DE MASTER MEESTER? DE INVOERING VAN MASTEROPLEIDINGEN IN HET WO
Utrecht, maart 2004
INHOUDSOPGAVE 1
INLEIDING 5
2
ACHTERGROND EN OPZET VAN HET ONDERZOEK 7
2.1
Achtergrond en thema's van de BaMa-monitor 7
2.2
Opzet van het onderzoek naar masteropleidingen 8
3
OPZET VAN DE MASTEROPLEIDINGEN 11
3.1
De inhoud van de masteropleidingen 11
3.2
Toelating tot de masteropleidingen 13
3.3
Internationalisering 19
3.4
Flexibilisering en keuzevrijheid 21
3.5
Studiebegeleiding en -advisering 22
3.6
De overgang 23
4
RANDVOORWAARDEN BIJ DE INVOERING 27
4.1
Afstemming en betrokkenheid 27
4.2
Voorlichting 29
4.3
Overige randvoorwaarden 30
4.4
Waardering van de acht universiteiten voor het invoeringsproces 30
5
CONCLUSIES, NABESCHOUWING EN NADER ONDERZOEK 31
5.1
Conclusies 31
5.2
Nabeschouwing en nader onderzoek 33 BIJLAGE(N)
I
OPZET PRAKTIJKSTUDIE MASTEROPLEIDINGEN WO 34
II
CHECKLIST PRAKTIJKSTUDIE MASTEROPLEIDINGEN WO 39
III
RELEVANTE WETSTEKSTEN 45
IV
LITERATUUR 49
V
SAMENSTELLING PROJECTGROEP BAMA-MONITOR 51
1
INLEIDING
De inspectie zal de komende jaren, tot aan de evaluatie van de overgangs- en invoeringsbepalingen van de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) betreffende de invoering van de BaMa-structuur en accreditatie in het hoger onderwijs in 2007, jaarlijks rapporteren over de invoering van het BaMastelsel in het hoger onderwijs . De belangrijkste input voor deze rapportage(s) vormt de BaMa-monitor. Hieronder verstaat de inspectie een reeks van studies (praktijkstudies en opleidingsenquêtes) met betrekking tot de invoering en de effectiviteit van BaMa, die tezamen tot doel hebben de komende jaren inzicht te geven in de veranderingen die hebben plaatsgevonden op grond van de invoering van het BaMa-stelsel. In navolging op haar eerste onderzoek verrichtte de inspectie op verzoek van de staatssecretaris van OCW eind 2003 en begin 2004 een tweede onderzoek naar de implementatie van de Bachelor-Master-structuur (BaMa). In het eerste onderzoek stond de bacheloropleiding centraal. In het tweede onderzoek staan de masteropleidingen centraal, met de volgende onderwerpen: • De opzet en de regeling van de masters, in het bijzonder de toelatingsvoorwaarden en overgangsregelingen. • De randvoorwaarden bij de overgang, in het bijzonder de afstemming met anderen en de betrokkenheid van studenten, en de voorlichting. • Het invoeringsproces en de waardering daarvoor. Dit tweede onderzoek betreft een praktijkstudie uitgevoerd onder acht universiteiten. Daarnaast zal de inspectie in 2004 een digitale vragenlijst voor de nieuwe opleidingen (in het bijzonder de masteropleidingen) en de opleidingen waar vorig jaar geen vragenlijst van is ontvangen uitzetten onder alle hoger onderwijsinstellingen. Beide onderzoeken zullen vervolgens geïntegreerd worden tot één inspectierapport dat in het najaar 2004 gepubliceerd zal worden.
In haar brief d.d. 6 juni 2003, kenmerk WO/B/2003/16859, inzake de ijkpunten bachelor/master spreekt de staatssecretaris over een jaarlijkse monitor door de inspectie tot aan de evaluatie van de nieuwe wetgeving in 2007. BaMa-transities. De invoering van het bachelor-masterstelsel in het WO en HBO (inspectierapport, nr. 2003-15). In dit rapport concludeert de inspectie, aan de hand van de door haar uitgevoerde praktijkstudie onder vier HBO- en vier WO-instellingen en de uitgezette vragenlijst onder alle hoger onderwijsopleidingen, dat de universiteiten in het Hoger Onderwijs (HO) voortvarend aan de slag zijn gegaan met de invoering van BaMa en er een aantal belangwekkende resultaten zijn geboekt. De inspectie stelt ook vast, wellicht mede veroorzaakt door het tempo van invoering, dat een aantal zaken verbetering behoeft. Om een gedetailleerd beeld te krijgen van de stand van zaken met betrekking tot het invoeringsproces en in het bijzonder de masteropleidingen heeft de inspectie een praktijkstudie bij acht universiteiten uitgevoerd. Bij de keuze voor de universiteiten is gestreefd naar een spreiding van bekostigde en aangewezen universiteiten, grote en kleine universiteiten en universiteiten in de randstad en in de regio.
5
Het voorliggend rapport beschrijft de resultaten van dit praktijkonderzoek. De opzet van het rapport is als volgt: • Hoofdstuk 2 gaat in op de achtergrond en de opzet van het onderzoek. • In hoofdstuk 3 wordt de opzet en de regeling van de master behandeld. • Hoofstuk 4 behandelt de randvoorwaarden bij de invoering. • Hoofdstuk 5 betreft de invoering en de waardering daarvoor. • Afgesloten wordt met een conclusie en suggesties voor nader onderzoek (hoofdstuk 6). • Er zijn vijf bijlagen met de onderzoekopzet, de gehanteerde checklist, de relevante wetsartikelen, literatuurverwijzingen en de samenstelling van de projectgroep. De inspectie is tijdens haar praktijkonderzoek op goede wijze ondersteund vanuit de universiteiten. De projectgroep is de BaMacoördinatoren en de vele gesprekspartners erkentelijk voor hun constructieve bijdragen. Ook bedankt zij de leden van de klankbordgroep van de BaMa-monitor. Hun kritische bijdrage op de onderzoeksopzet en het rapport is de kwaliteit van het onderzoek zeker ten goede gekomen.
Zie bijlage V.
6
2
ACHTERGROND EN OPZET VAN HET ONDERZOEK
2.1
Achtergrond en thema's van de BaMa-monitor
De eerste fase van de BaMa-monitor heeft begin 2003 plaatsgevonden. In deze fase van de BaMa-monitor stonden de volgende onderzoeksvragen centraal: 1. Wat is er veranderd als gevolg van de invoering van het nieuwe stelsel? 2. Hoe verloopt het invoeringsproces? Deze monitor bestond uit een drietal deelstudies, namelijk een praktijkstudie, een opleidingsenquête onder de verantwoordelijken van alle bachelor- en masteropleidingen en een analyse van de CROHO-registratiebestanden van de IB-groep. Hierover is gerapporteerd in de eerder genoemde inspectiepublicatie BaMa-transities. In dit rapport is een aantal punten naar voren gekomen dat nader onderzoek behoefde. Het eerste punt betrof het invoeringsproces. Er is geconstateerd dat de universiteiten en hogescholen zeer voortvarend aan de slag zijn gegaan met de invoering van het nieuwe stelsel. Tegelijkertijd bleek, mogelijk mede veroorzaakt door het tempo van invoering, dat een aantal zaken verbetering behoeft. Dit betrof de voorlichting (met name opleidingsspecifieke voorlichting en voorlichting voor niet-reguliere studenten), de afstemming en samenwerking tussen en binnen universiteiten, de betrokkenheid van studenten en docenten, de afstemming met relevante stakeholders en de CROHOregistratiebestanden. Ten tweede bleek dat er op het gebied van inhoudelijke veranderingen vanuit de universiteiten veel aandacht is uitgegaan naar de ontwikkeling van de bacheloropleidingen en er in mindere mate aandacht is geweest voor de ontwikkeling van de masteropleidingen. Daardoor was er weinig zicht op de in-, door- en uitstroommogelijkheden van afgestudeerde bachelorstudenten tussen universiteiten en opleidingen in het HBO en WO. In de beleidsreactie nam de staatssecretaris de conclusies over uit het BaMa-rapport op het gebied van het invoeringsproces (zie bijlage I). Zij achtte opleidingsspecifieke voorlichting, overgangsregelingen en betrokkenheid van studenten van groot belang. Daarnaast vroeg zij op inhoudelijk gebied aandacht voor de ontwikkeling van de masterfase.
Beleidsreactie van de staatssecretaris, d.d. 8 september 2003, naar aanleiding van het inspectierapport BaMa-transities.
7
2.2
Opzet van het onderzoek naar masteropleidingen
De onderzoeksvragen Waar in het eerste onderzoek de invoering van de bacheloropleiding centraal stond, heeft dit onderzoek betrekking op de invoering van de masteropleidingen. In het onderzoek staat de vraag centraal hoe de invoering van de masteropleidingen in het hoger onderwijs verloopt. Aangezien er nog vrijwel geen HBO-masteropleidingen bij de IB-groep zijn aangemeld, gaat het specifiek om de volgende onderzoeksvraag: 'Hoe verloopt de invoering van de masteropleidingen aan de Nederlandse universiteiten?' De hierboven genoemde thema's uit het rapport BaMa-transities (2003) en de beleidsreactie van de minister hierop naar aanleiding van de discussie met de Tweede Kamer over BaMa, zijn basis geweest voor specifiekere onderzoeksvragen. Het gaat om de volgende vragen: 1. Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de ingevoerde masters (in aantallen, fasering, typen en namen)? 2. Hoe is de toelating tot de masters geregeld? 3. In hoeverre is de invoering van masters gepaard gegaan met veranderingen in (a) internationalisering, (b) flexibilisering en keuzevrijheid en (c) studiebegeleiding en advisering? 4. Hoe is voor studenten de overgang van het oude naar het nieuwe stelsel geregeld (en zijn studenten hier tevreden over)? 5. Hoe staat het met de afstemming met en de betrokkenheid van stakeholders rond de invoering van masters? 6. Hoe is de voorlichting rond de invoering geregeld (en zijn studenten hier tevreden over)? 7. Welke andere randvoorwaarden zijn van invloed geweest op het invoeringsproces? 8. Hoe waarderen de verschillende betrokkenen de invoering van de masters? Onderzoeksopzet Gezien het diverse karakter van bovenstaande onderzoeksvragen, de complexiteit van het invoeringsproces, de wens gegevens bij meerdere actoren te verzamelen en het streven de feitelijke situatie zo nauwgezet mogelijk in kaart te brengen, ligt een onderzoeksopzet bestaande uit interviews (verder te noemen: praktijkstudie) met meerdere actoren op zowel instellings- als opleidingsniveau voor de hand. De inspectie heeft er voor gekozen om verschillende masteropleidingen te bezoeken en op opleidingsniveau semi-gestructureerde groepsinterviews te houden met verschillende betrokkenen als studenten, de examencommissie en het opleidingsmanagement. Daarnaast hebben op elk van de betrokken universiteiten ook een of twee interviews op instellingsniveau plaatsgevonden. Bij dit laatste waren over het algemeen studenten uit de Universiteitsraad en de portefeuillehouder BaMa van het College van Bestuur en de verantwoordelijke beleidsmedewerker(s) aanwezig. In totaal zijn veertien opleidingen bij acht universiteiten bezocht. De bezochte opleidingen behoren tot de sectoren natuur, techniek, gezondheidszorg, economie, recht, gedrag & maatschappij en taal & cultuur. De bezoeken duurden in principe één
8
dag. Voorafgaand aan de praktijkstudie is een studie gemaakt van de beschikbare en relevante beleidsdocumenten op instellings- en opleidingniveau op het gebied van richtlijnen, implementatievoorstellen en beleidsplannen. Daarnaast zijn de verschillende (oude en nieuwe) studiegidsen, de onderwijs- en examenregelingen (OER-en) en het voorlichtingsmateriaal van de bezochte opleidingen bestudeerd. In de WHW is geregeld dat universiteiten masters kunnen aanbieden zonder voorafgaande toetsing door de NVAO i.o. indien er sprake is van een master die is afgeleid van een bestaande afstudeerrichting. Het is daarom niet verwonderlijk dat het leeuwendeel van de thans aangeboden en bezochte masteropleidingen zogenaamde 'doorstroommasters' zijn; dit zijn masteropleidingen die rechtstreeks volgen op van te voren bepaalde bacheloropleidingen. Bij het onderzoek fungeerde de WHW en de daarin opgenomen overgangs- en invoeringsbepalingen als basis voor het door de inspectie gehanteerde onderzoekskader. De relevante wetsartikelen zijn als bijlage III bij dit rapport gevoegd. Na afloop van iedere praktijkstudie zijn de gegevens uit de documenten en gesprekken samengebracht in een instellingsrapport dat ter verificatie aan de betrokken universiteit is voorgelegd en vervolgens door de inspectie vastgesteld. Hierna volgde er, indien de betreffende universiteit dit wenste, een algemene mondelinge terugkoppeling. De gegevens van de veertien opleidingen (van de acht universiteiten) zijn in dit rapport gegenereerd tot één integraal geheel. De individuele opleidingen zijn daarin niet te identificeren. Uitzondering hierop zijn de good practices die, na voorafgaande toestemming met de universiteit, met naam en toenaam worden genoemd. De onderzoeksopzet en -verantwoording zijn in bijlage I opgenomen. De daarbij gehanteerde checklist is opgenomen in bijlage II.
9
10
3
OPZET VAN DE MASTEROPLEIDINGEN
3.1
De inhoud van de masteropleidingen
Algemeen Bij de invoering van de BaMa-structuur zijn alle betrokken universiteiten in eerste instantie uitgegaan van het bestaande opleidingsaanbod. Dit houdt in dat vrijwel steeds de ongedeelde opleidingen zijn omgezet in één bacheloropleiding en één daarop aansluitende masteropleiding. Het aanbod van nieuwe masteropleidingen is beperkt omdat de universiteiten in dit stadium prioriteit hebben gegeven aan het behoud van transparantie van het opleidingsaanbod. Het aanbieden van te veel nieuwe masteropleidingen zou deze transparantie, volgens de universiteiten, niet ten goede komen. Het resultaat van dit beleid is dat er uiteindelijk minder masteropleidingen zijn dan er afstudeerrichtingen waren. Gegeven de beleidsdoelstellingen van de minister, waarbij de masteropleiding als mogelijkheid werd geopend voor verschillende specialisaties, is dat een opmerkelijke ontwikkeling. In de praktijk blijkt dat een overgroot deel van de bezochte ongedeelde opleidingen geen gebruik hebben gemaakt van deze mogelijkheid. Dit heeft als neveneffect tot gevolg gehad dat veelal is gekozen voor een beperkt aanbod aan masteropleidingen waarbinnen de oude afstudeerrichtingen als specialisatie (ook wel mastervariant of track genoemd) binnen een brede master gehandhaafd blijven. Transparante registratie van de masteropleidingen De Vrije Universiteit (VU) heeft een Universitair Register Masteropleidingen (URM) ingesteld. Hierin staan ook niet-bekostigde post-initiële masteropleidingen en de differentiaties binnen de masteropleidingen. Het College van Bestuur registreert op verzoek van de Faculteit een opleiding in het URM. Indien het aangeboden masterprogramma, na opname in de URM, toch niet kan voldoen aan de door het College van Bestuur gestelde eisen kan het uit het URM verwijderd worden. Per 1 september 2002 zijn vrijwel alle bacheloropleidingen gestart. Afhankelijk van het gevoerde universiteitsbeleid en de studieduur van de ongedeelde opleidingen zullen de masteropleidingen in verschillende studiejaren aanvangen. Een aantal masteropleidingen, veelal voortkomend uit de voorheen vijfjarige opleidingen, is reeds in 2002 gestart. Het merendeel van de masteropleidingen is éénjarig en zal in de komende perioden (2003 tot 2005) cohortgewijs ingevoerd worden.
Bron: BaMa-transities, 2003.
11
De vormen De universiteiten hanteren verschillende categoriseringen van masteropleidingen. Niet alleen wordt er gesproken van doorstroom-, research- en topmasters, maar ook van initiële en post-initiële masters, van algemene en beroepsgerichte masters en pre- en post experience (=werkervaring) masteropleidingen. De transparantie van het masteraanbod is bij deze categoriseringen niet steeds gediend, ook al omdat de rationale achter deze categorisering niet altijd helder is. Omzetting en vernieuwing Ondanks de grote verscheidenheid aan benamingen is er in de huidige masteropleidingen nog weinig inhoudelijk vernieuwd. Daarbij is een onderscheid te maken tussen de voorheen vijfjarige en vierjarige opleidingen die in 2002 omgezet zijn naar de BaMa-structuur. Met name voor de vijfjarige opleidingen heeft de invoering van BaMa voor weinig inhoudelijke knelpunten geleid bij de omzetting van het onderwijsprogramma naar een 3-2 cyclus. Het bestaande programma kon over het algemeen in de nieuwe structuur voortgezet worden (zie ook paragraaf 3.6). Wat betreft de vierjarige opleidingen werden de universiteiten, zo geeft men aan, gedwongen het onderwijsprogramma in eerste instantie opnieuw zodanig in te delen dat het eindniveau van zowel de bachelor- als de masteropleiding als de onderlinge samenhang gegarandeerd kan worden. Dit heeft in sommige gevallen geleid tot clustering van een aantal vakken, tot een herwaardering/aanpassing van de inhoud van een vak of tot het verdwijnen van een aantal vakken. Integrale vernieuwing De faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) heeft voor de nieuwe masteropleiding Kunsten, Cultuur en Media (KCM) alle opleidingsonderdelen onder de loep genomen. Dit heeft geleid tot nieuwe eindtermen. Inhoudelijk is er in de opleiding een basis gecreëerd voor de Kunsten: er wordt nu meer aandacht gegeven aan de daaraan verbonden contextuele institutionele, filosofische en sociologische aspecten. Het resultaat is onder meer een gezamenlijk doordacht en samenhangend programma. Er is nu sprake van een onderwijsconcept dat studentgeoriënteerd is, geformuleerd in termen van competenties en afgestemd op de accreditatiekaders en de 'internationale situatie'. Van daadwerkelijke inhoudelijke vernieuwing zal vooral sprake zijn bij de masteropleidingen die in de komende jaren aangeboden zullen worden. Dit wordt volgens de respondenten veroorzaakt door een aantal factoren. Een eerste factor is dat op universiteitsniveau de ontwikkeling van nieuwe masteropleidingen niet door de overheid gestimuleerd is. Indien een masteropleiding meer was dan een omzetting van een voormalige afstudeerrichting waren de opleidingen verplicht, wanneer zij voldeden aan het daarvoor op centraal niveau opgestelde protocol, deze ter goedkeuring voor te leggen aan de NVAO i.o. Een tweede factor is het pas later ontstane besef bij de universiteiten zelf dat de invoering van de BaMa-structuur meer inhield dan alleen het aanbrengen van een scheiding in de ongedeelde opleiding. In de praktijk is er dan ook sprake van een grote meerderheid aan masteropleidingen die beogen een vervolg te zijn op bacheloropleidingen. Hierdoor wordt de bacheloropleiding zowel op centraal als op decentraal niveau als door de studenten nog nauwelijks als een zelfstandig uitstroommoment voor de arbeidsmarkt beschouwd.
12
Wel zien al de bezochte universiteiten dat de BaMa-structuur nieuwe kansen in de masteropleidingen biedt met betrekking tot versterking van het onderzoek. Omdat de structurele omzetting over het algemeen gerealiseerd is, grijpen opleidingen nu de mogelijkheid aan om zowel het onderwijsprogramma van de bachelor- als de masteropleiding inhoudelijk onder de loep te nemen. Een eerste stap hierin is het herplaatsen en eventueel vernieuwen van een aantal vakken binnen het onderwijsprogramma om het respectievelijk te bereiken niveau van de eindcompetenties, zowel binnen de bachelor- als de masteropleiding, te waarborgen. De bacheloropleiding wordt daarbij veelal gezien als een brede, algemeen vormende opleiding en de masteropleiding als onderzoekend en verdiepend. Vernieuwing en versterking De éénjarige masteropleiding Algemene Cultuurwetenschappen (ACW) van de Open Universiteit Nederland (OUNL) is per 1 september 2003 gestart, de bacheloropleiding een jaar eerder. Dat jaar is aangegrepen om het onderwijsprogramma inhoudelijk te verbeteren, meer competentiegericht te maken en meer nadruk op zelfstandig onderzoek te leggen. De masteropleiding omvat veertien modulen waaronder de afstudeerscriptie van vijf modulen (vijftien studiepunten). Bij de opzet van de master is de opleiding uitgegaan van integratie van de vier ACW-disciplines; geschiedenis, letterkunde, kunstgeschiedenis en filosofie. Nieuw zijn de onderzoekspractica als voorbereiding op de scriptie. Om het niveau te versterken zijn drie nieuwe cursussen in de masteropleiding opgenomen. Hierdoor is ook de samenhang tussen de programmaonderdelen onderling en de bachelor- en masteropleiding aanzienlijk verbeterd. Eénjarige duur Ook de opleidingsduur is volgens de universiteiten een bepalende factor voor de mogelijkheden voor vernieuwing. Bestuurders, managers en studenten delen in het algemeen de opvatting, dat een éénjarige masteropleiding te kort is om de hoge ambities die overheid, universiteiten en studenten met het universitaire onderwijs koesteren, te realiseren.
3.2
Toelating tot de masteropleidingen
Algemeen Het omzetten van een voormalige doctoraalopleiding in een zelfstandige bachelor- en masteropleiding en de daarmee gepaard gaande feitelijke verbreding van de vooropleiding van de studenteninstroom in de masteropleiding, brengt een geheel eigen en nieuwe problematiek met zich mee. Zowel op centraal als op opleidingsniveau ziet men zich voor de masteropleiding geconfronteerd met de noodzaak de toelatingseisen precies te formuleren om daarmee deficiënties te kunnen aanwijzen. Om in te kunnen spelen op de diversiteit van de zij-instromers hebben alle universiteiten op centraal niveau een aantal richtlijnen opgesteld waaraan de door de opleidingen gehanteerde toelatingscriteria minimaal dienen te voldoen. De opleidingen zijn vervolgens zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij verder invulling en uitvoering aan deze criteria geven. Onder zij-instromers wordt verstaan: doorstroomstudenten van andere bacheloropleidingen binnen de eigen universiteit, bachelorstudenten van andere universiteiten, buitenlandse studenten en HBO-bachelors.
13
Facilitering en organisatie van de nieuwe aanmeldingen. De Technische Universiteit Eindhoven (TU/e) heeft gekozen voor één centraal digitaal- aanmeldingspunt voor de gehele universiteit, die is verbonden aan de website. Deze Centrale Toelatingscommissie brengt advies uit over de waarde en het niveau van de vooropleidingin formele zin en de beheersing van de Engelse taal. Indien de betreffende student aan deze beide selectiecriteria voldoet, wordt de aanmelding doorgestuurd naar de toelatingscommissie van de opleiding waarvoor de student zich heeft aangemeld. Deze toelatingscommissies zijn speciaal in het leven geroepen om nieuwe aanmeldingen op vakinhoudelijk niveau te toetsen en selecteren. Men heeft er bewust voor gekozen deze taak niet bij de examencommissie neer te leggen, maar in een aparte commissie te beleggen. De redenen hiervoor zijn dat men verwacht dat toelating en selectie een belangrijke taak gaat worden als gevolg van de verwachte differentiatie in instroom (als gevolg van de invoering van BaMa) en omdat men ongewenste vermenging van taken bij de examencommissie tegen wil gaan. De OER en de examencommissie Twee bestaande instituties, te weten de Onderwijs- en Examenregeling (OER) en de examencommissie, hebben met de invoering van BaMa een (nog) groter gewicht gekregen. In de OER-en van de masteropleidingen zijn de algemene toelatingscriteria opgenomen. Met uitzondering van drie van de veertien bezochte opleidingen zijn de OER-en definitief vastgesteld. Door de heterogene populatie van de studenteninstroom in de masteropleidingen, is het generiek regelen van toelating lastig. Universiteiten lossen dit op door, naast de door haar aangereikte algemene richtlijnen, veel maatwerk op opleidingsniveau toe te laten. Over het algemeen geldt dat de eigen bachelorstudenten, indien zij de bacheloropleiding nog niet geheel voldoende hebben afgerond, middels 'zachte' instroomcriteria en/of instroompraktijk toch al in de aansluitende masteropleiding kunnen worden toegelaten. Het besluit hierover wordt genomen door de examencommissie van de desbetreffende masteropleiding. Enkele uitzonderingen daargelaten wordt het nadeel van onzekerheid voor deze studenten (bij ontstentenis van heldere regelingen) op dit moment opgevangen door een soepel toelatingsbeleid in het geval er sprake is van randgevallen. Voor de toelating van zij-instromers is er, met name wanneer het HBO-zij-instromers betreft, duidelijk sprake van 'harde' toelatingscriteria . Bij acht van de veertien gesproken opleidingen is er voor de toelating van zij-instromers een aparte (facultaire) toelatingscommissie. Deze toelatingscommissies adviseren 'op maat'. Bij alle acht bezochte universiteiten wordt het bewijs van toelating uiteindelijk door het College van Bestuur of een door hen hiervoor gemandateerde commissie afgegeven. Kwantitatieve beperkingen Om als masteropleiding rendabel te zijn, is voldoende instroom van studenten noodzakelijk. De wettelijke mogelijkheid voor het stellen van kwantitatieve instroomeisen (numerus fixus) is niet of nauwelijks aan de orde, vooral gelet op het geringe aantal aan studenten dat volgens de bezochte opleidingen in de masterBijvoorbeeld het voortijdig in kunnen stromen in de masteropleiding indien er een bepaald aantal ECTS behaald zijn. Bijvoorbeeld het verplicht volgen van een schakelprogramma, het niet eerder in kunnen stromen in de masteropleiding dan nadat het schakelprogramma voldoende is afgerond, het bij aanvang getoetst worden op academische vaardigheden en het niveau en de beheersing van de Engelse taal e.d.
14
opleiding zal instromen. Kwantitatieve beperkingen zullen naar verwachting wel aan de orde zijn bij de researchmasters en in het bijzonder de zogenaamde 'topmasters'. Aanscherping van zowel de kwantitatieve als kwalititatieve selectiecriteria is hier volgens de universiteiten dan ook een vereiste. Universitaire doorstroomregelingen Vanuit de eigen universiteit is er, conform de wettelijke regeling, altijd één masteropleiding die rechtstreeks aansluit op één bacheloropleiding. De regelingen hieromtrent zijn door alle opleidingen helder naar de studenten gecommuniceerd. Binnen de bezochte universiteiten bestaan er echter voor doorstroom van zij-instromers, ook van de eigen universiteit, naar niet-aansluitende masteropleidingen nog weinig regelingen. De onderliggende verklaring hiervoor is tweeledig. Enerzijds is het volgen van een andere masteropleiding buiten de eigen faculteit nog geen gecultiveerd idee onder de gesproken studenten. Hierdoor wordt verdere stimulering van de studentenmobiliteit door de opleidingen niet noodzakelijk geacht. Anderzijds zorgt het feit dat de opleidingen nog weinig ruchtbaarheid aan deze mogelijkheden geven ervoor, dat studenten deze mogelijkheid niet meenemen in hun keuze voor een masteropleiding. Een positieve uitzondering hierop is de door de drie TU's ontwikkelde 'doorstroommatrix'. Dit maakt mogelijk dat TU-studenten relatief eenvoudig kunnen doorstromen in een master die bij één van de drie TU's wordt aangeboden. Inzicht in toelating en doorstroom De Technische Universiteit Delft (TU Delft) heeft met behulp van studentenraadpartij Oras een matrix ontwikkeld die inzicht geeft in wat de aansluitingsmogelijkheden zijn tussen de diverse bachelor- en masteropleidingen. In één oogopslag kunnen studenten in de matrix zien of ze direct kunnen doorstromen, een schakelprogramma of -vak moeten volgen of een bepaalde masteropleiding maar uit hun hoofd moeten zetten. Een vergelijkbaar maar meer globaal overzicht van doorstroommogelijkheden binnen het samenwerkingsverband 3TU (Delft, Eindhoven, Twente) is ook in een doorstroommatrix opgenomen. Om de studenten van de drie TU's optimaal te informeren wordt gezamenlijk in 3TU-verband een website ontwikkeld waarin voor alle masteropleidingen van de drie TU's staat aangegeven wat de spelregels bij doorstroom vanuit de verschillende bacheloropleidingen zijn. Hoewel de uitwerking van de doorstroommatrix bij de 3 TU's in verschillende stadia van ontwikkeling is, is het een belangrijke informatiebron voor studenten en biedt het een goede basis om het totale opleidingenaanbod voor de drie TU's te optimaliseren. De drie TU's hebben met elkaar afgesproken enkele principes te hanteren als richtsnoer voor de onderlinge doorstroom van bachelor- naar masteropleidingen. Er wordt onder andere van uitgegaan dat gelijknamige bacheloropleidingen gelijke doorstroom-mogelijkheden in 3TU-verband bieden. De invloed van de major/minor-systematiek Hoewel de universiteiten bij toelating tot de masteropleiding geen gebruik maken van kwantitatieve selectie, selecteren zij wel inhoudelijk, vooral bij de niet-reguliere (zij)instroom. De hoofdregel is dat een WO-bachelorgetuigschrift voorwaarde is voor toelating tot de aansluitende masteropleiding. Op dit moment is bij vijf van de veertien bezochte opleidingen het major/minor-systeem in de bacheloropleiding ingevoerd. Vier
15
opleidingen geven aan voornemens te zijn de bacheloropleidingen vanuit dit systeem op te bouwen. De overige vijf opleidingen geven aan dat het major/minor-systeem vooralsnog niet geïmplementeerd zal worden. Bij de bacheloropleidingen waar sprake is/zal zijn van een major/minor-systeem wordt in een aantal gevallen overwogen toelating mogelijk te maken vanuit de aansluitende minor. Dit kan, volgens de betrokkenen, een extra impuls betekenen voor versnelling van de doorstroom van niet-aansluitende WO-bachelorstudenten naar een masteropleiding. Tegelijkertijd genereert dit gegeven wel nieuwe toelatingsvragen, zoals: wat is nodig om toegelaten te worden op grond van een minor, wat niet nodig was in de major? Instroom van HBO-ers Bij alle onderzochte opleidingen geldt dat de groep instromers vanuit het HBO een schakelprogramma moet volgen voordat zij in de masteropleiding kan instromen. De omvang van deze schakelprogramma's is afhankelijk van de geconstateerde deficiënties van deze studenten. De universiteiten zien het aanbieden van schakelprogramma's als een extra faciliteit voor de studenten. Behalve dat de HBO-instromers deel moeten nemen aan een schakelprogramma, wordt er bij een aantal opleidingen door middel van aparte toelatingstoetsen of assessments ook nog gekeken naar de academische vaardigheden en het niveau van het Engels. Omdat de overheid voor deze programma's geen bekostiging geeft, worden de kosten veelal doorberekend aan de student. Dit betreft overigens niet de integrale kosten. De universiteiten en hogescholen werken nu aan alternatieven. Indaling van een deel van het WO-schakelprogramma in een gedeelte van de (vrije) keuzeruimte van de HBO-opleiding is één van de varianten die op dit moment nader uitgewerkt wordt (zie paragraaf 4.1). Doorstroming HBO-WO De staatssecretaris heeft het plan Noordelijk Platform Schakelprogramma van de RuG goedgekeurd en hiervoor gelden toegewezen voor de periode 1-1-2003 tot 1-7-2005. Met het plan wordt beoogd voor het hoger onderwijs in de noordelijke provincies een samenhangend stelsel van opleidingen aan te bieden waarbinnen doorstroommogelijkheden HBO-WO aanwezig zijn met een minimum aan tijdverlies. De Hanzehogeschool Groningen en de RuG hebben samen een begin gemaakt. Nagestreefd wordt dat de opleidingen tussen welke frequente overgangen plaats hebben (Economie en Bedrijfskunde, Rechtsgeleerdheid en Sociale wetenschappen) vaste afspraken maken. Voor deze HBO-studenten wordt een T(heoretische) stroom van circa dertig studiepunten in het laatste jaar van de HBO-opleiding georganiseerd, waarmee rechtstreeks toegang kan worden verkregen tot specifieke masteropleidingen aan de RuG. De inbreng in deze T-stroom wordt verzorgd door de RuG. Hetzelfde pakket kan met dezelfde toelatingsmogelijkheid in de meeste gevallen ook worden gevolgd in de vorm van een schakelprogramma. Het voordeel van de inbouw in het HBO-programma is dat de student na zijn HBO-opleiding geen deficiënties behoeft weg te werken en geen studiefinancieringsprobleem heeft.
16
Voor bijzondere gevallen wordt een instrumentarium ontwikkeld voor de intake en de assessment van 'entreecompetenties'. Met behulp van deze instrumenten kan een toegesneden schakelprogramma aangeboden worden. De coördinatie en voortgangsbewaking van alle projectplannen zal op centraal niveau plaats vinden door een projectgroep waarin de noordelijke hogescholen en de universiteit zitting hebben. Behalve de genoemde opleidingen zijn ook de faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen en de faculteit der Ruimtelijke wetenschappen bezig met de opzet van T-stromen en schakelprogramma's. Toegang geeft geen bachelordiploma Voldoende afronding van het schakelprogramma geeft bij alle bezochte universiteiten wel toegang tot de masteropleiding maar geeft geen recht op een WObachelorgetuigschrift. Er wordt alleen een bewijs van toelating tot de masteropleiding afgegeven. Met name voor studenten die na afronding van de masteropleiding toe willen treden tot de zogenaamde toga-beroepen, waar op grond van de betreffende wetgeving (bijvoorbeeld Advocatenwet) zowel een bachelor als mastertitel wordt verlangd, is dit een probleem. Sommige universiteiten lossen dit probleem op door een intensieve schakelklas (van bijvoorbeeld 90 punten) te verzorgen die wel met het WObachelor getuigschrift wordt afgesloten.
17
Individuele test De student kan op grond van de door de staatssecretaris gegeven interpretatie van artikel 7.30a, lid 3, WHW aanspraak maken op een toelatingstoets om zijn kennis/inzichten en vaardigheden te laten testen ten behoeve van het verkrijgen van een directe toegang tot de masteropleiding. Met uitzondering van één universiteit wordt deze regeling vrijwel niet gerealiseerd. Dat is overigens ook wel verklaarbaar: 1. voor de afgestudeerde WO-bachelor is steeds tenminste één aansluitende master; 2. bij zij-instroom is er veelal sprake van instroom na het volgen van een schakelprogramma (zie ook hierboven); 3. toelating vindt veelal al op maat plaats, in overleg met de examencommissie of een apart daarvoor ingestelde toelatingscommissie. Toelatingstest en -gesprek Nyenrode hanteert een speciaal door het LTP ontwikkelde psychologische test. Deze test is van groot belang, omdat er, naast de generieke bachelor-eis, geen specifieke vakkeneisen worden gesteld. Deze test geeft een beeld van het intellectuele niveau en de persoonlijkheid van de kandidaat. Voor buitenlandse studenten die niet in de gelegenheid zijn deze test in te vullen, wordt gebruik gemaakt van de Graduate Management Admission Test (GMAT). Vervolgens vindt een selectie-interview plaats door twee Nyenrode officials. Het belangrijkste selectiecriterium is 'of iemand het programma aan kan': intellectueel, maar vooral qua persoonlijkheid. Daarom wordt in het gesprek in het bijzonder gelet op de motivatie van de student en wordt geprobeerd het profiel van de student in te schatten. Daarbij gaat het om de gehele indruk van de student; een student wordt nooit op een separaat onderdeel van de test aangenomen of afgewezen. Studenten beamen dat in het selectiegesprek streng gekeken wordt naar de motivatie van studenten en naar hun instelling ('Weten ze waar ze aan beginnen?'). De selectiecommissie test de motivatie vooral door het schetsen van situaties en te vragen naar de reactie van de kandidaat daarop. Sommige studenten krijgen, indien de selectiecommissie (nog) niet overtuigd is van hun geschiktheid, een tweede of zelfs een derde gesprek. Alle betrokkenen zijn tevreden over dit systeem: de uitval nadien is vrijwel nihil. Één van de bezochte opleidingen maakt op dit moment gebruik van een toelatingstoets voor HBO-zij-instromers in de vorm van een assessment. Dit maakt echter deel uit van de toelatingsprocedure tot het schakelprogramma en geeft geen directe toegang tot de masteropleiding.
Bron: Verslag van een Algemeen Overleg op 8 oktober 2003 van de vaste kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen met staatssecretaris Nijs.
18
3.3
Internationalisering
Algemeen Invoering van de BaMa-structuur biedt hogescholen en universiteiten kansen om zich sterker te positioneren op de internationale onderwijsmarkt. BaMa heeft een impuls gegeven aan het debat over internationalisering in het hoger onderwijs. Alle universiteiten hebben op dit gebied expliciet uitgeschreven ambities. Versterking internationalisering: integraal beleid De Universiteit Maastricht (UM) gebruikt de BaMa-structuurwijziging om met gericht beleid haar internationale profilering verder te versterken. Internationalisering is voor de UM instellingsbreed integraal onderdeel van het onderwijs- en onderzoeksbeleid. Studenten worden voorbereid op een internationale arbeidsmarkt. Het onderwijs is internationaal georiënteerd en laat studenten en staf kennismaken met culturele verschillen. Faculteiten bieden een groot aantal Engelstalige bachelor- en masteropleidingen. Kwaliteit van de programma's en van de instroom en diversiteit van nationaliteiten zijn hierbij belangrijke thema's. Het percentage buitenlandse studenten steeg in de afgelopen zes jaar van 9,1 tot 20,5 procent in 2002-2003. Het deel van de buitenlandse studentenpopulatie dat uit Duitsland of Vlaanderen afkomstig is, is in sommige faculteiten aanzienlijk. De UM streeft naar een grote diversiteit in nationaliteiten in haar buitenlandse studentenpopulatie. Om de internationale ambities waar te maken wordt geïnvesteerd, niet alleen in internationale werving, maar ook in studentenhuisvesting, sportfaciliteiten, tweetalige bewegwijzering, service voor buitenlandse studenten en erkenning van het UM-diploma in het land van herkomst. Inmiddels is de kwaliteit van de huisvesting voor buitenlandse studenten en staf verbeterd en is er tweetalige (elektronische) informatie en communicatie over de UM. Naast het scheppen van meer mogelijkheden voor uitwisseling, studie of stage in het buitenland kiest de UM voor de volgende streefpunten: • Verdere versterking van de internationale context van de bestaande onderwijscurricula (aandacht voor internationale diversiteit en multiculturaliteit); • stimulering van het opzetten van Engelstalige masterprogramma's met geprefereerde partners; • ontwikkeling van internationale competitieve PhD-programma's met buitenlandse partners; • vergroting van het Engelstalige opleidingsaanbod in 2005: minimaal 50% van de masterprogramma's en 50% van de PhD-programma's wordt in het Engels verzorgd; • in 2005 zal 10% van de wetenschappelijke staf afkomstig zijn uit het buitenland. Elke wetenschapper in vaste dienst heeft een periode in het buitenland doorgebracht voor onderwijs of onderzoek; • instellingsbreed is 25% van de studenten afkomstig uit het buitenland; eenzelfde percentage UM-studenten verblijft voor een studie of stage in het buitenland. Engelse taal
19
Eén zaak wordt door het overgrote deel van de universiteiten met voortvarendheid aangepakt: het aanbieden van de masteropleiding in de Engelse taal. Bij alle veertien bezochte opleidingen is daar (gedeeltelijk) sprake van. Zes masteropleidingen beschikken inmiddels over een Engelstalig OER. De algemene verwachting is dat binnen een paar jaren verreweg de meeste masteropleidingen geheel of grotendeels in het Engels zullen zijn. Bij tien van de veertien opleidingen is de voertaal in de masteropleiding nu al Engels . Bij twee opleidingen zal de voertaal geleidelijk aan worden omgezet naar de Engelse taal. Bij de overige twee opleidingen blijft men, gezien de inhoud van het onderwijsprogramma, in het Nederlands doceren. De internationale varianten binnen deze masteropleidingen zullen overigens wèl in het Engels gegeven worden. Voor alle bezochte universiteiten geldt dat het niveau en de beheersing van het Engels als instructietaal door de betreffende docenten een punt van aandacht is. Er is een duidelijke discrepantie waar te nemen tussen de wijze waarop het beleid ten aanzien de invoering van de Engelse taal in de masteropleidingen is vormgegeven en de mogelijkheid c.q. capaciteit om hier daadwerkelijk uitvoering aan te geven in de praktijk. Internationalisering in de praktijk De opleiding Bedrijfskunde van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) heeft van oudsher een internationaal karakter. De inhoud van de stof is internationaal en veel vakken worden al jaren met goed resultaat in het Engels gegeven. De borging van het Engels als voertaal vindt plaats via assessments. Docenten kunnen nadien aanvullende cursussen Engels op kosten van de opleiding volgen; hier wordt veel gebruik van gemaakt. De opleiding investeert veel in internationale mobiliteit van zowel docenten als studenten. Naast internationale gastsprekers zijn er studietrips en gerichte uitwisselingen van docenten en studenten. De invoering van het Engels blijkt niet zo eenvoudig, omdat docenten en studenten hiervoor vaak nog niet voldoende geëquipeerd blijken. Derhalve blijft men daar waar mogelijk, bijvoorbeeld wanneer er geen sprake is van aanwezigheid van internationale studenten, de Nederlandse taal als instructietaal kiezen. Weliswaar wordt er daarnaast al veelvuldig in de bestaande opleidingen buitenlandse literatuur gebruikt, maar ook de opleidingen met een op Nederland gerichte onderwijsinhoud maken veelvuldig gebruik van bijvoorbeeld Engelstalige literatuur. Overigens maakte men al voor de invoering van de BaMa-structuur gebruik van Engelstalige literatuur. Internationale mobiliteit De universiteiten werken aan mogelijkheden om de internationale mobiliteit te vergroten, doch wijzen daarbij op een aantal reeds ondervonden randvoorwaardelijke beperkingen. Zo is het niet mogelijk om de student een fors deel van de master te laten volgen in het buitenland vanwege de korte duur van de masteropleiding (met name in het geval van een éénjarige master). Het gezamenlijk studeren met buitenlandse studenten zou een goede impuls geven voor het actief gebruiken van de Engelse taal. Extra instroom van buitenlandse studenten is evenwel problematisch
Dit blijkt over het algemeen in de praktijk nu nog wel afhankelijk te zijn van het aantal buitenlandse studenten dat aan een module deelneemt. Indien dit aantal gering is, wordt vaak parallel de betreffende module ook in de Nederlandse taal verzorgd.
20
door het restrictieve toelatingsbeleid van de Nederlandse regering voor niet-EU ingezetenen.
3.4
Flexibilisering en keuzevrijheid
Instroommomenten Als het gaat om het moment van instroom in de masteropleiding staan universiteiten voor een keuze. Óf men regelt meerdere instroommomenten per jaar voor diegenen die geheel aan de toelatingsvoorwaarden hebben voldaan, óf men ziet er van af meer instroommomenten te creëren en laat studenten toe die weliswaar nog niet geheel, maar naar verwachting spoedig wél aan de toelatingseisen zullen voldoen. De omvang van de instroom is daarbij beslissend. Bij een gering aantal instromers wordt de tweede variant toegepast. De regelingen op dit punt zijn nog niet bij alle universiteiten afgerond. Eén universiteit heeft als uitgangspunt dat er sprake zou moeten zijn van meerdere instroommomenten per jaar. Dit bleek bij één van de twee aldaar bezochte opleidingen te zijn gerealiseerd. De overige dertien opleidingen hebben de voorkeur gegeven aan toelating tot de master zonder dat de bacheloropleiding geheel is afgerond. Dit laatste is echter alleen van toepassing voor de 'eigen' bachelor-studenten. De criteria waaraan deze studenten moeten voldoen om voortijdig tot de masteropleiding te worden toegelaten zijn opgenomen in de OER. Veelal hebben deze criteria betrekking op het aantal ECTS dat minimaal in de bacheloropleiding behaald dient te zijn. Doel van alle universiteiten is om zo weinig mogelijk knelpunten op te werpen die de studievoortgang zouden kunnen belemmeren. Flexibiliteit tussen bachelor- en masteropleidingen De regering beoogt met de invoering van de BaMa-structuur onder andere de keuzeruimte voor studenten te vergroten door flexibilisering van de opleidingen. De eerste tekenen wijzen inderdaad op een verruiming hiervan omdat de keuzemogelijkheid tussen verschillende aansluitende masteropleidingen of de daaronder geplaatste mastervarianten ten opzichte van de oude afstudeerrichtingen vergroot is. Op dit moment is er nog wel vaak sprake van voornemens en plannen: verschillende masters en specialisaties daarbinnen moeten nog worden uitgewerkt. De major/minoropzet is daarbij een extra impuls. Daarnaast willen de universiteiten een verdere flexibilisering van de masteropleiding mogelijk maken door studenten in de toekomst de mogelijkheid te bieden een eigen studiepad uit te stippelen. Bij drie opleidingen is het mogelijk om binnen de (brede) masteropleiding uit verschillende tracks een aantal vakken te kiezen die gezamenlijk een op maat gesneden studiepad kunnen vormen. Voordat de student dit studiepad kan volgen dient dit ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de examencommissie van de masteropleiding. Keuzevrijheid binnen masteropleidingen Paradoxaal geeft de hierboven beschreven verruimde keuzeruimte, in de praktijk minder keuzevrijheid voor de individuele student als het gaat om concrete vakken of modulen. Een eens gekozen mastertraject kent meestal minder mogelijkheden voor keuzevakken dan de voormalige afstudeerrichting. De bezochte universiteiten geven aan dat de duur van het ene masterjaar, gegeven de eisen die daaraan dienen te worden gesteld, waar onder een omvangrijke afstudeeropdracht, (masterthesis)
21
daarvoor te kort is. Daarnaast geven de opleidingen aan dat een te grote keuzevrijheid in de masterfase ten koste zal gaan van de te bereiken diepgang. Wel is er sprake van keuzevrijheid binnen van te voren bepaalde vakkenpakketten. Een aantal van deze clusters is opgebouwd uit door de opleiding gekozen vakken die geen verplichtend karakter hebben. Opmerkelijk is dat de studenten van de bezochte universiteiten begrip tonen voor de inperking van de keuzevrijheid in de masteropleiding. Overstap binnen de masteropleiding De opleiding Aardwetenschappen van de VU heeft specifiek beleid voor overstap in de masterfase zelf. Overstappen naar een andere mastervariant binnen dezelfde master is goed mogelijk. Als een student al een aantal vakken in de masterfase heeft behaald die niet in de nieuw gekozen variant voorkomen, kan hij/zij deze altijd benutten voor de vrije keuzeruimte. Indien de student in een laat stadium alsnog naar een ander mastervariant wil overstappen, is beraad mogelijk met de studieadviseur en de examencommissie. De studenten zijn tevreden over de vrije keuzeruimte binnen de verschillende mastervarianten.
3.5
Studiebegeleiding en -advisering
Wat betreft de begeleiding in de masteropleiding is er een duidelijk onderscheid tussen inhoudelijke studiebegeleiding en studieadvisering over individuele studietrajecten, in het bijzonder in overgangssituaties. De intensiteit van studiebegeleiding verschilt, afhankelijk van de gekozen onderwijsvorm (afstandsonderwijs, zelfstudie of intensieve begeleiding), per opleiding. Bij alle veertien bezochte opleidingen spelen de studieadviseur en de afstudeerbegeleider en de eventuele opleidingscoördinator een centrale rol in de studiebegeleiding. In het kader van de studieadvisering vindt er bij tien van de veertien opleidingen in de masteropleiding minimaal één keer per jaar een (verplicht) gesprek plaats tussen de studieadviseur en de over het algemeen niet-nominaal lopende student. De studenten zijn hier zeer positief over. Bij de kleinere opleidingen wordt door de studenten gewezen op de bereikbaarheid, als gevolg van de korte communicatielijnen, van de docenten voor eventuele vragen. Bij de grotere opleidingen is een vergroting van de werkdruk van de studieadviseur waar te nemen, waardoor studenten soms te lang moeten wachten op de beantwoording van hun vraag. Als gevolg van de invoering van BaMa, bijvoorbeeld als gevolg van de diverse overgangsregelingen en de toelatingscriteria tot de masteropleiding, kunnen voor studenten gelijktijdig verschillende regiems van toepassing zijn. De universiteiten hebben daarom veel geïnvesteerd in goede briefing van de studieadviseurs, zo geven de gesproken studenten aan, en dat blijkt zijn vruchten af te werpen. Op dit moment heeft het overgrote deel van de studenten zicht op zijn/haar persoonlijke situatie, op waar men in de studie staat en welke keuze (oude stijl afronden of overstappen naar de BaMa-structuur) hierop het beste aansluit. De rol van de studieadviseur
De studieduur van deze studenten is langer dan de daadwerkelijk vastgestelde cursusduur.
22
Bij de masteropleiding KCM van de RuG is iedere student die zich in een overgangssituatie bevond afzonderlijk voor een gesprek uitgenodigd om afspraken te maken. Voor HBO-abituriënten zijn doorstroompakketten samengesteld. Bovendien is er een introductieprogramma gerealiseerd. Omdat het opleidingsmanagement twijfels had over de effectiviteit van algemene voorlichting, heeft de studieadviseur elke student die de overgang van de bovenbouw Kunst en Kunstbeleid naar KCM heeft gemaakt individueel gesproken en met iedere student een studieschema gemaakt. Dit geldt ook de studenten in de overgangscohorten van propedeuse naar KCM.
3.6
De overgang
Het tijdschema Het tijdschema van de invoering van de BaMa-structuur verschilt per universiteit. Bij de meeste universiteiten zijn in beginsel alle opleidingen per 1 september 2002 omgezet naar een zelfstandige bachelor- en masteropleiding . Bij andere universiteiten is sprake van een gefaseerde invoering van met name de masteropleidingen. Sinds 2002 zijn dertien van de veertien onderzochte ongedeelde opleidingen in afbouw. Bij een opleiding is er sprake van een voortzetting van een masteropleiding die al voor de invoering van de BaMa-structuur bestond. De termijn tot wanneer een student de mogelijkheid heeft om de ongedeelde opleiding af te ronden verschilt per universiteit. Over het algemeen geven de universiteiten aan dat de uitlooptermijn zich tot het studiejaar 2006/2007 uitstrekt, in een aantal gevallen loopt deze termijn in 2007 af. Bij één universiteit hebben de studenten tot 2009 de tijd om hun opleiding 'oude stijl' af te ronden.
Bron: BaMa-transities, 2003.
23
Geleidelijke overgang De opleiding Politicologie van de VU heeft er voor gekozen om de overgangsregelingen per jaar te bepalen. Dit geeft de gelegenheid om deze aan de omstandigheden van de studenten aan te passen wanneer dat nodig geacht wordt. Wanneer blijkt dat studenten die zich in een overgangssituatie bevinden studiepunten dreigen te verliezen of een te grote studievertraging dreigen op te lopen, neemt de studieadviseur contact op. Met deze studenten wordt dan een specifieke studieplanning gemaakt. De gesproken studenten geven aan dat de overgang zonder al te veel problemen is verlopen. Dit omdat over het algemeen gold dat de ver gevorderde studenten 'oude stijl' het reeds gestarte programma af kunnen ronden. De overstap van studenten naar de bacheloropleiding kon, met uitzondering van een aantal individuele gevallen, eveneens soepel verlopen omdat het tot dan toe gevolgde programma bijna naadloos overgezet kon worden naar de bachelor. Voor de individuele gevallen is er gezocht naar een adequate oplossing. Bij één universiteit was er voor de studenten 'oude stijl', die de overstap hebben gemaakt of in de loop van de studie gaan maken naar de BaMa-structuur, in eerste instantie sprake van een mogelijk studiepuntenverlies als gevolg van de vermindering van het aantal te behalen studiepunten in de vrije keuzeruimte. Deze is namelijk in de huidige situatie beduidend minder omvangrijk dan in de ongedeelde opleiding het geval was. Inmiddels heeft deze universiteit hieromtrent in overleg met de studenten aanvullende overgangsregelingen gemaakt. In een ander geval bleek dat waar de overgangsregelingen een nadelige uitwerking hadden op de studievoortgang van de student er sprake was van erg soepele overgangsregelingen, hetgeen repercussies had voor het niveau van de opleiding. Individuele benadering Omdat studenten bij de OUNL zelf het tempo bepalen waarin zij studeren is het niet mogelijk om de studenten als cohort te volgen. Om een duidelijk beeld te krijgen van alle OUNL-studenten, de leerroutes die zij lopen en hun studievoortgang heeft de OUNL een Studenten Registratie Systeem (SRS) vervaardigd. Dit systeem heeft een centrale rol gespeeld in het ingrijpende omboekingsproces van de zittende studenten naar de BaMa-structuur. Vanwege de verscheidenheid van studenten heeft de OUNL besloten om elke student afzonderlijk een studieadvies op maat te geven. In totaal heeft de OUNL 14.663 individuele adviezen verzonden. De invoering van de BaMastructuur is bij de OUNL daarom een grote administratieve omzetting geweest. Vooral omdat alle studenten een persoonlijk advies hebben gekregen over het te volgen studiepad. De wijze waarop en de snelheid waarmee dit heeft plaats kunnen vinden wordt als zeer positief ervaren, terwijl de OUNL (als enige universiteit in Nederland) geen financiële compensatie heeft gekregen in de vorm van BaMa-transitiegelden. Door de ontwikkeling van het nieuwe SRS kan de OUNL nu een betrouwbaar beeld geven van de studie-voortgang van alle studenten. Overgang bij de Technische Universiteiten In tegenstelling tot de voorheen vierjarige ongedeelde opleidingen bleek de omzetting naar de BaMa-structuur bij de Technische Universiteiten relatief het meest eenvoudig. Sinds de toevoeging, eind jaren negentig, van een vijfde studiejaar aan de bètaopleidingen is er sprake van opleidingen met een onderwijsprogramma dat verdeeld is in een driejarige basisopleiding en een tweejarige vervolgopleiding. Hierdoor was er al sprake van een 'extra' toetsmoment in de opleiding waardoor het relatief eenvoudig
24
was om deze 'ongedeelde' opleidingen om te zetten in respectievelijk bachelor- en masteropleidingen zonder dat dit al te veel wijzigingen in het bestaande onderwijsprogramma tot gevolg heeft gehad . Van afstudeerrichting naar master Bij de universiteiten is er veel discussie geweest over de vraag of alle voormalige doctoraalafstudeerrichtingen één-op-één moesten worden omgezet naar masteropleidingen. Een belangrijke overweging in deze discussie betrof de hoge kosten die gepaard gaan met het oprichten en onderhouden van een opleiding. Een heel nieuw kostenelement daarbij betreft de kosten voor (te zijner tijd eventueel ook internationale) accreditatie; waar vroeger volstaan kon worden met visitatie van de ongedeelde opleiding dient nu visitatie en accreditatie plaats te vinden van zowel de bachelor- als de masteropleiding.
Dit zal uiteraard ook van toepassing zijn op vijfjarige ongedeelde opleidingen bij andere universiteiten die niet in dit onderzoek zijn bezocht.
25
26
4
RANDVOORWAARDEN BIJ DE INVOERING
4.1
Afstemming en betrokkenheid
Centraal - decentraal Omdat de invoering van BaMa de herstructurering van opleidingen betrof, heeft de uitvoering van het beleid ten aanzien van de universitaire masteropleiding zich, net als bij de universitaire bacheloropleiding het geval was, in hoge mate op decentraal niveau afgespeeld . Om uniformiteit te bewerkstelligen hebben de universiteiten op centraal niveau een aantal richtlijnen c.q. uitgangspunten geformuleerd met betrekking tot de invoering van de BaMa-structuur en de eventueel door de opleidingen nieuw aangeboden masteropleidingen. Daarnaast hebben zij een model-OER opgesteld voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. De faculteiten en de opleidingen hebben vervolgens de ruimte gekregen met betrekking tot de verdere invoering van de BaMastructuur en de ontwikkeling van de masteropleidingen. Bij het merendeel van de universiteiten is er op centraal niveau gekozen voor een bottom-up benadering. Facultaire afstemming Het MT van de Faculteit Sociale Wetenschappen van de EUR streefde naar (meer) synergie en samenhang tussen de twee opleidingen Bestuurskunde en Sociologie in de twee bacheloropleidingen. Bovendien wilde zij meer overlap en modulaire uitwisseling tussen de masters van deze opleidingen binnen de Faculteit stimuleren. Daarom zijn er drie facultaire onderwijsconferenties gehouden voor alle docenten uit de verschillende opleidingen (december 2000, maart 2001 en december 2001) over de te starten bachelor- en masteropleidingen. Dit heeft niet alleen geleid tot een aantal gezamenlijke modules in de bacheloropleidingen, maar ook geresulteerd in een Facultaire interdisciplinair Masterprogramma 'Arbeid, Organisatie en Management' met inbreng van Sociologie, Bestuurskunde en Psychologie. Betrokkenheid studenten Zoals in de WHW is opgenomen dient er voor elke opleiding een opleidingscommissie (OC) te zijn ingesteld. Bij twee opleidingen is er sprake van twee aparte OC's: één voor de bachelor- en één voor de masteropleiding. Omdat een aantal masteropleidingen nog niet gestart is, hebben vijf opleidingen op dit moment alleen een OC ingesteld voor de bacheloropleiding. Bij zeven opleidingen is een OC ingesteld voor zowel de bachelor- als de masteropleiding. Wat betreft de opleidingen in afbouw geldt over het algemeen dat de OC voor de bacheloropleiding tevens is ingesteld voor de opleiding in afbouw. Hoewel, zoals ook naar voren kwam in het eerste BaMa-onderzoek, er bij een aantal opleidingen sprake is van een te late aanlevering van bijvoorbeeld concept-OER-en en andere documenten, zijn de studenten positief over de wijze waarop zij zowel op universiteits- als opleidingsniveau betrokken worden bij de invoering. Er is vrijwel voortdurend sprake van een goede dialoog tussen het management en de studenten. Alle studenten geven aan het gevoel te hebben serieus te worden genomen. Daar waar de studenten in de eerste BaMa-monitor aangaven het gevoel te Bron: BaMa-transities, 2003
27
hebben dat zij over het algemeen pas in het eindtraject van de besluitvorming betrokken zijn geweest en weinig invloed hebben gehad bij de ontwikkeling van bijvoorbeeld overgangsregelingen , merken de gesproken studenten nu op dat zij duidelijk merken dat het door hen aangeleverde advies meegenomen wordt in de verdere uitwerking van de plannen en in sommige gevallen zelfs heeft geleid tot een drastische aanpassing van die plannen. Het werkveld De invoering van Bama heeft geen extra impuls gegeven voor overleg met het werkveld; bestaande netwerken worden hiervoor benut. Universiteiten en hogescholen De samenwerking tussen universiteiten en hogescholen is onder invloed van de invoering van BaMa verbeterd. Alle acht universiteiten maken met hogescholen in de regio afspraken over de doorstroming van HBO-abituriënten naar het WO. Dit heeft onder andere geleid tot plannen voor een specifiek programma, al dan niet verzorgd door de universiteiten, voor HBO-studenten tijdens hun HBO-opleiding. Dit 'academische' onderdeel van de HBO-opleiding dient ter voorbereiding op de WOmasteropleidingen. Deze plannen bevinden zich bij vijf universiteiten in een vergevorderd stadium. Samenwerking hogescholen en universiteiten De TU Delft heeft de invoering van de BaMa-structuur aangegrepen om de samenwerking met het technisch HBO in de regio te intensiveren en te verbreden. Daartoe heeft de TU Delft samenwerkingsovereenkomsten met HBO-instellingen gesloten. Voor de doorstroom van HBO naar WO is een goede en duidelijke afstemming met het HBO van groot belang. In overleg met hogescholen als de Haagse Hogeschool/TH Rijswijk, de Hogeschool Rotterdam en INHOLLAND werkt de TU Delft aan de mogelijkheid om de instroom vanuit het HBO te verbeteren, zodat men uiteindelijk drempelloos in de master zou kunnen instromen. Een belangrijke optie daarbij is het aanbieden van onderdelen aan de aankomende student binnen de vrije keuzeruimte van de HBO-opleiding. Hierdoor kan de HBOstudent vroegtijdig kennis maken met het academisch onderwijs, waardoor hij op tijd kan ontdekken of hij ervoor gemotiveerd en geschikt is. INHOLLAND heeft inmiddels een vestiging in Delft gerealiseerd. Naar verwachting zal de Haagse Hogeschool/TH Rijswijk binnen enkele jaren een vestiging op de TU Delft-campus hebben. Het zal hierbij gaan om ongeveer 2000 studenten in een tijdsbestek van vijf jaar.
Bron: BaMa-transities, 2003
28
4.2
Voorlichting
In het algemeen zijn de studenten tevreden over de gegeven voorlichting over de master, maar plaatsen zij daarbij een belangrijke kanttekening. De voorlichting is goed wanneer de uitwerking daarvan tijdig en duidelijk is. In een aantal gevallen hadden de studenten de indruk dat zij pas op de hoogte gesteld werden van de nieuwe ontwikkelingen toen deze al gestart waren. Waar de opleiding voor een cohortgewijze invoering van de BaMa-structuur heeft gekozen, worden de studenten ook stapsgewijs geïnformeerd. In sommige gevallen had dit een positieve uitwerking omdat hierdoor de informatie de studenten pas bereikte wanneer deze relevant was voor de student zelf, in andere gevallen heeft dit tot onduidelijkheid geleid. Niet alleen kwam het voor dat men pas laat in het jaar geïnformeerd werd over de inhoud van het onderwijsprogramma voor het daaropvolgende studiejaar. In een aantal gevallen was er op centraal niveau al voorlichtingsmateriaal over masteropleidingen verspreid terwijl een deel van deze opleidingen pas een jaar later van start gingen. Naar het idee van de studenten hebben deze universiteiten te 'vroeg gepiekt'. Aan algemene voorlichting, zeker op universiteitsniveau, hebben studenten weinig behoefte. De studenten geven aan vooral belang te hechten aan de opleidingsspecifieke voorlichting of nog precieser, heldere informatie over de individuele gevolgen die de invoering van BaMa voor de student met zich meebrengt. Vooral over de overgangsregelingen vinden de gesproken studenten een heldere informatievoorziening noodzakelijk, in het bijzonder indien er naast de algemene overgangsregelingen, zoals opgenomen in de OER-en, nog diverse regelingen op maat gehanteerd worden. Dit wordt door veel studenten als verwarrend ervaren. Met name de studieadviseur kan hierin een verhelderende rol vervullen. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 3.5 hebben alle universiteiten veel geïnvesteerd in een goede briefing van de studieadviseurs. Het functioneren van de studieadviseur blijkt doorslaggevend te zijn in de (positieve) waardering van de voorlichting door de studenten. Voorlichting, ook na de studie Omdat studenten zich weinig bewust zijn van hun mogelijkheden na het afronden van een bachelor, heeft de Nyenrode haar voorlichting aangepast. Tot op heden was de informatie erg gericht op wat Nyenrode als universiteit was. Er wordt nu meer vanuit de student geredeneerd en wat Nyenrode voor hen kan betekenen. Punten die bijvoorbeeld benadrukt worden zijn de 'career services', de resultaten van afgestudeerden en het alumni-netwerk. Overigens krijgen de studenten ook een goed beeld van de studie in de intensieve selectiegesprekken. Career services verzorgt de voorlichting naar het bedrijfsleven.
29
4.3
Overige randvoorwaarden
De omzetting van het oude onderwijsprogramma naar de nieuwe BaMa-structuur verloopt over het algemeen goed. De daaraan gekoppelde omzetting van studiepunten naar ECTS worden over het algemeen zonder veel problemen geconverteerd naar onderdelen van het nieuwe programma. Met uitzondering van één universiteit hanteren alle universiteiten inmiddels het ECTS-systeem. Daar waar gekozen is voor een stapsgewijze invoering hanteert men tijdelijk beide puntensystemen. Indien er enig puntenverlies dreigt te ontstaan als gevolg van de omzetting, vindt er een omrekening in het voordeel van de student plaats. De omzetting heeft er tevens toegeleid dat steeds meer universiteiten overgaan op het semestersysteem. Bij twee opleidingen bestond dit systeem al voor de invoering van BaMa. Zeven opleidingen geven aan gestart te zijn met het omzetten van de oude jaarindeling naar het semestersysteem. Eén opleiding kent een trimestersysteem, bij twee opleidingen is er bewust, gezien de variabele instroommomenten, geen sprake van een semestersysteem. Bij de overige twee opleidingen zal het semestersysteem vooralsnog niet ingevoerd worden
4.4
Waardering van de acht universiteiten voor het invoeringsproces
De invoering van de BaMa-structuur is voor de universiteiten een veelomvattende en diep ingrijpende operatie geweest die in betrekkelijk korte tijd moest worden gerealiseerd. Hoewel de inhoudelijke veranderingen in het algemeen relatief beperkt bleven, heeft het invoeringsproces van de masteropleidingen veel van alle betrokkenen binnen de universiteiten gevergd. In verhouding tot de omvang van de operatie vallen de klachten over het invoeringsproces mee. Opmerkelijk is vooral de positieve waardering hierover door studenten. Ten opzichte van het eerste BaMaonderzoek is de waardering van de studenten met betrekking tot de afstemming, betrokkenheid en de voorlichting beduidend beter. Betrokkenen verklaren dit door de goede betrokkenheid van alle actoren en het vele 'maatwerk' van voorzieningen. Een voorbehoud is daarbij overigens wel op haar plaats, aangezien nog vele veranderingen moeten worden doorgevoerd. De voornaamste klacht bij alle acht bezochte universiteiten betreft de stapeling van veranderingen, waardoor het invoeringsproces werd bemoeilijkt. Universiteiten moesten plannen ontwikkelen, terwijl de overheid naar hun opvatting lange tijd geen helderheid schiep of kon scheppen over randvoorwaarden, zoals de bekostiging en titulatuur. Dit heeft, naar hun oordeel, het invoeringsproces gecompliceerd. In een aantal gevallen werd de stapeling van veranderingen vergroot door het door het centrale niveau uitgezette beleid om research- en topmasters verder vorm te geven. Dit heeft geresulteerd in een vergroting van de werkdruk op de werkvloer. Gegeven het feit dat de komende jaren nog verdere vernieuwingen op stapel staan (bv. het afstemmen van de masteropleiding op het werkveld en op het buitenland) is dat een nadrukkelijk punt van aandacht.
30
5
5.1
CONCLUSIES, NABESCHOUWING EN NADER ONDERZOEK Conclusies
In navolging op haar eerste onderzoek verrichtte de inspectie een tweede onderzoek naar de implementatie van de BaMa-structuur. In het tweede onderzoek staan de masteropleidingen centraal. Dit tweede onderzoek betreft een reeks praktijkstudies uitgevoerd onder veertien opleidingen bij acht universiteiten. Het voorliggend rapport beschrijft de resultaten van dit praktijkonderzoek aan de hand van de volgende onderzoeksvragen: 1. Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de ingevoerde masters (in aantallen, fasering, typen en namen)? 2. Hoe is de toelating tot de masters geregeld? 3. In hoeverre is de invoering van masters gepaard gegaan met veranderingen in (a) internationalisering, (b) flexibilisering en keuzevrijheid en (c) studiebegeleiding en advisering? 4. Hoe is voor studenten de overgang van het oude naar het nieuwe stelsel geregeld (en zijn studenten hier tevreden over)? 5. Hoe staat het met de afstemming met en de betrokkenheid van stakeholders rond de invoering van masters? 6. Hoe is de voorlichting rond de invoering geregeld (en zijn studenten hier tevreden over)? 7. Welke andere randvoorwaarden zijn van invloed geweest op het invoeringsproces? 8. Hoe waarderen de verschillende betrokkenen de invoering van de masters? Kenmerken van de ingevoerde masters De masteropleidingen die thans zijn ontwikkeld, zijn overwegend 'doorstroom-masters' die afgeleid zijn van bestaande afstudeerrichtingen. De bacheloropleiding is nu nog niet een echt uitstroommoment voor de arbeidsmarkt. Afgewacht moet worden of werkgevers voldoende belangstelling hebben voor deze categorie gediplomeerden. Dit genereert onzekerheid over de inhoud van de masters op langere termijn. Voor de korte termijn is er evenwel een belangrijk winstpunt. Het in het rapport BaMa-transities geconstateerde probleem van het 'in de lucht hangen' van bachelors bij ontstentenis van de uitwerking van de masteropleiding, is nu beduidend minder groot. Alle studenten kunnen na de bacheloropleiding tenminste in de zelfde 'stroom' doorstromen in een aansluitende masteropleiding. Hierdoor heeft de invoering van de masteropleiding relatief soepel kunnen verlopen. Dit heeft echter niet geleid tot een daadwerkelijke inhoudelijke vernieuwing van deze aansluitende master. Vooralsnog hebben de gesproken opleidingen gekozen voor een omzetting van de ongedeelde opleiding in een bachelor- en masteropleiding waarin de afstudeerrichtingen als mastervariant binnen de masteropleiding zijn opgenomen. Het is echter de vraag of het veelvuldige gebruik van mastervarianten binnen één masteropleiding de transparantie wél ten goede komt. Daarnaast hanteren de bezochte universiteiten veelsoortige benaming van de masteropleiding, soms zonder duidelijke reden. Speerpunt van het instellingsbeleid als het gaat om inhoudelijke vernieuwing lijken vooral de nieuwe (onderzoeksgerichte) masteropleidingen te zijn.
31
Toelating tot de masters De huidige instroom in de masteropleidingen is nog beperkt. Hierdoor is er nog geen sprake van numeri fixi. Door de heterogene studenteninstroom bestaan er veel verschillende toelatingsarrangementen die door een speciale toelatingscommissie ontworpen en uitgevoerd worden. In een enkel geval is er ook sprake van verschillende instroommomenten in de masteropleiding. Universiteiten passen hier – naar genoegen van de studenten- maatwerk toe, waarbij een belangrijke rol voor de examencommissie is weggelegd. Vooral voor de HBO-zij-instroom zijn specifieke voorzieningen tot stand gekomen (schakelklassen, toelatings-assessments). De wettelijk geboden mogelijkheid van een op verzoek van de student uit te voeren test ontbreekt bij op één na alle acht bezochte universiteiten; overigens wordt dit nog niet als problematisch ervaren door de studenten. Veranderingen BaMa heeft het internationaliseringsbeleid een impuls gegeven, maar de internationaliseringspraktijk (bv. het niveau van Engels van docenten) loopt daarmee niet in de pas. Ook de mogelijkheid van internationale mobiliteit van studenten in de masteropleiding zelf blijkt beperkt. De keuzeruimte van studenten voor hoger onderwijsopleidingen is met de onderscheiden masteropleidingen verder vergroot, maar, mede gegeven de beperkte duur, is de keuzevrijheid met betrekking tot keuzevakken binnen de masteropleiding verminderd. In de masteropleidingen is intensieve studiebegeleiding op verzoek mogelijk. Vooral de studieadvisering is als gevolg van de invoering van de masteropleidingen verbeterd. Dat bleek ook nodig, gelet op alle maatwerkvoorzieningen. Als gevolg daarvan is het belang van en vooral de belangstelling voor algemene voorlichting duidelijk verminderd. De overgang naar het nieuwe stelsel en de randvoorwaarden De overgang verliep bij de universiteiten relatief soepel. Vooral bij de Technische Universiteiten was het omzetten van de vijfjarige opleiding naar een driejarige bacheloropleiding en een tweejarige masteropleiding relatief eenvoudig. Ook de conversie naar het studiepuntenstelsel ECTS, blijkt goed te verlopen. Afstemming met het werkveld De invoering van Bama heeft geen extra impuls gegeven voor overleg met het werkveld; bestaande netwerken worden hiervoor benut. Voorlichting aan studenten Met betrekking tot de voorlichting heeft er op de instellingen een verschuiving van plaatsgevonden van centraal naar decentraal niveau. Opleidingsspecifieke voorlichting komt steeds meer in de plaats van algemene instellingsbrede voorlichting. Dit wordt door de studenten gewaardeerd. Timing van de voorlichting is nog wel, evenals de voorlichting met betrekking tot maatwerk, een belangrijk aandachtspunt. Afstemming, betrokkenheid en waardering De betrokkenheid van studenten bij de masteropleidingen wordt als positief geduid. De masteropleidingen hebben ook geleid tot intensievere samenwerking van universiteiten en hogescholen, vooral bij de toelating van HBO-ers. Overigens betreft het daar nog wel veel voornemens.
32
5.2
Nabeschouwing en nader onderzoek
Zoals hierboven kort is samengevat, laten de resultaten van de praktijkstudie zien dat (a) er momenteel met name 'doorstroommasters' ontwikkeld worden, (b) de masteropleidingen weinig transparant zijn als gevolg van tracks en benamingen, (c) de instroom en selectie nog geen echt issue is, (d) er een discrepantie bestaat tussen het internationaliseringsbeleid en de praktijk, (e) de keuzeruimte vergroot is maar de keuzevrijheid niet, (f) de studiebegeleiding is toegenomen, (g) het invoeringsproces soepel is verlopen en (h) de voorlichting aan studenten sterk is verbeterd en (i) de betrokkenen tevreden zijn over de afstemming en betrokkenheid. Uiteraard moet hierbij aangetekend worden dat dit beeld gebaseerd is op een reeks interviews die op veertien opleidingen afgenomen is (en niet op een grote heterogene onderzoeksgroep). Zoals uiteengezet in de inleiding winnen de resultaten daardoor aan diepgang en ontstaat er meer inzicht in de feitelijke praktijk van de invoering van de BaMa-structuur. De acht instellingen en de veertien bezochte opleidingen zijn dermate representatief gekozen dat er aangenomen mag worden dat de conclusies uit dit rapport ook van toepassing zijn op andere universitaire opleidingen. Tijdens de terugkoppelingsgesprekken is dit beeld, omdat de op dat moment voorlopige conclusies herkenbaar waren voor de aanwezigen, bevestigd. De resultaten geven aanleiding tot de volgende nabeschouwing. Over het algemeen geldt dat een voldoende afronding van de bacheloropleiding op universiteitsbreed niveau niet beschouwd wordt als hét uitstroommoment voor studenten. De opleidingen en studenten delen deze mening maar geven tegelijkertijd aan de invoering van dit 'extra' keuzemoment in de studie als positief te waarderen. Een gesignaleerde bedreiging hierbij is wel dat veel aandacht en talent wordt gestoken in de ontwikkeling van research-master en 'topmasters'. Indien deze trend verder doorgezet wordt kan dit in de toekomst een negatief effect hebben op de reguliere 'doorstroommaster'. Deze bedreiging krijgt extra reliëf door de algehele kritiek op de éénjarigheid van de reguliere doorstroommaster. Binnen dat ene jaar is er naar het oordeel van de opleidingen onvoldoende ruimte om echte onderzoeksvaardigheid te ontwikkelen, om interessante vakken toe te voegen en om opleidingsonderdelen in het buitenland te volgen, laat staan de gewenste keuzevrijheid voor studenten te realiseren. Hoewel in het buitenland ook éénjarige masteropleidingen voorkomen, werd er op diverse universiteiten expliciet gewezen op een mogelijk afbreukrisico voor het civiel effect van deze opleiding in het buitenland. Een aspect dat op korte termijn daarom nader onderzoek vergt, is de waarde van het éénjarige master-diploma in internationaal perspectief. Daarbij is het gewenst de studentenmobiliteit te betrekken. De inspectie zal hiertoe een voorstel ontwikkelen. De vernieuwing van de masteropleiding zal de komende jaren pas echt vorm krijgen. Een belangrijk aspect daarbij is de afstemming van zowel de bachelor- als de masteropleiding op de arbeidsmarkt. De constatering dat BaMa niet geleid heeft tot een extra impuls op die afstemming is dan ook een duidelijk aandachtspunt. Het aantal masteropleidingen is minder dan het aantal afstudeerrichtingen. Wel is er duidelijk sprake van proliferatie voor verscheidene soorten masteropleidingen en differentiaties en specialisaties binnen de masteropleidingen. Een op korte termijn te
33
ontwikkelen en te hanteren taxonomie van masteropleidingen in het CROHO is uit oogpunt van transparantie gewenst. Bij de toelating tot de masteropleiding valt op dat er verschillende toelatingsculturen lijken te zijn. Bij alle universiteiten heeft men op centraal niveau als uitgangspunt aangegeven dat de studenten geen nadeel van deze overgang mochten ondervinden. Dat vertaalde zich in eerste instantie door het op soepele wijze mogelijk maken van de overgang van studenten uit de eigen opleiding(en). Daar waar de overgangsregelingen een nadelige uitwerking hadden op de studievoortgang van de student hebben de desbetreffende examencommissies in een aantal gevallen overgangsregelingen op maat getroffen, waarbij er indicaties zijn voor inbreuk op het niveau. Dit zou naar het oordeel van de inspectie in de eerstvolgende visitaties een punt van aandacht moeten zijn. Omgekeerd vallen de strenge eisen op voor de HBO-instromers die naast (soms lang durende) schakelklassen in diverse gevallen aparte testen moeten afleggen. Een punt van aandacht is tevens de door de universiteiten gehanteerde zeer verschillende wijze van vormgeving en bekostiging van de schakelprogramma's en toelatingstoetsen. De wettelijke mogelijkheid voor een student om een algehele toelatingstoets te vragen, is nog niet van de grond gekomen. De initiatieven om de doorstroom van de HBO-bacheloropleiding naar de WOmasteropleiding te verbeteren zijn behartigenswaardig. Echter, ideeën als dat in het HBO een deel van het WO-programma zou dienen te worden verzorgd en de toetsing afgenomen zou moeten worden onder verantwoordelijkheid van de universiteit vergen nog nadere doordenking. Zo bestaat er nog onduidelijkheid over wat voor minor er in welk jaar van het HBO-programma ingevoegd moet worden. Op het eerste gezicht lijkt indaling van een WO-minor in de HBO-opleiding een bevestiging van de binariteit. Tegelijkertijd rijst de vraag of deze aparte academische minors het civiel effect van het HBO-diploma niet onder druk zet. Leidt dit tot veracademisering van het HBO? Gelet op de zeer heterogene instroom zijn er vele toelatingsarrangementen bij de masteropleidingen, waarbij vooral de examencommissie een belangrijke rol heeft gekregen, onder andere in het bepalen van vrijstellingen. De inspectie zal, als eerder aangekondigd, nader onderzoek doen naar het functioneren van examencommissies in het hoger onderwijs, in het bijzonder naar het vrijstellingsbeleid.
BIJLAGE
I
OPZET PRAKTIJKSTUDIE MASTEROPLEIDINGEN WO
1.
THEMA’S •
34
Uit de eerste fase van het meerjarige Inspectie-onderzoek naar invoering van de bachelor/master-structuur in het hoger onderwijs, de (BaMa)-monitor, zijn een aantal punten naar voren gekomen die nader onderzoek behoeven. Dit betreft in het bijzonder het invoeringsproces. Instellingen bleken met de invoering van BaMa zeer voortvarend aan de slag zijn gegaan maar, mededoor het tempo van invoering, is gebleken dat een aantal zaken verbetering behoeven. In het rapport ‘BaMa-transities’ (zie Inspectie van het Onderwijs, 2003) worden in dit kader de volgende onderwerpen genoemd:de
• • • • •
voorlichting (met name opleidingsspecifieke voorlichting, en voorlichting voor niet-reguliere studenten), de ontwikkeling van de masteropleidingen, de afstemming en samenwerking tussen en binnen instellingen, de betrokkenheid van studenten en docenten, de afstemming met relevante stakeholders en de registratiebestanden.
In het debat met de Tweede Kamer onderschreef de staatssecretaris de analyse van de inspectie. Zij gaf aan instellingen te zullen bevragen op overgangsvraagstukken als voorlichting en overgangsregelingen. De staatssecretaris vraagt in het bijzonder aandacht voor één aspect in brieven aan de Tweede Kamer en de instellingen: “Ik verzoek u richting de student te verhelderen, als dit (compensatie vanwege studievertraging buiten schuld van de student) nog niet is gebeurd, dat de student in die omstandigheid een beroep kan doen op het afstudeerfonds wegens een onvoldoende studeerbaar programma. Tevens is het wenselijk dat bij de bepaling van de redelijke termijn waarin de student het oude programma kan afronden rekening wordt gehouden met bijzondere omstandigheden”. Daarnaast vraagt de staatssecretaris aandacht voor de instroomeisen (masters). Instroomeisen van de masters hangen uiteraard nauw samen met de afspraken die daarover al dan niet zijn gemaakt binnen instellingen en met andere instellingen. De staatssecretaris vraagt op één punt specifiek de aandacht. In brieven aan de Tweede Kamer en de universiteiten stelt zij: “Maar tegelijkertijd dienen onnodige blokkades voor mobiliteit tussen opleidingen en instellingen voorkomen te worden……..Ten overvloede merk ik daarbij op dat niet volstaan kan worden met alleen het formuleren van toelatingseisen in de vorm van bepaalde afstudeerrichtingen dan wel bepaalde bachelorgraden. Een aanstaande student heeft tevens toelatingsrecht indien –blijkens een toets- hij of zij beschikt over met de bepaalde afstudeerrichtingen of bachelorgraden vergelijkbare kennis, inzicht en vaardigheden. Het enkele feit dat men niet beschikt over een bepaald diploma is onvoldoende reden voor weigering tot de opleiding”. 2.
HUIDIGE ONDERZOEKSACTIVITEITEN BAMA-MONITOR
De inspectie zal in het voorjaar 2004 een vragenlijst naar de instellingen sturen. De bevraging zal worden beperkt tot de nieuwe opleidingen (in het bijzonder masteropleidingen) en de opleidingen waar vorig jaar geen vragenlijst van is ontvangen. Daarnaast voert ze net als in de eerste fase van de monitor een praktijkstudie uit. Van dit laatste onderzoek is in deze rapportage verslag gedaan. In een praktijkstudie gaat de inspectie thematisch na hoe de invoering van BaMa verloopt. Dit geschiedt op basis van analyse van (bestaande) stukken en gesprekken met actoren op zowel centraal als opleidingsniveau. De gegevens uit de documenten en gesprekken worden samengebracht in een instellingsrapport dat ter verificatie wordt voorgelegd. Vervolgens worden de gegevens met gegevens van andere instellingen (van zowel de andere praktijkstudies als de vragenlijst) gegenereerd tot één nationaal BaMa-rapport. De individuele opleidingen en instellingen zijn daarin niet individueel te identificeren. Uitzondering hierop zijn good practices, die na voorafgaande afstemming met de
35
instelling, met naam en toenaam worden genoemd. Na afloop van de praktijkstudies volgt, indien de instelling dit wenst, nog een mondelinge terugkoppeling op de instelling. 3.
DE CENTRALE ONDERZOEKSVRAGEN
In de BaMa-monitor 2002/2003 stonden drie vragen centraal: 1. Wat is er veranderd en waarom? 2. Hoe is het invoeringsproces verlopen? 3. Wat zijn sterke en zwakke punten van het invoeringsproces? In deze praktijkstudie staat het (voortgaande) implementatieproces en de verdere uitwerking van de master centraal. De centrale onderzoeksvragen zijn daarom nog steeds relevant, zij het dat het wordt toegespitst op de universitaire masteropleidingen, meer in het bijzonder op twee deelrubrieken: toegangseisen en overgangsregelingen. Wezenlijk is dat de inspectie niet alleen speurt naar problemen, maar ook good practice in kaart wil brengen met het oog op leerervaringen in de praktijk. 4.
SELECTIE VAN INSTELLINGEN
Het praktijkonderzoek betreft acht universiteiten. Hierbij is er voor gekozen de zeven universiteiten die vorig jaar benaderd zijn, niet opnieuw te benaderen. Dit betekent dat er weinig keuze was in de te onderzoeken instellingen. Waar gekozen kon worden, is ernaar gestreefd enige variatie aan te brengen naar de volgende kenmerken: • bekostigde èn aangewezen instellingen; • randstad èn landelijke gebied; • groot èn klein; • publiek èn privaat; • techniek èn andere sectoren. Gegeven de in de eerste monitor gesignaleerde problematiek, staan in deze deelstudie de invoeringsvraagstukken en de (opzet van de) masters centraal. Daarvoor is het uiteraard noodzakelijk dat, per instelling, opleidingen bezocht worden die bij voorkeur recentelijk zijn gestart. Deze wens is aan de instelling gemeld. Om een goed beeld te krijgen heeft de inspectie zowel onderzoek gedaan naar een opleiding die een ingrijpende overgang heeft/ gehad (B) als een opleiding (A) die een relatief eenvoudige overgang heeft/gehad. De uiteindelijke keuze van de opleidingen is aan de instellingen overgelaten. 5.
ACTOREN EN OPZET DAGINDELING GESPREKKEN
De inspectie gaat uit van zowel centrale als decentrale insteek. Gegeven het feit dat invoeringsvraagstukken centraal staan, is de decentrale insteek dominant. Er hebben dan ook vooral gesprekken op opleidingsniveau plaatsgevonden. Vanwege vraagstukken als voorlichting, overgangsregelingen, instroomeisen master) zijn hier onder andere gesprekken met studievoorlichters/decanen en examencommissie gehouden. Daarnaast is met betrokken studenten en het opleidingsmanagement gesproken. Verder hebben er, op centraal niveau, gesprekken plaatsgehad met studentenvertegenwoordiging en de verantwoordelijke voor de invoering van BaMa (meestal een CvB-lid met een centraal beleidsmedewerker).
36
De inspectie stelde de instelling –bij een volledig programma- de volgende opzet voor: Tijd Centraal/decentraal Orgaan 9.30 – 10.15 Opleiding A Opleidingsmanagement en voorlichter 10.20 – 11.20 Opleiding A Delegatie examencommissie, studieadviseur, decaan 11.25 – 12.25 Opleiding A Studentleden opleidingscommissie, en studenten uit alle jaren 12.30 – 13.15 Centraal CvB/portefeuille houder met Lunch 13.20 – 14.00 Centraal Student leden universiteitsraad 14.10 – 14.55 Opleiding B Opleidingsmanagement en voorlichter 15.00 – 16.00 Opleiding B Delegatie examencommissie, studieadviseur, decaan 16.05 – 17.00 Opleiding B Studentleden opleidingscommissie, en studenten uit alle jaren Hier kon overigens in overleg met de inspectie van worden afgeweken. In enkele gevallen is dat ook gebeurd.
37
6. VOORANALYSE Voorafgaand aan het instellingsbezoek, heeft er een vooranalyse plaatsgevonden. Deze is uitgevoerd aan de hand van bestaande documenten. Hiervoor zijn de volgende documenten opgevraagd: 1. beleidsnota (centraal, faculteit) m.b.t. invoering Bama, in het bijzonder masteropleidingen; 2. voorlichtingsbrochures BaMa centraal, facultair, in het bijzonder masteropleidingen; 3. OER van de te bezoeken (master)opleidingen, en –in het geval dit specifiek geregeld/gepubliceerd is:- overgangsmaatregelen; 4. studiegids 2002/2003 en 2003/2004 van de te bezoeken opleidingen; 5. voorlichtingsbrochures van de te bezoeken opleidingen 6. evt. beleidsdocumenten van de opleidingen 7. evt. materiaal van de opleidingscommissie c.q. georganiseerde studenten. De vooranalyse geeft een beeld op de te onderzoeken aspecten aan de hand van de checklist (zie bijlage 2). Sommige vragen uit de checklist konden al, op basis van de analyse van het beschikbare materiaal, al beantwoord worden. Daar waar dit niet het geval was, hebben de gesprekken tot doel gehad een antwoord op de vragen te krijgen. Ook zijn de gesprekken gebruikt om zaken te verifieren, aan te scherpen of te nuanceren. Met name de gesprekken met studenten bleken voor dit laatste doel uitermate geschikt.
38
BIJLAGE
II
CHECKLIST PRAKTIJKSTUDIE MASTEROPLEIDINGEN WO
In deze algemene checklist worden de onderwerpen geduid waarover de inspectie over zou willen rapporteren. Veel van de onderwerpen zullen, als het goed is, uit de documentatie kunnen worden geput. Het bezoek aan de instelling dient dan als aanvullend (vooral de gesprekken met de managers) en verifiërend (vooral de gesprekken met de studenten). Het onderzoek omvat de volgende thema’s: 1. de opzet van de master • de regeling van masters als zodanig • de toelating • internationalisering • flexibiliteit en keuzevrijheid • studiebegeleiding • de overgang 2.
de randvoorwaarden bij de invoering. • afstemming en betrokkenheid • voorlichting • overige randvoorwaarden
3.
het invoeringsproces
Zowel in de eerder gehouden expertmeeting als het eerdere vragenlijstonderzoek werd de landelijke wet- en regelgeving van belang geacht voor een ordelijke transitie en is het in belangrijke mate richtinggevend geweest bij de vormgeving van de bachelormasterstructuur. Het vertrekpunt is dan ook de wettelijke eisen. Vervolgens wordt het functioneren in de praktijk bevraagd. I
OPZET VAN DE MASTER
I.1
De regelingen
VRAGEN OVER DE HERKOMST • • • •
39
Hoeveel afstudeerrichtingen waren er vanuit de opleiding op 31 augustus 2002 in de OER beschreven? Zijn er afstudeerrichtingen die niet zijn omgezet in een master en, zo ja, welke zijn dat ? Hoeveel nieuwe masters (CROHO) zijn er gecreëerd en welke zijn dat? Welke masters zijn niet samengesteld uit programmaonderdelen die in het voorafgaande studiejaar door de instelling werden verzorgd?
VRAGEN OVER DE OPZET • •
• I.2
In hoeverre zijn voor masters die zijn samengesteld uit voormalige programma-onderdelen nieuwe doelstellingen geformuleerd? In hoeverre en in welke zin hebben de eindtermen van de masteropleidingen geleid tot aanpassing van de eindtermen van de bachelors? Ten aanzien van welke curriculumonderdelen verschilt de masteropleiding van de oude opleiding(en)? Is de OER voor de masteropleiding(en) al vastgesteld? De toelating
Capaciteitsbeperkingen De opleiding kan de capaciteit van de masteropleiding beperken als de opleiding vanuit overwegingen van kwaliteit van het onderwijs niet leent voor onbeperkte inschrijving. Indien de aansluitende masteropleiding een capaciteitsbepaling is ingesteld moet de instelling er voor zorg dragen dat eigen studenten uit de voorafgaande bacheloropleiding automatisch kunnen instromen. De toelatingsprocedure voor de overige (eigen en andere) studenten kan de instelling zelf bepalen. De toelatingsprocedure en het aantal beschikbare plaatsen moeten tijdig bekend worden gemaakt zodat studenten daar bij hun studiekeuze rekening mee kunnen houden. • • • • • •
In hoeverre kunnen eigen studenten uit de aansluitende bacheloropleiding automatisch instromen? Is dit in het OER vastgelegd? In hoeverre en wanneer is de toelatingsprocedure en het aantal beschikbare plaatsen bekend gemaakt? Als in een van beide gevallen nog niet in voldoende mate hieraan is voldaan, hoe is dit ondervangen? Is er een toelatingsreglement vastgesteld? Is de ondersteuning ter bevordering van een goede doorstroming van hoger beroepsonderwijs naar een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs in de OER geregeld?
Kwalitatieve eisen Voor reguliere studenten • Worden er voor de toelating tot enige master die voor elke bacheloropleiding in de OER moet zijn aangewezen meer eisen gesteld dan dat een graad is verleend van de desbetreffende bacheloropleiding in het WO aan dezelfde instelling? • Zo ja, welke meerdere eisen? • En wegens welke deficiënties? • Gelden deze meerdere eisen voor alle studenten die de desbetreffende masters gaan volgen of slechts voor individuele studenten? • Zijn deze meerdere eisen in de OER geregeld? • Zijn er mogelijkheden om via een aparte toets alsnog toegang te verwerven? Voor irreguliere/zittende studenten
40
•
Worden er voor de toelating tot enige master die voor elke bacheloropleiding in de OER moet zijn aangewezen meer eisen gesteld dan dat een graad is verleend van de desbetreffende bacheloropleiding in het WO aan dezelfde instelling? • Zo ja, welke meerdere eisen? • En wegens welke deficiënties? • Gelden deze meerdere eisen voor alle studenten die de desbetreffende masters gaan volgen of slechts voor individuele studenten? • Zijn deze meerdere eisen in de OER geregeld? Zijn er mogelijkheden om via een aparte toets alsnog toegang te verwerven? Voor reguliere studenten: • Welke toelatingseisen worden gesteld voor de toelating tot andere dan de aangewezen masters? En om welke reden? • Zijn deze eisen in de OER geregeld? • Zijn er mogelijkheden om via een aparte toets alsnog toegang te verwerven? Voor irreguliere/zittende studenten: • Welke toelatingseisen worden gesteld voor de toelating tot andere dan de aangewezen masters? En om welke reden? • Zijn deze eisen in de OER geregeld? • Zijn er mogelijkheden om via een aparte toets alsnog toegang te verwerven? Voor reguliere studenten: • Moet voorafgaand aan de masterstudie aan de meerdere eisen zijn voldaan of kan men er ook tijdens de masterstudie aan voldoen? • Hebben deze meerdere eisen gevolgen voor de invulling van de vrije keuzeruimte voor studenten? • Is dit geregeld in de OER? • Kan het voldoen aan de meerdere eisen leiden tot tijdverlies? • Worden daar compenserende maatregelen voor getroffen? • Zijn deze geregeld in de OER? Wat zijn de implicaties voor het examen indien een student niet of niet geheel aan de meerdere eisen voldoet? Is dit geregeld in de OER? Voor irreguliere/zittende studenten: • Moet voorafgaand aan de masterstudie aan de meerdere eisen zijn voldaan of kan men er ook tijdens de masterstudie aan voldoen? • Hebben deze meerdere eisen gevolgen voor de invulling van de vrije keuzeruimte voor studenten? • Is dit geregeld in de OER? • Kan het voldoen aan de meerdere eisen leiden tot tijdverlies? • Worden daar compenserende maatregelen voor getroffen? • Zijn deze geregeld in de OER? Wat zijn de implicaties voor het examen indien een student niet of niet geheel aan de meerdere eisen voldoet? Is dit geregeld in de OER? I.3/I.4/I.5: gevolgen, in het bijzonder internationalisering, flexibiliteit & keuzevrijheid en studiebegeleiding VRAGEN OVER DE GEVOLGEN
41
•
I.6
In hoeverre hebben de masteropleidingen aantoonbaar geleid tot meer: o internationalisering van de opleiding (curriculum en randvoorwaarden)? o keuzevrijheid van reguliere studenten, en zo ja, in welke zin? o keuzevrijheid van irreguliere studenten, en zo ja, in welke zin? o studiebegeleiding van reguliere studenten, en zo ja, in welke zin? o studiebegeleiding van irreguliere studenten, en zo ja, in welke zin? Overgang(sregelingen)
Kunnen studenten ervoor kiezen om de oude opleiding in haar geheel af te maken? • Is dit in het OER geregeld; • Is hierover overleg gevoerd met studenten, de opleidingscommissie? • Hoe en wanneer is hierover voorlichting geweest? • Wie is belast met de uitvoering van deze regeling? • Is sprake van adequate uitvoering? • Hoe weet u dat? • Wordt daarbij rekening gehouden met bijzondere omstandigheden? 1. is dit in het OER geregeld; 2. is hierover overleg gevoerd met studenten, de opleidingscommissie? 3. hoe en wanneer is hierover voorlichting geweest? 4. wie is belast met de uitvoering van deze regeling? 5. is sprake van adequate uitvoering? 6. hoe weet u dat? •
Is er sprake van compensatie uit het afstudeerfonds indien er sprake is van studievertraging als gevolg van de BaMa-invoering? Waar bestaat die compensatie uit? 1. is dit in het OER geregeld; 2. is hierover overleg gevoerd met studenten, de opleidingscommissie? 3. hoe en wanneer is hierover voorlichting geweest? 4. wie is belast met de uitvoering van deze regeling? 5. is sprake van adequate uitvoering? 6. hoe weet u dat?
•
Hoe lang blijven als overgangsvoorziening behaalde onderdelen uit de afstudeerfase van het oude curriculum erkend als plaatsvervangend onderdeel van het mastercurriculum? § Is dit geregeld in de OER (art. 7.13, k)? § is hierover overleg gevoerd met studenten, de opleidingscommissie? Wat was de reactie? Wat is er mee gedaan? § hoe en wanneer is hierover voorlichting geweest? § wie is belast met de uitvoering van deze regeling? § is sprake van adequate uitvoering? § hoe weet u dat?
II.
RANDVOORWAARDEN
II.1
Afstemming en betrokkenheid
42
• • • •
II.2
Is over de opzet en inrichting van de masteropleidingen advies gevraagd van de opleidingscommissie? Wat was de reactie? Wat is er mee gedaan? Zijn de opzet en inrichting van de masteropleidingen afgestemd binnen de faculteit/instelling? Hoe? Wat was de reactie? Wat is er mee gedaan? Zijn de opzet en inrichting van de masteropleidingen afgestemd met het beroepenveld en wetenschappelijk forum? Hoe? Wat was de reactie? Wat is er mee gedaan? Zijn de opzet en inrichting van de masteropleidingen afgestemd met andere WO-instellinguniversiteiten? Met het HBO? Ook internationaal? Hoe? Wat was de reactie? Wat is er mee gedaan? Voorlichting • • •
• • •
43
Wie is verantwoordelijk voor de voorlichting? Wie voert deze uit? Wat is de inhoud van de voorlichting die werd en wordt gegeven voor: o zittende studenten – die in eerste jaren; o aankomende studenten (vwo); o en die in laatste jaar/jaren; o het beroepenveld? Is de opleidingscommissie vooraf advies gevraagd over de te ondernemen voorlichting en heeft er afstemming plaats gehad met de faculteit/instelling? Wat is de inhoudelijke reactie van studenten op de voorlichting? En wat is en wordt daarmee gedaan? Voldoet de voorlichting? Kunt u uw oordeel specificeren? Waar baseert u uw oordeel op?
II.3
Overige randvoorwaarden § § § § § § § § §
§ § § § § § III
Is de opleiding in ECTS-punten uitgedrukt? Is dit in het OER geregeld? Is hierover overleg gevoerd met studenten, de opleidingscommissie? Hoe en wanneer is hierover voorlichting geweest? Wie is belast met de uitvoering van deze regeling? Is er sprake van adequate uitvoering? Wat is de aard van de reacties van zittende studenten geweest over de conversie van studiepunten naar ECTSpunten? Tot welke eventuele bijstellingen heeft dit geleid? Zijn/worden alle oude opleidingen in stand gehouden tot een zodanig tijdstip dat de voor de opleiding ingeschreven studenten en extraneï de opleiding aan dezelfde instelling of aan een andere binnen een redelijke termijn kunnen afronden? Is dit in het OER geregeld; Is hierover overleg gevoerd met studenten, de opleidingscommissie? Hoe en wanneer is hierover voorlichting geweest? Wie is belast met de uitvoering van deze regeling? Is sprake van adequate uitvoering? Hoe weet u dat?
INVOERINGSPROCES • Wat zijn de sterke en zwakke punten bij het invoeringsproces? • In hoeverre verloopt het invoeringsproces naar tevredenheid? • Hoe weet u dat? Welke activiteiten onderneemt u om het invoeringsproces te beheersen?
44
BIJLAGE
III
RELEVANTE WETSTEKSTEN
Artikel 17a.2, lid 2 Het aantal in te stellen masteropleidingen is gelijk aan ten hoogste het aantal afstudeerrichtingen dat op 31 augustus 2002 in de OER van de opleiding in het WO, bedoeld in de eerste volzin, was beschreven. De in te stellen bachelor- en masteropleidingen zijn samengesteld uit programmaonderdelen die in het studiejaar voorafgaand aan de instelling van die opleidingen door de instelling werden verzorgd. Artikel 7.30a, lid 1, 2 en 3 1. Voor de inschrijving voor een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs die in relatie tot een bacheloropleiding is aangewezen op grond van artikel 7.13, derde lid, geldt als toelatingseis dat aan betrokkene een graad als bedoeld in artikel 7.10a, eerste lid, is verleend, van de desbetreffende bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs aan dezelfde instelling. Indien op grond van de in de eerste volzin genoemde bepaling een afstudeerrichting is aangewezen, geldt in afwijking van de eerste volzin als toelatingseis voor een in die volzin bedoelde masteropleiding het bezit van het in die volzin bedoelde getuigschrift dat betrekking heeft op die afstudeerrichting. In afwijking van de eerste volzin kan de examencommissie besluiten dat degene die voor een bacheloropleiding als bedoeld in die volzin is ingeschreven, toch wordt ingeschreven voor een masteropleiding als bedoeld in die volzin onder de voorwaarde dat is voldaan aan de bij onderwijsen examenregeling van de desbetreffende masteropleiding te stellen. 2. Het eerste lid heeft ook betrekking op een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.13, vierde lid, tweede volzin. Artikel 7.30a, lid 1, 2 en 3, WHW Voor de inschrijving voor een opleiding als bedoeld in het eerste en tweede lid van personen aan wie geen graad als bedoeld in het eerste lid is verleend, geldt als toelatingseis het in bezit zijn van een bewijs van toelating voor die opleiding. Het instellingsbestuur verstrekt desgevraagd een bewijs van toelating; a. de betrokkene voldoet aan de door het instellingsbestuur voor de opleiding vast te stellen eisen, en b. voor zover het instellingsbestuur het aantal ten hoogste voor de opleiding in te schrijven personen heeft vastgesteld, dat aantal niet wordt overschreden. De onder a. bedoelde eisen worden opgenomen in de OER. Deze komen overeen met de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden die moeten zijn verworven bij beëindiging van de bacheloropleiding, bedoeld in het eerste en tweede lid. De staatssecretaris voegt hier aan toe dat onnodige blokkades voor mobiliteit tussen opleidingen en instellingen voorkomen dienen te worden […] en dat niet volstaan kan worden met alleen het formuleren
45
Artikel 7.30a, lid 5 Het bewijs van toelating, bedoeld in het eerste en tweede lid, heeft betrekking op het studiejaar dat gelegen is na het studiejaar waarin de aanvraag voor het bewijs is ingediend. Artikel 7.30b, lid 1 en 2 1. Voor de inschrijving van een andere masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs dan die, bedoeld in artikel 7.30a, eerste en tweede lid, of voor een masteropleiding in het hoger beroepsonderwijs geldt als toelatingseis het bezit van een bewijs van toelating voor die opleiding. Artikel 7.30a, derde lid, tweede volzin, is van toepassing. De door het instellingsbestuur vast te stellen eisen worden opgenomen in de OER. Deze eisen hebben uitsluitend betrekking op kennis, inzicht en vaardigheden die kunnen zijn verworven bij beëindiging van een bacheloropleiding. 2. Artikel 7.30a, vijfde lid, is van toepassing Artikel 7.30c Indien de betrokkene niet voldoet aan de toelatingseisen, bedoeld in de artikelen 7.30a en 7.30b, en van hem redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij daaraan binnen een redelijke termijn alsnog kan voldoen, wordt hem de mogelijkheid geboden, de tekortkoming weg te nemen en alsnog aan de toelatingseisen te voldoen. Artikel 7.31 1. Het instellingsbestuur maakt tijdig de procedure, op grond waarvan de toewijzing van bewijzen van toelating zal plaatsvinden ingeval het aantal aanvragen voor een bewijs van toelating voor een masteropleiding het vastgestelde aantal personen, bedoeld in de artikelen 7.30a, derde lid, en 7.30b, eerste lid, tweede volzin, zou overschrijden. 2. Het instellingsbestuur stelt een toelatingsreglement vast. Artikel 9.18 1. Voor elke opleiding wordt een opleidingscommissie ingesteld. De commissie heeft tot taak: a. advies uit te brengen over de OER, bedoeld in artikel 7.13 b. het jaarlijks beoordelen van de wijze van uitvoeren van de OER en c. het desgevraagd of uit eigen beweging advies uit brengen aan het bestuur van de opleiding, bedoeld in artikel 9.17, eerste lid, en de decaan over alle gelegenheden betreffende het onderwijs in de desbetreffende opleiding. 5. Voor de toepassing van dit artikel kan onder de opleiding mede begrepen worden een bacheloropleiding en een of meerdere daarop aansluitende masters. Artikel 17a.6 van toelatingseisen in de vorm van bepaalde afstudeerrichtingen dan wel bepaalde bachelorgraden. Een aanstaande student heeft, volgens de staatssecretaris, tevens toelatingsrecht indien –blijkens een toets- hij of zij beschikt over met de bepaalde afstudeerrichtingen of bachelorgraden vergelijkbare kennis, inzicht en vaardigheden. Het enkele feit dat men niet beschikt over een bepaald diploma is onvoldoende reden voor weigering tot de opleiding.
46
1.
2.
3.
Indien het instellingsbestuur, bedoeld in artikel 17a.2 of artikel 17a.2b toepassing heeft gegeven aan het tweede lid van die artikelen, houdt hij de opleiding in het wetenschappelijk onderwijs in stand tot een zodanig tijdstip dat de voor de opleiding ingeschreven studenten en extraneï aan dezelfde instelling of aan een andere instelling binnen een redelijke tijd kunnen voltooien. Met ingang van het in artikel 17a.2, tweede lid, bedoeld studiejaar worden geen studenten of extraneï voor de eerste maal voor de propedeutische fase van de desbetreffende opleiding in het wetenschappelijk onderwijs ingeschreven. Op een in dit artikel bedoelde opleiding en de daarvoor ingeschreven studenten en extraneï blijven de voorschriften van deze wet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen, zoals die op 31 augustus 2002 luidden, van toepassing.
Artikel 17a.11, d Het instellingsbestuur deelt een student of extraneus desgevraagd mee het aantal studiepunten, bedoeld in de artikelen 7.4a en 7.4b, dat hij tot en met 31 augustus 2002 heeft behaald. Het instellingsbestuur waarborgt daarbij dat de rechten die een student of extraneus kan ontlenen aan de voor 1 september 2002 behaalde studiepunten, door deze omrekening niet minder kunnen worden.
De staatssecretaris voegt hier aan toe dat de instellingen richting de student dienen te verhelderen, als dit (compensatie vanwege studievertraging buiten schuld van de student) nog niet is gebeurd, dat de student in die omstandigheid een beroep kan doen op het afstudeerfonds wegens een onvoldoende studeerbaar programma. Tevens is het wenselijk dat bij de bepaling van de redelijke termijn waarin de student het oude programma kan afronden rekening wordt gehouden met bijzondere omstandigheden. Bijzonder omstandigheden kunnen zijn: 1. ziekte 2. zwangerschap 3. handicap 4. bijzondere familieomstandigheden 5. bestuurlijke activiteiten 6. onderwijskundige overmacht.
47
48
BIJLAGE
IV
LITERATUUR Communiqué of the Conference of Ministers responsible for Higher Education in Berlin. Realising the European Higher Education Area, 19 September 2003. Inspectie van het Onderwijs (2003). BaMa-transities, de invoering van het bachelormasterstelsel in het WO en HBO (nummer 2003-15). Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2002). Rapportage Expertmeeting BaMa (intern rapport). Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (2002). Brief aan VSNU, HBORaad, ISO, LSVb, NAO en Inspectie van het Onderwijs: Succesfactoren Bachelormaster (Kenmerk WO/B/2002/55822). Zoetermeer: Ministerie van OCW. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (2003). Verslag Algemeen Overleg vaste commissie OCW: Invoering van de bachelor-masterstructuur in het Hoger Onderwijs, nr 29 281. 's-Gravenhage: SDU Uitgevers. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (2003). Brief aan VSNU, HBORaad, ISO, LSVb, NAO en Inspectie van het Onderwijs: IJkpunten Bachelor-master (Kenmerk WO/B/2003/16859). Zoetermeer: Ministerie van OCW. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (2003). Beleidsreactie inspectie onderzoek invoering bachelor-masterstructuur (8 september 2003). Zoetermeer: Ministerie van OCW. The European Higher Education Area (1999). Joint Declaration of the European Ministers of Education (Verklaring van Bologna). Italië: Bologna. Wolf, I.F. de & K. Scheele (2003). Duizend soorten BaMa's: Over ordelijkheid en de invoering van het bachelor/master-stelsel in het hoger onderwijs. In: Hulshof, M. (Eds.), Toezichthouder: Lam of Leeuw?. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs, (pp. 81-99).
49
50
BIJLAGE
V
SAMENSTELLING PROJECTGROEP BAMA-MONITOR
Drs. P.S. Coppiëns Drs. J.G.J.M. Goossens Mw. drs. J.M. van Rijsbergen Mr. J.P. Scheele Mw. drs. H.C. Seijger Mw. drs. F.M. van Soest Mw. dr. I.F. de Wolf
51
Inspecteur Hoger Onderwijs Wetenschappelijk medewerker Inspecteur Hoger Onderwijs Inspecteur Hoger Onderwijs, Projectleider Senior medewerker Toezicht Senior medewerker Toezicht Adjunct inspecteur, Projectleider