50 jaar www.internationaaldanstheater.nl
Geschiedenis
Dansen
met de blik naar buiten Van meet af aan heeft het Internationaal Danstheater haar naam eer aan gedaan. Al vijftig jaar houdt het gezelschap de deuren vol overtuiging open. Om er zelf doorheen te gaan en reizend telkens nieuwe dansen uit andere culturen te ontdekken. Maar ook om inspirerende choreografen en dansers van buiten naar binnen te laten. Zo ontwikkelt zich in Amsterdam theaterdans die de wereld omarmt. Een ware dansrage veroorzaakten de Amerikaanse dansen die de eerste decennia van de vorige eeuw de oceaan overstaken hier. De Foxtrot, Super-Charleston-Black-Bottom, Tango, Lindy Hop en Jive stuitten met hun ritmische en vrije bewegingen op veel calvinistische en katholieke tegenwind. Het geswing in de cafés en danszalen ging gepaard met het nuttigen van alcohol en sigaret en zou de vleselijke lusten tot onbeheersbare hoogten doen stijgen. Kerk en overheid konden de nieuwe ontwikkelingen niet bijbenen en aan een aanraking door andere culturen waren zij nog lang niet toe. Maar het tij was niet te keren.
Over de grenzen Samen zijn in de natuur, zonder alcohol en tabak, volksdansend in de openlucht was een andere, voor veel danslustigen aanlokkelijke optie. Bewegen was gezond, kweekte saamhorigheid en vormde een tegenhanger voor het werken in de fabriek en het wonen in de stad. Jeugdbewegingen, vaak van socialistische signatuur, en natuurvriendenverenigingen organiseerden daarom kampeerweekenden waarin volop werd gedanst. Al snel bleek echter dat ons land slechts een beperkt repertoire aan volksdansen te bieden had. De studie naar nationale volksgebruiken was pas op gang gekomen toen het moderniseringsproces al lang en breed doorwerkte en authentieke tradities, muziek en dansen waren nog maar mondjesmaat gevonden. Het nationale visitekaartje met trappelende klompendans was puur ter compensatie uitgevonden. Dus luidde het devies: richt de blik over de grenzen en dans buitenlands. 10
“De Stichting Internationaal Folkloristisch Danstheater heeft ten doel het bevorderen van de danskunst in Nederland in het algemeen en in het bijzonder het in Nederland bekend maken van nationale dansen uit andere landen.” Dat noteert notaris Santen te Amsterdam in 1966. Vijf jaar eerder is dansgroep Terpschichoré opgericht door een aantal meisjes van de Scapino Dansacademie en een aantal volksdansende jongens die elkaar hebben ontmoet. Een van die jongens is de latere artistiek leider Ferdinand van Altena, die op de lagere school al door de volksdans werd bewogen en zijn hele studententijd bleef dansen in eigen land en in alle landen die hij tijdens zijn vakanties bezocht. “Wij als volksdansers vonden het heel interessant om met de kunstdans op het toneel in aanraking te komen en een heel andere benadering en beleving van dans te leren kennen. En de meisjes van de balletacademie hadden weer heel veel interesse in de volksdans.” Zo verklaart Van Altena de tamelijk organische start jaren later in het jubileumboek. Zijn clubje - met Tonny van Breda, Yvonne Eschweiler, Leny Driesack, Nico Straatman en John Castelijn - gaat samen repeteren en voorstellingen geven, zonder dat het een cent oplevert. Een zeer bescheiden aantal overheidscenten volgt als Terpsichoré fuseert met een andere groep onder leiding van Gerard Bitter, Danstheater Internationaal. Daardoor komen een meer theatrale en een klassiekere caractère-aanpak bij elkaar. De professionalisering van de volksdans kan demarreren, Het Internationaal Folkloristisch Danstheater gaat officieel van start.
Theatrale aanpak Op het repertoire staan aanvankelijk vooral dansen uit voormalig Joegoslavië en Israël. Daarna volgen de Griekse en OostEuropese dansen, afkomstig uit landen waarmee langlopende en warme contacten worden opgebouwd. Een van de eerste gastchoreografen die in de begintijd regelmatig bij Het Internationaal Folkloristisch Danstheater wordt uitgenodigd is Theodor Vasilescu. Hij is artistiek leider van een eigen gezelschap, doceert later aan de Theater- en Filmacademie in Boekarest en staat aan het hoofd van het Nationaal Centrum voor Conservatie en Promotie van de Roemeense Folklore. Hij is ook de bedenker van een uitgewerkt notatiesysteem voor volksdansen dat over de hele wereld wordt gebruikt. In Amsterdam studeert hij Roemeense dansen in, maar hij let niet alleen op de technische kant. Echt authentieke folklore in het theater is weliswaar niet mogelijk, stelt Vasilescu, maar je kunt de dans wel de juiste sfeer en entourage meegeven.
Theodor Vasilescu
De programma’s van Het Internationaal Folkloristisch Danstheater zijn die eerste tijd te omschrijven als caleidoscopisch. De dansers willen alles laten zien dat is gevonden en wordt bewonderd en de toeschouwers moeten soms meer dan tweeënhalf uur stilzitten. In het begin van de jaren zeventig verandert dat. De voorstellingen worden voortaan afgestemd op een thema, zoals de schilderijen van Breughel of Europese rituelen. Uitgangspunt wordt een dramatische lijn, die niet alleen laat zien wat de dansen uit verschillende streken van elkaar onderscheidt maar vooral ook wat ze in essentie bindt. >> 11
Voorsteling Breughel 12
István Tanács
Het gaat er voortaan om, de volksdans - die op het podium per definitie niet meer authentiek is want losgeknipt van zijn oorspronkelijke sociale en lokale context - nadrukkelijker te plaatsen in een theatrale setting. En dan zonder dat de dansen onherkenbaar worden, in een respectvolle balans tussen folkloristische traditie en danskunstige vernieuwing. De herhaalde uitnodiging van de Hongaar Ferenç Novák sluit perfect bij die nieuwe aanpak aan. Hij studeert aanvankelijk aan de universiteit van Boedapest, wordt daar wegens politieke ideeën door de staat verbannen en gaat dan werken in een fabriek. Die heeft gelukkig een eigen muziek- en dansgroep en Novák danst daar al snel in mee. Achtereenvolgens leidt hij het dansgezelschap van de vakbond, zijn eigen kinder- en jeugddansgroep en het Hongaars Militair Ensemble. Daarnaast volgt hij tevens een opleiding theaterregie en vanaf dan regisseert hij tal van grote opera-, toneel- en dansproducties in eigen land en daarbuiten. Op een festival in Szeged ziet Van Altena zijn werk en nodigt hij hem uit in Amsterdam. In zijn kielzog volgen af en toe ook door de wol geverfde Hongaarse dansers.
Krappe jas “Ik had geen idee wat me hier te wachten stond,” stelt de uit Hongarije overgekomen István Tanács in een van de nieuwsbulletins van het gezelschap. “Ik was kapot en viel in drie maanden twaalf kilo af.” Ook voor Peter Jakab, de voormalige danser van het Hongaars Staats Ensemble die eind jaren tachtig arriveerde, valt het hier aanvankelijk niet mee. “Ik had tot dan toe Hongaars gedaan en af en toe een vleugje Roemeens. Maar dans was mijn vak, dus ging ik ook al die andere dansen leren. [...] Het is hard werken. Het aantal voorstellingen dat we doen is ongeveer gelijk, alleen wordt het hier door veel minder dansers gedaan.” Elk seizoen nieuwe producties, een uitdijend netwerk van internationale contacten, dagelijks consciëntieuze technieklessen, volle werkdagen, lange speellijsten. Het Internationaal Folkloristisch Danstheater groeit door maar wat de financiële middelen betreft blijft het rondlopen in een krappe jas. In 1969 komt minister Marga Klompé met een bescheiden som geld over de brug nadat het gezelschap in het Amsterdamse Vondelpark met veel tromgeroffel haar eerste ‘begrafenisvoorstelling’ heeft gegeven. Rondom de start >>
Ine Rietstap: Doen waar je in gelooft “Het Internationaal Folkoristisch Danstheater is destijds opgericht door mensen die gek waren op de caractèredans waarin zij les kregen aan de Scapino Dansacademie en die daarmee door wilden gaan, samen met mensen uit het semiprofessionele volksdanscircuit. Dat is gewoon heel organisch gegaan. In de jaren ervoor waren de eerste gesubsidieerde gezelschappen ontstaan, Het Nationale Ballet en het Nederlands Dans Theater. Die waren klassiek georiënteerd. In het erop volgende decennium kwamen veel Nederlandse dansers en choreografen terug uit New York, waar ze geïnspireerd waren geraakt door de postmoderne dans. Die wilden hier allemaal hun eigen producties maken en met een klein gezelschapje aan de slag gaan. In die tijd heerste in de danswereld, en ook in de subsidiecommissies, de trend van nieuw-nieuw-nieuw. Folkloredansen pasten daar niet in. Als je geen moderne dans deed was je een buitenbeentje en had je al snel het imago van oubolligheid en geitenwollen-sokken. Van het publiek werd eigenlijk bijna helemaal niet meer uitgegaan. Ik vind dat je moet doen waar je echt in kunt geloven en dat je je niet verplicht moet voelen met de stroom mee te gaan. Zo heeft dit gezelschap intussen heel wat bereikt, het is uniek in de wereld. Of volksdans op het toneel kan is voor mij geen vraag. Alle dans kan in het theater worden gepresenteerd, als er maar goed over nagedacht is in welke vorm. Bij volksdans is het ritme heel belangrijk en de energie van het samen dansen, het dansplezier, en dat is iets wat de dansers van dit gezelschap altijd heel goed hebben kunnen overbrengen. Als daar veel mensen op afkomen die telkens weer van internationale dans genieten is daar helemaal niets mis mee. Na een voorstelling van het Internationaal Danstheater kom je blij uit het theater.” Ine Rietstap danste bij Ballet der Lage Landen en het Scapino Ballet. Ze was lid van diverse adviescommissies en schreef vier decennia lang dansrecensies voor het NRC Handelsblad. Zij ontving de Pierre Bayleprijs voor Kunstkritiek en werd benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. In 2009 werd de Ine Rietstap Lezing in het leven geroepen, waarvoor jaarlijks een persoon uit de wereld van cultuur of wetenschap een beschouwend betoog houdt over de state of the art in de dans. Op de jubileum dvd wordt Ine Rietstap geïnterviewd door Dieuwertje Blok (zie pagina 89). 13
Peggy Olislaegers: Bijzondere volksdansen voor een breed publiek “Dans is al eeuwenlang een onderdeel van ons dagelijks bestaan. De wereldwijde rijkdom aan dansen, verbonden aan rituelen rondom leven en dood, met zowel het menselijke als goddelijke als referentie, is groot. Het Internationaal Danstheater toont al vele jaren die rijkdom, en sterker nog, heeft door eigen onderzoek en veldwerk vele bijzondere volksdansen voor een breed publiek zichtbaar gemaakt. In 1991 verbond Maurits van Geel, met zijn voorstelling Dance4ever folkloristische dans met rock ‘n roll en hiphop, en daarmee opende het gezelschap in mijn ogen een nieuwe visie op de volksdans in de brede zin van het woord. Hij toonde de overeenkomsten tussen de diverse vormen van gezelschapsdans, ontstaan in gemeenschappen in verschillende delen van de wereld en in verschillende tijden, en plaatste de urban dans in die brede traditie. Terecht was deze voorstelling een hit onder jongeren, en werd een kleine 15 jaar later opnieuw op het repertoire gebracht. De voorstelling was een succesvol voorbeeld van de voorstellingen die de - vaak complexe - zoektocht van het gezelschap om de dans uit het verleden en het actuele heden met elkaar te verbinden opleverde. De creatie van Mourning door Muhanad Rasheed was een ander ijkpunt. Het Internationaal Danstheater won met deze voorstelling, die de universele pijn van rouwen toonde in een krachtig gedanst ritueel, de Zwaan voor de meest indrukwekkende dansproductie 2010. De emotionele, sterke reacties van het publiek onderstreepten in mijn ogen de behoefte van de mens om dwars door verschillen in rituelen en vormen heen het universele te herkennen. Verbondenheid te voelen. Het is dan ook goed om te zien dat er een groeiend aantal choreografen is die traditionele dans en de context waarin deze dans is ontstaan als inspiratiebron heeft. Aan het Internationaal Danstheater de uitdaging om deze makers een inspirerende omgeving te bieden!” Peggy Olislaegers is sinds april 2010 directeur van de Nederlandse Dansdagen. Daarnaast is zij dansdramaturg voor o.a. Choreoroam, het Europese netwerk voor jonge choreografen en danshuis The Place (Londen). Afgestudeerd aan de Dansacademie in Tilburg bouwde Peggy Olislaegers als maker een brede ervaring op in zowel de dans- als theaterwereld. Als artistiek adviseur werkte zij voor diverse kunstinstellingen en individuele kunstenaars. Tekst: Peggy Olislaegers 14
van elke nieuwe subsidieperiode laten commissieleden het gezelschap opnieuw balanceren rondom de subsidiaire zaaglijn. Genoemde bezwaren zijn van verschillende orde: zo zouden sommige dansers geen professional zijn, de financiële boeken niet op orde of de voorstellingen te diverterend. Dankzij tal van solidariteitsbetuigingen, vasthoudende bestuursleden en de niet aflatende inspanningen van artistiek en zakelijk leiders blijft het gezelschap overeind. “Wij voeren dansen van het volk uit,” verzucht Van Altena regelmatig, “en dat spreekt de kunstelite niet direct aan. Onze tak van dans heeft geen blauw bloed in de aderen.” Blauw bloed of niet, geridderd werd Van Altena wel en toen hij na vijfendertig jaar leiderschap in de Amsterdamse Stadsschouwburg afscheid nam kreeg hij ook de Zilveren Penning van de stad opgespeld en bovendien eervolle lintjes uit onder andere Hongarije.
Nieuwe vlag Het bijvoeglijk naamwoord ‘folkloristisch’ verdwijnt in 1997 uit de naam en het gezelschap treedt het nieuwe millennium tegemoet als Internationaal Danstheater. Die vlag dekt de lading meer dan ooit: het gezelschap is samengesteld uit een weids scala van nationaliteiten, presenteert dansen van over de hele wereld en bereikt in eigen land en ook daarbuiten een breed publiek. Buiten de landsgrenzen wordt het culturele danserfgoed intussen door aanhoudende conflicten en geografische herindelingen in tal van regio’s geschaad. “Het komt erop neer,” zo schrijft een Nederlandse recensent, “dat het gezelschapje te Amsterdam in vijfendertig jaar tijd van een armzalig groepje bevlogen volksdanspioniers in het World Life Fund van de volksdans is veranderd.” Halverwege de jaren tachtig was Maurits van Geel begonnen met het lesgeven aan de dansers bij Het Internationaal Folkloristisch Danstheater. Niet veel later levert hij ook choreografische bijdragen voor diverse programma’s en in 1990 is hij het die het stokje van Van Altena overneemt. Toegankelijke en theatrale dansprogramma’s maken die met één been in de authentieke volksdans staan, ‘de moeder van alle dans’ , en met het andere been in het westers theater. Zo omschrijft de nieuwe artistiek leider zijn missie. In twintig jaar tijd treedt het Internationaal Danstheater met meer dan veertig programma’s voor het voetlicht, niet alleen op theaterpodia maar ook in kleine zaaltjes voor de jeugd op scholen. Dansen uit de onherbergzame Karpaten, uit de gebieden rondom de Zwarte Zee >>
Dansend langs de Zijderoute
Peter Jakab 15
Maurits van Geel in India 16
Schatten van moeder India
Maurits van Geel: Een gevoel van pure rijkdom en uit de verste uithoeken van India en Rajasthan worden aan het repertoire toegevoegd. Allemaal in nieuwe producties naar een idee van Van Geel en deels in de regie van externe gasten. Allemaal na gedegen researchreizen en in samenwerking met vakkundige choreografen uit het betreffende land. “Alleen al om daar te komen heb je een vliegend tapijt uit een bekend Russisch sprookje nodig,” schreef een Russische dansrecensent, “kennelijk beschikken de leiders van dit gezelschap over zo’n tapijt.”
Unieke positie In totaal geeft het gezelschap inmiddels jaarlijks gemiddeld zestig tot zeventig voorstellingen, een aantal dat verdriedubbelt als de optredens voor de jeugd worden meegeteld. De gemiddelde zaalbezetting is bijna zeventig procent en met de voorstellingen bereikt het in totaal zo’n zeventigduizend bezoekers. Zo voegt het Internationaal Danstheater zich cijfermatig jaar in jaar uit in de top 4 van de Nederlandse dansgezelschappen. Het heeft overigens niet alleen een grote, maar ook een internationale, trouwe en enthousiaste achterban. Tijdens de buitenlandse tournees worden de voorstellingen eveneens geprezen, ook als het dansen uitvoert van het gastland zelf. Uit een publieksonderzoek rondom het programma Dansend langs de Zijderoute, dat is uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam, blijkt dat de Nederlandse toeschouwers de dansen door het gezelschap met een hoog rapportcijfer waarderen (8.6), evenals de muziek, kostuums en het thema. De helft van de bezoekers bestaat uit mensen die nog lang geen grijze haren hebben, driekwart van hen bezoekt het theater slechts een paar keer per jaar. “Voor de diversiteit van het danslandschap en de beeldvorming van dans in het algemeen is het Internationaal Danstheater daarmee van grote betekenis”, oordeelde het Fonds voor de Podiumkunsten een paar jaar geleden. Anno 2011 is niet alleen de theaterzaal maar ook de schatkamer van het Internationaal Danstheater goed gevuld: met dansen, muziek, kostuums, instrumenten en volksdansboeken uit de hele wereld. Maar helaas wordt het gezelschap ook opnieuw geteisterd door hevige financiële en politieke tegenwind. Het is Jan Linkens die dit voorjaar het stokje overnam en een nieuw hoofdstuk inzet. “Ik vind het heel belangrijk dat het gezelschap blijft bestaan,” stelt hij. “Het werk dat hier de afgelopen vijftig jaar is gedaan is fantastisch en dat moet niet verloren gaan.” Ontegenzeglijk is het nu bewezen: het Internationaal Danstheater neemt een unieke positie in binnen het Nederlandse >>
“Verkocht was ik toen ik op mijn veertiende een aantal professionele Joegoslavische volksdansgroepen had gezien. Allereerst vanwege die verscheidenheid aan bewegingen. Maar vooral ook door de energie die de dansers uitstraalden, de warmte en het gevoel van samenzijn. Na de vakantie heb ik meteen een volksdansgroep opgericht op mijn middelbare school en een docent volksdans uitgenodigd om ons les te geven. Muziek je oren in, beweging je lijf uit - dat is waar het voor mij om draaide. Dat zijn ook de dingen die ik de afgelopen vierentwintig jaar bij het Internationaal Danstheater aan de dansers en aan het publiek wilde overbrengen. Het bestaande traditionele idioom is daarbij aangepast, choreografisch verrijkt en soms enigszins geabstraheerd, en de dans is steeds meer in een theatraal en sferisch toneelbeeld geplaatst. Dat wilde ik wel altijd op zo’n manier doen dat de choreografen uit de landen van herkomst zich erin konden blijven herkennen. Mijn choreografieën heb ik letterlijk gemaakt op de dansers in het gezelschap, zodat ik hun specifieke kwaliteiten optimaal kon gebruiken. Daarnaast liet ik me natuurlijk leiden door de muziek en het publiek. Zo ontstonden er steeds nieuwe dansvoorstellingen die ook de theaterbezoeker zonder veel danskennis konden meeslepen en overtuigen. Ik wilde het Internationaal Danstheater echt internationaal maken en dansen presenteren uit landen over de hele wereld. Zelf ben ik mijn hele leven lang op de meest uiteenlopende plekken in de wereld geweest en dat wilde ik delen. Ontelbare uren dans staan inmiddels op video en dvd, ongelooflijk veel instrumenten en kostuums zijn de afgelopen jaren verzameld. Het is het resultaat van de vele researchreizen, die mij langs de mooiste optredens voerden en de meest interessante gesprekken brachten met buitenlandse choreografen, etnomusicologen en andere deskundigen. Deze inspirerende contacten gaven mij altijd een gevoel van pure rijkdom.” Maurits van Geel behaalde zijn diploma docent dans en handvaardigheid en exposeerde objecten in hout. Hij doceerde negen jaar aan de Van Overbeeke School in Utrecht, was consulent dans voor de Gemeente Amsterdam en doceerde volksdans - specialisatie Appalachian Clogging - aan amateurs en professionals. Van 1975 tot 1994 leidde hij dansgroep Hupsakee, die Nederlandse folkloredansen presenteerde, daarnaast creëerde hij tal van choreografieën voor andere gezelschappen. In 1989 werd Van Geel aangesteld als assistent artistiek leider van het Internationaal Danstheater, waar hij van 1997 tot 2011 de scepter zwaaide als artistiek directeur. Vanaf 1990 presenteerde hij er ruim veertig programma’s, waaronder zes speciale compilaties voor tournees door India, China, de Verenigde Staten, de Soviet Unie en Vietnam. 17
Dance4ever
Lex Kater: Overtuigende facts & figures “Als management consultant voor het bedrijfsleven werd ik destijds door het ministerie gevraagd de organisatie door te lichten en ik schreef een tamelijk kritisch rapport. Het siert de leiding van het Internationaal Danstheater dat zij naar aanleiding van kritiek altijd meteen de koe bij de horens vatten. In plaats van zijn frustratie te ventileren nodigde Van Altena mij uit om over de toekomst te praten. Vervolgens nam ik zeven jaar lang als zakelijk leider samen met hem de strijdbijl op tegen commissieleden en leverde ik overtuigende facts and figures aan. De vermoedens over de amateurstatus van dansers in het gezelschap ontzenuwden we definitief. De toegankelijkheid van de voorstellingen, de opmerkelijke omvang en de bijzondere samenstelling van het publiek presenteerden we als onderscheidende en positieve kenmerken. Langzaamaan lukte het om het imago van het gezelschap te veranderen.” Lex Kater werkte als management consultant bij diverse bedrijven en was in de periode 1980-1987 zakelijk leider van het Internationaal Danstheater. 18
dansbestel en in de danswereld ver daarbuiten. Die positie verwierf zij dankzij de doortastende pioniers die vijftig jaar geleden vanuit een diepgewortelde interesse in andere culturen en openstaand voor samenwerking en uitwisseling een energiek gezelschap startten. De danslustige en gedreven mannen en vrouwen die de volksdans een serieuze plaats verschaften binnen de theaterdans, naast het ballet en de moderne dans. Natuurlijk ook, en niet in de laatste plaats, verwierf het gezelschap die bijzondere positie dankzij alle dansers die zich in de daaropvolgende seizoenen vol overtuiging in de dansende kring stortten en er dansen uit de hele wereld leerden incorporeren. Tekst: Jacq. Algra Foto’s: Robert Benschop, Péter Korniss, Serge Ligtenberg Enkele citaten in dit artikel zijn opgetekend tijdens een rondetafelgesprek in oktober 2011 met Maurits van Geel, Lex Kater, Jan Linkens, Peggy Olislaegers en Ine Rietstap.