een gunstig oordeel in deze categorie. De Letse staatsschuld (9,7% van het BBP in 2007) is tot die datum één van de laagste van de Europese Unie gebleven (ECB, 2008; supra, figuur 3), ware het niet dat de situatie sinds het begin van de crisis gewijzigd is. De openbare schuld neemt toe als gevolg van de instorting van het totale BBP en de verslechterde begrotingssituatie (supra, 2.2.2.4). Met een vastgestelde staatsschuld van 33,2% van het BBP op het eind van 2009 (IMF, 2010) blijft Letland echter nog ruim onder het vereist criterium.
8
2.3 Nominale versus reële convergentie De Maastricht convergentiecriteria stellen restricties voorop op het vlak van zowel monetair als budgettair beleid bij de kandidaat-leden voor EMU-intrede. Deze criteria zijn ontworpen om economische convergentie te bevorderen aan de hand van vereiste nominale variabelen (ECB, 2007).
Het is in dit opzicht dat de EU sinds de geplande intrede van de Oost-Europese landen zijn strategie begon aan te passen. De nieuwe lidstaten zouden de euro kunnen introduceren na voldoening van de nominale convergentievereisten en worden geacht daarbovenop nog een periode te doorlopen van reële convergentie (Lavrac & Zumer, 2003). Concreet betekent reële convergentie het inhalen van het reëel BBP-niveau per capita van de nieuwe EU-lidstaten terwijl nominale convergentie de uniformiteit van macro-economische variabelen omsluit (Martin & Velazquez, 2001). Of anders gezegd, de visie van de Europese Unie interpreteert nominale convergentie op korte termijn, reëel op lange termijn.
2.3.1 NOMINALE CONVERGENTIE Tabel 1: Overeenstemming Letland met de Maastricht-criteria
Begrotingstekort
Criteria
Letland
Criteria
Letland
Criteria
Letland
2008
2008
2009
2009
Februari
Februari
2010
2010
-3,0
-4,1
-3,0
-7,1
-3,0
-8,61
60
19,5
60
33,2
60
481
4,1
15,3
1,5
3,3
1,8
1,1
6,24
6,43
5,93
12,36
5,49
12,79
(% van BBP) Overheidsschuld (% van BBP) Gemiddelde jaarlijkse inflatie van laatste 12 maanden (%) Lange termijnrente op staatsobligaties (%) Bron: Latvijas Banka
1
Voorspelling door het IMF voor het gehele jaar 2010
9
Uit het voorgaande hoofdstuk kan volgende conclusie worden getrokken: Letland was goed op weg om alle doelstellingen te halen in verband met nominale convergentie behalve op het vlak van prijsontwikkelingen (supra, 2.2.2.1).
Duidelijk vast te stellen op is dat Letland door de crisis de criteria grondig geschonden heeft (supra, tabel 1). Terwijl voor 2008 er slechts een probleem was van hoge inflatie, dreigt nu deflatie (inflatie februari 2010 bedraagt 1,1%). Het land voldoet voorlopig nog aan de vereiste overheidsschuldlimiet, maar door de ontsporende begroting is niet zeker of dit in de toekomst zo blijft.
2.3.1.1 Interestvoeten
Het verdwijnen van het wisselkoersrisico (infra, 2.4.1.2) zal de interestvoeten op gelijkaardige financiële producten doen convergeren (Jarocinski, 2003). Dit vloeit voort uit het feit dat wanneer nationale munten worden vastgekoppeld, ze directe substituten zijn van elkaar en interestvoeten zullen convergeren (Delors rapport, 1989).
Figuur 4: Lange termijn-interestvoet, staatsobligaties op 10 jaar, jaarlijks gemiddelde
Bron: Eurostat
Bovenstaande figuur illustreert de evolutie van de interest op Lets en Duits staatspapier met
een
vergelijking
van
het
eurozone-gemiddelde.
De
laatste
volgt
quasi
corresponderend het niveau van de Duitse obligaties, dat als het veiligste papier wordt beschouwd in de EU (De Tijd, 2010). Gedurende de laatste twee jaar neemt de spread langzaam toe, een gevolg van de financiële crisis.
10
De Letse staatsobligaties convergeren in de jaren voor 2005 naar het gemiddelde van de eurozone (supra, figuur 4). De verklaring kan liggen in het feit dat de markten het wisselkoersrisico
lager
inschatten
naarmate
Letland
de
toetredingsdatum
nadert
(Jarocinski, 2003). Een tweede argument vormt de verbeterende begrotingen (supra, 2.2.2.4) die de Letse regering voorlegde in deze periode als gevolg van de Maastrichtcriteria (Jarocinski, 2003).
Vanaf 2006 ontstond een divergerende trend van de Letse rente. Aangezien destijds nog steeds aan de twee voorgaande argumenten voldaan werd, ligt de achterliggende oorzaak elders. Substantiële prijsstijgingen (supra, figuur 1) duwden de nominale rente opwaarts in Letland sinds de EU-intrede (supra, figuur 4). Halfweg 2008 explodeerden de rentevoeten echter. Er werd toen zwaar gespeculeerd door de financiële markten op de ernstige impact van de crisis op de Baltische staat. Bijgevolg nam de spread enorm toe en dreigde een Lets default (The economist, 2009). Mede dankzij de steun vanuit het IMF en de EU kalmeerden de markten en stabiliseerde rente zich en evolueert dalend (IMF, 2010).
2.3.1.2 Consumentenprijzen
De ECB legt de nadruk op een stabiele lage inflatie in de eurozone (supra, 2.2.2). De Maastrichtnorm dicteert een hoge graad van convergentie van de inflatieratio’s voor deelnemende lidstaten (supra, 2.2.2.1).
In
dit
kader
bestaan
er
twee
concurrerende
visies
betreffende
de
aard
van
inflatieverschillen in de EMU (Jarocinski, 2003). De eerste wordt gekoppeld aan het Ballasa-Samuelson effect . Deze opvatting benadrukt de snellere productiviteitsgroei in de sector van verhandelbare diensten en goederen. Als gevolg zullen de lonen meer stijgen in deze sector. De loonsstijgingen worden ceteris paribus geëxporteerd naar de gehele economie, dus ook de niet-verhandelbare goederen en dienstensector (Lein-Lupprecht, Léon-Ledesma & Nerlich, 2007). Vervolgens wordt hogere inflatie in sommige landen gedreven door een binnenlandse vraagdruk in de aanwezigheid van marktrigiditeiten (Jarocinski, 2003). De prijsstijgingen worden in dit geval veroorzaakt door een te hoge sociale bescherming, vakbondsmacht of een onvoldoende productiviteitsgroei (Jarocinski, 2003). Inflatie uitgelokt door dergelijke factoren zijn nefast voor reële convergentie in tegenstelling tot het BalassaSamuelson effect (Lein-Lupprecht, Léon-Ledesma & Nerlich, 2007).
11
Eerder werd besproken dat Letland door aanhoudende hoge prijsstijgingen tot op heden niet kon toetreden tot de eurozone (supra, 2.2.2.1). De inflatie nam substantieel toe vanaf de EU-intrede, en nog meer door toegenomen loonniveau’s (supra, figuur 1; 2.2.2.1).
Figuur 5: Stijging van de producentenprijzen en loonsgroei 15 maand vooruit geschoven, in procenten.
Bron: BICEPS
De grijze lijn geeft de producentenprijzeninflatie weer, de zwarte lijn de nominale loonsstijging
vooruitgeschoven
met
15
maanden.
Het
verschil
met
de
consumentenprijzeninflatie (supra, figuur 1) is dat de geïmporteerde goederen en diensten niet inbegrepen zijn. Het onderscheid is considerabel aangezien Letland een relatief open economie is (infra, 2.4.2.1). De evolutie van beide lijnen loopt in hoge mate gelijk doordat producenten hun toegenomen loonkost integraal doorrekenen in hun prijzen (Vanags, 2007). Het laatste gebeurt met een vertraging van ongeveer vijf kwartalen,
wat
wijst
op
marktrigiditeit.
Tegelijk
loopt
de
stijging
van
de
arbeidsproductiviteit niet evenredig (infra, tabel 5). De prijsconvergentie verloopt in dit geval nominaal.
Figuur 6 (infra) geeft een vergelijking weer van de prijsniveaus tussen Letland en het gemiddelde van de eurozone, met de EU-27 als constante basis. Analoog met voorgaande
figuren
nemen
de
prijzen
in
versnelde
mate
toe
na
2004.
Het
convergentieproces verloopt in collusie met de inflatiedoelstelling van de EMU, waardoor
12
Letland tot dusver geen goedkeuring kreeg van de ECB om de Europese eenheidsmunt te introduceren.
Figuur 6: Prijsniveau eurozone en Letland, EU-27=100
Bron: Eurostat
2.3.2 Reële Convergentie In de analyse voor reële convergentie worden twee dimensies betrokken: reëel BBP per capita en productiviteitsgroei.
2.3.2.1 Reëel BBP per capita
Tabel 2: Reële BBP-groei eurozone en Letland, in procenten
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Eurozone1
1,9
0,9
0,8
2,2
1,7
3,0
2,8
0,6
-4,1
Letland
8,0
6,5
7,2
8,7
10,6
12,2
10,0
-4,6
-18,0
Bron: Eurostat
1
De 16 eurolanden zijn: België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Luxemburg, Ierland, Italië,
Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Slowakije en Spanje.
13
Tot aan de crisis was het BBP van Letland goed op weg om dat van de eurozone bij te benen. De groeiratio’s van het eurozone-gemiddelde liggen rond de 2% terwijl de Letse economie met niet minder dan 6,5% groeide (supra, tabel 2). Sinds de intrede bij de Europese Unie, groeide het Letse reële BBP met minstens 10% tegenover niet meer dan 3% in de eurozone (supra, tabel 2). Het is sinds het EU-lidmaatschap in 2004 dat de Letse centrale bank er streng op toezag om de Maastrichtnormen voor nominale convergentie na te leven - vanaf 2005 implementeerde Letland een ongewijzigde vaste wisselkoers1 met de euro conform met ERM II (Latvijas Banka, 2010).
Tabel 3: BBP per capita in koopkrachtpariteiten (EU-27 = 100)
Eurozone Letland
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
112,5
112,1
111,3
110,6
109,4
109,6
109,3
109,2
108,5
36,7
38,7
41,2
43,3
45,6
48,6
51,6
55,7
57,3
Bron: Eurostat Tabel 3 geeft het BBP van Letland in verhouding tot het BBP van de eurozone: in 2000 bedroeg het Letse BBP per capita nog ongeveer 1/3 dan dat van de eurozone en in 2008 al de helft.
Er zijn auteurs (Lavrac & Zumer, 2003; Rogoff, 1996) die wijzen op een zekere incompatibiliteit van de Maastricht-criteria ten opzichte van reële convergentie. Het economische inhaalproces van nieuwe lidstaten zou hogere inflatie veroorzaken dan in de huidige eurozone (Halpern & Wyplosz 2001, Buiter & Grafe 2002, De Broeck & Sløk 2001). Op basis van deze idee kan gesteld worden dat Letland zeer hoge economische groei gekend heeft onder substantiële prijsstijgingen (infra, tabel 4) sinds de deelname aan ERM II (infra, tabel 4). Letland kreeg totnogtoe geen toestemming van de Europese Centrale Bank om de euro in te voeren vanwege langdurige hoge inflatie (ECB, 2010). Estland en Litouwen, de andere Baltische staten, hebben te maken met hetzelfde fenomeen gedurende recente jaren zij het in mindere mate (infra, tabel 4).
1
1 euro voor 0,703 lats
14
Tabel 4: gemiddelde jaarlijkse inflatie eurozone, Letland, Estland en Litouwen, in procenten
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Eurozone
2,4
2,3
2,1
2,2
2,2
2,2
2,1
3,3
0,3
Letland
2,5
2,0
2,9
6,2
6,9
6,6
10,1
15,3
3,3
Estland
5,6
3,6
1,4
3,0
4,1
4,4
6,7
10,6
0,2
Litouwen
1,6
0,3
-1,1
1,2
2,7
3,8
5,8
11,1
4,2
Bron: Eurostat
2.3.2.2 Arbeidsproductiviteit
In vergelijking met de EU-15 heeft Letland een opmerkelijke inhaalbeweging doorlopen inzake arbeidsproductiviteit. In 2000 bedroeg de Letse productiviteit circa een kwart van het EU-15 gemiddelde; aan de vooravond van de crisis nam de productiviteit toe tot 38% (Eurostat, 2010).
Tabel 5: Arbeidsproductiviteitsgroei, in procenten
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
EU-15
1,0
1,4
1,1
1,4
1,1
1,8
1,1
0,0
-1,4
Letland
7,2
5,5
5,8
9,2
7,1
8,0
7,5
-1,2
-2,3
Bron: Eurostat
Von Hagen en Siedschlag (2008) toonden aan dat er een negatieve correlatie bestaat tussen de arbeidsproductiviteitsgroei en het reëel BBP-niveau per capita. Aanvankelijk behoorde het BBP-niveau in de Baltische staten tot de laagste van de EU-27 terwijl deze landen de sterkste groei kenden op gebied van arbeidsproductiviteit (von Hagen & Siedschlag, 2008).
15
2.3.2.3 Investeringen
De analyse voor investeringen omvat de vergelijking van bruto-investeringen in vaste activa1 (Engels: gross fixed capital formation) als percentage van het bruto binnenlands product.
Tabel 6: Bruto-investeringen in vaste activa, in procenten van het BBP
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Eurozone
21,0
20,2
20,1
20,3
20,7
21,4
21,9
21,6
19,7
Letland
24,9
23,8
24,4
27,5
30,6
32,6
33,7
29,4
21,3
Bron: IMF, Eurostat
Investeringen in de landen van de eurozone bedragen een bijna constant percentage van het BBP (supra, tabel 6). De bruto-investeringen in Letland en in de meeste nieuwe OostEuropese lidstaten van de EU nemen een significant hoger aandeel in van het BBP (IMF, 2010). Tijdens de beginjaren van het EU-lidmaatschap groeiden de investeringen tot boven de 30% van het BBP, analoog met vele andere voormalige Oostbloklanden (supra, tabel 6). Gedurende de laatste jaren is de trend duidelijk convergerend richting het eurozone-gemiddelde (Eurostat, 2010).
2.3.2.4 Werkloosheid
De werkloosheidsgraad in Letland kende een sterke daling het laatste decennium als gevolg van een steeds toenemende economische activiteit. In de eurozone schommelde het percentage werklozen rond de 8,5% (infra, tabel 7). Er kan gesteld worden dat Letland in deze dimensie zich niet in een convergerend proces bevond. Het beste cijfer, aan de vooravond van de mondiale financiële crisis, bedroeg 6% hetgeen onder het eurozone-gemiddelde ligt. Verscheidene factoren tijdens de crisis zorgden ervoor dat het aantal werklozen explosief toenam (infra, figuur 7) in tegenstelling tot de beperktere toename van de werkloosheid in de eurozone (infra, tabel 7).
1
“De bruto-investeringen in vaste activa zijn het saldo van aan- en verkopen van vaste activa door ingezeten
productie-eenheden gedurende een bepaalde periode.” (Nationale Bank van België)
16
Figuur 7: Werkloosheidsgraad in Letland, in procenten van de beroepsbevolking
Bron: IMF
Tabel 7: Werkloosheidsgraad eurozone en Letland, in procenten van de beroepsbevolking
Eurozone Letland
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
8,0
8,4
8,8
9,0
9,0
8,3
7,5
7,5
9,4
12,9
12,2
10,5
10,4
8,9
6,8
6,0
7,5
17,1
Bron: Eurostat
17
2.4 Optimum currency areas 2.4.1 THEORIE VAN OPTIMUM CURRENCY AREAS De theorie van de optimum currency areas werd voor het eerst aangehaald door R. Mundell in 1961 waarmee hij de grondslag legde voor de introductie van de euro in de Europese Unie later. Het werk van Mundell wordt veel gebruikt voor de vraag of een welbepaalde regio al dan niet geschikt is om een monetaire unie te vormen. Het enorme belang van zijn werk is niet te onderschatten op het gebied van economische integratie. In de geschiedenis waren munten quasi altijd verbonden aan de landsgrenzen. Eenmaal men het land verliet moest men in een buitenlandse munt betalen, een situatie die de meeste reizende Europeanen ervaren hebben. De vraag die kan gesteld worden luidt: is het economisch verantwoord eenzelfde munt als wettelijk betaalmiddel te gebruiken over landsgrenzen heen? Of kan een nationale munt nadelig zijn voor een bepaalde regio in een staat? De laatste vraag vond zijn toepassing tijdens de crisis in de staat Californië, VS, op het eind van jaren 80 (Baldwin & Wyplosz, 2004).
2.4.1.1 Kosten van een muntunie
Een eenheidsmunt wordt uitgegeven door één enkele centrale bank (Mundell, 1961), wat impliceert dat de nationale banken van de deelnemende landen hun monetaire autonomie verliezen.
Krugman
(1993)
stelde
dat
specialisatie
in
industrietakken,
asymmetrische
consequenties van vraagschokken of dergelijke in de hand zou werken. In een andere visie die intra-industriehandel betrekt, zou een tegenovergesteld effect impliceren, namelijk conjunctuurcycli convergeren in toenemende mate (Frankel & Rose, 1998). Het fenomeen van asymmetrische schokken vindt hier zijn toepassing: hoe meer asymmetrieën binnen een regio met een eenheidsmunt, hoe hoger de kost van een monetaire unie (Willmann, 2008). Om deze stelling te verduidelijken wordt een eenvoudig model gebruikt met twee landen A en B.
Initieel bevinden beide landen zich in een situatie met volledige tewerkstelling en evenwicht op de betalingsbalans. Veronderstel dat elk land zijn eigen munteenheid heeft, en in land A de vraag terugvalt. Voor B is er geen probleem en zijn economische situatie blijft dezelfde, A daarentegen zal
18
zijn reële wisselkoers moeten laten depreciëren om tot een nieuw intern en extern evenwicht te komen (Baldwin & Wyplosz, 2004).
Figuur 8: Asymmetrische vraagschok met gemeenschappelijke munt
Bron: Baldwin & Wyplosz
In het tweede geval wordt er verondersteld dat beide landen in een monetaire unie zitten en dus hun nationaal beleid niet meer opgaat. Stel dat de gemeenschappelijke centrale bank beslist om land A te assisteren aan de hand van een wisselkoersdepreciatie (E2) van de gemeenschappelijke munt, dan komt A opnieuw terecht in een evenwicht. De keerzijde in dit scenario is dat land B nu wel getroffen wordt: een lagere wisselkoers betekent een vraagoverschot en druk op de prijzen, de economie van B dreigt te oververhitten. De centrale bank kan opteren voor een tussenoplossing (E3) door de muntwaarde te laten zakken tussen het oud en nieuw evenwicht. Deze remedie is niet ideaal aangezien A nog steeds te kampen heeft met een aanbodoverschot en B een excessieve vraag (Baldwin & Wyplosz, 2004).
De voorgaande depreciaties vinden plaats in reële termen om zo tot volledige tewerkstelling en extern evenwicht te komen. Een reductie van de nominale lonen is evenzeer een logische oplossing voor een reële depreciatie, maar loonswijzigingen zijn relatief rigide in Europa en toont zijn weerslag in een periode van substantiële werkloosheid. Het komt erop neer het monetair beleid zo te bepalen, dat volledige tewerkstelling wordt gevrijwaard (Gros & Thygesen, 1998).
Een negatieve schok vond plaats in Letland tijdens de mondiale crisis. Om de economische problemen in het land op te lossen, zijn de beleidsmakers overgegaan tot
19
interne devaluatie (infra, 3.3.1). terwijl vorig jaar nog gevreesd werd voor een bankroet Letland, ziet de situatie er nu beter uit. De reële effectieve wisselkoers is aan het zakken (Heylen, 2010) mede door een nominale daling van de lonen (infra, 3.2). Als gevolg herstelt de Letse export zich gaandeweg (infra, 3.2).
De vraagschok kan worden gecompenseerd door een tweede mechanisme: de werklozen uit land A moeten werk vinden in de regio’s waar er een vraagoverschot is en een tekort aan arbeidskrachten. Deze beweging vermijdt een daling van de lonen in het getroffen land en een stijging in de inflatoire economieën (De Grauwe, 2000).
2.4.1.2 Opbrengsten van een muntunie
Het meest voor de hand liggende argument voor de vorming van een monetaire unie is de afwezigheid van vlottende wisselkoersen. Het gaat hierbij zowel over het wisselrisico als de transactiekosten.
Het wisselrisico mag niet onderschat worden bij potentiële beleggingen en investeringen. Een investeerder moet op basis van verwachtingen koersevoluties goed kunnen inschatten welk rendement zou behaald worden op beleggingen in andere munten dan de binnenlandse. Een hogere rente in het buitenland lokt investeerders, maar de wisselkoers zou zodanig kunnen depreciëren dat de belegging in waarde daalt. Een stabiel verloop van de buitenlandse munt is een vereiste om kapitaal aan te trekken of, in het beste geval, blijven de kapitaalstromen binnen die regio’s met dezelfde munteenheid (Heylen, 1999).
Het grote deel van de verwachte opbrengsten ligt in de eliminatie van transactiekosten. In de Europese Unie vóór de euro probeerde men dit risico reeds in te dijken aan de hand van vaste wisselkoersen met beperkte fluctuatiemarge. De kosten bij het wisselen bleven er echter en waren niet gering: bid-ask spreads schommelden rond 5%, wat een kost inhield van €8 mld. op een totaal van €900 mld. waarde in de intra-EU handel (Gros & Thygesen, 1998).
20
2.4.2 OCA CRITERIA De grondslag van de theorie over optimum currency area’s werd gelegd door Robert Mundell (1961), Ronald McKinnon (1963) en Peter Kenen (1969). Deze economen stelden een aantal criteria voorop waarmee kan bepaald worden of bepaalde regio’s en/of landen een optimale muntzone vormen.
2.4.2.1 Graad van openheid
Landen gekenmerkt door een hoge graad van openheid en dus intensief handel drijven, vormen een optimum currency area. (McKinnon)
Een open economie betekent dat de verhouding van importen en exporten t.o.v. de geproduceerde niet verhandelde goederen relatief hoog ligt. In dit geval hebben fluctuaties in de betreffende wisselkoers een grotere invloed op binnenlands prijspeil. Hoe meer open de economie, hoe minder waarschijnlijk dat een wijziging in de nominale wisselkoers zal overgaan tot een evenredige wijziging in reële termen, ten gevolge van een aanpassing van binnenlands prijsniveau. Of anders geformuleerd, prijzen zijn minder vast en in combinatie met wisselkoerscorrecties wordt de competitiviteit nauwelijks beïnvloed. Deze economieën zijn uiteraard gevoeliger voor geïmporteerde inflatie waar ze zelf geen invloed op kunnen uitoefenen (Baldwin & Wyplosz, 2004).
Deze stelling wordt duidelijker beschouwende een voorbeeld met twee landen, A en B. De concurrentieregel luidt: EAPA = EBPB. E vertegenwoordigt de nominale wisselkoers en P het prijspeil volgens binnenlandse munteenheid. Een appreciatie van EA moet worden gecompenseerd door een evenredige daling van PA volgens de wet van één prijsniveau in de wereldhandel (Baldwin & Wyplosz, 2004).
Voor de analyse verdergaat moet de graad van openheid worden toegelicht; een veelgebruikte en eenvoudige manier om deze te meten is de verhouding van totale invoer en uitvoer over het BNP, (X+M)/BNP*100% (Yannikaya, 2002). Een eerste onderzoek voor Letland volgens gegevens van vóór de crisis toont relatieve openheid aan: BNP $40.04 miljard, importen $13,7 miljard, exporten $7,551 miljard (Latvijas Statistika, 2007), wat een gemeten openheid geeft van 53%. Wat betekent dit getal? In die 53% zit voor het grootste deel de Letse importen – ze bedragen quasi het dubbele van de export.
21
Figuur 9: Letse import en export, toename in % op kwartaalbasis
Bron: E. Huges
De invoer (groene lijn) overtrof toen (2007) ruim de export (rode lijn), rekening houdend dat de Letse economie zich in volle expansie bevond. Deze situatie kan niet representatief
beschouwd
worden,
aangezien
correcties
op
de
handelsbalans
onvermijdelijk zijn. Figuur 9 toont aan dat door de crisis (2008 en verder) die balans totaal omsloeg: zowel de invoer als de uitvoer daalde drastisch, maar in die zin dat de uitvoer totaal instortte. Het McKinnon criterium beoordelen is in de huidige situatie niet vanzelfsprekend. Met het oog op economisch herstel echter, wordt er vanuit uitgegaan dat de handel zich gaandeweg zal normaliseren (IMF, 2010). Onderstaande figuur, berekening volgens export/BBP, geeft een beeld weer van de openheid met andere Oost-Europese economieën. De statistische gegevens van de andere Baltische staten (Estland en Litouwen) die we als vergelijkbaar kunnen beschouwen qua economische grootte, vertonen een significant groter aandeel van de export in het BBP.
Figuur 10: Openheid Oost-Europese economieën 2007, exportpercentage van het BBP
Bron: IMF & Fitch1
1
Fitch is één van de ratingmaatschappijen zoals Standard & Poor’s en Moody’s
22
Bitans en Kauzens (2004) toonden reeds aan dat naar aanleiding van de vaste wisselkoers met de euro, de handel vanuit Letland met landen die de euro als betalingsmunt gebruiken, zal toenemen (infra, tabel 8).
In dit kader wordt er verwezen naar de endogeniteit van OCA criteria (Frankel & Rose, 1998) die stelt dat wanneer landen een eenheidsmunt invoeren op termijn een optimale muntzone vormen (Warin, Wunnava & Janicki, 2008).
Onderstaande figuur geeft over het huidig opzicht een interessante vergelijking. De landen uit de eurozone vormen één groep (EUR), het Verenigd Koninkrijk betaalt in ponden (GBP) en de Verenigde Staten in dollar (USD). Duidelijk is dat aanvankelijk de meeste transacties in dollars gebeurden, maar de euro nam een steile opmars in de handel met Letland. In 2003 bedroeg de eenheidsmunt al 62% van de totale handelsomzet, dit cijfer steeg in 2008 tot 75%.
Tabel 8: Aandeel Letse handelsomzet in procent Landengroep
1995
2003
2008
EUR
38
62
75
GBP
7
7
-
USD
42
16
-
1
Bron: Latvijas Statistika , Latvijas Banka
2.4.2.2 Arbeids- en kapitaalmobiliteit
Optimum currency areas zijn die regio’s waarbinnen productiefactoren zich gemakkelijk kunnen verplaatsen. (Mundell)
Dit criterium heeft grotendeels betrekking tot de arbeidsmarktflexibiliteit. In de theorie van OCA werd gezien dat asymmetrische schokken nefast zijn voor regio’s met een muntunie. In het voorbeeld van geziene OCA kostenanalyse, veroorzaakt een vraagschok overproductie in land A. Indien het gemeenschappelijke monetair beleid land A bedient en bijgevolg de wisselkoers doet dalen om het productieoverschot in A te compenseren, zal B door de goedkopere munt met een excessieve vraag te kampen hebben; een productietekort in land B als resultaat.
1
Latvijas Statistika is het Lets nationaal instituut voor statistiek
23
Het effect van asymmetrische schokken zou wegvallen op voorwaarde dat de productie kan verhuizen. De factoren kapitaal en arbeid zorgen voor deze productie. Kapitaal wordt als
vrij
beweegbaar
beschouwd
in
de
financiële
zin,
mits
obstakels
die
vrij
kapitaalverkeer zouden belemmeren, geëlimineerd worden (Baldwin & Wyplosz, 2004). Hindernissen komen voor in de vorm van transactiekosten, doorgedreven regulering, hoge belastingen, enzovoort (Niskanen). Het kapitaal in fysieke vorm is quasi immobiel. De verhuizing van fabrieken, machines en andere geïnvesteerde kapitaalvormen is niet evident en het kan maanden, zelfs jaren duren eer het aanbod zich heeft aangepast aan de nieuwe marktomstandigheden, ondanks hoge arbeidsmobiliteit (Baldwin & Wyplosz, 2004).
Een aantal empirische studies (Eichengreen, 1993; Decressin & Fatas, 1994; Blanchard & Katz, 1992) komen tot dezelfde conclusie dat de arbeidsflexibiliteit zeer laag is in de EU; deze onderzoeken zijn veelal uitgevoerd met de VS als referentie1.
De meest aannemelijke achtergrond zouden nationale, culturele en sociale barrières zijn; de Europeaan houdt niet van verhuizen, zeker niet wanneer de landsgrens moet worden overgestoken (Faini, 1994). De woonst wordt aanzien als een investering en de Europese overheden moedigen het bezit ervan aan. Het fenomeen doet zich voor over heel Europa, Letland incluis. Op basis van dit OCA criterium zou het derhalve onverstandig zijn om te participeren aan de EMU.
De OCA visie interpreteert arbeidsmobiliteit echter in de korte termijn. In een ander standpunt wordt de flexibiliteit van deze productiefactor als minder essentieel aanzien (Gros & Thygesen, 1998). De redenering achter deze visie is gebaseerd op de lange termijncomplicaties van arbeidsmobiliteit: door een hogere dynamiek zou arbeid zich meer concentreren in bepaalde regio’s. Die hogere concentratie van industrieën doet de kans op asymmetrische schokken nog verder toenemen (Gros & Thygesen, 1998). De
Letse
bevolkingsmigraties
zijn
te
verdelen
in
twee
substantiële
periodes:
postcommunistisch Letland en het tijdvak na de EU uitbreiding van 2004. De eerste periode werd gekenmerkt door een grote groep emigranten, wat deels een economische oorzaak had en deels cultureel (Fihel & Krisjane, 2007). Terwijl Letland ten tijde van de Sovjet-Unie een netto-instroom kende, sloeg deze na de implosie van de communistische republiek om in massale emigratie. Letland had het op economisch vlak zwaar tijdens deze periode.
1
De
staten
die
de
VS
vormen
worden
geïnterpreteerd
als
een
economische
unie
met
de
dollar
gemeenschappelijke munt.
24
De Russische strijdkrachten werden teruggetrokken uit het land, met nefaste gevolgen voor de Letse economie waarvan een groot deel van de gevestigde industrie opgetrokken was om dat leger te bevoorraden en te onderhouden. Vele subsectoren gingen mee ten onder. Een niet onbelangrijk deel van de bevolking was Russisch en deze groep verhuisde en masse terug naar hun thuisland (Fihel & Krisjane, 2007).
Vanaf 2000 was de migratie van andere aard, sinds de banden met de ex Oostbloklanden minder intens werden en Letland zich duidelijk voorbereidde op EU-lidmaatschap begon de arbeidsmigratie zich naar EU-landen te richten (OESO, 2003). Dit proces versnelde nog toen Letland toetrad tot de Europese Unie in 2004 en de arbeidsmarkten werden opengesteld. Gezien de economische expansie en verbeterende arbeidsomstandigheden in de Baltische staat leek deze massale emigratie onlogisch. Echter de meeste uitwijkelingen geven de hogere lonen in West-Europa aan als reden. Zeker voor de jongere Letse bevolking en hoger opgeleiden is de stap naar een welvarender leven gemakkelijk genomen.
Inzake internationale arbeidsmobiliteit scoort Letland goed, reeds 10% van de werkende bevolking heeft een buitenlandse job of ooit gehad. Dit percentage dient genuanceerd te worden aangezien immigratie slechts een marginaal deel vertegenwoordigt van de totale arbeidskrachtenstroom (Fihel & Krisjane, 2007).
Het regionaal kader vertoont een minder rooskleurig beeld. In de periode na 1997 zakte het aantal arbeidsplaatsen in de agrarische sector drastisch (OESO 2003). De industriële tak bleef op een status-quo in tegenstelling tot de constante groei van de dienstensector. Een groot deel van de landbouwers raakte in de werkloosheid verzeild en degenen die wel op de arbeidsmarkt bleven, kwamen in de dienstensector terecht (OESO 2003). De analyse voor Letland toont een relatief hogere arbeidsmobiliteit, zeker in contrast met de meeste West-Europese lidstaten van de EU. De Letse werknemers blijken immers minder geremd te zijn door culturele en sociale factoren, terwijl economische migratie domineert.
2.4.2.3 Productiediversificatie
Landen met een breed gediversifieerde productie en van gelijkaardige structuur vormen een optimum currency area. (Kenen)
25
Een hoge diversificatie van productie en consumptie beperkt de impact van economische schokken specifiek gericht op bepaalde sectoren. Dat bepaalde bedrijfstakken getroffen worden hangt af van de aard van deze schokken, namelijk een wijziging in de vraag naar bepaalde producten als gevolg van een evoluerend consumptiepatroon (Baldwin & Wyplosz, 2004) .
Technologische evolutie en stijgende welvaart dragen hiertoe bij (Schumpeter, 1975); een typisch voorbeeld is de vervanging van de typemachine door computers. De sectoren afhankelijk van de productie van deze machines werden getroffen en het is de vraag of de betreffende economieën deze vraagschok kan absorberen. Diversificatie spreidt het risico, dit is tevens een oude wijsheid inzake beleggingsportefeuilles.
Landen die eerder gespecialiseerd zijn in een gelimiteerd gamma van producten of waarvan de economie te veel afhangt van een bepaalde sector, zullen harder worden getroffen. Rusland heeft hier ervaring mee tijdens de recente crisis: de vraag naar de voornaamste exportproducten (olie en gas) van het land viel in grote mate terug (Rianovosti, 2009). Waarom dit criterium mee bepalend is in de OCA theorie ligt voor de hand: nominale wisselkoerscorrecties zijn niet meer mogelijk vanuit een nationaal monetair beleid (Warin, Wunnava & Janicki, 2008).
Tabel 9: BBP-aandeel, indeling volgens economische sector – Letland, Griekenland en EMU Letland
Landbouw, jacht en
EMU Gem.
(1999)
1996
2002
Min.
Max.
8,1
4,7
2.9
0.8
8.9
26.7
18.6
23.2
15.2
32.8
4.8
6.1
5.5
4.2
7.9
33.8
35.6
21.3
17.7
28.3
9.0
15.7
26.1
17.9
38.6
17.6
19.3
21.0
17.0
23.9
bosbouw Industrie Bouwnijverheid Handel, transport, opslag en communicatie Financiële intermediatie, vastgoed, huur en zakelijke activiteiten Overige diensten
Bron: OESO databank, Latvijas Statistika1
26
Bovenstaande tabel geeft een beeld weer van de economische structuur in Letland; de gegevens worden vergeleken met die van Griekenland en het gemiddelde van de EMUlanden. De Letse agrarische sector beslaat nog een aanzienlijk deel van het BBP, zeker in vergelijking met de EMU, hoewel dit aandeel het laatste decennium afneemt (supra, tabel 9). Een vraagschok in deze economische tak zal zwaarder doorwegen in het totale BBP; deelname aan de EMU impliceert dat het gemeenschappelijk monetair beleid door de ECB niet in alle lidstaten een even efficiënt resultaat zal bieden.
Het industriële aandeel van Letland ligt beduidend lager dan EMU gemiddelde, echter deze vergelijking moet worden genuanceerd in de zin dat overige EMU landen ongelijkheden vertonen van een even groot aandeel (EMU gemiddelde 23,2%, min. 15,2%, max. 32,8%) (Latvijas Statistika).
De Letse transportsector vertegenwoordigt een relatief groot aandeel in de Letse economie - het percentage ligt meer dan 10% hoger dan het EMU gemiddelde – en zal bijgevolg gevoeliger zijn voor dergelijke asymmetrische schokken. Opvallend ondervertegenwoordigd is de financiële sector die wel een sterke opmars kent de laatste jaren (Latvijas Statistika).
Globaal genomen vertoont de Letse economie qua structuur een zeker verschil met de EMU lidstaten, maar niet aanzienlijk genoeg om toetreding tot de muntunie af te keuren op basis van dit criterium rekening houdend met de nuance dat de spreiding rond het EMU gemiddelde aanzienlijk is onder de lidstaten zelf (Bitans & Kauzens, 2004).
2.4.2.4 Fiscale transfers
Landen die elkaar compenseren tegen asymmetrische schokken, kunnen een optimale muntzone vormen. (Kenen)
Het betreft een eerder politiek criterium waar voorgaande criteria van economische aard zijn. De idee hierachter is dat landen de gevolgen van een lage factormobiliteit, zoals besproken in de paragraaf over arbeids- en kapitaalmobiliteit, kunnen elimineren. Volgens Keynes moet de betreffende overheid de werkloosheid, ontstaan door de specifieke schok, neutraliseren door een expansieve budgettaire politiek. Een mogelijke oplossing is een transfer van fondsen vanuit het land met hoge economische groei richting het land in recessie (Baldwin & Wyplosz, 2004).
27
Een direct fiscale transfersysteem is in de Europese Unie totnogtoe niet uitgebouwd. Een beperkte vorm van budgettaire overdrachten wordt uitgevoerd door de Europese Investeringsbank (Belke & Baumgärtner, 2005). De lidstaten zijn naar gelang hun grootte aandeelhouders in het kapitaal. De bank investeert in regio’s die economisch zwakker ontwikkeld staan. De financiering gebeurt gewoonlijk via het European Investment Fund dat op zijn beurt geld uitleent via private banken (EIB, 2010). De leningen zijn onderdeel van een privaatpublieke financiering van specifieke projecten en vormen echter geen directe transfers naar eventuele regio’s die betrokken zijn bij negatieve schokken (Belke & Baumgärtner, 2005).
Het verdrag van Nice voorziet een uitzondering als een lidstaat in moeilijkheden verkeert. De Europese Commissie kan, onder bepaalde voorwaarden en
in uitzonderlijke
omstandigheden, financiële steun verlenen (Belke & Baumgärtner, 2005).
28
2.4 Conclusie Dit hoofdstuk behandelde een belangrijk onderdeel in de studie over euro-invoering. Het precieze tijdstip over intrede in een monetaire unie is minder vanzelfsprekend dan verwacht, er zijn heleboel factoren waarmee moet worden rekening gehouden. Nieuwe EU-lidstaten moeten overwegen of het voordelig is de euro in te voeren en wanneer ze dit zouden doen (Babetskii, 2004).
Het doel van deze analyse was aantonen dat de geschiktheid van een land om te participeren in een muntunie onder meer afhangt van vooraf bepaalde vereisten aan economie, beleid en regelgeving.
Economieën in een monetaire unie neigen naar elkaar toe te groeien qua structuur, hoofdzakelijk door intensievere handelsbanden, dit is de zogenaamde endogeniteit van OCA criteria (Frankel & Rose, 1998).
Uit de convergentiecriteria blijkt dat Letland aanvankelijk goed op weg was om de euro in te voeren. Op het vlak van prijsontwikkelingen zat de Letse economie echter niet op pad en het zou nog een tijd geduurd hebben eer het land toestemming kreeg tot eurointroductie. De mondiale financiële crisis verstoorde echter de economische actoren op substantieel niveau, wat verder wordt besproken in volgend hoofdstuk.
In het deel over convergentie werd gezien dat inflatie evenwel noodzakelijk bleek teneinde reële convergentie te bereiken, hetgeen bevorderlijk is voor economische en monetaire integratie oftewel om een optimale munt zone te vormen met andere regio’s.
De toepassing van de OCA criteria resulteert in een matige goedkeuring voor Letland om de Europese eenheidsmunt te introduceren. Er is reeds een zeker mate van reële convergentie bezig van de Letse economie met de eurozone doch is er nog steeds een fundamentele kloof aanwezig die men dient te overbruggen.
29
3 LETLAND TIJDENS DE FINANCIËLE CRISIS
3.1 Inleiding Het laatste hoofdstuk behandelt de Letse macro-economische problemen tijdens de laatste financiële crisis. Het faillissement van de Amerikaanse investeringsbank Lehman Brothers in september 2008 wordt aanzien als het begin van de mondiale crisis (The Gardian, 2010)
Er wordt een eerst overzicht weergegeven van de opeenvolging van gebeurtenissen die hebben geleid tot de huidige situatie waarin Letland verzeild is geraakt. Door middel van macro-economische modellen wordt vervolgens getracht een structureel inzicht te verkrijgen van de economie van het Oost-Europees land.
Aan de hand van deze gegevens volgt ten slotte een analyse over de invoering van de euro betreffende de toekomstige economische situatie in Letland.
30
3.2 De crisis in Letland De recessie in Letland begon vanaf het derde kwartaal in 2008. Hierna volgt een bondig overzicht van de gebeurtenissen tijdens de mondiale financiële crisis.
De eerste helft van dat jaar kende het land nog economische groei (Geopolitika, 2008) maar de gegevens van het laatste kwartaal tonen aan dat de economie kort erna totaal instortte. Een krimp van maar liefst 10,5% vond plaats tijdens het laatste kwartaal van 2008, één van de zwaarste economische cijfers in vergelijking met de rest van de wereld (The Economist, 2009). De negatieve groei in Letland wordt verklaard vanuit twee factoren. De binnenlandse consumptie viel sterk terug, met een negatieve impact op de handelssector. Letlands belangrijkste handelspartners hadden eveneens te maken met een aanzienlijke recessie wat de externe vraag naar Letse producten deed kelderen (Berdnikov, 2009). Figuur 11: BBP Letland per kwartaal, 1997 – 3e kwartaal 2009, in miljoen euro
Bron: Eurostat
Bovenstaande grafiek toont hoe het BBP geëvolueerd is sinds 2000. Het land kende aanvankelijk een gestage groei die na Letlands toetreding tot de EU in 2004 ontaardde in een economische boom. Over het jaar 2007 heen groeide de economie nog met 11% (Latvijas Statistika), een Europees record. 2008 was een rampjaar voor de Letse economie: het BBP viel terug met 18% over het hele jaar (IMF, 2009).
31
Betreffende de Letse lopende rekening zien we een ander verhaal verhaal. Ten tijde van de economische boom exporteerde het land ondermaats in vergelijking met de totale importen.Het BBP bedroeg $40.04 miljard, importen $13,7 miljard, exporten $7,551 miljard (supra, 2.4.2.1). Letland importeerde nagenoeg het dubbele van de waarde van de exporten, een situatie die op lange termijn niet te houden is. De export kon de invoer niet bijhouden wegens een aangetaste competitiviteit. De achtergrond hierbij was dat de productiviteit niet evenredig evolueerde met de grote prijsstijgingen tijdens de grote economische groeijaren (Latvian Institute, 2009).
De overvloedige inkomende kapitaalstromen van voor de crisis zorgden voor de excessieve invoer die op zijn beurt de inflatie de hoogte injoeg (Aslund, 2009). In 2008 stegen de prijzen met 15% op jaarbasis (IMF 2009), wat de voornaamste reden is waarom Letland totnogtoe niet tot de Europese muntunie werd toegelaten. De inflatiedoelstellingen van de ECB zijn namelijk zeer streng (inflatie mag niet meer dan 1,5% hoger liggen dan de drie best presterende eurolanden, supra 2.2.2.1). De inflatie bedroeg in 10% die toenam tot 18% op het eind van 2008 (IMF, 2009), het gevolg was dat Letse producten te duur werden, zeker in vergelijking met de andere Baltische staten.
Na de nationalisatie van de Parex bank in november 2008 verslechterde de Letse kapitaalrekening tegenover een aanzienlijke verbetering van de lopende rekening (supra, 2.4.2.1). De bank stond op de rand van het failliet in 2008 gedurende een bank run en de regering nam ze over na een stevige kapitaalinjectie (The Economist, 2009). De vrees bestond erin dat de overheid niet in staat zou zijn om overige financiële instellingen te ondersteunen vanwege haar barslechte budgettaire toestand. Dit hield twee gevolgen in: buitenlandse banken begonnen hun kapitaal terug te trekken uit hun Letse filialen en de bevolking begon haar spaarcenten te parkeren op buitenlandse rekeningen (IMF, 2009).
Het deficit op de lopende rekening bedroeg 23% van het BBP in 2006 en 2007, terwijl een cijfer boven de 5% reeds problematische wordt beschouwd (Aslund, 2009). Gedurende de financiële crisis stortten zowel de importen als de exporten in elkaar, de invoer in sterkere mate (supra 2.4.2.1). Terwijl het tekort op de lopende rekening nog 13% van het BBP in 2008 bedroeg, was dit al positief in 2009 en in het tweede kwartaal een surplus van 14,2% van het BBP (Ministry of Foreign Affairs of Latvia, 2009).
32
Tot aan de financiële crisis hield de Letse overheid zich aan een disciplinair budgettair beleid, tekorten op de begroting bestonden nagenoeg niet (Latvijas Statistika). Eind 2007 bedroeg de openbare schuld slechts 20% van het BBP (Eurostat, 2009). Daarna kwamen de openbare financiën in ernstige problemen. Door de crisis liep de overheid veel inkomsten mis en moest meer worden geïnvesteerd in sociale programma’s. Indien geen intensieve maatregelen werden genomen zou het begrotingsdeficit opgelopen zijn tot meer dan 16% van het BBP (IMF, 2009) Ondanks drastische besparingsmaatregelen liep het tekort op tot nog 10% van het BBP (IMF, 2010). Er werd onder meer diep gesnoeid in de lonen van de publieke sector, met name een verlaging van 28,4% over het gespreid over vier kwartalen 2008-2009 (Baltic Course, 2010).
Het grootste probleem voor Letland en zijn inwoners vormde de aanzienlijke buitenlandse schuld die werd opgebouwd. Tijdens de economische groei-jaren bouwden de Letten een gezamenlijke schuld op die 137% van het BBP bedroeg op het eind van 2008 (Aslund, 2009). De oorzaak ligt hier grotendeels bij de te snelle groei van de Letse economie en de expansieve kredietverlening die ermee gepaard ging. Van 2001 tot 2006 namen de lonen toe met een factor 2,5 (Ministry of Economics of Latvia, 2009), waardoor de binnenlandse vraag zeer sterk steeg. De complicatie lag bij de exponentiële groei van de vastgoedmarkt, de waarde steeg met een factor 6,5. Het grootste deel moest worden gefinancierd met leningen, met een aanzienlijk aandeel van buitenlands krediet, uitgegeven in euro’s. Banken in Letland rekenden een hoge intrest aan voor particulieren, rekening houdend met de aanhoudende hoge inflatie. Lenen in het buitenland was veel goedkoper - lagere interestvoeten - en door de enorme binnenlandse prijsstijgingen zat er zelfs opbrengst leven op krediet uit het buitenland. Onderstaand voorbeeld van Torbjörn Becker1 geeft duidelijkheid: Hypothesen: •
Vaste wisselkoers: 1 lat voor 0,7 euro
•
Inflatie Letland: 15%, eurozone: 2%
•
Interestvoet aan particulieren Letland: 20%, eurozone 7%
•
Veronderstelde lening van 100 000 lats
Kosten op lening:
1
•
Interestbetaling op lening in lats: 20 000, lening in euro: 7000
•
Inflatie tast reële waarde lening aan: 15 000 lats
•
Uiteindelijke kost van lening in lats: 20 000 – 15 000 = 5000
•
Uiteindelijke kost van lening in euro: 7 000 – 15 000 = -8000 (winst)
Torbjörn Becker leidt het Stockholm Institute of Transition Economics
33
3.3 De weg naar economisch herstel: de euro invoeren? De mondiale financiële crisis heeft Letlands mogelijkheden om krediet te nemen ernstig aangetast.
De
bereidheid
van
financiële
instellingen
andere
kredietverstrekkers
wereldwijd om geld uit lenen nam in belangrijke mate af. Daarbovenop had de Letse regering te maken met een niet onbelangrijke verzwakking van de openbare financiën (tekort van 2,7% van het BBP in 2008, deficit +/-10% begroot voor 2009; Ministerie van Financiën Letland, 2009).
Tabel 10: Inkomsten en uitgaven van de Letse overheid in lats van 1995 tot 2009 (2009 geprojecteerd)
Bron: Ministerie van Financiën Letland
De belangrijkste ratingmaatschappijen begonnen geleidelijk hun rating van buitenlandse kredietwaardigheid
voor
Letland
te
verlagen,
men
vreesde
voor
een
mogelijk
faillissement. Fitch verlaagde ze naar BBB- na nationalisatie van de bank Parex, Standard & Poor’s zelfs tot onder het investeringsniveau tot BB+. Eind december 2008 besloten verscheidene organisaties en betrokken landen1 tot het beschikbaar stellen van een lening van €7,4 miljard, gespreid over drie jaar, aan Letland. De instanties in kwestie zijn het IMF, de Wereldbank, European Reconstruction and Development Bank en verscheidene EU-lidstaten (IMF, 2009). De lening kwam tot stand door het onvermogen van de Letse staat om nog te lenen aan gunstige condities. Men had schrik dat de crisis in Letland zich als een vlek zou uitbreiden naar de overige OostEuropese staten, vlottende wisselkoersen deze landen tegenover de euro begonnen reeds te depreciëren.
3.3.1 INTERNE VERSUS EXTERNE DEVALUATIE De sluitende vraag afgelopen jaar hoe men de crisis diende aan te pakken luidde: Moet Letland vasthouden aan de vaste wisselkoers met de euro of moet het zijn munt devalueren om de reële wisselkoers omlaag te krijgen?
1
Een aantal belanghebbende landen hadden reeds veel krediet verstrekt aan Letse klanten, Zweden in het
bijzonder.
34
De Letse overheid heeft zijn beleid aangepast om de Europese munteenheid in te voeren in
het
land.
Sinds
de
intrede
bij
de
Europese
Unie
is
het
nauwkeurig
de
convergentiecriteria, de zogenaamde Maastrichtnormen, beginnen implementeren. In 2005 werd de lat opgenomen1 in het Exchange Rate Mechanism II, een component van het European Monetary System (ECB, 2005). De bedoeling was op termijn, met een minimum van twee jaar, de euro in te voeren.
Door de hoge inflatie (supra, 2.2.2.1) - een gevoelig item voor de Europese Centrale Bank - in de Letse economie werd de Baltische staat totnogtoe niet toegelaten tot de muntunie, ondanks het feit dat Letland ruimschoots voldeed aan de overige Maastrichtcriteria (Commission of the European Communities, 2008). Deze inflatie zorgde er onder meer voor dat de Letse economie een omvangrijk gedeelte van haar competitiviteit verloor (infra, figuur 12). De prijsstijgingen werkten het deficit op de lopende rekening in de hand, aangezien exporten duurder worden en buitenlandse producten artificieel goedkoper (Weisbrot, 2010).
Figuur 12: Evolutie van de reële effectieve wisselkoers in Letland tegenover de belangrijkste handelspartners2
Bron: BICEPS
1
De Deense kroon, Litouwse litai, Slowaakse kroon en de Estse kroon werden eveneens opgenomen in het ERM
II in 2005 2
Gebaseerd op producentenprijzen wat relevanter is voor de competitiviteit
35
Aanhoudende tekorten op de betalingsbalans zorgde ervoor dat de Letse centrale bank haar deviezenreserves aan spoedtempo zag wegsmelten. Vóór de crisis was een aanzienlijk tekort (supra, 3.2) op de lopende rekening de oorzaak, nu is er een enorme kapitaalvlucht uit het land als gevolg van een dreigende devaluatie van de lat (IMF, 2009). Over het jaar 2009 vloeide er in totaal 3,3 miljard lats weg (Latvijas Banka, 2010).
3.3.1.1 Externe devaluatie
Binnen de Europese Gemeenschap hebben er regelmatig devaluaties – al dan niet met succes - van munten plaatsgevonden, waaronder die van de Belgische frank in 1982 (Heylen, 1999). Een devaluatie van de Letse munt zou een snelle en doeltreffende manier zijn om de verloren competitiviteit terug te winnen. In één slag zouden Letse goederen en diensten goedkoper worden in het buitenland.
Deze oplossing is evenwel niet vanzelfsprekend. Ten eerste zorgt een devaluatie ervoor dat de invoering van de euro in Letland terug op de lange termijn wordt verschoven (Levy-Yeyati, 2009). Het beleid van de Letse overheid impliceert juist de eenheidsmunt zo snel mogelijk in te voeren. Vervolgens wordt in deze situatie de schuld aan het buitenland vermenigvuldigd met de grootte van de muntontwaarding (Aslund, 2009). Als laatste zou de reeds problematische inflatie nog meer toenemen door duurdere importen (Weisbrot, 2010).
Een omvangrijke devaluatie zou niet alleen slecht nieuws zijn voor de overheid, die het merendeel van haar schulden in vreemde valuta aanhoudt, maar ook de private sector zou ernstig worden getroffen (Aslund, 2009). Hypotheken van particulieren werden hoofdzakelijk genomen in euro’s, gestimuleerd door de schijnbare winst die men er zou uithalen (supra, 3.2).
3.3.1.2 Interne devaluatie
Onder impuls van het IMF en vooral de Europese Commissie, heeft de Letse overheid zijn beleid volledig bijgestuurd om tot interne devaluatie te komen1. De uitvoering hiervan vertrekt van de onderliggende gedachte om op termijn de euro in te voeren zoals vereist bij intrede in de Europese Unie door nieuwe kandidaat-lidstaten.
1
Dit was een onderdeel van het IMF programma samengesteld eind 2008 om Letland te vrijwaren van het
imminent bankroet.
36
De leningen van het Internationaal Monetair Fonds en de Europese Unie (supra, 2.2.2.4) aan Letland hangen vast aan een aantal clausules. De Letse overheid wordt onder meer aangemaand zijn begrotingsdeficit onder controle te houden – een reductie van de uitgaven met 500 miljoen lats per jaar tot 2012 (Deutsche Welle, 2009) - door een reeks ingrijpende maatregelen.
Om aan een steeds meer ontsporende begroting te ontsnappen begon de overheid te snoeien in de publieke sector. Het programma van het IMF vereist een deficit van niet meer dan 8,5% van het BBP in 2009 (IMF, 2009). Er werd alvast een verlaging van de lonen in de publieke sector doorgevoerd van niet minder dan 28% (supra, 3.2). Een
andere
onpopulaire
maatregel
was
de
verlaging
van
de
pensioenen,
een
controversiële beslissing aangezien het hooggerechtshof van Letland ze ongrondwettelijk verklaarde (Deutsche Welle, 2009). Voorts zijn er nog een reeks belastingsverhogingen doorgevoerd en –voordelen afgeschaft om de staatsinkomsten op te krikken.
Interne devaluatie omvat een daling van de lonen en prijzen bij een vaste nominale wisselkoers om de competitiviteit te herstellen. Een verlaging van de wedden van de openbare sector werd reeds doorgevoerd door de overheid (supra, 3.2). De private sector volgde met een daling van 5% (Baltic Course, 2010). Bij de aanvang van 2009 werd de inflatie negatief, hetgeen de interne devaluatie in hand werkte. De gigantische prijsstijging van 18% het jaar ervoor sloeg om in een prijsdaling met 1,2% (IMF, 2010).
De moeilijkheid van het IMF programma ligt bij het feit de interne devaluatie gepaard gaat met procyclische maatregelen (Weisbrot & Ray, 2010). Het internationaal Monetair Fonds lijkt een dubbel beleid te hanteren. Minder kapitaalkrachtige landen worden aangemaand uitgaven drastisch omlaag te krijgen teneinde begrotingsontsporingen te vermijden, terwijl de rijkere landen wordt toegestaan een anticyclisch beleid door te voeren om hun economische activiteit aan te zwengelen (Berdnikov, 2009).
Het procyclisch beleid van de Letse overheid - reductie van de uitgaven in combinatie belastingsverhogingen, opgelegd door het IMF – versterkt de gevolgen van de huidige crisis (Weisbrot & Ray, 2010). De dalende koopkracht van de gezinnen en daarmee een zware terugval in de gezinsuitgaven wordt derhalve niet gecompenseerd door hogere
37
overheidsconsumptie, zoals vele West-Europese overheden de Keynesiaanse visie toepasten in hun beleid.
De tewerkstelling in Letland vangt de belangrijkste kost op van de economische crisis en het procyclisch beleid. De officieel geregistreerde werkloosheid bedroeg 15% van de beroepsbevolking in november 2009 (IMF, 2010). De arbeidsmarktenquête geeft zelfs een cijfer dat boven de 20% werklozen uitstijgt (IMF, 2010).
Tot op heden lijken de genomen maatregelen te werken, zij het in onvoldoende mate. Ten gevolge van een te zwakke daling van de nominale lonen en producentenprijzen in combinatie met een reële wisselkoersdepreciatie van de voornaamste handelspartners blijft het competitiviteitdeficit aanhouden (Weisbrot & Ray, 2010).
38
3.3.3 IS-LM-BP – TOEPASSING OP LETLAND Om een overzichtelijker inzicht te krijgen van de problemen waar de economie van Letland mee kampt, wordt er in dit deel uitgegaan van een macro-economisch kader. Hierbij wordt het Mundell-Fleming-model1 betrokken waarbij de IS, LM en BP curves samengebracht worden in één model (Heylen, 1999). Het is het meest gebruikte macroeconomisch model voor een open economie (Heylen, 1999).
3.3.3.1 IS-LM-BP in Letland vóór de crisis (2006-2007)
Eerst wordt getracht de situatie voor te stellen van de Letse economie van vóór de crisis in de jaren 2006 en 2007.
Ligging IS-curve
De analyse vangt aan met de ligging van de IS-curve ten opzichte van het evenwicht voorgesteld in figuur 7. De variabelen die positie van IS beïnvloeden worden hieronder weergegeven (Heylen, 1999). Overheidsconsumptie G en TR worden als samengesteld geheel2 genomen als gevolg van beperkte statistische gegevens betreffende overheidsuitgaven3. Tabel 10 geeft een overzicht van de overheidsuitgaven weer. Tegenover 2005 stegen de uitgaven in 2006 tot 4,2 miljards lats, een stijging van 24%. De tabel toont aan dat in 2007 de uitgaven opnieuw een stuk hoger lagen, 5,2 miljard lats. Stijgende overheidsuitgaven doet de IS-curve naar rechts verschuiven als gevolg van een verhoogde vraag naar goederen en diensten.
De reële effectieve wisselkoers (EP/Pf ) nam aanzienlijk toe vanaf 2006 (supra, figuur 12). Het gevolg is een aangetaste competitiviteit en derhalve een afgenomen vraag naar Letse producten vanuit het buitenland. Dit duwt de IS-curve naar links.
1
Ontworpen door J. M. Fleming en R. A. Mundell
2
Beide factoren beïnvloeden de IS-curve in positieve mate.
3
Verdere opdeling van de overheidsuitgaven wordt weergegeven in de statistieken van Latvijas Statistika,
precieze bedragen voor transfers en subsidies zijn echter niet te bepalen uit de betreffende gegevens.
39
Figuur 13: Bijdrage aan BBP groei in Letland, in procent
Bron: Internationaal Monetair Fonds De conjunctuur van de voornaamste handelspartners1 (Yf) heeft een positieve invloed op IS (naar rechts), de buurlanden kenden eveneens een sterke economische groei in de grootteorde van de Letse groei, maar hun aandeel is beperkt in de totale handel (supra, figuur 10).
De Europese Unie, specifiek de eurozone, heeft het grootste aandeel in de Letse handelsomzet (supra, tabel 8). Het BBP van de Europese Unie groeide met gemiddeld 2,65% (infra, tabel 11). De grootste vraag kwam vanuit Rusland, Estland en Letland, waar de economieën groeiden met gemiddeld meer dan 7% (infra, x).
In 2006 herzag de Letse fiscus het belastingssysteem en werd uitgevoerd in 2007. Een aantal belastingsvrije limieten werden verhoogd en een algemene versoepeling van het belastingsregime2 werd doorgevoerd (Valter Gencs, 2007). Het gevolg is dat de marginale aanslagvoet t in beperkte mate daalt, wat een lichte verschuiving naar rechts teweegbrengt van IS.
1
EU, overige Baltische staten en Rusland
40
De resultante van de verschuiving van IS kan worden afgeleid uit figuur 8. Het geeft een beeld welke factoren bijdragen aan de totale BBP-groei. Opvallend is het grote consumptieaandeel1 in 2006 en 2007. Door de enorme inkomenstoename van de gezinnen (IMF, 2009) kan gesteld worden dat de autonome consumptie C03 mee is gestegen. De negatieve netto exporten – door de toegenomen reële wisselkoers (supra) – worden ruimschoots gecompenseerd door de andere componenten (supra, figuur 13). Uiteindelijk ligt de IS-curve rechts van zijn neutrale positie als gevolg van de toenmalige hoogconjunctuur.
Ligging LM-curve In 2006 steeg de nominale geldhoeveelheid (basis: M24) met 38% toe op een inflatie van 6,5% (annual report Bank of Latvia 2006). In 2007 steeg M2 met 12% bij inflatie van 10% (annual report Bank of Latvia 2007). Over het geheel van de jaren 2006 en 2007 blijkt dat de reële geldhoeveelheid Ms/P flink is toegenomen. LM is bijgevolg onder de uitgangssituatie gepositioneerd.
Ligging BP-curve
De kapitaalinstroom naar de Letse economie was zeer aanzienlijk (Bank of Latvia; supra, figuur 8), de rente in het buitenland lag beduidend lager. De basisrente voor herfinancieringtransacties in de eurozone bleef constant op 4,25%. De positieve invloed van Rf doet de BP-curve naar rechts bewegen.
De invloed van de reële effectieve wisselkoers is hier niet te ontzien (supra, figuur 12). Door een ernstig aangetaste competitiviteit wordt de invoer ruimschoots overtroffen door de import (supra, 3.2) met een deficit op de lopende rekening als consequentie (infra).
In de statistieken de Letse betalingsbalans zien we de reservetegoeden van de Letse centrale bank afnemen met in totaal €2,2 miljard (Bank of Latvia). Het deficit op de lopende rekening (€8,3 miljard) overtreft ruimschoots het overschot op de kapitaal- en financiële rekening (€6,1 miljard) (Bank of Latvia). BP verschuift naar boven als resultante.
1
Gezinnen + overheid
2
Ter informatie: in Letland geldt een vlaktaks, de inkomstenbelasting bedraagt 25% (Valter Gencs, 2007)
3
C0 is een functie van het verwacht inkomen van de consumenten en het vermogen.
4
M2 vertegenwoordigt M1 (baar geld + zichtdepositos) + geld op depositos opvraagbaar binnen een termijn van
1 jaar waaronder spaar- en korte termijnrekeningen.
41
Ten slotte blijft nog over de factor σ. Aangezien de lat gekoppeld is aan de euro met een vaste verhouding, is het verwacht depreciatiepercentage nihil. De staatsfinanciën blijven gezond (begroting in evenwicht en zeer lage staatsschuld) (Ministerie van Financiën Letland), als gevolg zien we geen wijziging in de risicopremie voor Letland.
Figuur 14: IS-LM-BP-model omtrent Letland vóór de crisis, eind 2007
Het resultaat bevestigt de economische situatie van Letland tot aan de crisis. Een sterke economische groei (Y>Y*) die gepaard gaat met een tekort op de betalingsbalans. Om de vaste wisselkoers in stand te houden, moet de Letse centrale bank zijn munt ondersteunen. Door aankopen van de lat in ruil voor buitenlandse deviezen ziet de Latvijas Banka haar reservetegoeden wegsmelten (Bank of Latvia). Op lange termijn is deze toestand niet houdbaar.
3.3.3.2 IS-LM-BP tijdens de crisis, vanaf 2008
Ligging IS-curve
Door de aanzienlijke verslechtering van de openbare financiën vanaf halfweg 2008 zag de Letse overheid zich genoodzaakt om zwaar te snoeien in de uitgaven en tevens de belastingsdruk te verhogen (supra, 3.3.1.2). De overheidsconsumptie G viel terug en marginale aanslagvoet t namen toe. Bijgevolg zien we een sterke verschuiving van IS naar links.
De reële effectieve wisselkoers kende in 2008 nog een toename van 7%, tegenover het jaar 2009 met licht dalende trend (Bank of Latvia). Over de twee jaren is de wisselkoers gestegen met 6%. De IS-curve zal dus naar links geduwd worden.
42
Tabel 11: BBP groei handelspartners Letland, in procent. 2006
2007
2008
2009
Eurozone
2,9
2,7
0,6
-4,1
EU-271
3,2
2,9
0,7
-4,2
EU-15
3,0
2,6
0,6
-4,1
Litouwen
7,8
9,8
2,8
-15
Estland
10,0
7,2
-3,6
-14,1
VS
2,7
2,1
0,4
-2,4
Rusland
6,7
8.05
5,9
-7,9
Bron: Eurostat, Tradingeconomics
De exporten worden beïnvloed door de conjunctuur in het buitenland Yf. Bovenstaande figuur toont dat het jaar 2009 gekenmerkt werd door een mondiale recessie. In 2008 waren de economieën van Letlands voornaamste handelspartners reeds aan het verzwakken. Het jaar daarop zijn de cijfers zwaar: een negatieve BBP groei voor de EU met 4,2%, Rusland 7,9% en voor de Baltische staten Litouwen en Estland huiverachtige cijfers van respectievelijk 15% en 14,1%. De invloed van Yf is duidelijk negatief, IS verschuift naar links.
Alle besproken factoren hebben een negatieve invloed op de IS-curve. Als uitkomst wordt hier een sterke verschuiving naar links. Dit resultaat is niet verwonderlijk aangezien door de mondiale crisis de vraag op goederen- en dienstenmarkt ernstig verzwakt is.
Ligging BP-curve
Het is in deze periode dat Letland veel van zijn kredietwaardigheid verloren heeft (supra, 3.3) en daarbij vreesde men dat een devaluatie onvermijdelijk was (supra, 2.3.1.1). Dit resulteert in een aanzienlijke toename van σ, wat BP negatief beïnvloedt.
Om het uiteindelijke resultaat van de Balance of Payments-curve te weten, grijpen we terug naar de statistieken van de Latvijas Banka. Ze tonen aan dat in het jaar 2008 er een overschot gerealiseerd werd van €455 miljoen. In vorig hoofdstuk (supra, 2.4.2) werd gezien dat de importen sterk terugliepen. In 2009 was er opnieuw een tekort, ditmaal €921 miljoen. Een enorme kapitaalvlucht uit Letland in het laatste jaar is hier verantwoordelijk voor (Weisbrot & Ray, 2010).
1
EU-25 met Bulgarije en Roemenië
43
Uiteindelijk beweegt BP naar boven, het huidig overtreft het vorig negatief cijfer (-€714 mln. in 2007).
Ligging LM-curve
Om te weten wat er gebeurt met LM, wordt andermaal de evolutie van de reële geldhoeveelheid onderzocht. De nominale geldhoeveelheid in verhouding tot het prijsniveau geeft Ms/P.
Gedurende 2008 daalde Ms met 4,4% terwijl de inflatie op jaarbasis 15,4% bedroeg (annual report Bank of Latvia 2008). Het gevolg is dat de reële geldhoeveelheid in deze periode daalde met 17,1% (berekening op basis van Ms/P). Voor 2009 is er een daling van de nominale geldhoeveelheid van 6 mld. lats naar 5,8 mld. lats (IMF 2010) tegenover een inflatie van 3,3% op jaarbasis (IMF, 2010). De berekening voor de reële geldhoeveelheid geeft een daling met 6,4%.
LM beweegt boven de initiële positie (supra, figuur 9) als gevolg van een daling van Ms/P over beide jaren.
Hoogte van de reële lange termijnrente
Bij het determineren van de reële rente wordt uitgegaan van inflatieverwachtingen (Heylen, 1999). Het laatste kan slechts geschat worden aan de hand van een gewogen gemiddelde van de inflatie van de laatste jaren of de recente inflatie (Heylen). Aangezien de Letse overheid streeft naar euro-invoering, zal ze de inflatie proberen onder controle te krijgen. De referentiewaarde in 2008 bedroeg 3,3% (ECB), wat een inflatiedoelstelling kan zijn voor 2014. De Letse centrale bank verwacht een negatieve inflatie van ongeveer 3% voor 2010. De prijzen zullen maar heel geleidelijk stijgen met het huidige oog op een zeer traag economisch herstel. De huidige nominale rente bedraagt, na een sterke opstoot in 2009, opnieuw 10,5% (ongeveer op het gemiddelde van voorgaande jaren) (supra, 2.2.2.2).
De reële rente zou (R2), door de sterke terugval van de prijsstijgingen, een stuk hoger liggen dan voorgaande jaren (R1).
44
Figuur 15: IS-LM-BP-model omtrent Letland tijdens de crisis (eind 2009)
3.3.3.3 Oplossingsmechanisme: de euro
Op termijn moet de economie terug het lange termijnevenwicht bereiken Y* (supra, figuur 7). Het actuele beleid van de Letse overheid is gefocust op een toekomstige deelname aan de EMU. Aangezien de lat moet gekoppeld blijven aan de euro (supra, 2.2.2.3), dient het monetaire beleid volledig ten dienste te staan van de vaste wisselkoers.
Door de lage inflatieverwachtingen, er is momenteel zelfs deflatoire druk (supra) zal de reële geldhoeveelheid toenemen en bijgevolg LM naar onder verschuiven (LM2).
Het tekort op de betalingsbalans is het grootste probleem indien Letland de euro wil adopteren. BP moet naar onder geduwd worden, zeker gezien de internationale reserves van de Letse nationale bank verder wegsmelten. Halfweg 2009 bedroegen ze slechts $3,7 miljard.
Om de BP-curve te laten zakken, moet Letland intern devalueren vermits een ontwaarding van de lat niet tot de opties behoort als gevolg van de Maastrichtnormen. Hoe de interne devaluatie verloopt, is reeds besproken (supra, 3.3.1.2). Het komt erop neer een prijsniveau te bereiken zodanig dat de reële effectieve wisselkoers daalt en het tekort op de betalingsbalans weggewerkt wordt (BP2).
45
In het huidig beleid schuilt een dubbel voordeel. De interne devaluatie zorgt voor lagere binnenlandse prijzen en derhalve een stimulans voor de export. De koppeling aan de euro zorgt ervoor dat buitenlandse producten niet duurder worden en geïmporteerde inflatie uitblijft.
Om opnieuw het inkomensniveau Y* te halen zou IS terug naar rechts moeten verschuiven. In het systeem van vaste wisselkoersen is budgettaire expansie heel effectief (Heylen, 1999). De complicatie is dat de overheidsconsumptie (G) wordt teruggeschroefd en belastingen toenemen (t) (supra, 3.3.1.2). Samen met de erg zwakke conjunctuur in het buitenland (Yf) (supra, tabel 11) blijft de vraag naar goederen en diensten te laag (sterke daling inkomen, hoge private schuld), waardoor Letland onder zijn potentieel inkomensniveau zou blijven (punt A).
Figuur 16: IS-LM-BP gedurende interne devaluatie
In de lange termijn zou, met het oog op euro-introductie in 2014 (Latvijas Banka, 2010) en economisch herstel na de crisis, de handel met de EU normaliseren en zelfs verder toenemen. Dit is het gevolg van de endogeniteit van het openheids-criterium zoals eerder gezien (supra, 2.4.2.1). Het wegvallen van het wisselkoersrisico weegt zwaarder door dan kost van een toegenomen volatiliteit tegenover vlottende munten zoals de roebel en de U.S. dollar (Bitans & Kauzens, 2004).
46
Geleidelijk moet de export en de binnenlandse consumptie aantrekken (IS3), wat gepaard gaat met een toename van de invoer (BP3), om tot het lange termijnniveau Y* te komen. De mate waarin en hoe lang dit proces zich zal voltrekken blijft echter moeilijk te voorspellen.
47
3.4 Conclusie Door de financiële crisis ging de Letse economie over van een voorbeeldfunctie voor groeilanden naar één van de slechtste leerlingen op het vlak van financiële gezondheid en welvaart. Letland werd in een schuldencrisis gestort en een recessie van een aanzienlijke omvang.
Uit het onderzoek over externe tegenover interne devaluatie, komt het laatste als preferente oplossing uit de bus. Het is tevens de strategie van de Letse overheid in overeenstemming met het programma van het Internationaal Monetair Fonds. Interne devaluatie zorgt ervoor dat de lat gekoppeld blijft aan de euro met het oog op een toekomstige deelname aan de Europese eenheidsmunt.
De IS-LM-BP analyse gaf een duidelijk macro-economisch beeld weer van de Letse economie. Duidelijk was, dat door de financiële crisis, er extreme laagconjunctuur heerst en de externe balans niet evenwicht is door een ernstig aangetaste competitiviteit. Door de interne devaluatie wordt Letland meer competitief en zal de betalingsbalans aanzienlijk verbeteren. De aanleiding naar euro-introductie zorgt daarbovenop voor intensievere handelsbanden met de EU-lidstaten die reeds de euro als betalingsmiddel gebruiken.
48
4. ALGEMEEN BESLUIT In de conclusie van het eerste hoofdstuk werd besproken dat Letland vóór de mondiale financiële crisis op de goede weg was om de euro in te voeren als betalingsmunt. Het probleem van substantiële prijsstijgingen zorgde ervoor dat de Baltische republiek totnogtoe geen toestemming kreeg van de bevoegde Europese autoriteiten.
Uit de analyse over convergentie bleek echter dat een aanhoudende inflatie noodzakelijk wordt geacht voor reële convergentie van de Letse economie. Het is in conflict met de Maastrichtnormen dat echter de officiële toetredingsvoorwaarden dicteert.
De komst van crisis betekende weinig goeds voor de Letse economie zoals gezien in het laatste hoofdstuk. Een zware recessie, de overheidsfinanciën in het rood en enorme werkloosheid zijn tot op heden het gevolg. De prijsstijgingen zijn heden verleden tijd nu er deflatoire druk is. Op basis van de barslechte staatsfinanciën moet Letland de eurointroductie nog even uitstellen.
Met de verschijning van het IMF programma en financiële steun uit de EU is er opnieuw reden voor optimisme.
De snelle oplossing voor Letlands economische moeilijkheden zou een externe devaluatie zijn. Door de aanzienlijke buitenlandse schuld en het streven om de euro in te voeren is dit evenwel niet de ideale optie.
Het programma van het IMF houdt drastische besparingen van de overheid, een interne devaluatie van de Letse economie om de verloren competitiviteit terug te winnen. Op korte termijn is het intern devalueren de oorzaak van ingrijpende verarming van de bevolking. Een tijdelijk euvel dat moet overwonnen worden, eens uit het dal geklommen zou de Letse economie snel moeten aantrekken. Het groeipotentieel ligt hoog door het lidmaatschap van de EU en de toekomstige euro als betalingsmunt in zicht met de daarbij horende intensievere handelsbanden.
49
LITERATUURLIJST
Allam M., 2009, The Adoption of the Euro in the New EU Member States: Repercussions
of
the
Financial
Crisis,
URL.:
.
(26/03/2010)
Aslund A., 2009, How Latvia Can Escape from the Financial Crisis, URL.: .
R., Wyplosz
C. (2004), The
(12/04/2010)
Baldwin
Economics of European
Integration
Baltic business news, Moody's: Latvian economy is stabilizing, 2010, URL.: .
Bank
of
(15/03/2010)
Latvia,
Annual
Report
2006,
.
Bank
of
Latvia,
Annual
Report
Bank
of
Latvia,
Annual
Report
BBC
News,
Latvia
economy
reels
in
recession,
.
URL.:
(20/04/2010)
2008,
.
(20/04/2010)
2007,
.
URL.:
URL.:
(20/04/2010)
2010,
URL.:
(04/03/2010)
Belke A., Baumgärtner F., 2005, Fiscal transfer mechanisms and asymmetric shocks
in
the
EMU,
URL.:
. (12/04/2010)
Berdnikovs A., 2009 Latvia in Recession: Socioeconomic and Political Dimensions, URL.: .
(11/04/2010)
VII
Bitans M., Kauzens E., Impact of the euro adoption on the economy of Latvia, 2004,
URL.:
. (27/02/2010)
Black
S.,
2009,
Why
Latvia’s
devaluation
is
certain,
URL.:
. (30/03/2010)
Breinlich H., A brief history of European monetary arrangements, URL.: .
(13/03/2010)
Bush
Woes,
J.,
2009,
Latvia's
Crisis
Mirrors
Eastern
Europe's
URL.:
.(03/03/ 2010)
Commission of the European Communities, 2008, Convergence report 2008 URL.: . (23/03/2010)
Daniel Gros, Niels Thygesen, European Monetary Integration: from the European Monetary
System
to
economic
and
monetary
union,
1998
De Grauwe P., Economics of Monetary Union, oxford university press, 2000
De Grauwe P., Schnabl G., 2004, Nominal versus real convergence with respect to EMU accession: How to cope with the Balassa-Samuelson dilemma, URL.: .
(23/04/2004)
De Grauwe P., The economics of monetary integration, oxford university press, 1994
De la Torre A., Eduardo Levy Yeyat, Sergio L. Schmukler, 2003, Living and Dying with Hard Pegs: The Rise and Fall of Argentina's Currency Board, URL.: .
(16/03/2010)
VIII
Deutsche
Welle,
2009,
Latvia
pension
cuts
ruled
.
Docstoc,
2009,
Central
government
debt
out,
URL.:
(21/03/2010)
management,
URL.:
. (03/04/2010)
EUBusiness, 2007, High inflation means no euro in Latvia before 2011: finmin, URL.:
.
European
central
bank,
2010,
ECB
key
interest
.
rates,
URL.:
(08/04/2010)
European commission, 2001, high level task force on skills and mobility final report
URL.:
SkillsMobilityFinalReport.pdf>.
(26/03/2010)
Eurostat,
2010,
Real
(06/04/2010)
GDP
growth
rate,
URL.:
.
(15/04/2010)
Fihel A., Krišjāne Z., 2007, Labour mobility within the EU in the context of enlargement
and
the functioning of the transitional
arrangements, URL.:
. (05/04/2010)
Frankel J., Rose A., 1998, The Endogeneity of the Optimum Currency Area Criteria, The Economic Journal, Vol. 108, No. 449 (Jul., 1998), pp. 1009-1025, URL.: .
(09/03/2010)
Galgoczi B., Introduction: social and economic impact of the eurozone accession of
CEE
member
states,
URL.:
. (18/03/2010)
IX
Giddy I. H., Dufey G., The management of foreign exchange risk, New York university,
university
of
Michigan,
URL.:
.
(08/04/2010)
Hein E., Truger A., 2003, European Monetary Union: nominal convergence, real divergence
and
slow
growth?,
URL.:
. (18/04/2003)
Heylen
F.,
Ian Babetskii, 2004, EU Enlargement and Endogeneity of some OCA Criteria: Evidence
Macro-economie,
from
the
Garant,
1999
CEECs,
URL.:
.
(21/03/2010)
International Monetary Fund, 2009, First Review and Financing Assurances Review Under the Stand-By Arrangement, Requests for Waivers of Nonobservance of Performance Criteria, and Rephasing of Purchases Under the Arrangement, URL.: .
(15/02/2009)
International Monetary Fund, 2010, After Severe Recession, Stabilization in Latvia, URL.:
.
(08/03/2010)
International
Monetary
Fund,
2010,
Latvia:
letter
.
of
intent,
URL.:
(08/03/2010)
X
International Monetary Fund, 2010, Republic of Latvia: Second Review and Financing Assurances Review Under the Stand-By Arrangement, Request for Extension
of
the
Arrangement
and
Rephasing
of
Purchases
Under
the
Arrangement and Request for Waiver of Nonobservance and Applicability of Performance
Criteria,
URL.:
.
Iskra Research, Integration of the ex-USSR into world capitalism, 1992, URL.: .
(09/04/2010)
(17/03/2010)
Jarocinski M., Nominal and real convergence in Spain, Portugal and Greece during their
accession
to
the
EMU,
URL.:
. (27/04/2010)
Kenen P., Economic and monetary union in Europe, Moving beyond Maastricht, cambridge
university
press,
1995
Kolyako N., 2010, Estonia's euro adoption moves raise concern in Latvia, URL.: . (19/03/2010)
Latvia’s
Crisis:
Eurozone
Membership
is
the
Answer,
2009,
URL.:
.
Latvian
Institute,
(18/02/2010)
2010,
Factsheet
nr.
9,
URL.:
.
Lavigne, M., 1999, The Economics of Transition – From Socialist Economy to Market
(27/04/2010)
Economy,
St.
Martin
Press,
New
York
Lavrac V., Zumer T., 2003, Accession of the CEE countries to EMU: nominal convergence, real convergence and optimum currency area criteria, URL.: . (11/04/2010)
XI
Lein-Rupprecht, León-Ledesma, Carolin Nerlich, 2007, How is real convergence driving
nominal
convergence
in
the
new
EU
member
.
Levy-Yeyati
E.,
Is
Latvia
the
new
states?,
URL.:
(11/04/2010)
Argentina?,
2009,
URL.:
. (22/02/2010)
Martin C., Velazquez F., 2001, Ann assessment of real convergence of less developed
EU
members:
lessons
for
the
CEEC
candidates,
URL.:
. (20/04/2010)
McKinnon R., Stanford University, 2001, Optimum Currency Areas and the European
Experience,
URL.:
. (15/02/2001)
Ministry of Economics of Latvia, 2009, The national economy of Latvia: a macroeconomic
review,
URL.:
. (24/04/2010)
Ministry of Foreign Affairs of Latvia, 2009, Latvia during the global economic and financial
crisis,
URL.:
. (12/04/2009)
Mishkin, F., 2004, The Economics of Money, Banking and Financial Markets
Mundell R., 1961, A Theory of Optimum Currency Areas, The American Economic Review,
Vol.
51,
No.
4
(Sep.,
1961),
pp.
657-665,
URL.:
. (16/02/2010)
XII
Nana-Sinkham S., 1978, Monetary Integration and Theory of OCA in Africa, Mouton
Publishers,
Den
Haag
Niskanen W., 1998, Capital mobility, inflation and harmonization, the cato journal vol
17
nr
3
URL.:
. (05/04/2010)
OESO, 2003, Labour force dynamics in Estonia, Latvia and Lithuania, URL.: .
(05/04/2010)
Organization of economic cooperation and development, Policy insights from a decade
of
Baltic
transition,
.
Rianovosti,
2009,
Russia
cuts
oil
export
duty
(18/02/2010)
from
.
URL.:
February
1,
URL.:
(08/04/2010)
Rose A., Charles Engel, 2002, Currency Unions and International Integration, Journal of Money, Credit and Banking, Vol. 34, No. 4 (Nov., 2002), pp. 1067-1089, URL.: .
Rose,
Engel,
2002,
Currency
(09/03/2002)
unions
and
international
integration,
URL.:
.
(19/03/2010)
Rybinski K., 2007, The euro adoption – assessing benefits and costs, URL.: .
(25/03/2010)
XIII
SEB
Banka,
2009,
Macroeconomic
Review
of
Latvia,
URL.:
. (28/04/2010)
Sideris D., Optimum Currency Areas structural changes and the endogeneity of the OCA criteria: evidence from six new EU member states, 2009, URL.: .
(04/03/2010)
Soukiazis E., Castro V., 2005, How the Maastricht criteria and the Stability and Growth Pact affected real convergence in the European Union A panel data analysis,
URL.:
. (19/04/2010)
Steinberg S., Living standards continue steep fall in Eastern Europe, 2009, URL.: .
(24/03/2010)
Sumilo E., Apsalone M., 2009, The impact of international financial crisis on capital
migration
into
Latvia,
URL.:
.
The
Economist
(10/04/2010)
Newspaper,
2009,
Ailing
fast,
.
The
Economist
Newspaper,
2009,
(05/12/2009)
Baltic
brinkmanship,
.
The
Economist
Newspaper,
2009,
Lessons
.
URL.:
URL.:
(29/11/2009)
of
the
lat,
URL.:
(29/11/2009)
XIV
The
economist
Newspaper,
2010,
Baltic
thaw,
Aegean
freeze,
URL.:
.
(26/02/2010)
The Economist, Down in the dumps, The ex-communist economies have not collapsed. But finding new ways to catch up with the West will be hard, 2009, URL.: . (22/02/2010)
The
Latvian
Institute,
2009,
Basic
facts
about
Latvias
loan,
URL.:
. (13/04/2010)
Torbjörn B., Latvia’s Options—Internal versus External Devaluation, URL.: . (17/04/2010)
Warin T., Phanindra V. Wunnava, Janicki H., Testing Mundell's Intuition of Endogenous
OCA
Theory,
2008,
URL.:
.
(03/03/2010)
Tomann
Valters
Horst,
Gencs,
Monetary
2007,
Tax
Integration
and
legal
in
news
Europe,
in
Latvia,
2007
URL.:
. (05/04/2010)
Vanags Alf, 2007, Inflation in Latvia: causes, prospects and consequences, URL.: .
(08/04/2010)
Von Hagen J., Siedschlad I., Managing capital flows: experiences from Central and Eastern Europe,URL.: . (27/04/2010)
XV
Walberg,
E.,
2010,
Euro
Debt
Crisis,
Latvia
and
the
.
URL.:
(16/04/2010)
Weisbrot M., Latvia Shows the Damage That Far Right Economic Policy Can Do With
Support
from
the
European
Union
and
IMF,
.
PIGS,
2010,
URL.:
(15/03/2010)
Weisbrot M., Ray R., 2010 Latvia’s Recession: The Cost of Adjustment With An “Internal
Devaluation,
URL.:
. (19/04/2010)
Wilbredt
M.,
2008,
The
theory
of
optimum
currency
area’s,
URL.:
.
(11/02/2010)
Willet T., 2003, Fear of Floating Needn’t Imply Fixed Rates: An OCA Approach to the
Operation
of
Stable
Intermediate
Currency
.
URL.:
(02/04/2010)
Willman G., 2008, Economics of European integration, lecture #10, monetary integration
II,
.
Regimes,
URL.: (08/04/2010)
Yanikkaya H., 2002, Trade openness and economic growth: a cross-country empirical
investigation,
URL.:
.
(08/04/2010)
Interessante sites:
Europese Centrale Bank www.ecb.int
Eurostat ec.europa.eu/eurostat
XVI
Internationaal Monetair Fonds www.imf.org
Letse Centrale Bank www.bank.lv
Organisation for Economic Co-operation and Development www.oecd.org
Statistisch Bureau Letland www.csb.gov.lv/
XVII
BIJLAGE: IS-LM-BP-MODEL Figuur 17: IS-LM-BP-model bij intern en extern evenwicht
De definitie van de IS curve luidt:”De IS curve duidt voor ieder niveau van de reële lange termijnrente de hoogte van de gewenste bestedingen voor goederen en diensten aan.” (Heylen, 1999, p134) Voor elk niveau van de rente toont de IS curve de hoogte van de productie en het reëel inkomen bij evenwicht van de goederen-en-dienstenmarkt (Heylen, 1999). De omschrijving van de LM-curve is analoog aan de IS-curve met het verschil dat de geldmarkt hier wordt vertegenwoordigd. “De LM curve stelt alle combinaties voor van de reële rente en het reëel-inkomens-niveau waarbij de geldmarkt in evenwicht is,…” (Heylen, 1999, p277). Tenslotte dient de BP-curve als referentiepunt bij het bepalen van het extern evenwicht. De factoren die de lopende rekening en kapitaal- en financiële rekening bepalen, zullen op zich de ligging van de BP-curve bepalen.
In figuur 7 wordt de ideale situatie voorgesteld van een open economie. Er is een extern en intern evenwicht bij het inkomensniveau Y*, het streefdoel op lange termijn. De analyse die komt tracht Letland in dit model te situeren, vóór en tijdens de mondiale financiële
crisis.
Tenslotte
wordt
er
een
overzicht
gegeven
van
de
oplossingsmechanismen die de Letse economie naar het evenwichtsniveau brengt.
XVIII
Symbolen Ms/P: reële geldhoeveelheid Rf: buitenlandse rente σ: verwacht depreciatiepercentage eigen munt + risicopremie binnenland L0: autonome reële geldvraag C0, I0, G, TR, EP/Pf, Yf, t, N0 C0: autonome consumptie I0: autonome investeringen G: overheidsconsumptie TR: transfers1 + subsidies EP/Pf: reële effectieve wisselkoers Yf: conjunctuur in het buitenland t: marginale aanslagvoet van de belastingen N0: netto export zonder invloed van Y, Yf, EP/Pf De macro-economische gegevens van Letland worden nu geïmplementeerd.
Bepalende variabelen IS-curve: C0, I0, G, TR, EP/Pf, Yf, t, N0 LM-curve: Ms/P, L0 BP-curve: EP/Pf, Rf, Yf, σ, N0
1
Onder transfers wordt verstaan: werkloosheidsuitkeringen, pensioenen, kinderbijslagen, studiebeurzen
enzovoort.
XIX