Project ‘Een stap naar voren’ - fase 1 preventief en omgevingsgericht werken vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin
Onderzoeksrapport ‘Impliciete kennis’: De blik naar buiten
Drs. Charlotte Wekker Juli 2013
De blik naar buiten en onderzoek naar de kennis, belemmeringen en dilemma’s van frontliniewerkers van CJG Oosterpark en CJG Zuid Groningen bij het omgevingsgericht en preventief werken.
Drs. Charlotte Wekker In samenwerking met de studenten: Nora Spaans, Lianne Dijkstra, Lowie Tiemersma, Petra Bolijn, Stefanie Berkman en Janine Haarman. Hanzehogeschool Groningen, Lectoraat Integraal Jeugdbeleid In opdracht van het project 'Een stap naar voren' Groningen, juli 2013
Impliciete kennis: De blik naar buiten
1
De blik naar buiten
Lectoraat Integraal Jeugdbeleid Hanzehogeschool Groningen
Impliciete kennis: De blik naar buiten
2
Voorwoord In september 2012 ben ik samen met zes intelligente, hardwerkende studenten gestart met het deelproject `ophalen van impliciete kennis bij professionals van de CJG’s. We hebben er met z’n zevenen met veel plezier aan gewerkt. Het was een genoegen studenten te begeleiden die zo pro-actief waren en meedachten in het design en de instrumenten van het onderzoek. Lowie, Petra, Lianne, Nora, Janine en Stefanie, bedankt voor jullie inzet en mooie scripties. Dit eindrapport is erop gebaseerd. De Centra voor Jeugd en Gezin van de Oosterpark en Zuid, beiden te Groningen, zijn bijzonder gastvrij geweest en hebben de studenten en mij een kijkje in de keuken gegeven. Ik bedank de professionals en de buurtbewoners voor het geschonken vertrouwen. Carin Alink en Aletta van den Berg hebben veel werk verzet in het mogelijk maken van de eerste fase van het deelproject. Dank voor de weg die jullie geplaveid hebben.
Met vriendelijke groet,
Charlotte Wekker
Impliciete kennis: De blik naar buiten
3
Samenvatting Dit onderzoek is in samenwerking met het lectoraat Integraal jeugdbeleid uitgevoerd binnen het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Oosterpark en Zuid. Het onderwerp is het ophalen van impliciete/expliciete kennis en belemmeringen/dilemma’s bij frontliniewerkers als het gaat om omgevingsgericht en preventief werken. De aanleiding van dit onderzoek is dat de implementatie van deze manier van werken moeizaam verloopt. Frontliniewerkers hebben behoefte aan kennis en handvatten rondom omgevingsgericht en preventief werken. Het doel van dit onderzoek is om de implementatie hiervan beter te laten verlopen. Hierbij is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: Welke handvatten kunnen frontliniewerkers binnen het CJG gebruiken om omgevingsgericht en preventief te kunnen werken? Allereerst hebben de onderzoekers een uitgebreid literatuuronderzoek uitgevoerd, waarin onder andere een operationalisatie van de begrippen omgevingsgericht en preventief te vinden is. Dit vormt de basis van het observatie- en interviewinstrument. Binnen de observaties is geobserveerd hoe de frontliniewerkers omgevingsgericht en preventief werken en welke belemmeringen/dilemma’s zij daarin tegenkomen. Aan de hand van deze observaties zijn er interviews uitgevoerd met de geobserveerde frontliniewerkers, waarin de bevindingen van de observaties verder uitgediept zijn. Als laatste is de definitie van omgevingsgericht en preventief werken en zijn de bijkomende belemmeringen/dilemma’s besproken in een focusgroep met frontliniewerkers. Uit al deze gegevens kan geconcludeerd worden dat de meeste belemmeringen en dilemma’s van frontliniewerkers over tijdsgebrek en het aansluiten bij en in hun waarde laten van buurtbewoners gaan. Daarnaast willen zij graag interdisciplinair werken, maar ook hun eigen specialisme behouden. Ook blijkt dat frontliniewerkers vanwege hun beroepsgeheim moeilijk kunnen bepalen welke informatie zij wel of niet kunnen verstrekken aan andere organisaties en het sociale netwerk. De laagdrempeligheid van het CJG wordt verminderd doordat het consultatiebureau op een aparte locatie gevestigd is en er aangebeld moet worden bij het CJG. Als laatste blijkt het samenwerken binnen het CJG soms lastig te gaan, omdat het team relatief jong is. Verder kan er geconcludeerd worden dat wat betreft het signaleren van risicosituaties en ingrijpen waar nodig, en het aansluiten bij de leefsituatie, leefstijl en leefomgeving van de buurtbewoner, frontliniewerkers veel impliciete en expliciete kennis bezitten. Zij doen echter (nog) weinig met het netwerk van de buurtbewoner. Daarnaast werken zij minder omgevingsgericht en preventief wanneer het goed gaat met een buurtbewoner. Ter beantwoording van de hoofdvraag is een lijst met handvatten opgesteld waarin beschreven staat hoe je omgevingsgericht en preventief zou kunnen werken. Hierin staan zaken beschreven zoals gespreksvaardigheden, gebruik van humor en het stellen van bepaalde typen vragen. De aanbevelingen van dit onderzoek gaan voornamelijk over hoe de organisatie ervoor kan zorgen dat de opgestelde handvattenlijst effectief toegepast kan worden. Daarnaast wordt frontliniewerkers geadviseerd om meer te doen met het activeren van het sociale netwerk. Ook wordt teambuilding aanbevolen. Al met al zal het uitvoeren van deze aanbevelingen het omgevingsgericht en preventief werken bevorderen.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
4
Inhoudsopgave H1 Inleiding 1.1 Context 1.2 Situatie- en probleemanalyse 1.3 Doelstelling 1.4 Onderzoeksvraag 1.5 Vooruitblik op het rapport
8 8 8 9 10 10
H2 Een schets van omgevingsgericht en preventief werken 2.1 Het sociaal werk in ontwikkeling 2.1.1 Trends en geschiedenis in de hulpverlening 2.1.2 Wet maatschappelijke ondersteuning 2.1.3 Welzijn Nieuwe Stijl 2.1.4 Nieuwe eisen aan sociaal werk 2.2 Omgevingsgericht en preventief werken 2.2.1 Omgevingsgericht werken 2.2.2 Preventief werken 2.2.3 Een nieuwe definitie 2.3 Frontliniewerkers 2.4 Het Centrum voor jeugd en Gezin 2.4.1 Oorsprong 2.4.3 Het CJG Oosterpark 2.5 Impliciete en expliciete kennis 2.6 Het ijsbergmodel 2.7 Conclusie
11 11 11 12 13 14 14 14 15 16 17 18 19 19 19 20 20
H3 Methode 3.1 Typering onderzoek 3.2 Onderzoekseenheden 3.3 Onderzoeksinstrumenten 3.3.1 Observaties 3.3.2 Interviews 3.3.3 Focusgroep 3.4 Procedure gegevensverzameling 3.4.1 Observaties 3.4.2 Interviews 3.4.3 Focusgroep
22 22 22 23 23 24 24 24 24 25 25
Impliciete kennis: De blik naar buiten
5
3.5 Analyseplan 3.5.1. Algemene analyse 3.5.2 Observaties 3.5.3 Interviews 3.5.4 Focusgroep
25 25 26 26 26
H4 Resultaten 4.1.1 Categorie 1: leefsituatie, leefstijl en leefomgeving 4.1.2 Categorie 2: sociale cohesie 4.1.3 Categorie 3: sociaal netwerk 4.1.4 Categorie 4: risicosituaties
52 56 58 60
H5 Conclusie, discussie en aanbevelingen 5.1 Conclusie 5.1.1 Deelvraag 1 5.1.2 Deelvraag 2 5.1.3 Hoofdvraag 5.2 Discussie 5.2.1 Validiteit 5.2.2 Betrouwbaarheid 5.2.3 Terugkoppeling doel onderzoek 5.2.4 Definitie omgevingsgericht en preventief werken 5.2.5 Literatuuronderzoek 5.3 Aanbevelingen 5.3.1 Toepassing handvattenlijst 5.3.2 Werken met het sociale netwerk 5.3.3 Teambuilding en locatie CJG 5.3.4 Vervolgonderzoek
36 36 36 37 38 38 38 39 39 39 39 39 40 40 40
Impliciete kennis: De blik naar buiten
6
Bronnenlijst
41
Bijlagen Bijlage 1: Begrippenlijst Bijlage 2: Randvoorwaarden CJG Bijlage 3: Observatie-instrument Bijlage 4: Interviewinstrument Bijlage 5: Agenda focusgroep
44 44 46 48 54 58
Impliciete kennis: De blik naar buiten
7
H1: Inleiding In dit hoofdstuk is de opdrachtformulering van dit onderzoek te lezen. Dit onderzoek is in opdracht van het lectoraat Integraal Jeugdbeleid uitgevoerd, binnen twee Centra voor Jeugd en Gezin, hierna afgekort als CJG, in de stad Groningen. Hieronder zal eerst een beschrijving van het lectoraat Integraal Jeugdbeleid en het CJG gegeven worden, waarna een situatie- en probleemanalyse beschreven wordt. Vervolgens is te lezen wat de doelstelling en de onderzoeksvraag van dit onderzoek zijn. Dit hoofdstuk sluit af met een vooruitblik op de rest van dit rapport.
1.1 Context Het lectoraat Integraal Jeugdbeleid is onderdeel van de Hanzehogeschool Groningen en heeft als doel om door middel van praktijkgericht onderzoek en innovatieve projecten bij te dragen aan het opgroeien van kinderen in de noordelijke regio (‘Welkom bij het Lectoraat Integraal Jeugdbeleid, z.j.). Dit onderzoek is uitgevoerd binnen twee CJG’s in de gemeente Groningen, op de locatie Oosterpark en Zuid. Het CJG biedt laagdrempelige hulp rondom gezondheid, opgroeien en opvoeden aan alle ouders en hun kinderen tussen -9 maanden en 23 jaar (‘Visie’, z.j.). Een gemeente mag de naam CJG gebruiken als deze voldoet aan de volgende vier functies (Van Woudenberg, 2009): 1. Uitvoering van de integrale jeugdgezondheidszorg door middel van consultatiebureaus en schoolgezondheidszorg. 2. Uitvoering van vijf WMO functies; informatie & advies, signalering, toeleiding naar hulp, licht pedagogische hulp en coördinatie van zorg. 3. Schakelfunctie met Bureau Jeugdzorg. 4. Schakelfunctie met zorg- en adviesteams van scholen.
1.2 Situatie- en probleemanalyse Sinds januari 2011 is het programma Welzijn Nieuwe Stijl gestart, wat voortkomt uit de Wet maatschappelijke ondersteuning. Voor de CJG’s in de gemeente Groningen betekent dit dat frontliniewerkers, professionals met direct cliëntcontact, omgevingsgericht en preventief zijn gaan werken. Onder omgevingsgericht werken wordt het mobiliseren en versterken van de directe sociale omgeving van ouders verstaan. Preventief werken is gericht op het vergroten van pedagogische bekwaamheid van ouders om zo problemen te verminderen en te voorkomen (Doornenbal & Hennink, 2012). Deze manier van werken is tegenwoordig belangrijk omdat de sociale steun vanuit de omgeving verminderd is. Dit terwijl sociale steun een krachtig en preventief werkend middel blijkt te zijn bij de opvoeding van jonge kinderen (De Roos et al., 2003). Impliciete kennis: De blik naar buiten
8
Uit de praktijk blijkt echter dat de implementatie van omgevingsgericht en preventief werken lastig is. Dit heeft deels te maken met de gevraagde omschakeling in de manier van werken van frontliniewerkers, die voorheen vrij reactief en aanbodsgericht was. Daarnaast komt uit de projectbeschrijving van een ‘stap naar voren’, opgesteld door het lectoraat integraal jeugdbeleid, naar voren dat frontliniewerkers handelingsverlegenheid ervaren, omdat zij de omgevingsgerichte en preventieve manier van werken niet tijdens hun opleiding hebben geleerd (Doornenbal & Hennink, 2012). Ook is het voor frontliniewerkers niet helder welke kennis, houding en vaardigheden zij nodig hebben voor het omgevingsgericht en preventief werken. Hierdoor is dit voor hen lastig toepasbaar. De frontliniewerkers die wel goed zijn in deze vorm van werken, zijn zich onvoldoende bewust van de kennis, houding en vaardigheden die zij hierbij gebruiken. Zij maken hierbij niet alleen gebruik van expliciete kennis, maar vooral van hun impliciete kennis (Doornenbal & Hennink, 2012). Impliciete kennis is kennis die niet vastgelegd is en voortkomt uit iemands gevoel en intuïtie. Deze kennis is hierom lastig overdraagbaar naar collega’s. Expliciete kennis is kennis die vastgelegd en persoonsonafhankelijk is. Deze kennis is gemakkelijk overdraagbaar (Bertrams, 1999; Dijkstra & Van Dartel, 2011; Lemmens & Nijssen, z.j.). Het blijkt dat frontliniewerkers behoefte hebben aan kennis en handvatten rondom omgevingsgericht en preventief werken (Doornenbal & Hennink, 2012). Daarnaast heeft het management last van deze moeizame implementatie omdat zij verantwoordelijk zijn voor deze omschakeling. Uiteindelijk blijft het de taak van het management om aan deze opdracht te voldoen en zullen zij het als last ervaren wanneer dit niet gerealiseerd wordt (Doornenbal & Hennink, 2012). Binnen dit onderzoek wordt hier niet nader op ingegaan. In het kader wat hierboven wordt beschreven heeft het lectoraat Integraal Jeugdbeleid, samen met een aantal CJG’s in de gemeente Groningen, het raakpubliek project ‘een stap naar voren: omgevingsgericht en preventief werken vanuit het CJG’ opgezet. Dit project richt zich op kennis en ervaring over omgevingsgericht en preventief werken en is opgedeeld in drie deelprojecten, waarvan één deelproject als titel ‘impliciete kennis ophalen’ heeft. Binnen dit deelproject staat de impliciete en expliciete kennis van frontliniewerkers op het gebied van omgevingsgericht en preventief werken centraal. Zodra impliciete kennis genoteerd en besproken wordt verandert deze in expliciete kennis en is deze over te dragen. Dit zal de implementatie van het omgevingsgericht en preventief werken vergemakkelijken. Dit onderzoek is in het kader van dit deelproject uitgevoerd (Doornenbal & Hennink, 2012).
1.3 Doelstelling Het doel van het raakpubliek project ‘een stap naar voren’ is om voor frontliniewerkers gereedschap te ontwikkelen voor het omgevingsgericht en preventief werken met ouders in de wijk. Het doel van dit onderzoek, welke het deelproject ‘impliciete kennis ophalen’ omvat, is om de implementatie van omgevingsgericht en preventief werken beter te laten verlopen. Welke impliciete en expliciete kennis hebben frontliniewerkers als het gaat om omgevingsgericht en preventief werken. Daarnaast zijn de belemmeringen en dilemma’s waar zij tegenaan lopen in Impliciete kennis: De blik naar buiten
9
kaart gebracht. Doordat dit in kaart is gebracht kan de expliciet gemaakte kennis overgegeven worden naar collega frontliniewerkers, wat hen handvatten zal bieden (Doornenbal & Hennink, 2012). Het eindresultaat van dit onderzoek geeft een overzicht van de impliciete en expliciete kennis en belemmeringen/dilemma’s van frontliniewerkers weer, op het gebied van omgevingsgericht en preventief werken, binnen het CJG Oosterpark en Zuid. Dit resultaat heeft geleid tot een handvattenlijst waarin beschreven staat hoe frontliniewerkers omgevingsgericht en preventief kunnen werken (Doornenbal & Hennink, 2012).
1.4 Onderzoeksvraag Dit onderzoek omvat het deelproject ‘impliciete kennis ophalen’, vormgegeven door het lectoraat Integraal Jeugdbeleid. Hieronder volgt de hoofdvraag van dit onderzoek. Hoofdvraag: Welke handvatten kunnen frontliniewerkers binnen het CJG gebruiken om omgevingsgericht en preventief te kunnen werken? Deelvragen 1. Welke belemmeringen en dilemma’s ondervinden frontliniewerkers bij het omgevingsgericht en preventief werken? 2. Welke impliciete en expliciete kennis hebben frontliniewerkers als het gaat om omgevingsgericht en preventief werken? De onderzoekers hebben een aantal begrippen, die van belang zijn voor dit onderzoek, geoperationaliseerd. Deze zijn terug te vinden in bijlage 1.
1.5 Vooruitblik op het rapport Naast deze inleiding zal er binnen dit onderzoeksrapport worden ingegaan op de literatuur, methode, resultaten, conclusie, discussie en aanbevelingen. Binnen het literatuuronderzoek, hoofdstuk 2, zal de ontwikkeling binnen het sociaal werk, die samenhangt met de Wet maatschappelijke ondersteuning en Welzijn Nieuwe Stijl, uitgediept worden. Daarnaast wordt er ingegaan op het concept van het CJG en worden de begrippen omgevingsgericht en preventief werken, frontliniewerkers en impliciete/expliciete kennis nader geoperationaliseerd. In hoofdstuk 3 wordt de onderzoeksmethode verder beschreven aan de hand van de typering van het onderzoek, de eenheden die onderzocht worden, de onderzoeksinstrumenten, de procedure van de gegevensverzameling en de manier waarop de gegevens geanalyseerd zullen worden. De resultaten van dit onderzoek zijn te vinden in hoofdstuk 4, daarin worden de resultaten van de observaties, interviews en de focusgroep weergegeven. De resultaten zijn erg
Impliciete kennis: De blik naar buiten
10
uitgebreid en concreet weergegeven omdat aangenomen wordt dat de verwoording van de concrete, alledaagse dingen, professionals kan ondersteunen in hun leerproces. Als laatste wordt er in hoofdstuk 5 ingegaan op drie onderdelen. Ten eerste zal in de conclusie antwoord gegeven worden op de hoofd- en deelvragen. Ten tweede wordt in de discussie een kritische beschouwing op dit onderzoek gegeven en als laatste worden er aanbevelingen voor het CJG gegeven. In de bijlagen zijn een begrippenlijst, de randvoorwaarden voor het CJG, de onderzoeksinstrumenten en de handvattenlijst voor frontliniewerkers van het CJG te vinden.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
11
2: Het theoretisch kader rondom omgevingsgericht en preventief werken Het doel van dit literatuuronderzoek is om een dieper theoretisch kader neer te zetten, welke een basis biedt voor het uitvoeren en begrijpen van dit onderzoek. Dit literatuuronderzoek bestaat uit zeven subhoofdstukken. Het eerste subhoofdstuk richt zich op ontwikkelingen binnen het sociaal werk, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning en Welzijn Nieuwe Stijl. Ook wordt er ingegaan op de nieuwe eisen die hierdoor aan het sociaal werk worden gesteld. Mede door deze beschrijving is de oprichting van het Centrum voor Jeugd en Gezin te begrijpen. In subhoofdstuk 2 zal de definitie van het omgevingsgericht en preventief werken welke op dit moment wordt toegepast uiteengezet worden. Daarnaast wordt er een nieuwe definitie beschreven welke aangehouden zal worden binnen dit onderzoek. Binnen subhoofdstuk 3 wordt het begrip frontliniewerkers uiteengezet, omdat dit onderzoek onder hen gehouden wordt. Nadat de ontwikkelingen binnen het sociaal werk en deze belangrijke begrippen beschreven zijn, wordt er binnen subhoofdstuk 4 ingegaan op het concept van het CJG. Eerst wordt de oorsprong van het CJG besproken, waarna ingegaan wordt op de CJG’s Oosterpark en Zuid. Hierna worden in subhoofdstuk 5 de begrippen impliciete en expliciete kennis geoperationaliseerd, met als doel om het onderzoek beter te kunnen begrijpen en als voorbereiding op de observaties. Verder wordt in subhoofdstuk 6 het ijsbergmodel besproken, welke een basis vormt voor het interviewinstrument. Dit literatuurhoofdstuk sluit af met subhoofdstuk 7, de conclusie, waarin een link gelegd wordt tussen de beschreven literatuur en de meerwaarde hiervan voor dit onderzoek.
2.1 Het sociaal werk in ontwikkeling In dit eerste subhoofdstuk zullen verschillende ontwikkelingen binnen het sociaal werk besproken worden. Hiermee wordt gestart door een beschrijving van de geschiedenis en verschillende trends binnen het sociaal werk. Vervolgens wordt er dieper ingegaan op de Wet maatschappelijke ondersteuning, ook wel Wmo genoemd, welke een grote verandering binnen het sociaal werk heeft voortgebracht. Als laatste wordt de ontwikkeling van Welzijn Nieuwe Stijl besproken, welke is begonnen als stimuleringsprogramma, maar tegenwoordig binnen veel organisaties wordt gezien als een stijl van werken die nauw verbonden is met de uitgangspunten van de Wmo. 2.1.1 Trends en geschiedenis in het sociaal werk Na de Tweede Wereldoorlog werd de rol van de overheid uitgebreid door middel van de invoering van nieuwe wetten, gericht op het verzekeren van een sociaal minimum. Het gevolg hiervan was dat burgers minder zelfredzaam werden (Metz, 2011). In de jaren 50 en 60 besloot de overheid om hiernaast ook een welzijnsgarantie te bieden aan individuen. Hiermee was de verzorgingsstaat geboren. Eén van die nieuwe invoeringen was de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), welke net als andere nieuwe wetten pasten binnen de trend van individualisering. Tegelijkertijd maakten deze wetten de individualisering mogelijk. Daarnaast groeide het
Impliciete kennis: De blik naar buiten
12
welzijnswerk in deze tijd explosief, wat inhield dat geschoolde professionals het werk van vrijwilligers overnamen (Jager-Vreugendenhil, 2012; Metz, 2011). Eind jaren 60 en begin jaren 70 kwam er steeds meer kritiek op de verzorgingsstaat. Het hulpverleningsaanbod raakte steeds meer versnipperd en werd daardoor minder toegankelijk. Tegelijkertijd stegen de kosten voor de verzorgingsstaat en was er kritiek op de groeiende invloed van de overheid op verschillende levensterreinen. Door de invloed van de overheid werd de sociale zorg vanuit het sociale netwerk vervangen door publieke voorzieningen (Jager-Vreugendenhil, 2012; Metz, 2011). Als oplossing voor die kritieken werd in de jaren 80 door minister Brinkman het principe van vraagsturing ingevoerd in zorg en welzijnsinstellingen. Dat hield in dat organisaties steeds efficiënter en doelmatiger moesten gaan werken. Ook deed minister Brinkman een beroep op burgers om voor zorg en welzijn hulp vanuit hun eigen omgeving te zoeken, in plaats vanuit de overheid. In diezelfde tijd werd ook de vermaatschappelijking van de zorg gelanceerd, wat inhoudt dat elke burger meedoet in de samenleving (Jager-Vreugendenhil, 2012; Bijlsma & Janssen, 2008; Van der Linde, 2010). Daarnaast werd in 1987 de Welzijnswet ingevoerd die de gemeenten vrij liet om welzijnswerk zelf in te vullen. Dit was de start van de decentralisatie in de zorg (Sprinkhuizen & Scholte, 2012; Dijstelbloem et al, 2004). In de jaren 90 bleven de kosten voor de verzorgingstaat stijgen. Door de vergrijzing nam en neemt het zorggebruik toe. Daarnaast stijgen de kosten voor de geboden zorg. Als reactie hierop heeft de overheid onder andere de voorzieningen voor mensen met een beperking gedecentraliseerd en geherstructureerd (Jager-Vreugendenhil, 2012; Metz, 2011). De invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning kan worden gezien als een logisch vervolg op bovenstaande trends van decentralisatie, vermaatschappelijking en individualisering. Hieronder wordt deze wet beschreven omdat deze de aanzet gaf voor het omgevingsgericht en preventief werken binnen het sociaal werk. Binnen de komende paragraaf zal ingegaan worden op wat de Wmo precies inhoudt, welk doel het heeft en wat de gevolgen zijn voor de burgers.
2.1.2 Wet maatschappelijke ondersteuning Op 1 januari 2007 is de Wmo ingevoerd. Door deze invoering zette de trend van decentralisatie nog verder door, gemeentes kregen nu ook de verantwoordelijkheid over voorheen gecentraliseerde voorzieningen (Jager-Vreugendenhil, 2012). Er wordt per gemeente zelf bepaald hoe de Wmo ingevuld wordt, zodat dit afgestemd kan worden op de wensen en behoeftes van inwoners. Gemeentes dienen zich wel te houden aan de doelstellingen en randvoorwaarden die vanuit de Wmo gesteld zijn (Hoenderkamp, 2007). Het doel van de Wmo is ‘meedoen’. Dit houdt in dat iedere burger kan participeren in de samenleving en zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen. Al dan niet met hulp van vrienden, familie of vrijwilligers. Daarom wordt de Wmo ook wel de participatiewet genoemd (De Waal et al, 2008). In eerste instantie is iedereen verantwoordelijk voor zichzelf en zijn familie, het uitgangspunt van de Wmo. Daarin wil de Wmo weer terug naar de sterke sociale verbanden uit het begin van de 20e eeuw waarin burenzorg en mantelzorg een vanzelfsprekendheid was (Sijtema, 2008). Pas als mensen er niet uitkomen met hun omgeving kan de gemeente maatschappelijke ondersteuning bieden. Maatschappelijke ondersteuning houdt in, activiteiten die het mogelijk maken voor mensen om mee te kunnen doen in de
Impliciete kennis: De blik naar buiten
13
samenleving, bijvoorbeeld opvoedondersteuning of huishoudelijke hulp (De Waal et al, 2008). De Wmo verdeelt het beleid in negen prestatievelden. De gemeente moet beleid ontwikkelen die aansluit bij deze negen prestatievelden. Deze negen prestatievelden hebben betrekking op het bevorderen van de sociale samenhang, preventief werken, het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning, ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers, bevordering van deelname aan het maatschappelijk verkeer, het bieden van maatschappelijke opvang en de bevordering van openbare geestelijke gezondheidszorg en verslavingsbeleid (Sprinkhuizen & Scholte, 2012).
2.1.3 Welzijn Nieuwe Stijl Na een evaluatie van vier jaar Wmo blijkt dat er op sommige gebieden nog verbetering te halen is. Vooral de kwaliteit en professionaliteit van het welzijnswerk en de relatie tussen gemeenten en welzijnsinstellingen kunnen nog een stimulans gebruiken. Om deze stimulans te bewerkstelligen is in september 2010 door onder andere het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het stimuleringsprogramma Welzijn Nieuwe Stijl gestart (‘De schatten van Welzijn Nieuwe Stijl’, 2012; ‘Welzijn Nieuwe Stijl’, 2010). Het accent van Welzijn Nieuwe Stijl ligt op het implementeren en verspreiden van bestaande kennis. Het stimuleringsprogramma biedt zowel een algemeen ondersteuningsaanbod, als individuele adviestrajecten voor gemeenten en welzijnsinstellingen. Er worden handvatten en concrete hulp aangeboden bij het ontwerpen en uitvoeren van een implementatieplan (‘Welzijn Nieuwe Stijl’, 2010).
De ontwikkeling Welzijn Nieuwe Stijl gaat uit van de volgende acht bakens, die aangeven wat werken volgens deze trend inhoudt (‘De schatten van Welzijn Nieuwe Stijl’, 2012): 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Gericht op de vraag achter de vraag Gebaseerd op de eigen kracht van de burger Direct eropaf Formeel en informeel in optimale verhouding Doordachte balans van collectief en individueel Integraal werken Niet vrijblijvend, maar resultaatgericht Gebaseerd op ruimte voor de professional
Uit welzijnsland komen verschillende reacties op de invoering van Welzijn Nieuwe Stijl. Zo geven Van den Born en Lourens (2011) aan dat ze al jaren outreachend werken, het netwerk betrekken en cliënten in hun eigen kracht zetten. Ook Sprinkhuizen en Scholte (2012) geven aan dat Welzijn Nieuwe Stijl teruggaat naar de basis van het maatschappelijk werk en zijn positief over deze manier van werken. Daarnaast is er ook kritiek. Jager-Vreugenhil (2012) is sceptisch over het idee dat een verandering in het overheidsbeleid kan leiden tot veranderingen in sociale verbanden. Ook De Vries (2011) denkt dat er te gemakkelijk vanuit wordt gegaan dat psychosociale problemen voortaan binnen sociale structuren opgelost kunnen worden. Hij geeft aan dat er weinig vrijwilligers werkzaam zijn binnen gezinnen met complexe problematieken en dat dergelijke begeleiding veel vaardigheden en professionele begeleiding van
Impliciete kennis: De blik naar buiten
14
vrijwilligers vraagt. Al deze veranderingen binnen het sociaal werk hebben gevolgen voor de professionals die hierbinnen werkzaam zijn. Er worden andere eisen aan de professionals gesteld, welke hieronder worden toegelicht. 2.1.4 Nieuwe eisen aan sociaal werk Sociale professionals hebben de laatste jaren heel wat veranderingen voor de kiezen gekregen, wat inhoudt dat ze anders moeten gaan werken en denken. Met de wisseling van een verzorgingsstaat naar een participatiestaat is het sociaal werk in een sleutelpositie gedirigeerd. Er wordt namelijk van sociale professionals verwacht dat zij zich tegenwoordig richten op activering en ondersteuning bij het ‘zelf doen’ van cliënten (Sprinkhuizen & Scholte, 2012). De laatste jaren staat professionalisering van de sociale sector ook hoog op de agenda. Professionals zouden niet goed in staat zijn om zich aan te passen en in te spelen op veranderingen en ontwikkelingen binnen de sociale sector. Dat heeft volgens Van Vliet (2009) niet alleen te maken met een gebrek aan competenties maar ook met een gebrek aan kennis. Binnen dit onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen expliciete kennis en impliciete kennis. Wat deze twee begrippen precies inhouden wordt in subhoofdstuk 2.5 uitgelegd. De consequenties van al die veranderingen voor de professionals zijn dat ze vraaggericht moeten gaan werken, maar tegelijkertijd ook problemen moeten kunnen signaleren en handelend moeten optreden. Er wordt van professionals gevraagd dat ze omgevingsgericht en preventief gaan werken (Van Vliet, 2009; De Waal et al, 2008). Er bestaan verschillende definities over wat die begrippen inhouden. Hieronder zal uiteen gezet worden welke definitie er binnen dit onderzoek aangehouden wordt.
2.2 Omgevingsgericht en preventief werken
Het Centrum voor Jeugd en Gezin is mede opgericht met als doel om omgevingsgericht en preventief te werken. Dit blijkt in de praktijk echter niet altijd een even gemakkelijke opgave (Doornenbal & Hennink, 2012). Er blijkt geen eenduidige definitie te bestaan van preventief en omgevingsgericht werken. Verschillende bronnen beschrijven verschillende definities, die hieronder uiteengezet worden. Eerst zal er ingegaan worden op de definitie van omgevingsgericht werken, daarna op de definitie van preventief werken en als laatste wordt er aandacht besteed aan een nieuwe definitie van zowel omgevingsgericht als preventief werken, opgesteld door het lectoraat Integraal Jeugdbeleid in samenwerking met de onderzoekers van dit onderzoek. 2.2.1 Omgevingsgericht werken Doornenbal & Hennink (2012) hebben in de projectbeschrijving ‘Een stap naar voren: preventief en omgevingsgericht werken vanuit het CJG’, al een definitie van omgevingsgericht werken beschreven: “Het handelen van frontliniewerkers is gericht op het mobiliseren en versterken van de directe sociale omgeving en het versterken van de onderlinge pedagogische steun tussen ouders.”
Impliciete kennis: De blik naar buiten
15
Ook van Vliet (2009) benoemt in haar beschrijving van omgevingsgericht werken dat professionals onder andere dienen te kijken naar het sociale netwerk van de cliënt, of het ontbreken hiervan. Daarnaast beschrijft zij dat professionals die omgevingsgericht werken dienen te voldoen aan de volgende punten: Zij kennen de behoeften van hun doelgroep. Zij dragen bij aan een probleemoplossing, vanuit de leefsituatie, leefstijl en leefomgeving van mensen. Zij dienen oog te hebben voor interactiepatronen binnen een gezin of buurt. Zij werken outreachend, wat inhoudt dat de professional aanwezig is onder kwetsbare groepen en in achterstandsbuurten, gevoelig is voor wat hier speelt en zowel gevraagd als ongevraagd diensten aanbiedt. - Zij kunnen bemoeizorg bieden en verantwoorden.
-
Wanneer de bovenstaande definities vergeleken worden kan geconcludeerd worden dat omgevingsgericht werken in ieder geval gericht is op het sociale netwerk van de cliënt, en het in kaart brengen en optimaliseren van het buurtklimaat waarin de professional actief is. Doornenbal & Hennink (2012) noemen binnen deze definitie ook specifiek het versterken van onderlinge pedagogische steun tussen ouders, terwijl de Vliet (2009) juist de nadruk legt op het zoeken naar een probleemoplossing vanuit de leefwereld van cliënten, outreachend werken en bemoeizorg. 2.2.2 Preventief werken Naast een definitie van omgevingsgericht werken, hebben Doornenbal & Hennink (2012) ook preventief werken gedefinieerd: “Het handelen van frontliniewerkers in het CJG is gericht op het bevorderen van de pedagogische bekwaamheden van ouders. Door het preventief werken vergroten zij de handelingsbekwaamheid van ouders waarmee problemen worden verminderd en voorkomen. De ondersteuning vertrekt vanuit de vraag van ouders.”
Ook Sprinkhuizen en Scholte (2012) beschrijven de preventieve insteek van het CJG. Zij beschrijven dat deze insteek gerealiseerd wordt door het aanbod van opvoed- en opgroeiondersteuning laagdrempeliger en toegankelijker te maken. Hier draagt het CJG aan bij. Daarnaast benoemen zij dat outreachend werken (ook wel vindplaatsgericht werken) ook valt onder het preventief werken. In tegenstelling tot de hierboven genoemde bronnen beschrijven de Roos, van Dinther en Terpstra (2003) een meer algemene definitie van preventie. Deze houdt in dat de professionals ernstige problemen, of verergering hiervan, voorkomen door middel van doelgerichte en georganiseerde activiteiten. Hierbij gaat het alleen om problemen die door de persoon, omgeving of de samenleving als ernstig en als last worden ervaren en die iemand zelf niet kan oplossen. Daarnaast benoemen zij dat preventieactiviteiten altijd op basis van opvattingen en normen van de beroepsgroep, samenleving, overheid of politiek opgesteld worden. De initiatiefnemer van deze activiteit is van mening dat er bij een persoon of groep een risico aanwezig is. Burggraaf-Huisker en Blokland (2005) gaan naast de algemene definitie van preventie, ook specifieker in op het begrip pedagogische preventie. Zij onderscheiden binnen dit begrip drie vormen: opvoedingsondersteuning, ontwikkelingsstimulering en het beïnvloeden van de directe leefomgeving van ouders en hun kinderen/jeugdigen.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
16
Al met al kan er geconcludeerd worden dat preventief werken als doel heeft om problemen of verergering hiervan te voorkomen. Daarnaast worden het bevorderen van pedagogische bekwaamheid van ouders, een laagdrempelig aanbod van opvoedingsondersteuning, ontwikkelingsstimulering en het beïnvloeden van de directe leefomgeving als belangrijke punten binnen het preventief werken genoemd (Doornenbal & Hennink, 2012; Sprinkhuizen & Scholte, 2012; De Roos, Van Dinther & Terpstra, 2003; Burggraaf-Huisker & Blokland, 2005; Van Vliet, 2009). Sprinkhuizen en Scholte (2012) zijn de enigen die ook outreachend werken hierbij benoemen. Door de Vliet (2009) is deze werkvorm eerder al als onderdeel van het omgevingsgericht werken benoemd.
2.2.3 Een nieuwe definitie Zoals uit verschillende bronnen is gebleken hebben omgevingsgericht en preventief werken een andere betekenis, maar monden ze deels uit in dezelfde activiteiten en professionele houding en vaardigheden. In samenspraak met de onderzoekers van dit onderzoek is het lectoraat Integraal Jeugdbeleid tot één definitie van zowel preventief als omgevingsgericht werken gekomen. Hiertoe is besloten, omdat meerdere bronnen verschillende definities beschrijven en er vanuit de onderzoekers behoefte was aan een nieuwe, volledige definitie. Het feit dat zowel omgevingsgericht als preventief werken in één definitie is weergegeven ondersteunt het idee dat een professional niet óf omgevingsgericht, óf preventief dient te werken, maar het beste beide werkmethoden kan combineren. Deze opnieuw vormgegeven definitie zal in dit onderzoek aangehouden worden en luidt als volgt: Omgevingsgericht en preventief werken is: 1. Frontliniewerkers sluiten aan bij de leefsituatie, leefstijl en leefomgeving van buurtbewoners om hun eigen kracht te kunnen gebruiken. 2. Frontliniewerkers versterken de sociale cohesie ten behoeve van het pedagogisch klimaat binnen de buurt. 3. Frontliniewerkers mobiliseren en/of vergroten het sociaal netwerk van buurtbewoners. 4. Frontliniewerkers signaleren risicosituaties en grijpen in waar nodig om erger te voorkomen (Doornenbal & Hennink, 2012; Sprinkhuizen & Scholte, 2012; De Roos, Van Dinther & Terpstra, 2003; BurggraafHuisker & Blokland, 2005; Van Vliet, 2009). In bijlage 1 staan belangrijke begrippen binnen deze definitie nader uitgewerkt. Hierin wordt per categorie van deze definitie beschreven wat hieronder wordt verstaan. Dit kan gezien worden als een operationalisering van de definitie van omgevingsgericht en preventief werken, en is opgesteld door de onderzoekers en het lectoraat Integraal Jeugdbeleid. Deze operationalisering vormt de basis voor het observatie-instrument, welke gebruikt wordt binnen dit onderzoek.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
17
1. Frontliniewerkers sluiten aan bij de leefsituatie, leefstijl en leefomgeving van buurtbewoners om hun eigen kracht te kunnen gebruiken. - In kaart brengen van leefstijl, leefsituatie en leefomgeving van de buurtbewoners. - Laagdrempelig in het contact bij interactie in de buurt. Laagdrempelig aanwezig zijn binnen de buurt, zodat de frontliniewerker een gemakkelijk aanspreekpunt is voor de buurtbewoners. - Focus leggen op de eigen kracht van de buurtbewoner en het gebruik hiervan stimuleren. - Ondersteuning en hulp bieden op basis van wat de buurtbewoner wil, of bij hem/haar past. -Interdisciplinair werken, samenwerken waarbij de regie bij de buurtbewoner ligt. 2. Frontliniewerkers versterken de sociale cohesie ten behoeve van het pedagogisch klimaat binnen de buurt. - Buurtactiviteiten organiseren afgestemd op de buurtbewoners - Signaleren als buurtbewoners een actieve rol willen hebben binnen het ontwerpen en uitvoeren van activiteiten; hun faciliteren in de uitvoering. - Interdisciplinair samenwerken ten behoeve van sociale cohesie. 3. Frontliniewerkers mobiliseren en/of vergroten het sociaal netwerk van buurtbewoners. - Bespreekbaar maken en inzicht krijgen in het sociaal netwerk van de buurtbewoner - Contact leggen met het sociaal netwerk - Inzetten van het sociaal netwerk, bijv. door het organiseren van een eigen kracht conferentie - Buurtbewoners enthousiasmeren voor activiteiten binnen de buurt, afgestemd op de buurtbewoners. - Interdisciplinair samenwerken tussen professionals ten behoeve van het mobiliseren en/of vergroten van het sociaal netwerk
-
4. Frontliniewerkers signaleren risicosituaties en grijpen in waar nodig om erger te voorkomen. Aanwezig zijn in de buurt en contact leggen met buurtbewoners om risicosituaties/ontwikkelingen binnen de buurt te kunnen signaleren Via het bijwonen van informele bijeenkomsten in de buurt op de hoogte blijven van risicosituaties in de buurt en rondom buurtbewoners Doorvragen naar de vraag achter de vraag. Na het signaleren van risico’s extra aandacht hebben voor dit risico tijdens cliëntcontacten, bijvoorbeeld door het te bespreken en eventueel ingrijpen. Interdisciplinair samenwerken bij het signaleren van risicosituaties en ingrijpen waar nodig.
2.3 Frontliniewerkers
Dit onderzoek vindt plaats onder frontliniewerkers, ook wel frontlijnwerkers, binnen de CJG’s Oosterpark en Zuid. De vraag is echter wat dit type werker precies inhoudt. Uit de literatuur blijkt dat deze functie door verschillende bronnen anders wordt beschreven. Binnen dit subhoofdstuk wordt deze definitie nader
Impliciete kennis: De blik naar buiten
18
uitgewerkt door de beschrijvingen van verschillende bronnen uiteen te zetten en tot één definitie te komen. Bruining (2009) beschrijft de frontliniewerker als beroepsbeoefenaar met direct cliëntcontact, die in het primaire proces van de maatschappelijke dienstverlening werkt. Het gaat hierbij om een grote groep; in 2007 zijn dit binnen onderwijs, zorg en veiligheid zo’n 1,1 miljoen mensen. Daarnaast hebben frontliniewerkers discretionaire bevoegdheden. Hiermee wordt bedoeld dat iemand vrije beslissingsruimte heeft en op basis van normen, waarden en beroepscodes beslissingen kan maken. Omdat het werk van een frontliniewerker veelzijdig is en er soms op basis van beperkte informatie en weinig tijd beslissingen moeten worden genomen, is deze beslissingsvrijheid belangrijk. Zo moeten frontliniewerkers nogal eens beslissingen nemen die grenzen aan wat wetten, regels en protocollen voorschrijven, bijvoorbeeld als het gaat om euthanasie, zelfdoding of mishandeling bij cliënten. Daarnaast wordt er veel gevraagd van frontliniewerkers. Zij dienen evidence based te werken, maar ook empathisch te werk te gaan en mogen eigenlijk geen fouten maken. Gebeurt dit wel, dan wordt dit meestal breed uiteengezet in de media, met als gevolg dat er vanuit de politiek steeds hogere eisen aan frontliniewerkers gesteld. Hierom stelt Bruining (2009) dat het werken in de frontlinie risicovol, onvoorspelbaar en zwaar is. Naast Bruining (2009) bevestigen ook Sprinkhuizen & Scholte (2012) dit. Zij stellen dat het werken in de frontlinie er met de jaren niet eenvoudiger en veiliger op geworden is, mede doordat frontliniewerkers het vertrouwen van groepen en individuen die in de ‘rafelrand’ van de samenleving terecht gekomen zijn moeten herstellen. Denk hierbij aan woonwagenbewoners, dak- en thuislozen, verslaafden, prostituees en veelplegers. In tegenstelling tot Bruining (2009), spreekt Scholte et al. (2012) niet over de frontliniewerker als beroepsbeoefenaar met direct cliëntcontact, maar beschrijft zij de functie van de nieuwe sociale professional, die ook wel de generalist, wijkcoach, frontlijnwerker, sociaal makelaar of krachtwerker genoemd wordt. Zij legt uit dat het hierbij gaat om een professional die een verbinding maakt tussen de leefwereld van burgers en instituten, tussen verschillende professionals en tussen burgers onderling. Ook legt deze professional hierbij de nadruk op empowerment. Hij of zij hoeft geen specifieke kennis te hebben, maar beschikt juist over een breed spectrum aan kennis, waardoor hij/zij ‘eerste hulp’ kan bieden in diverse situaties. Tevens schrijft zij dat deze nieuwe sociale professional nog niet grootschalig aanwezig is. Al met al kan er gezegd worden dat frontliniewerkers beroepsbeoefenaars zijn met direct cliëntcontact en werken in het primaire proces van de maatschappelijke dienstverlening. Zij kunnen werken binnen het onderwijs, de politie, zorg of hulpverlening. Wordt de omschrijving van deze functie toegespitst op het sociaal werk, dan is de frontliniewerker ook iemand die door middel van een breed spectrum aan kennis hulp kan bieden in diverse situaties. Daarnaast legt deze frontliniewerker de nadruk op empowerment; de eigen kracht van de cliënt (Bruining, 2009; Scholte et al., 2012; Sprinkhuizen & Scholte, 2012).
2.4 Het Centrum voor Jeugd en Gezin In het voorgaande subhoofdstuk zijn de ontwikkelingen binnen het sociaal werk en de begrippen omgevingsgericht en preventief werken en frontliniewerker nader uitgewerkt. Nu deze ontwikkelingen en
Impliciete kennis: De blik naar buiten
19
begrippen duidelijk zijn, wordt het concept van het CJG beschreven. Binnen dit subhoofdstuk zal ingegaan worden op de oorsprong van het CJG en het CJG Oosterpark en Zuid. In bijlage 2 is te vinden aan welke randvoorwaarden elk CJG moet voldoen. 2.4.1 Oorsprong Bij de start van het kabinet Balkenende IV in 2007 werd het Ministerie van Jeugd en Gezin in het leven geroepen. Het beleid van dit ministerie richt zich ten eerste op het gezin, ten tweede op preventie en ten derde op het eerder ingrijpen wanneer er echt wat mis is. Onder het beleidsprogramma ‘Alle kansen voor alle kinderen’ heeft het ministerie het concept van het CJG opgesteld (Rouvoet, 2007). De aanleiding voor de oprichting van de CJG’s in Nederland is dat er jeugd tussen ‘wal en schip’ belandt, er onvoldoende gedaan wordt om vroegtijdig problemen te signaleren en dat instanties rondom jeugd en opvoeding onvoldoende samenwerken. Het ministerie voor Jeugd en Gezin stelde als doel dat er in 2011 in elke Nederlandse gemeente (443 in totaal) een CJG aanwezig moest zijn. Deze CJG’s zijn laagdrempelige fysieke inlooppunten geworden, waar (aanstaande) opvoeders, kinderen en jongeren tussen -9 maanden en 23 jaar terecht kunnen met vragen rondom opgroeien en opvoeden. Daarnaast kan er snel en gecoördineerd advies en hulp op maat aangeboden worden (‘Geschiedenis’, z.j.; Sprinkhuizen & Scholte, 2012; Van Woudenberg, 2009).
De gemeente Groningen telt acht CJG’s, waarvan zeven in het noordelijke deel van de gemeente en één in het zuidelijke deel (Centrum voor Jeugd en Gezin Groningen, 2013). Op twee van deze CJG’s, namelijk die in de wijken Zuid en Oosterpark richt het onderzoek zich.
2.4.2 Het CJG Oosterpark In subhoofdstuk 2.3 is de definitie van een frontliniewerker beschreven. Binnen het CJG Oosterpark wordt onder frontliniewerkers de functies van pedagogisch consulent, maatschappelijk werk en sociaal verpleegkundige verstaan (Doornenbal & Hennink, 2012). Naast de professionals binnen het CJG Oosterpark, wordt er ook veel gebruik gemaakt van vrijwilligers. Het CJG Oosterpark heeft een huiskamer waarin ouders en jeugdigen elkaar informeel kunnen ontmoeten. De huiskamer is laagdrempelig, wat past binnen de visie van het CJG. Verder organiseert het CJG activiteiten en cursussen voor ouders, kinderen en jongeren, zoals werelds koken, opstapje, triple p en de cursus gezond zwanger (‘Welkom in het CJG Oosterpark’, z.j.). Daarnaast heeft het CJG een consultatiebureau, wat maakt dat zij goed zicht heeft op alle kinderen in de leeftijd van 0-4 jaar en hun opvoeders. Het CJG Oosterpark is het enige CJG in Groningen waarbij het consultatiebureau zich vanwege ruimtegebrek niet in de fysieke locatie van het CJG bevindt (‘Welkom in het CJG Oosterpark’, z.j.). Uit een interview met Aletta van den Berg (coördinator CJG Oosterpark) blijkt dat het CJG Oosterpark gezien kan worden als een netwerkorganisatie. Het bestaat uit de Maatschappelijke Juridische Dienstverlening (MJD), Jeugd gezondheidszorg (onderdeel van het GGD), COP groep, MEE en Elker.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
20
2.4.3 Het CJG Zuid Het CJG Zuid telt dezelfde functies wat betreft frontliniewerkers als in de Oosterpark. Ook hier spelen vrijwilligers een grote rol.
Het CJG Zuid bevindt zich in een recent gerenoveerd pand midden in de wijk de Wijert. De huiskamer waar iedere dag mogelijkheid tot inloop is, wordt druk bezocht. De huiskamer is centraal gelegen in het pand en wordt omringd door de vergader-, activiteiten-, kantoorruimtes en het consultatiebureau. De bezoekers van het consultatiebureau lopen hierdoor makkelijk binnen bij het CJG. Er worden diverse activiteiten georganiseerd, waaronder yoga, de cursus ‘Peuter in Zicht’, koken, breien en het programma ‘Opstapje’ Het netwerk van het CJG Zuid bestaat uit de ketenpartners: COP groep, Maatschappelijke |Juridische Dienstverlening (MJD) en jeugdgezondheidszorg.
2.5 Impliciete en expliciete kennis
Binnen dit subhoofdstuk wordt er ingegaan op de begrippen impliciete en expliciete kennis. Kennis is volgens Verhaaren (2010) een proces; de actie van het weten, en wordt door hem beschreven als theoretisch weten. Kennis is echter ook ruimer op te vatten, hieronder vallen ook competenties, houding en vaardigheden. Davenport en Prusak (1998) beschrijven kennis als een mengeling van ervaringen, contextuele informatie, waarden en deskundig inzicht dat een kader geeft voor de integratie en evaluatie van nieuwe ervaringen en informatie. Dan is kennis ook op te vatten als de bril waarmee je naar nieuwe ervaringen en informatie kijkt. Ieders kennis zegt dus iets over hoe je informatie en ervaringen interpreteert. Binnen dit onderzoek wordt er onderscheid gemaakt tussen expliciete en impliciete kennis, welke hieronder beschreven worden. Deze definities zullen tijdens dit onderzoek aangehouden worden. Expliciete kennis wordt ook wel explicit knowledge genoemd en omvat alle kennis die vastgelegd is. Deze kennis is persoonsonafhankelijk en kan ook gebruikt worden door anderen. Deze is gemakkelijk overdraagbaar (Hardyman et al, 2013; Bertrams, 1999; Lemmens & Nijssen, z.j.). Bij expliciete kennis kan er gedacht worden aan internet, literatuur en wet- en regelgeving (Kothari et al, 2012). Impliciete kennis wordt ook wel tacit knowledge genoemd en omvat kennis die niet vastgelegd is. Bij impliciete kennis kan er gedacht worden aan vaardigheden en ervaringen uit het verleden. Gevoel en intuïtie spelen hierbij een belangrijke rol. Het is onbewuste kennis die zeer moeilijk te verwoorden is en hierdoor ook moeilijk over te dragen is (Kothari et al, 2012; Bertrams, 1999; Dijkstra & van Dartel, 2011).
In het boek `The Knowledge-Creating Company` leggen de Japanse hoogleraren Nonaka en Takeuchi (1995) het fenomeen van organisatorische kenniscreatie uit. Organisatorische kenniscreatie werd gedefinieerd als "... het vermogen van een onderneming als geheel nieuwe kennis te creëren, te verspreiden door de hele organisatie, en te belichamen in producten, diensten en systemen "(p. 3). Nonaka en Takeuchi betogen dat
Impliciete kennis: De blik naar buiten
21
kennis in eerste instantie gecreëerd wordt door individuen en de individuele kennis organisatorische kennis wordt. De auteurs erkennen twee soorten kennis: stilzwijgende en expliciete. Expliciete kennis is de kennis die kan worden opgeschreven en relatief gemakkelijk van de ene persoon naar de volgende wordt overgedragen. Stilzwijgende kennis aan de andere kant is moeilijker te verwoorden, want het komt vaak voort uit ervaring. Door impliciete kennis te expliciteren wordt het overdraagbaar en genereert het informatie.
Uitgaande van het kwadrant rechtsboven met de klok mee: 1. Stilzwijgende kennis en ervaring kan expliciet worden gemaakt door kennis zichtbaar te maken en te verwoorden. Op deze manier wordt stilzwijgende kennis informatie. 2. Informatie kan worden gecombineerd met ander kennis, geïntegreerd en gedistribueerd. 3. Internalisering transformeert informatie in kennis door middel van oefening en ervaring. 4. Het is ook mogelijk om onze impliciete kennis te delen met anderen via socialisatie
Binnen het onderzoeksinstrument voor het interview wordt het ijsbergmodel van Freud gebruikt. Hieronder zal toegelicht worden wat het ijsbergmodel inhoudt en waar deze term vandaan komt.
2.6 Het ijsbergmodel Sigmund Freud is de grondlegger van de psychoanalyse. Freud beschrijft de persoonlijkheidsstructuur in drie onderdelen; het ego, het id en het superego. Het ego is het bewuste en rationele deel van de persoonlijkheid. Het id is het primitieve en onbewuste deel van de persoonlijkheid. Het superego kan gezien worden als het geweten, dat omvat de normen en waarden van een persoon. Die drie onderdelen vormen samen een geest die continu met zichzelf in conflict is. Freud ziet die geest als een ijsberg waarbij ongeveer 1/10 deel boven water ligt, dat is het bewuste ego en een klein stuk van het superego. Verder ligt ongeveer 9/10e onder water, namelijk het id en het grootste deel van het superego. Dit houdt in dat een groot deel van de persoonlijkheidstructuur van een mens onbewust is (Zimbardo et al, 2009; Bulhof, 1983; Israëls, 1999).
Impliciete kennis: De blik naar buiten
22
2.7 Conclusie Het literatuuronderzoek gaat van start met het uiteenzetten van de trends en geschiedenis binnen het sociaal werk. Dit is van belang voor het onderzoek omdat binnen dit kader de huidige ontwikkelingen binnen het sociaal werk, waaronder omgevingsgericht en preventief werken, kunnen worden begrepen.
Door de ontwikkelingen binnen de samenleving, zoals de individualisatie, is het ontstaan van de CJG’s een logisch gevolg. Door de individualisering is de sociale steun vanuit de omgeving verminderd, terwijl sociale steun een krachtig en preventief werkend middel blijkt te zijn bij de opvoeding van jonge kinderen. Het CJG ondersteunt opvoeders en hun kinderen/jeugdigen en richt zich op het versterken van sociale steun. Uit het literatuuronderzoek komt naar voren dat professionals het moeilijk vinden om zich aan te passen aan alle veranderingen binnen het sociaal werk. Ook wordt er van professionals gevraagd om omgevingsgericht en preventief te werken. De implementatie van deze werkvorm verloopt niet alleen binnen het CJG moeizaam, maar ook binnen andere hulpverleningsorganisaties.
In het literatuuronderzoek is een nieuwe definitie geformuleerd voor omgevingsgericht en preventief werken, welke aangehouden wordt binnen dit onderzoek: omgevingsgericht en preventief werken is de sociale cohesie van opvoeders, hun kinderen en jeugdigen binnen de buurt versterken, en vanuit hun leefsituatie, leefstijl en leefomgeving, ondersteuning bieden. Plus het mobiliseren en als nodig, vergroten van hun sociale netwerk, en het signaleren van risicosituaties en hier op inspelen. Het formuleren van deze definitie voorkomt verwarring binnen de analyse van de observaties, interviews en de focusgroep. Ook zorgt het ervoor dat de onderzoeken van de drie onderzoekskoppels met elkaar te vergelijken zijn.
Daarnaast zijn binnen het literatuuronderzoek de begrippen frontliniewerker en impliciete en expliciete kennis uiteen gezet. Net als bij omgevingsgericht en preventief werken beschrijven verschillende bronnen andere definities. Door dit uiteen te zetten worden deze begrippen duidelijk en is helder geworden wat er binnen dit onderzoek onder wordt verstaan.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
23
H3: Methoden Dit hoofdstuk bevat een overzicht van de methoden die binnen dit onderzoek zijn gebruikt en de stappen die hierbij zijn genomen. Er wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de typering van het onderzoek, de onderzoekseenheden en -instrumenten, gegevensverzameling en het analyseplan.
3.1 Typering onderzoek
Dit onderzoek is een inventariserend onderzoek. Het in kaart brengen van een situatie is een kenmerk van een inventariserend onderzoek. Hierbij is er vanuit de praktijk behoefte aan informatie over de huidige situatie. De hoofdvraag focust zich op de handvatten die frontliniewerkers bij het omgevingsgericht en preventief werken kunnen gebruiken. Dit past bij een inventariserend onderzoek omdat de vraag een inventarisatie van deze handvatten omvat. Daarnaast past ook het doel, inzicht verkrijgen zodat de implementatie van omgevingsgericht en preventief werken beter kan verlopen, bij een inventariserend onderzoek (Wekker, 2013). Dit onderzoek is daarnaast een kwalitatief onderzoek; het gaat er niet om hoeveel frontliniewerkers iets wel of niet doen, maar om hoe er gewerkt wordt. Hiervoor worden observaties, diepte-interviews en focusgroepen ingezet, welke typerend zijn voor kwalitatief onderzoek (Verhoeven, 2007).
3.2 Onderzoekseenheden De frontliniewerkers konden zichzelf opgeven bij de coördinator van het CJG als zij mee wilden doen aan dit onderzoek. Daarna werd ingeschat of zij bedreven zijn in het omgevingsgericht en preventief werken, zo ja dan konden ze meedoen. Deze aanpak vergrootte de externe validiteit van dit onderzoek omdat de resultaten pas representatief zijn als frontliniewerkers daadwerkelijk omgevingsgericht en preventief kunnen werken. Het gaat in de Oosterpark om één man en drie vrouwen, met de volgende functies: consulent, sociaal verpleegkundige, wijkverpleegkundige en buurtmaatschappelijk werker. Deze vier frontliniewerkers zijn allen geobserveerd en geïnterviewd en drie van de vier waren aanwezig bij een focusgroep. Daarnaast zijn er nog twee collega frontliniewerkers vanuit het CJG Oosterpark, de coördinator van dit CJG, twee stagiaires, twee projectleiders en zes onderzoekers bij de focusgroep aanwezig geweest. Alleen de zes frontliniewerkers vormen de onderzoekseenheden. Alle onderzoekseenheden zullen anoniem blijven en in de rapportage aangeduid worden als frontliniewerker A tot en met F (Wekker, 2013). Daarnaast werkten nog twee onderzoekkoppels aan hetzelfde doel. Eén koppel observeerde dezelfde vier frontliniewerkers, het andere koppel observeerde vier frontliniewerkers vanuit het CJG Zuid. In totaal bestaan de onderzoekseenheden dus uit acht frontliniewerkers, van welke het lectoraat Integraal Jeugdbeleid de gegevens bij elkaar zal voegen in één uiteindelijk rapport.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
24
Hoe meer frontliniewerkers worden geobserveerd, hoe betrouwbaarder het onderzoek is. Gezien de tijdsinvestering was het niet mogelijk om meer frontliniewerkers te onderzoeken. Zou het onderzoek herhaald worden, dan is het mogelijk dat de resultaten anders uitvallen omdat er andere frontliniewerkers onderzocht worden. Iedere frontliniewerker werkt op zijn eigen manier, waardoor er andere handvatten naar voren zouden kunnen komen. Omdat het hier om een kwalitatief onderzoek gaat, en er geen percentages berekend worden, zijn de handvatten die gevonden worden evengoed toepasbaar voor andere frontliniewerkers. Verder is er sprake van interne validiteit; de gevonden gegevens zijn toepasbaar op deze onderzoeksgroep, maar kunnen lastig gegeneraliseerd worden naar een gehele populatie vanwege een te kleine onderzoeksgroep. Daarnaast zou er mogelijk sprake kunnen zijn van het Hawthorne-effect, wat inhoudt dat de onderzoekseenheden beïnvloed werden door de aanwezigheid van de onderzoekers. Hun aanwezigheid maakte sommige frontliniewerkers zenuwachtig of zij gingen het omgevingsgericht en preventief werken meer dan normaal toepassen, omdat zij wisten dat de onderzoekers daar opletten. Dit heeft een negatieve invloed op de interne validiteit. Omdat allerlei soorten activiteiten geobserveerd werden, zoals huisbezoeken, vergaderingen en onderling overleg, kon er niet verdekt geobserveerd worden.
3.3 Onderzoeksinstrumenten
Binnen dit onderzoek is gebruik gemaakt van de triangulatiemethode, waarbij drie onderzoekstechnieken zijn gebruikt; observaties, interviews en een focusgroep. Binnen de observaties en interviews zijn belemmeringen/dilemma’s en impliciete/ expliciete kennis achterhaald, binnen de focusgroep is doorgepraat over belemmeringen/dilemma’s. Deze extra check heeft ervoor gezorgd dat de betrouwbaarheid van het onderzoek vergroot is. De observaties vormden een eerste stap richting het expliciet maken van impliciete kennis bij frontliniewerkers. Binnen de interviews is deze kennis echt expliciet gemaakt, doordat ze wordt besproken. Hieronder zal achtereenvolgens de instrumenten van de observaties, interviews en de focusgroep besproken worden. 3.3.1 Observaties Het observatie-instrument is ontwikkeld en toegepast door alle onderzoekers. Dit is op basis van de operationalisatie van omgevingsgericht en preventief werken gebeurd, welke bestaat uit vier categorieën en terug te vinden is in paragraaf 2.2.3. In bijlage 1 is het observatie-instrument te vinden, welke begint met een weergave van deze operationalisatie, zodat de onderzoeker hier tijdens de observaties op terug kon kijken. Vervolgens kon de onderzoeker per categorie uit de operationalisatie opschrijven hoe de frontliniewerker deze categorie uitvoerde, en wat hiervan het effect was op de cliënt. Dit effect is niet meegenomen als resultaat van het onderzoek, maar is gebruikt om te checken of dat wat de frontliniewerker doet wel effectief is. Zo niet dan is dit observatiepunt niet meegenomen in het onderzoek omdat er dan geen sprake is van effectief omgevingsgericht en preventief werken.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
25
Bij het uitvoeren van de verschillende categorieën kan gedacht worden aan zaken als de setting, uitspraken, het gedrag of de houding van de frontliniewerker. Daarnaast kon de onderzoeker belemmeringen en dilemma’s noteren die zij observeerde (Wekker, 2013). Er is gekozen voor deze observatiepunten omdat wanneer er achterhaald wordt hoe frontliniewerkers omgevingsgericht en preventief werken deze manier omgezet kan worden in een handvat voor andere frontliniewerkers. Om ook de geobserveerde belemmeringen/dilemma’s te noteren is gekozen omdat ze directe input bieden voor de beantwoording van deelvraag 2. 3.3.2 Interviews Het interviewinstrument is gebruikt door alle onderzoekers. Tijdens deze halfgestructureerde interviews zijn verschillende fragmenten van de observaties besproken aan de hand van het ijsbergmodel van Freud, welke is uitgelegd in subhoofdstuk 2.6. Dit model bood de mogelijkheid om impliciete kennis boven water te halen, wat aansluit op deelvraag 2. Dat deze fragmenten op basis van de observaties uitgekozen zijn, vergroot de betrouwbaarheid. Verder zijn geobserveerde belemmeringen/dilemma’s, wat aansluit op deelvraag 1, en de nieuwe definitie van omgevingsgericht en preventief werken (zie paragraaf 2.2.3) besproken. Het interview had drie doelen, namelijk het duiden van de observaties, het expliciet maken van kennis over succesvol omgevingsgericht en preventief handelen, en het concreter invullen van deze definitie. Elk interview duurde één uur per geobserveerd dagdeel. Door middel van deze interviews is gecheckt hoe betrouwbaar de observaties zijn, door te kijken of de frontliniewerker deze herkent. De interne validiteit is gewaarborgd doordat de interviews zijn gehouden met de frontliniewerker die ook geobserveerd was, en doordat er niet te veel tijd tussen de observaties en de interviews zat zodat de frontliniewerker zich de observatiemomenten nog goed kon herinneren (Wekker, 2013).
3.3.3 Focusgroep Als laatste zijn de belemmeringen/dilemma’s voortkomend uit de observaties en interviews en opvattingen over de definitie van omgevingsgericht en preventief werken, anoniem ingebracht in de focusgroepen. In subhoofdstuk 3.2 is te lezen wie hierbij aanwezig waren. Het doel van de focusgroepen was om opvattingen en belemmeringen/dilemma’s in het omgevingsgericht en preventief werken te inventariseren. Het bespreken van deze belemmeringen/dilemma’s vergroot zowel de interne validiteit als de betrouwbaarheid omdat tijdens de focusgroep gecheckt is of de andere frontliniewerkers dit ook herkenden. De focusgroepen zijn voor elk CJG twee keer georganiseerd en geleid door de onderzoeker. Zij heeft de agenda voor de focusgroep gemaakt, welke is opgenomen in de bijlagen. De focusgroepen hebben elk anderhalf uur in beslag genomen.
3.4 Procedure gegevensverzameling
Hieronder wordt beschreven hoe de gegevensverzameling is verlopen. Eerst zal dieper ingegaan worden op de observaties, waarnaar de interviews en de focusgroep worden besproken.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
26
3.4.1 Observaties Als voorbereiding hebben vijf van de zes studenten een observatiecursus gevolgd, welke gegeven werd door de projectleider. Hier hebben de onderzoekers geleerd hoe zij observatie en interpretatie van elkaar kunnen scheiden en hoe ze observaties expliciet en bespreekbaar kunnen maken. De gegevens van de frontliniewerkers zijn via de coördinator van het CJG Oosterpark verkregen, waarna de onderzoekers telefonisch afspraken hebben gemaakt voor de observaties en interviews. In totaal is elke frontliniewerker vier dagdelen geobserveerd, twee dagdelen door één onderzoeker (Wekker, 2013). De observaties zijn wanneer mogelijk opgenomen op camera, om het interview wat hierop volgde te ondersteunen met beeldmateriaal en de betrouwbaarheid van de observaties te vergroten. In de praktijk bleek het opnemen in sommige situaties erg lastig vanwege harde kindergeluiden en het houden van korte gesprekjes her en der. De gegevensverzameling werd tijdens sommige dagdelen bemoeilijkt doordat cliëntafspraken niet doorgingen en er daardoor minder cliëntcontact geobserveerd kon worden. Eén onderzoeker heeft hierom anderhalf uur extra geobserveerd. In totaal hebben de onderzoekers voldoende relevante informatie kunnen verzamelen. 3.4.2 Interviews Maximaal twee weken na de eerste observaties hebben de interviews plaatsgevonden, uitgevoerd door beide onderzoekers. Dit vergroot de betrouwbaarheid van het onderzoek omdat de geobserveerde handelingen nog vers in het geheugen lagen. Hierbij had de onderzoeker, die de observaties had uitgevoerd, de leiding en maakte de ander aantekeningen. Wegens ziekte zijn twee van de vijf interviews door één onderzoeker gedaan. Hierboven is al beschreven dat een deel van de observaties gefilmd zijn. Achteraf was het beeldmateriaal tijdens de interviews niet nodig omdat de frontliniewerkers de besproken observaties konden herinneren. Ook is het interview op een geluidsrecorder opgenomen zodat de onderzoeker het interview later terug kon horen, ook dit vergroot de betrouwbaarheid. De interviews verliepen goed, het ijsberg model bleek een goede manier om de frontliniewerkers aan het denken te zetten over hun handelingen. Doordat de antwoorden van sommige frontliniewerkers niet altijd aansloten op de vragen van de onderzoekers, en zij hierom extra door moesten vragen, is er wel meer informatie verzameld dan voor het onderzoek relevant is.
3.4.3 Focusgroep Als voorbereiding op de focusgroep hebben de studenten de observaties en interviews uitgewerkt. Vervolgens is er een bijeenkomst geweest waarbij de hoofd dilemma’s zijn geselecteerd, welke als input voor de focusgroep hebben gediend. Ook is in de focusgroep besproken wat frontliniewerkers verstaan onder omgevingsgericht en preventief werken. De focusgroepen verliepen goed, verschillende frontliniewerkers hebben hun mening gegeven over de agendapunten. De eerste focusgroepbijeenkomsten van elk CJG zijn opgenomen op camera en recorder. Dit vergroot de betrouwbaarheid van het onderzoek. Tijdens de tweede bijeenkomsten vond verslaglegging plaats door een medeprojectleider.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
27
3.5 Analyseplan 3.5.1 Algemene analyse Ten eerste hebben de onderzoekers hun observaties, interviews en focusgroep uitgeschreven. De observaties zijn uitgeschreven in hetzelfde schema als het instrument. Bij het uitschrijven van de interviews en de focusgroep zijn de geluidsopnames afgeluisterd en uitgeschreven. Bij de interviews zijn alleen de relevante uitspraken genoteerd en de focusgroep is letterlijk uitgetypt omdat het tijdens het afluisteren lastig bleek om dan al een selectie te maken van relevante uitspraken. De studenten hebben op eenzelfde manier gegevens geanalyseerd. De observaties, interviews en de focusgroep zijn allen apart geanalyseerd en beschreven in het resultatenhoofdstuk. In de conclusie wordt een koppeling gemaakt tussen deze resultaten. Binnen het resultatenhoofdstuk wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende frontliniewerkers en ook niet tussen CJG’s, omdat de onderzoekers op zoek zijn naar handvatten die weergeven hoe toekomstige frontliniewerkers omgevingsgericht en preventief zouden kunnen werken. Van wie die handvatten komen is hierbij niet relevant.
3.5.2 Observaties Ten eerste hebben de onderzoekers in een schema alle observaties gekoppeld aan een subcategorie van de definitie van omgevingsgericht en preventief werken en ingevoerd hoe deze subcategorie is uitgevoerd door de frontliniewerkers en welke belemmeringen of dilemma’s zij hier eventueel bij ervaren. Vervolgens hebben de onderzoekers in dit schema de belangrijke woorden gemarkeerd, overlappende informatie samengevoegd en hiervan een lijst gemaakt. 3.5.3 Interviews Ook bij het analyseren van de interviews hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van een schema, waarin de besproken fragmenten gekoppeld zijn aan de subcategorieën van de definitie van omgevingsgericht en preventief werken. Vervolgens hebben zij de beweegredenen, gevoelens, gedachten en de belemmeringen/dilemma’s van de frontliniewerkers in dit schema toegevoegd. Deze punten hebben de onderzoekers meer diepgaande informatie gegeven over welke kennis frontliniewerkers hebben wat betreft omgevingsgericht en preventief werken, zie ook deelvraag 2. Ook hierna hebben de onderzoekers weer belangrijke woorden gemarkeerd, overige informatie weggehaald en wanneer mogelijk uitspraken gekoppeld. 3.5.4 Focusgroep Als laatste hebben de onderzoekers de focusgroepen geanalyseerd door in een schema per besproken agendapunt de uitspraken van de frontliniewerkers weer te geven. Deze uitspraken geven informatie weer die voor deelvraag 1 en 2 relevant zijn. Vervolgens zijn de onderzoekers weer gaan markeren en hebben zij niet-relevante uitspraken verwijderd en relevante uitspraken wanneer mogelijk gekoppeld.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
28
In zowel de uitgewerkte schema’s van de observaties, interviews als de focusgroep hebben de onderzoekers geprobeerd om de overgebleven, relevante informatie kort en krachtig weer te geven. Uiteindelijk hebben de onderzoekers alleen de belangrijkste informatie uit deze schema’s uitgetypt in een lopend verhaal, wat het resultatenhoofdstuk heeft gevormd.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
29
H4: Resultaten Het resultatenhoofdstuk begint met een bespiegeling vanuit de focusgroepen door de frontliniewerkers op het preventief en omgevingsgericht werken. De frontliniewerkers verstaan onder preventief en omgevingsgericht werken: contact maken, actief naar school(pleinen)/ peuterspeelzalen gaan en op straat zijn, attent maken op het CJG, mensen daar aanspreken vanuit belangstelling en aandacht, meekijken, vragen opvangen en erop inspelen, tips/suggesties aanreiken, zodat buurtbewoners er zelf mee aan de slag kunnen, complimenten geven en aanmoedigen, de presentiebenadering, erop af, dicht bij de mensen staan, zo laagdrempelig mogelijk en eigen kracht bevorderen en daarmee de keuze bij de buurtbewoner laten. Omgevingsgericht werken is breder kijken in wat voor soort gezin het kind opgroeit, wat betekent dat je verschillende factoren in beeld brengt. Verder werd benoemd dat je de omgeving in kaart brengt en kijkt naar de eigen kracht van de omgeving: wat kunnen zij bieden/doen? Ook werd omgevingsgericht en preventief werken beschreven als een methode die je toepast om mensen te bereiken vanuit hun eigen omgeving, op een outreachende manier, en werd benoemd dat de definitie breed is en anders is afhankelijk vanuit welke functie je het bekijkt. De frontliniewerkers ordenen de samenwerkingsketen op zo’n manier dat elke functie een eigen rol en taak heeft in de keten. Er bestaat een verschil tussen preventief, laagdrempelig werken door bijvoorbeeld de pedagogisch medewerkers en de CJG medewerkers enerzijds en het hulpverlenen op basis van hulpvragen en signalen door bijvoorbeeld maatschappelijk werkers en verpleegkundigen. Volgens één frontliniewerker ligt preventief werken in het omgevingsgericht werken en kun je pas echt preventief werken als je de signalen oppikt. Op de vraag wat de toekomstvisie is met betrekking tot omgevingsgericht en preventief werken, is gezegd dat de frontliniewerker nog meer zichtbaar moet zijn voor buurtbewoners. Ook is besproken hoe de regie bij de cliënt te laten, bijvoorbeeld door het netwerk in te schakelen. Frontliniewerkers willen cliënten meer stimuleren om zelf de regie in handen te nemen. Een uitspraak hierop was: “Ik geef ze mijn nummer en een paar tips. Komen ze er niet uit, dan weten ze waar ze moeten zijn.” In het hoofdstuk resultaten wordt per categorie uit de operationalisatie omschreven wat er tijdens observatie, interview en focusgroep is waargenomen en wordt afgesloten met een conclusie per categorie. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende frontliniewerkers; de resultaten kunnen van allen afkomstig zijn. De dilemma’s in de uitvoering worden als laatste beschreven. Categorie 1: Frontliniewerkers sluiten aan bij de leefsituatie, leefstijl en leefomgeving van buurtbewoners om hun eigen kracht te kunnen gebruiken.
Uit de observaties, interviews en de focusgroepen is gebleken dat de frontliniewerkers op verschillende manieren invulling geven aan deze categorie. Hieronder is beschreven hoe deze door de frontliniewerkers is uitgevoerd en welke belemmeringen/dilemma’s hierbij ervaren worden.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
30
Tijdens de observaties werd het volgende onder subcategorie 1.1 In kaart brengen leefstijl, leefsituatie en leefomgeving geconstateerd: vragen stellen, samenvatten, reflecteren, informatie verzamelen en doorvragen gericht op opvoeding, financiën, werk, sociale contacten, woonsituatie en hulpverleningsverleden. Ook binnen subcategorie 1.2 laagdrempelig contact/aanwezig in buurt, kwamen veel manieren naar voren zoals een geïnteresseerde, toegankelijke en open houding aannemen, luisteren, gebruik maken van moderne communicatiemiddelen, aanwezig zijn op het schoolplein, kinderdagverblijf en inloop en hierdoor ouders en leerkrachten de mogelijkheid geven om je aan te spreken, elke buurtbewoner groeten op straat en eventueel praatje maken, wanneer deze het CJG binnenkomt en mensen welkom heten. De beweegredenen hiervoor waren: past beter in deze setting, om het luchtig te houden, variatie in het werk aan te brengen en zorgt voor spontane vragen, ouders zich lekker en welkom laten voelen, zichtbaar zijn en de mogelijkheid bieden dat ouders je aan kunnen schieten. Eén gedachte van een frontliniewerker over het aanwezig zijn op het schoolplein was: “In principe hoef ik niets van jou, maar ik ben er wel voor jou.” Daarnaast zijn de volgende punten geobserveerd: buurtbewoners tutoyeren, vragen hoe het met iemand gaat, uitleggen waarom je een vraag stelt, flexibel in afspraken zijn, naast een buurtbewoner gaan zitten, hen koffie en thee aanbieden, grapjes maken, lachen met buurtbewoners, af en toe contact maken met hun kind(eren), met hen meepraten ook wanneer het onderwerp niet relevant is, simpele vragen stellen, uitleggen wat het CJG inhoudt en het CJG evalueren. Als laatste is geobserveerd dat een frontliniewerker aangeeft: “Als er een keer wat is, ik kan altijd met je meedenken, ik ben altijd bereikbaar”, “Mocht ze het fijn vinden, dan kan ze langskomen tijdens het inloopspreekuur, of bellen om een huisbezoek af te spreken” en “Je mag elke dag komen.” Als het gaat om subcategorie 1.3 focus eigen kracht, zijn er een aantal manieren geobserveerd. Bijvoorbeeld luisteren zonder advies te geven, soep voor een soepinloop laten maken door een gastvrouw, buurtbewoners zelf activiteiten laten organiseren, complimenten geven en te vragen naar iemands kwaliteiten, interesses aanspreken, jezelf op een lager voetstuk plaatsen, door te zeggen: “Ik vind sommige brieven ook moeilijk om te lezen.” Andere geobserveerde manieren zijn vragen hoe een buurtbewoner iets in eerdere ervaringen heeft aangepakt, in kaart brengen wat een buurtbewoner zelf al aan een situatie heeft gedaan, enthousiast reageren wanneer hij/zij dit vertelt en vragen hoe een buurtbewoner ergens mee omgaat en of dit werkt. Als laatste is geobserveerd om te verwijzen naar voor cliënten interessante plekken, vacatures, websites etc., zodat de cliënt er vervolgens zelf mee aan de slag kan. Tijdens een interview gaf een frontliniewerker aan dat hij/zij in een volgend gesprek zou vragen hoe het gaat, wanneer hij/zij tijdens een eerste gesprek alleen heeft geluisterd en geen advies heeft gegeven. Zou de buurtbewoner om advies vragen dan zou de frontliniewerker eerst terugvragen wat diegene zelf al heeft gedaan en vragen of er mensen in diens omgeving zijn die kunnen helpen. De beweegredenen voor bovengenoemde manieren waren: bewustwording van de ouder, ouders zelf laten nadenken is op lange termijn effectiever, bevestigen doet mensen goed, luisteren is een eerste voorwaarde om eigen kracht aan te boren, vertrouwen geven door buurtbewoner te laten voelen dat ze er zelf iets aan kunnen doen, wanneer je advies geeft denken mensen al snel dat ze iets niet goed doen, juist het positieve benadrukken, dan valt het negatieve weg en elkaar ondersteunen vergroot eigen kracht. Nog een beweegreden is dat buurtbewoner leert zelfstandiger te worden. De gedachtes van één frontliniewerker hierbij waren: elk mens heeft talenten en iedereen is eigenaar en oplosser is van zijn eigen probleem. Passend bij subcategorie 1.4 ondersteuning/hulp bij wat buurtbewoner wil, of bij hem/haar past, zijn de volgende manieren geobserveerd: advies of informatie geven wanneer de buurtbewoner hiernaar vraagt of
Impliciete kennis: De blik naar buiten
31
past bij zijn/haar verhaal, het normaliseren van de situatie door uitleg te geven over wat normaal is, verwijzen naar folders en deze meegeven wanneer dit past bij het verhaal van de buurtbewoner en de keuze bij de buurtbewoner te laten door de volgende uitspraken te doen: “Wat heb je van ons nodig?”, “Welke rol zou je willen hebben?”, “Jij mag het zeggen.” Verder is geobserveerd dat de frontliniewerkers navragen of hun manier van werken wel werkt voor de ander, voorafgaand aan een gesprek vragen welke vragen/dingen ouders willen bespreken, gerichte vragen stellen en hulp aanbieden op basis van het verhaal van de buurtbewoner, ook als dit speciale wensen betreft. Ook geobserveerd werd dat voorafgaand aan advies/informatie te checken of dit past bij een buurtbewoner, bijvoorbeeld door: “Is moeder een lezer?” … “Dan heb ik wel een leuk boekje voor haar over driftbuien en hoe je hiermee om kunt gaan.” De beweegredenen hiervoor waren om te checken of iets past en omdat advies dat niet aansluit de ouder niets brengt. Andere observaties zijn dat frontliniewerker aansluit door te zeggen: “Als het voor jullie geen probleem is, dan maak ik er ook geen probleem van. Als jullie het willen veranderen, trek dan aan de bel”, door niet altijd iedereen aan te spreken of de CJG-activiteit aan te kaarten, door flexibel te zijn en rekening te houden met wensen van buurtbewoners, door te zeggen: “Ik kijk alleen mee”. Beweegredenen hiervoor zijn: aanpassen aan ouders en gevoel van verplichting voorkomen, buurtbewoner met tevreden gevoel weg willen laten gaan, gevoel geven dat verantwoordelijkheid bij buurtbewoner ligt en ze niet beoordeeld worden. Onder subcategorie 1.5 interdisciplinair werken, regie bij buurtbewoner valt het doorverwijzen naar een discipline, zodat de buurtbewoner indien gewenst zelf contact kan opnemen. In de observaties is dit niet geconstateerd, in de focusgroepen is het hier wel veelvuldig over gegaan. Het interdisciplinair werken kreeg in de focusgroepen veel aandacht omdat de verschillende disciplines daar rond tafel zaten en verschillen en overeenkomsten opvielen in de verhalen. Er kan worden gesteld dat er vooral op subcategorie 1.2 Laagdrempelig in contact/aanwezig zijn in de buurt en 1.3 Focus leggen op eigen kracht is gescoord tijdens de observaties. Tijdens interviews en focusgroepen blijkt dat frontliniewerkers hier veel waarde aan hechten. Het daadwerkelijk leggen van regie bij de burger en het werken vanuit de kracht van de burger is voor de frontliniewerkers nog een vraagstuk. Waar ligt wiens verantwoordelijkheid? En heeft elke buurtbewoner wel de kracht om de regie over zijn eigen leven in handen te hebben? De samenwerking in de keten is geordend. Men heeft vragen over het meer generalistisch werken en hoe dat zich verhoudt tot de specialistische aard van de functie. Volgens de theorie van de T-shaped professional zou de functie zowel generalistisch als specialistisch ingevuld moeten worden. Het positioneren van de buurtbewoner in het middelpunt van de aandacht en vraagsturing, is moeilijk omdat de frontliniewerkers veel en vooral bezig zijn met hun onderlinge samenwerking. De vraag naar de positie van de buurtbewoner in de interdisciplinaire samenwerking is binnen het onderzoek niet door hen aan de orde gebracht.
Categorie 2: Frontliniewerkers versterken de sociale cohesie ten behoeve van het pedagogisch klimaat binnen de buurt. Uit subcategorie 2.1 buurtactiviteiten organiseren is het volgende geobserveerd: buiten het CJG, in de buurt, af te spreken met buurtbewoners, randvoorwaarden van een activiteit bewaken (om een activiteit zo goed mogelijk te laten verlopen), het organiseren van inloopspreekuren (in samenwerking met instanties/buurtgenoten), de Nationale Buitenspeeldag, bak- en knutselochtenden, yogalessen, een
Impliciete kennis: De blik naar buiten
32
wandelclub, Zumbaclub, computercursus, naaiclub en een kledingruilwinkeltje. In de interviews is besproken: een inloopochtend organiseren/begeleiden en een ontspannen sfeer creëren in de huiskamer. Beweegredenen hiervoor zijn om ouders te sterken (zodat ze daarna binnen de buurt hun gang kunnen gaan), vragenvangen, gesprekken sturen richting opvoeden, sociaal netwerk vergroten en mensen komen sneller met opvoedvragen wanneer er een ontspannen sfeer heerst. Verder is het opgevallen dat mensen graag komen om iets samen te ondernemen en tegelijkertijd met andere ouders over hun kinderen en de opvoeding te praten. Binnen subcategorie 2.2 een actieve rol faciliteren, zijn drie manieren geobserveerd en besproken, namelijk om gastouders geld en de ruimte te geven om hun activiteit, in dit geval koken, uit te kunnen voeren. Verder het signaleren als buurtbewoners initiatief willen nemen om activiteiten te organiseren en buurtbewoners met elkaar in contact brengen. De frontliniewerkers willen veel uit handen geven aan buurtbewoners door aan te geven dat ze zelf mogen bepalen of ze willen koken en ze geld te geven om te kunnen koken. De beweegredenen hiervoor waren dat activiteiten mensen bindt en dat het belangrijk is om mensen de ruimte te bieden om met eigen initiatieven te komen en deze te belonen. Ook wordt de eigen kracht aangesproken. Een ander punt is dat de frontliniewerker buurtbewoners betrekt in discussies over hoe iets aan te pakken; signaleren wat ze willen/vinden. Beweegreden hiervoor is: “Zo houd je ze scherp, ze verdienen dat stukje coaching. Ze zijn het visitekaartje van het CJG.” De onderzoekers hebben ook twee manieren geobserveerd die passen bij subcategorie 2.3 interdisciplinair werken t.b.v. sociale cohesie namelijk: medewerkers van het CJG organiseren samen met buurtbewoners activiteiten en de frontliniewerker organiseert samen met andere disciplines de Nationale Buitenspeeldag. Dit is een plek waar ouders en kinderen samenkomen, dus is het slim om aan te sluiten en dwarsverbanden naar medeorganisatoren laten zien. Dat is de beweegreden voor het aansluiten. De frontliniewerkers geven aan dat het organiseren van activiteiten een middel is om contact te maken. Verder kwam naar voren dat de frontliniewerkers betrokken willen zijn bij de organisatie van de inloop. Als toekomstvisie met betrekking tot omgevingsgericht en preventief werken gaven de frontliniewerkers aan dat zij meer activiteiten georganiseerd willen zien door vrijwilligers/buurtbewoners. Een andere uitspraak die werd gedaan is: “Een ouderavond heeft een te zwaar thema, wanneer we iets gezelligs doen met elkaar (barbecue organiseren) dan loopt de hele wijk uit.” Gedurende activiteiten waar buurtbewoners op af komen, komen de mensen vanzelf met elkaar in gesprek. Er worden veel activiteiten georganiseerd vóór buurtbewoners. Maar frontliniewerkers zien graag dat er meer activiteiten georganiseerd worden door de buurtbewoners zelf. Belangrijk is om helder te hebben wat het doel is van het samen ondernemen van activiteiten en het versterken van de sociale cohesie. De sociale cohesie is een middel voor het behalen van een verder liggende doelstelling. Welke is dat? Uit het proefschrift van Dr. Jager-Vreugdehil (2012) blijkt dat het versterken van de sociale cohesie in buurten niet persé leidt tot het toenemen van informele zorg aan elkaar.
Categorie 3: Frontliniewerkers mobiliseren en/of vergroten het sociaal netwerk van buurtbewoners. Frontliniewerkers laten tijdens de observaties en in de interviews zien de focus minder te hebben op het sociaal netwerk. Ze vinden dat ze het meer zouden moeten doen, zien de meerwaarde er ook wel van in. De beweegredenen voor het vragen naar het sociaal netwerk zijn: een beeld van de thuissituatie krijgen, kracht vanuit de eigen omgeving versterken en geen tijd hebben om alles zelf op te pakken. Eén
Impliciete kennis: De blik naar buiten
33
frontliniewerker gaf aan dat hoe risicovoller de situatie, hoe sneller hij/zij naar het sociaal netwerk vraagt en een andere frontliniewerker vertelde dat het een gerust gevoel geeft wanneer iemand veel mensen om zich heen heeft. Er heerst handelingsverlegenheid en er is het gevoel te weinig tijd te hebben om het ook nog in het netwerk van de buurtbewoner te steken. Als de omgeving aangeeft iets te kunnen doen en dit aan te durven, geeft één frontliniewerker aan dit los te kunnen laten. Andere frontliniewerkers geven aan dit minder makkelijk te kunnen doen vanwege betrokkenheid en angst dat het niet goed komt als hij/zij er niet meer bij betrokken is. In de focusgroep is ook aan de orde geweest in hoeverre de frontliniewerker onderdeel is van het informeel netwerk van de buurtbewoner. H. v. Ewijk (2012) introduceert het begrip professionele vriendschap. |De professionele afstand tussen hen en buurtbewoners vullen frontliniewerkers verschillend in. Er zijn verschillende manieren geobserveerd om subcategorie 3.1 bespreken/inzicht in het sociaal netwerk, uit te voeren. Dit hebben de frontliniewerkers gedaan door te vragen of een buurtbewoner eenzaam is en wat het netwerk van de situatie vindt. Verder vroegen zij hoe het netwerk er uitziet. Ook vroegen zij in hoeverre de buurtbewoners steun ontvingen van dit netwerk door middel van de volgende vragen: “Kun je een beroep doen op je ouders?” en “Heb je een beetje steun aan ze?” Eén manier wat is geobserveerd in subcategorie 3.2 contact leggen met het sociaal netwerk is: vragen wat een familielid van de situatie vindt. De frontliniewerker geeft als reden hiervoor: “Thuis hebben ze het er niet over. Het antwoord is niet voor mij bestemd, maar voor alle drie.” Binnen subcategorie 3.3 inzetten sociaal netwerk, is het volgende vernomen, namelijk vragen of het netwerk de buurtbewoner kan helpen, vragen of de buurtbewoner een familielid/vriend mee wil nemen naar een contactmoment en aan de buurtbewoner vragen of de omgeving een oogje in het zeil kan houden. Passend bij subcategorie 3.4 buurtbewoners enthousiasmeren voor activiteiten, zijn meerdere manieren geobserveerd. Dit waren: verwijzen naar de nieuwsbrief/buurtmailing/website en vertellen over activiteiten die het CJG biedt (ook via media) of samen naar activiteiten buiten het CJG gaan (om eerste stap samen te zetten). De frontliniewerkers doen dit vanwege: toeleiding naar buurtactiviteiten wordt nog te weinig gedaan, het kan mensen sterker maken, kans om CJG te promoten en ouders te informeren en het gaat niet alleen om een gezin maar een wijk kan ook bijdragen in de ontwikkeling van een kind. Andere beweegredenen zijn: buurtbewoner in sociale context plaatsen waar zijn interesse ligt en eventuele vooroordelen over het CJG wegnemen. De gedachte van één frontliniewerker hierbij was: “De boodschap voor ouders is dat ze weten dat het er is, maar ze hoeven niets.” Een frontliniewerker gaf aan dat zij nieuwe ouders met kinderen in dezelfde leeftijd als een andere ouder probeert te koppelen aan elkaar. Na de resultaten van de observaties, interviews en focusgroepen te hebben geanalyseerd kan worden geconcludeerd dat frontliniewerkers vaak het sociaal netwerk bespreken. Het contact leggen en inschakelen van het sociaal netwerk is in mindere mate geobserveerd. Dr. L. Linders (2009) heeft middels haar promotieonderzoek aangetoond dat er grote vraagverlegenheid en acceptatieschroom is onder hulpbehoevenden. Daarnaast is er schroom van mensen die zouden kunnen helpen, in het aanbieden van de hulp. Met name de gemeenschapszin en de wederkerigheid zijn hierin belangrijke begrippen. Frontliniewerkers die op deze behoeften weten aan te sluiten en deze gevoelens bij buurtbewoners kunnen activeren, zullen naar waarschijnlijkheid succesvol zijn in het helpen vergroten van een sociaal netwerk dat zich ook daadwerkelijk voor de buurtbewoner in wil zetten.
Categorie4.: Frontliniewerkers signaleren risicosituaties en grijpen in waar nodig om erger te voorkomen. Impliciete kennis: De blik naar buiten
34
Frontliniewerkers zeggen over mensen die eenzaam zijn of waar ernstige dingen mee aan de hand zijn een vinger aan de pols te willen houden. Over het inschakelen van een andere discipline is de volgende uitspraak gedaan: “Ik check, ik benoem het dat ik contact op ga nemen met een andere hulpverlener. Sommigen vinden dat fijn, anderen denken; waar bemoei jij je in vredesnaam mee?” Volgens frontliniewerkers gaat het opvangen van signalen op basis van vaak even kijken (bijvoorbeeld interactie tussen ouder en kind; vooral thuis tijdens huisbezoeken) en het onderbuikgevoel. Ook heeft het volgens hen te maken met vertrouwen; eerst een vertrouwensband opbouwen: benaderbaar en heel laagdrempelig zijn. |Frontliniewerkers vinden kijken en luisteren heel belangrijk. “Mensen zeggen wel wat er aan de hand is, als je het maar oppikt. Signalen kunnen zitten in kleine dingen waar je veel uit kunt afleiden”. Een frontliniewerker meldt dat als hij/zij een signaal opvangt en weet dat er genoeg mensen opzitten, hij/zij zich terugtrekt. Opvallend is dat zorg die niet werkt opgeschaald wordt naar intensievere therapievormen. Hierbij wordt niet snel gedacht aan inzet of aansluiten bij de reeds aanwezige inzet van het informele netwerk. In de focusgroep is naar voren gekomen dat frontliniewerkers afhankelijk zijn van signalen. Zij vragen zich af of er een manier is om met mensen in contact te komen die niet op de vindplaatsen komen of die geen signalen afgeven. Binnen subcategorie 4.1: aanwezig zijn in buurt + contact leggen buurtbewoners, zijn de volgende manieren geobserveerd: alle buurtbewoners op straat groeten, een open en toegankelijke houding aannemen, simpele vragen stellen en meepraten met buurtbewoners, ook wanneer het onderwerp niet relevant is, bij activiteiten in de wijk aanwezig zijn. Het is belangrijk om laagdrempelig te zijn. Een frontliniewerker gaf aan dat zij zich erg bewust is van hoe zij overkomt op buurtbewoners en hoe anderen naar haar kijken. Ze zet haar voorbeeldfunctie bewust in. Passend bij subcategorie 4.2: bijwonen van informele bijeenkomsten, zijn bij de frontliniewerkers drie manieren geobserveerd, namelijk aansluiten bij een soepinloop voor professionals en aanwezig zijn tijdens een inloopochtend van het CJG en individuele gevallen bespreken en erop inspelen. De beweegredenen hiervoor zijn om de lijntjes in de wijk kort te houden en dat het prettiger werkt om collega’s niet alleen bij naam te kennen, dit werkt laagdrempeliger. Binnen subcategorie 4.3: doorvragen naar de vraag achter de vraag, zijn twee manieren geobserveerd, namelijk doorvragen naar de ontwikkeling van het kind en verduidelijkende vragen stellen zoals “Gebeurt dit vaker?”, “Sinds wanneer is dit?”, “Is er iets voorgevallen?” en “Hoe kwam het dat hij eerder niet wilde eten?” en doorvragen naar de vraag achter een opmerking (wanneer er geen specifieke vraag is gesteld, maar er wellicht wel iets speelt). Er wordt standaard, vanuit een protocol, gevraagd naar taalontwikkeling, als de frontliniewerker het kind slecht te verstaan vind. Ook is opgemerkt dat frontliniewerkers gebruik maken van visuele hulpmiddelen, om risico’s inzichtelijk te maken. Als het gaat om subcategorie 4.4: na signaleren extra aandacht voor een risico hebben, zijn er vele manieren geobserveerd. Dit zijn ten eerste IB-overleg bijwonen waarin zorgelijke situaties worden besproken, voorstellen om een gesprek te houden met alle betrokkenen en andere hulpverleners, inzichtelijk maken van risico door middel van visuele hulpmiddelen, advies geven over wat normaal is en hoe ouders het beste met iets om kunnen gaan, een extra gesprek plannen met een buurtbewoner, contact leggen met een andere hulpverlener van dezelfde buurtbewoner en benoemen wat je opmerkt. Als reden noemt de frontliniewerker: “buurtbewoner tijdelijk ondersteunen” (wat ook positief effect heeft op het kind), “Bepaalde dingen worden uit preventief oogpunt benoemd.” Verder passen ook vragen stellen om meer informatie over een risico te verkrijgen zoals naar hoe de omgeving het risico ervaart, hulp regelen zoals de aanvraag van huishoudelijke hulp/vergoeding van kinderopvang en een suggestie of tip aandragen welke het risico kan verminderen, bijvoorbeeld door een tip te geven over bijzondere bijstand, bij deze
Impliciete kennis: De blik naar buiten
35
subcategorie. Binnen subcategorie 4.5: interdisciplinair: signaleren/ingrijpen risicosituaties, zijn verschillende manieren geobserveerd. Dit zijn het organiseren van een zorgoverleg, afstemmen met andere professionals, advies geven aan een andere professional over hoe deze een gesprek kan aanpakken, begeleiding van een buurtbewoner overdragen naar een andere professional wanneer zij in het verleden al met elkaar in contact zijn geweest en begeleiding opnieuw op je nemen wanneer je al (eerder) contact met een buurtbewoner hebt (gehad), ook wanneer deze inmiddels buiten je doelgroep valt. De werkers geven aan te kijken naar mogelijkheden en wat het meest handig is voor een buurtbewoner en bij een multiproblem geval kun je het niet alleen. Toch zo min mogelijk hulpverleners, zodat de hulpverlening op een efficiënte manier verloopt. Frontliniewerkers moeten goed een team vormen.
Naast de hierboven genoemde manieren om deze subcategorieën uit te voeren, zijn er manieren geobserveerd die niet passen bij één van de subcategorieën, maar wel bij categorie 4 in het algemeen. Dit zijn het uitvoeren van lichamelijk onderzoek en een oogtest bij een kind, spelletjes doen met een kind om de ontwikkeling en motoriek te testen, reflecteren, vragen naar kennis van ouders, vragen of de buurtbewoner zich redt en vragen wat de omgeving (oppas, peuterspeelzaal) van het gedrag van een kind vindt. De kinderen spenderen de meeste tijd op school, op school komen veel signalen binnen. Het is belangrijk af te stemmen met school vroegtijdig te weten wat er speelt en hoe je hiernaar kunt handelen. Over categorie 4 Frontliniewerkers signaleren risicosituaties en grijpen in waar nodig om erger te voorkomen kan gezegd worden dat frontliniewerkers veel te zeggen hebben over dit aspect van het werk. Het signaleren van risicosituaties omvat meer preventief werken, wat bekender terrein is voor de frontliniewerkers. Zij doen dit door middel van veel doorvragen en kunnen goed benoemen hoe zij extra aandacht voor een risico hebben. Wanneer er zorgen zijn wordt de professionele zorg geïntensiveerd. Het informele netwerk raakt buiten beeld.
Categorie 5: Dilemma’s Categorie 5 omvat een restcategorie, waarin relevante dilemma’s die uit de interviews en focusgroep naar voren kwamen, worden vermeld. De twee grootste dilemma’s die frontliniewerkers ervaren zijn het zo effectief en efficiënt mogelijk invullen van hun tijd. Daarnaast is men zoekende in hoe men meer generalistisch kan (samen)werken waarbij de buurtbewoner en haar informeel netwerk meer centraal staat. -Frontliniewerkers benoemen dat het jammer is dat ouders moeten aanbellen bij het CJG, dat werkt de laagdrempeligheid tegen. -Het is lastig dat het consultatiebureau elders gevestigd is. Hierdoor is het lastiger om samen te werken en af te stemmen. -Frontliniewerkers willen aan de ene kant veel bij de (gast)ouders aanwezig zijn om laagdrempelig te kunnen werken, maar moeten aan de andere kant ook computerwerk doen. - De frontliniewerker wil aan de ene kant vraaggericht werken en flexibel zijn, maar aan de andere kant liever niet op avonden of in weekenden werken. In hoeverre moet je flexibel zijn om aan te sluiten zij wat de buurtbewoner wil? - Frontliniewerker geeft aan dat door een grote caseload er weinig tijd is om interdisciplinair te werken en dan voornamelijk om zelf andere taken op je te nemen. - Een frontliniewerker wil aan de ene kant wel interdisciplinair wil werken, maar heeft aan de andere kant ook geheimhoudingsplicht. In hoeverre kun je vertrouwelijke informatie doorgeven?
Impliciete kennis: De blik naar buiten
36
- Frontliniewerker wil enerzijds wel interdisciplinair werken, maar anderzijds ook graag zijn/haar specialisme behouden. - Ouders nemen kinderen mee tijdens inloop en gaan zelf naar activiteit. Dilemma dat CJG uitstraling van kinderopvang krijgt. - De uitstraling van CJG is volgens frontliniewerkers vooral het consultatiebureau. Er is nog weinig voor pubers te doen. - Er zijn veel verschillende nationaliteiten aanwezig tijdens een inloop. Risico dat een persoon die de taal niet spreekt, zich buitengesloten voelt en sociale cohesie hierdoor beïnvloed wordt. - In hoeverre geef je verantwoordelijkheid aan gastouders. Dat was voor de frontliniewerker een beetje zoeken; hij/zij gaf aan dat dit met vertrouwen te maken heeft. - Frontliniewerkers melden dat als ouders iets zelf aanvragen het heel lang duurt, maar dit vanuit een organisatie veel sneller geregeld kan worden. Dit regelen kost ook tijd. - Achter mensen aangaan wanneer je hen niet kunt bereiken of mensen die niet op komen dagen bij afspraken kost veel tijd en geld. - Het zou perfect zijn wanneer je heel goed de tijd neemt om over te dragen en diegene zou het op jouw manier doen. - Op het consultatiebureau is het lastig om alle signalen boven tafel te krijgen in een kwartier. - De ene frontliniewerker heeft minder tijd per buurtbewoner dan de andere. Tijd is nodig om de omgeving in kaart te brengen. - Samenwerken binnen het vrij jonge CJG-team is soms lastig, omdat het tijd kost om te weten wat je aan elkaar hebt en om een teamgevoel te krijgen. - Het onderbuikgevoel kan niet altijd uitgevraagd worden vanwege tijdsgebrek. - In hoeverre ben ik actief/aanwezig en makkelijk te bereiken? - Wanneer de frontliniewerker vertrouwen heeft opgebouwd met een kind, pakt hij/zij meer dingen op, die iemand anders ook zou kunnen doen. - Een frontliniewerker zegt geen hulpverlener te zijn, anderen vinden zichzelf er tussenin zitten. - Het is niet zo dat sommige het meest preventief en sommigen het meest omgevingsgericht werken. - Wanneer er problemen zijn en afgestemd moet worden wordt er samengewerkt. - Frontliniewerkers brengen allen onafhankelijk van elkaar omgeving in kaart, maar de ene niet zo gedetailleerd als de ander (globaal beeld). Wanneer problemen dan verwijst deze ene door. - Ouderbetrokkenheid bij kinderen boven 4 jaar is laag. Kan ook dat frontliniewerker niet goed aansluit bij ouders van 4+ kinderen. - Dat CJG niet bij het consultatiebureau inzit belemmert de laagdrempeligheid van CJG. Inloopspreekuur consultatiebureau is heel laagdrempelig, jammer dat mensen niet even door kunnen lopen naar CJG.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
37
- Het overnemen zou losgelaten moeten worden; we zijn doorgeschoten wat betreft verzorgingstaak. We lopen te vaak dingen na, misschien kunnen die mensen dat prima zelf; dat zou ideaal zijn. Dat loslaten is lastig, vooral wanneer je ziet hoe slecht het gaat. Het is je betrokkenheid. Als het dan door iemand anders gebeurt dan weet ik niet of het goed gaat. - Frontliniewerker moet beslissen welke informatie je wel of niet geeft aan iemand in het netwerk van een cliënt. - Frontliniewerkers vinden het soms lastig in hoeverre zij cliëntzaken kunnen vertellen binnen overleggen met collega’s van andere organisaties, vanwege hun beroepsgeheim - De frontliniewerker wil aan de ene kant een ouder in zijn waarde laten, maar vindt aan de andere kant soms iets vreemd, mogelijk zorgelijk. De vraag is in hoeverre hij/zij hier op ingaat. Bij wie ligt de uiteindelijk de verantwoordelijkheid en de regie: bij de buurtbewoner of de frontliniewerker? - Advies geven bij ouders die gesloten zijn en zelf geen risico zien kan de vertrouwensband beschadigen, waardoor ouders minder open staan voor feedback en verandering. - Als frontliniewerker ingaat op kleine zorgen/problemen als er grotere problemen spelen, vraag je je steeds af of het zin heeft om zaken te benoemen; dit kan ook afkeer opwekken. - Frontliniewerker wil iemand snel helpen, maar de organisatie kan niet snel hulp bieden, ook wanneer de situatie ernstig is. - Frontliniewerker vraagt zich af of je (gast)ouders of hun kinderen erop aanspreekt wanneer zij ongewenst gedrag laten zien; iedereen heeft andere normen en waarden. - Frontliniewerker benoemt dat CJG beschikt over slechte, goedkope multimedia. - Hoe wordt je minder specialistisch en meer generalist?
H 5. Handvattenlijst: omgevingsgericht en preventief werken De handvattenlijst vloeit voort uit de resultaten van het onderzoek. Het zijn interventies die in fase 2 geobserveerd en besproken zijn. Na fase 2 is deze handvattenlijst waarschijnlijk aan te vullen door verdere bewustwording op het thema.
Hoe kan je aansluiten bij de leefsituatie, leefstijl en leefomgeving en eigen kracht laten gebruiken? 1.
In kaart brengen van leefstijl, leefsituatie en leefomgeving
- Open vragen stellen - Samenvatten - Reflecteren - Doorvragen gericht op opvoeding, financiën, werk, sociale contacten, woonsituatie en hulpverleningsverleden.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
38
2.
Laagdrempelig contact/aanwezig in buurt
3.
Focus leggen op eigen kracht
4.
Ondersteuning bij wat buurtbewoner wil of bij hem/haar past
- Geïnteresseerde houding - Toegankelijke/open houding/ goed luisteren. - Gebruik maken van moderne communicatiemiddelen voor cliëntcontact - Aanwezig zijn op het schoolplein/kinderdagverblijf / inloopspreekuur/ouderavond; - Ouders en docenten de mogelijkheid geven om je aan te spreken - Elke buurtbewoner groeten en eventueel een praatje maken - Vragen hoe het met iemand gaat - Uitleggen waarom je een vraag stelt - Flexibel in afspraken met cliënten - Naast een buurtbewoner gaan zitten - Mensen welkom heten wanneer ze het CJG binnenkomen - Mensen koffie en thee aanbieden - Simpele vragen stellen - Meepraten met buurtbewoners, ook wanneer een onderwerp niet relevant is - Taalgebruik en humor sluiten aan bij de ander - Af en toe contact maken met het kind van een buurtbewoner - Uitleggen wat het CJG inhoudt - Het CJG evalueren -Buurtbewoners tutoyeren
- Soep voor de soep inloop laten maken door de gastvrouw(en) - Luisteren zonder advies te geven. - Complimenten geven, aanmoedigen - Vragen naar kwaliteiten en deze gebruiken binnen het CJG: - Vragen hoe buurtbewoner het in eerdere ervaringen heeft aangepakt - Enthousiast reageren wanneer buurtbewoner vertelt wat hij zelf heeft gedaan - In kaart brengen wat een buurtbewoner zelf al aan een situatie heeft gedaan - Vragen naar hoe een buurtbewoner ergens mee omgaat en of dit werkt - Gelijkwaardigheid in relatie frontliniewerker - buurtbewoner benadrukken. - Interesses van cliënten aanspreken -Verwijzen naar voor cliënten interessante plekken/vacatures/websites etc. Zodat de cliënt er vervolgens zelf mee aan de slag kan. - Buurtbewoners zelf activiteiten laten organiseren met een frontliniewerker op de achtergrond - Normaliseren van de situatie
- Adviezen sluiten aan bij de opvoedingswaarden en de opvoedstijl van de opvoeder. - Advies/informatie geven wanneer de buurtbewoner ernaar vraagt of wanneer dit past bij zijn/haar verhaal. - Verwijzen naar folders en deze meegeven, wanneer dit past bij het verhaal van de buurtbewoner. - Laat keuze bij de buurtbewoner - Navragen of jouw manier van werken wel werkt. - Voorafgaand aan een gesprek vragen welke vragen/dingen de ouders willen bespreken - Voor advies of informatie geven checken of dit past bij de buurtbewoner
Impliciete kennis: De blik naar buiten
39
- Gerichte vragen stellen op basis van het verhaal van de buurtbewoner - Hulp aanbieden op basis van het verhaal van de buurtbewoner - Aansluiten bij speciale wensen van buurtbewoners 5.
Interdisciplinair: regie bij buurtbewoner
-Doorverwijzen naar een discipline, zodat de buurtbewoner indien gewenst zelf contact kan opnemen.
Hoe kan je sociale cohesie versterken? 1.
Buurtactiviteiten organiseren
2.
Actieve rol faciliteren
- Met buurtbewoners ook buiten het CJG, in de wijk afspreken - Randvoorwaarden van een activiteit bewaken - Frontliniewerker organiseert (in samenwerking met instanties/buurtgenoten) inloopspreekuren, bak- en knutselochtenden, yogalessen, wandelclub, Zumbaclub, computercursus, naaiclub en een kledingruilwinkeltje
- Uitvragen in hoeverre buurtbewoners een actieve rol willen aannemen in activiteiten - Gastouders geld en ruimte geven om een activiteit te organiseren - Buurtbewoners met elkaar in contact brengen op basis van gemeenschappelijke interesses en wanneer ze diensten kunnen leveren aan elkaar. 3. Interdisciplinair: t.b.v. sociale cohesie - Medewerkers van het CJG organiseren samen met buurtbewoners/andere disciplines activiteiten
Hoe kan je het sociale netwerk mobiliseren/vergroten? 1.
Bespreken/inzicht sociale netwerk
2.
Contact leggen sociale netwerk
3.
Inzetten sociale netwerk
- Vragen hoe het netwerk eruit ziet - Vragen in hoeverre een buurtbewoner steun ontvangt van zijn netwerk - Vragen of een buurtbewoner eenzaam is. - Vragen wat het netwerk vindt van de situatie
- Frontliniewerker vraagt aan netwerk van buurtbewoner, wat die van situatie vindt (met buurtbewoner erbij)
- Vragen of het netwerk de buurtbewoner kan helpen - Vragen of de buurtbewoner een familielid/vriend mee wil nemen naar gesprekken met frontliniewerker
Impliciete kennis: De blik naar buiten
40
-Frontliniewerker vraagt via de buurtbewoner of de omgeving de buurbewoner in de gaten kan houden. 4.
Buurtbewoners enthousiasmeren voor activiteiten
5.
Interdisciplinair: mobiliseren/vergroten sociaal netwerk
- Vertellen over activiteiten die het CJG biedt (ook via de media) - Vragen of de buurtbewoner op de hoogte is van de activiteiten in de wijk - De frontliniewerker biedt aan om samen naar activiteit te gaan, om de eerste stap samen te zetten. - Vragen of buurtbewoners toegevoegd willen worden aan de buurtmailing, zodat ze regelmatig geïnformeerd worden over activiteiten
-Het organiseren van activiteiten ter bevordering van het sociale netwerk
Hoe kan je risicosituaties signaleren en hoe grijp je in waar nodig? 1.
Aanwezig in buurt en contact leggen buurtbewoners
2.
Bijwonen informele bijeenkomsten
3.
Doorvragen naar vraag achter de vraag
4.
Na signaleren extra aandacht voor risico
- Alle buurtbewoners op straat groeten - Open/ toegankelijke houding - Simpele vragen stellen zoals - Meepraten met buurtbewoners, ook wanneer een onderwerp niet relevant is -Tijdens activiteiten in de wijk aanwezig zijn
- Aansluiten bij een soepinloop voor professionals - Aanwezig zijn tijdens een inloopochtend van het CJG -Individuele gevallen bespreken en erop inspelen
- Vragen stellen -Doorvragen naar de vraag achter een opmerking (dus wanneer geen specifieke vraag is gesteld, maar er wellicht wel iets speelt)
- Overleggen bijwonen waarbij zorgelijke situaties worden besproken - Voorstellen om een gesprek te houden met alle betrokkenen en andere hulpverleners - Suggestie/tip aandragen welke het risico kan verminderen - Inzichtelijk maken van risico door gebruik te maken van visuele hulpmiddelen - Advies geven over wat normaal is en hoe ouders het beste met iets om kunnen gaan - Een extra gesprek/tijd inplannen - Contact leggen met andere hulpverlener van zelfde buurtbewoner - Vragen stellen om nog meer informatie over het risico te verkrijgen - Benoemen wat je opmerkt - Hulp regelen.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
41
5.
Interdisciplinair: signaleren/ingrijpen risicosituaties
- Organiseren van een zorgoverleg - Andere discipline mee laten kijken - Afstemmen met andere professionals, bepalen wie wat doet - Advies geven hoe een andere professional een gesprek kan aanpakken - Begeleiding van buurtbewoner overdragen naar professional, wanneer deze al in contact is geweest - Wanneer je al (eerder) contact met een buurtbewoner hebt (gehad), deze begeleiding opnieuw op je nemen, ook wanneer deze inmiddels buiten je doelgroep valt
H5: Conclusie, discussie en aanbevelingen Binnen dit hoofdstuk wordt ten eerste ingegaan op de conclusie van dit onderzoek, op basis van de hoofden deelvragen. Vervolgens wordt in de discussie kritisch gekeken naar de uitvoering en het proces van dit onderzoek. In het laatste subhoofdstuk worden aanbevelingen gegeven aan de Centra voor Jeugd en Gezin en worden mogelijkheden voor verder onderzoek beschreven.
5.1 Conclusie In de onderstaande paragrafen wordt door middel van de geanalyseerde resultaten een antwoord gegeven op de hoofd- en deelvragen. Eerst wordt antwoord gegeven op deelvraag 1 en deelvraag 2, waarna de beantwoording van de hoofdvraag volgt. 5.1.1 Deelvraag 1 Deelvraag 1 is gericht op belemmeringen en dilemma’s van frontliniewerkers en luidt als volgt: Welke belemmeringen en dilemma’s ondervinden frontliniewerkers bij het omgevingsgericht en preventief werken? Ten eerste kan er geconcludeerd worden dat de meeste belemmeringen en dilemma’s over tijdsgebrek gaan. Frontliniewerkers hebben weinig tijd om alles bij buurtbewoners uit te vragen en andere taken op zich te nemen opdat ze interdisciplinair kunnen werken. Verder kan er geconcludeerd worden dat frontliniewerkers wel graag interdisciplinair willen werken maar dat dit Impliciete kennis: De blik naar buiten
42
nog niet veel gebeurt, vanwege tijdsgebrek en omdat frontliniewerkers graag hun eigen specialisme willen behouden. Het model van de T-shaped professional kan hierin uitkomst bieden. Ook als het gaat om aansluiten bij en in hun waarde laten van buurtbewoners komen er veel belemmeringen en dilemma’s naar voren, omdat iedere buurtbewoner andere normen en waarden heeft. Frontliniewerkers vinden het lastig om te bepalen in hoeverre zij wel of niet ingaan op opvallende zaken, vooral bij buurtbewoners die gesloten zijn en aangeven dat alles goed gaat, omdat ze de vertrouwensband niet willen beschadigen en geen weerstand willen oproepen. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat het beroepsgeheim het omgevingsgericht en preventief werken in de weg kan zitten. Frontliniewerkers vinden het lastig te bepalen in hoeverre zij informatie kunnen verstrekken aan andere organisaties en het netwerk van een buurtbewoner. Verder kan de conclusie getrokken worden dat twee organisatorische zaken de laagdrempeligheid van het CJG tegenwerken, namelijk dat er aangebeld moet worden bij het CJG en dat het consultatiebureau op een andere locatie gevestigd is. Dit laatste punt maakt ook dat frontliniewerkers lastiger kunnen afstemmen en samenwerken. Samenwerken blijkt daarnaast lastig omdat het team binnen het CJG nog relatief jong is en het tijd kost om een teamgevoel op te bouwen en te weten wat je aan elkaar hebt. Frontliniewerkers hebben meer aandacht mensen met risico’s en minder voor het versterken van sociale cohesie. In termen van primaire, secundaire en tertiaire preventie wordt met andere woorden relatief weinig aandacht aan primaire preventie besteed. Het lijkt erop dat het probleemdenken domineert. De kwestie over de kerntaak van de professional wordt door mensen uit de verschillende beroepsgroepen verschillend beantwoord: is jullie kerntaak de pedagogische ondersteuning van individuele opvoeders of het versterken van het pedagogisch klimaat in de buurt? 5.1.2 Deelvraag 2 Deelvraag 2 is gericht op de impliciete en expliciete kennis van frontliniewerkers en luidt als volgt:
Welke impliciete en expliciete kennis hebben frontliniewerkers als het gaat om omgevingsgericht en preventief werken? Er kan geconcludeerd worden dat frontliniewerkers voornamelijk impliciete en expliciete kennis hebben op het gebied van het signaleren van risicosituaties en ingrijpen waar nodig en aansluiten bij leefsituatie, leefstijl en leefomgeving van buurtbewoners. De onderzoekers hebben verder geobserveerd dat de frontliniewerkers weinig doen met het netwerk van een buurtbewoner, zowel met het sociaal netwerk als met de sociale cohesie in een wijk. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat de frontliniewerkers mogelijk weinig impliciete en expliciete kennis rondom deze onderwerpen bezitten. Daarnaast werken frontliniewerkers minder omgevingsgericht en preventief wanneer het goed gaat met een buurtbewoner, omdat zij dan minder aandacht hebben voor het sociaal netwerk. Ook wanneer het extreem slecht (dreigt te) gaat met de buurtbewoner trekt het frontlinieteam de verantwoordelijkheid naar zich toe uit het zicht van het informele netwerk. Verder kan er geconcludeerd worden dat frontliniewerkers er vanuit gaan dat iedere buurtbewoner eigen krachten bezit en verantwoordelijk is voor zichzelf. Dit uitgangpunt maakt dat frontliniewerkers gemakkelijker omgevingsgericht en preventief kunnen werken omdat het benadrukken van de eigen kracht
Impliciete kennis: De blik naar buiten
43
en het houden van de regie bij de buurtbewoner hier een belangrijk onderdeel van is. De mensen van wie ze zich afvragen of ze eigen kracht bezitten zijn de mensen met een verstandelijke of psychiatrische beperking. Als het gaat om de definitie van omgevingsgericht en preventief werken denken frontliniewerkers hierbij voornamelijk aan erop af gaan, laagdrempelig zijn, de eigen kracht bevorderen en naar de omgeving van een buurtbewoner kijken en deze inschakelen. Opvallend is dat het inschakelen van de omgeving in de praktijk weinig geobserveerd is. Ook zijn de frontliniewerkers van mening dat preventief werken in het omgevingsgericht werken ligt, wat aansluit bij de definitie die geformuleerd is door de onderzoekers en het lectoraat, waarin omgevingsgericht en preventief werken elkaar overlappen. Als laatste kan er geconcludeerd worden dat frontliniewerkers met verschillende functies andere beelden hebben van omgevingsgericht en preventief werken. 5.1.3 Hoofdvraag De hoofdvraag van dit onderzoek omvat zowel deelvraag 1 als deelvraag 2 en richt zich op de handvatten die frontliniewerkers bij het omgevingsgericht en preventief werken kunnen gebruiken. Deze vraag luidt als volgt:
Welke handvatten kunnen frontliniewerkers binnen het CJG gebruiken om omgevingsgericht en preventief te kunnen werken?
Op basis van de impliciete en expliciete kennis die frontliniewerkers bezitten over hoe je omgevingsgericht en preventief kunt werken, hebben de onderzoekers een handvattenlijst opgesteld, welke is opgenomen in bijlage 4. De lijst laat zien hoe frontliniewerkers omgevingsgericht en preventief zouden kunnen werken. De handvatten zijn onderverdeeld volgens de vier categorieën van de definitie. Hieruit blijkt dat frontliniewerkers, wanneer zij aansluiten bij de leefstijl, leefsituatie en leefomgeving van buurtbewoners, meer gespreksvaardigheden inzetten dan tijdens de uitvoering van andere categorieën. Ook blijkt alleen bij deze categorie dat humor expliciet gebruikt wordt. Het mobiliseren en vergroten van het sociaal netwerk gebeurt vooral door middel van het stellen van verschillende vragen. Als laatste valt te concluderen dat overleg en samenwerking met collega’s een belangrijk onderdeel vormt bij het uitvoeren van het signaleren van risicosituaties en ingrijpen wanneer nodig. Binnen eerdere categorieën speelt dit een veel kleinere rol.
5.2 Discussie Hieronder is een kritische beschouwing op de uitvoering en het onderzoeksproces te lezen. Er wordt ingegaan op de validiteit en betrouwbaarheid van dit onderzoek, teruggekoppeld naar het doel van het onderzoek en kritisch gekeken naar de definitie van omgevingsgericht en preventief werken. Impliciete kennis: De blik naar buiten
44
5.2.1 Validiteit De validiteit van dit onderzoek is behoorlijk te noemen. Er is geobserveerd en op basis van de observaties zijn er zowel interviews als focusgroepen gehouden. Hierbij zijn observaties voorgelegd en hebben professionals de gelegenheid gekregen en genomen woorden te vinden voor hoe ze preventief en omgevingsgericht werken. De reden waarom ik de validiteit niet `goed` noem is omdat er een kans bestaat dat er een zekere sociaal wenselijkheid kan zitten in wat men heeft laten zien. De onderzoekers waren zichtbaar aanwezig en men wist wat het onderzoek inhield. Het kan dus zijn dat de professionals actiever waren met het preventief en omgevingsgericht werken dan ze normaliter zouden zijn. De focus lag er wellicht meer op dan anders. In principe is dat geen probleem omdat de onderzoeksvraag niet ging over hoe vaak men preventief en omgevingsgericht werkt, maar hoe ze het doen. En daar heb ik een duidelijk beeld van gekregen. 5.2.2 Betrouwbaarheid De 8 frontliniewerkers die gevolgd zijn, lijken exemplarisch te zijn van hoe er preventief en omgevingsgericht wordt gewerkt binnen de beide CJG’s. Wat zou kunnen zijn is dat als er per functiegroep meer mensen en diepgaander zou worden geïnterviewd, er meer verschillen tussen professionals waar te nemen zouden zijn. Tevens zouden er mogelijk meer verschillen tussen de beide CJG’s aan het licht komen. Gedurende de focusgroepen werden de resultaten uit observaties en interviews bevestigd door frontliniewerkers die niet in de respondentengroep zaten, waarmee aangenomen kan worden dat de in het kader van dit onderzoek getrokken conclusies breder gedeeld worden.
5.2.3 Terugkoppeling doel onderzoek Het doel van dit onderzoek is om de implementatie van omgevingsgericht en preventief werken beter te laten verlopen. De handvattenlijst draagt, net als de belemmeringen/dilemma´s, bij aan dit doel omdat de frontliniewerkers hierdoor weten hoe ze omgevingsgericht en preventief kunnen werken en de organisatie weet op welke belemmeringen/dilemma’s zij kunnen inspelen om dit werk te vergemakkelijken. Zoals uit de literatuur naar voren is gekomen komt deze manier van werken voort uit Welzijn Nieuwe Stijl. Een betere implementatie van omgevingsgericht en preventief werken heeft tot gevolg dat de organisatie en frontliniewerkers de uitgangspunten van Welzijn Nieuwe stijl beter in praktijk kunnen brengen. Daarnaast heeft het een positief effect op buurtbewoners omdat zij hun eigen kracht gaan gebruiken en zelfstandiger worden. Voor gemeentes lijkt het goedkoper te zijn wanneer meer mensen zelfstandig zijn, hulp zoeken in hun eigen omgeving en er vroegtijdig gesignaleerd wordt. 5.2.4 Definitie omgevingsgericht en preventief werken De opgestelde definitie van omgevingsgericht en preventief werken, te zien in subhoofdstuk 2.2, bleek na de observaties in de praktijk toch niet compleet te zijn. Zo kwam er naar voren dat frontliniewerkers buurtbewoners informeren over activiteiten. Dit past bij categorie 2: de sociale cohesie versterken, maar is vervolgens niet te koppelen aan één van de subcategorieën. Er zou dus een subcategorie bij moeten gericht op dit punt. Ditzelfde is het geval bij categorie 4: signaleren van risicosituaties en ingrijpen waar nodig. Het inventariseren van een risicosituatie op andere manieren dan doorvragen naar de vraag achter de vraag past bij deze categorie maar is vervolgens niet te koppelen aan een subcategorie.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
45
5.3 Aanbevelingen Hieronder worden aanbevelingen beschreven voor zowel de frontliniewerkers als de organisatie van de beide CJG’s. 5.3.1 Toepassing handvattenlijst In bijlage 4 is een overzicht te zien van handvatten die door frontliniewerkers toe te passen zijn wanneer zij omgevingsgericht en preventief willen werken. De CJG’s zouden deze handvattenlijst ten eerste kunnen uitdelen aan hun frontliniewerkers, zodat zij dit als hulpmiddel kunnen gebruiken. Wil de organisatie dat deze frontliniewerkers meer en beter gaan werken volgens de aspecten van omgevingsgericht en preventief werken, dan is het van belang dat de frontliniewerkers bewust met deze manier van werken en de handvattenlijst bezig gaan. De organisatie kan bij hen alertheid kweken door met elkaar over dit werk en de uitvoering in gesprek te gaan, bijvoorbeeld in een apart geplande vergadering of tijdens een training. De handvattenlijst kan ervoor zorgen dat de frontliniewerkers zich bewust worden van hoe zij omgevingsgericht en preventief werken en hoe zij dit meer zouden kunnen doen. Vervolgens kunnen zij gaan oefenen met deze handvatten om uiteindelijk vanuit automatisme omgevingsgericht en preventief te werken. 5.3.2 Werken met het sociaal netwerk In de conclusie komt naar voren dat frontliniewerkers relatief weinig doen met het sociaal netwerk van de buurtbewoner. Zij brengen deze wel in kaart, maar het activeren van het sociale netwerk gebeurt nog weinig. De medewerkers geven aan dit vanuit tijdsgebrek niet te veel te doen, en omdat ze handelingsverlegenheid hierin ervaren. Omdat dit wel een belangrijk aspect is van het omgevingsgericht en preventief werken zouden frontliniewerkers het sociale netwerk bewust moeten gaan activeren, zodat zij dit op de langere termijn automatisch doen. Een belangrijke vraag die de frontliniewerkers probeerden te beantwoorden in een focusgroep is waar zij vinden dat de buurtbewoner de regie heeft en waar de professional. Het concept vraaggestuurd werken kan hiervoor uitkomst bieden. In hoofdstuk 5 is een handvattenlijst opgenomen. Ook zou er een activiteit, cursus of training ontwikkeld kunnen worden om hen te helpen bij het aansluiten bij het netwerk van de buurtbewoner.
5.3.3 De ketensamenwerking Zoals uit de conclusie bleek dat de frontliniewerkers niet geheel tevreden zijn over de wijze waarop samenwerking met de ketenpartners is ingevuld. Om tegemoet te komen aan de wensen zou nagedacht kunnen worden over hoe het maken van individuele afspraken van buurtbewoners met frontliniewerkers laagdrempeliger kunnen zijn. Daarnaast is het relevant een gezamenlijk gedragen visie op het generalistische en specifieke van de beroepsgroepen te ontwikkelen. Een beter zicht op met name het generalistische van de werkzaamheden zou bewerkstelligen dat frontliniewerkers een minder afgebakende taak in de keten hebben en als gevolg daarvan minder naar elkaar zullen doorverwijzen.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
46
5.3.4 Teambuilding ketenpartners Uit de belemmeringen en dilemma’s waar frontliniewerkers tegenaan lopen kwam naar voren dat het team binnen het CJG nog relatief jong is. Hierdoor weten de frontliniewerkers nog niet goed wat zij aan elkaar hebben en is het soms lastig om samen te werken. Het zou goed zijn wanneer het CJG extra aandacht besteedt aan teambuilding, bijvoorbeeld door een activiteitendag voor hen te organiseren. De frontliniewerkers ervaren nu nog geen stevig teamgevoel en hoe sneller zij dit wel zullen ervaren, hoe beter zij kunnen samenwerken. Dit komt ten gunste van het ervaren tekort aan tijd. Wanneer men zaken aan elkaar in vertrouwen over kan dragen en zich terug kan trekken uit een zaak, zal er naar verwachting minder tijdsdruk zijn.
5.3.5 CJG Oosterpark onder een dak Het tweede punt wat uit de belemmeringen en dilemma’s naar voren is gekomen is dat de laagdrempeligheid van het CJG minder is omdat het consultatiebureau en het CJG niet op één locatie zitten. Het is goed dat het CJG de mogelijkheden onderzoekt om deze twee in de toekomst op één locatie te krijgen. Tot die tijd zou meer vergadert kunnen worden in het consultatiebureau.
5.3.6. Aandacht voor specifieke doelgroepen in de wijk De Centra voor Jeugd en Gezin hebben de opdracht 100% bereik te hebben in de wijk. Op dit moment is dat nog moeilijk. De vraag is of de CJG’s het wenselijk en haalbaar vinden te streven naar 100% bereik. Als men ingang zou willen vinden bij alle buurtbewoners, is het goed meer aandacht te hebben voor de behoeften van specifieke groepen in de wijk. Waar het op lijkt is dat momenteel vooral de laagopgeleide moeders van jonge kinderen bereikt worden. De vaders, de ouders van oudere kinderen, de jeugd, de hoogopgeleide ouders: wat zouden zij voor behoefte kunnen hebben in het aanbod van het CJG? 5.3.7 Vervolgonderzoek Als vervolg op dit onderzoek zou onderzocht kunnen worden in hoeverre het de frontliniewerkers, die niet bedreven zijn in het omgevingsgericht en preventief werken, lukt om de handvattenlijst ook daadwerkelijk toe te passen. Hebben zij hier echt wat aan en kunnen zij deze handvatten inzetten tijdens de dagelijkse praktijk? En wanneer dit toch moeilijk blijkt, wat hebben zij dan nodig om dit wel toe te kunnen passen? Dit onderzoek zou een effectevaluatie kunnen worden van het toepassen van de handvattenlijst voor het omgevingsgericht en preventief werken door frontliniewerkers van het CJG Oosterpark.
Tot slot: Uit fase 1 van het onderzoek blijkt dat er veel kennis bestaat onder frontliniewerkers over preventief en omgevingsgericht werken. In fase 2 wordt er met de werkers doorgepraat en doorontwikkeld
Impliciete kennis: De blik naar buiten
47
op de vraag hoe de CJG’s dit nog beter kunnen organiseren en hoe het CJG aan kan sluiten bij de behoeften van de buurtbewoners.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
48
Bronnenlijst Berkman, L.F., Glass, T. (2000). Social integration, social networks, social support and health. New York: Oxford Press. Bertrams, J. (1999). De kennisdelende organisatie. Schiedam: Scriptum. Betekenis risico [definitiebeschrijving]. (z.j.). Geraadpleegd op 7 maart 2013 van http://www.vandale.nl Bijlsma, J. & Janssen, H. (2008). Sociaal werk in Nederland. Vijfhonderd jaar verheffen en verbinden. Bussum: Coutinho. Born, P. van den & Lourens, G. (2011). ‘Dit doen we al jaren’. Maatwerk, 12(4), 31. doi: 10.1007/s12459011-0084-z
Bruining, T. (2009). Leren op de werkplek (11), werken en leren in de frontlinie. Geraadpleegd op http://www.kpcgroep.nl Bulhof, I. N. (1983). Freud en Nederland. De interpretatie en invloed van zijn ideeën. Baarn: Ambo. Burggraaf-Huiskes, M. & Blokland, G. (2005). Opvoedingsondersteuning, als bijzondere vorm van preventie. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Davenport, T. & Prusak, L. (1998). Working Knowledge. Boston: Harvard Business School Press.
Dijk, M. van, Gemmeke, M. (2010). De kracht van de pedagogische civil society [brochure]. Geraadpleegd op 16 april 2013 van http://www.allemaalopvoeders.nl
Dijkstra, S. & Dartel, N. van (2011). Verborgen schatten. Amsterdam: SWP.
Dijstelbloem, H. et al (2004). Maatschappelijke dienstverlening, een onderzoek naar vijf sectoren. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
49
Doornenbal, J. & Hennink, M. (2012). Een stap naar voren: preventief en omgevingsgericht werken vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin. Groningen: Lectoraat Integraal Jeugdbeleid.
Eigen kracht [begrippenlijst]. (2013). Geraadpleegd op 28 februari 2013 van http://www.movisie.nl/begrippenlijst/eigen-kracht
Endt-Meijling, M. van (2007). Met nieuwe ogen. Bussum: Coutinho. Geschiedenis: Een kort overzicht van de geschiedenis van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vanaf 1800 [informatieve tekst]. (z.j.). Geraadpleegd op 14 februari 2013 van http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/vws Hardyman, W. et al (2013). Mobile technology supporting trainee doctors’ workplace learning and patient care: an evaluation. doi: 10.1186/1472-6920-13-6 Hoenderkamp, J. (2007). De kleine gids voor de Wet maatschappelijke ondersteuning. Deventer: Kluwer. Holder, M.J. ten (2010). Vervoersarmoede en sociale netwerken, beter een goede buur dan een verre vriend? Geraadpleegd op www.ru.nl
Israëls, H. (1999). De Weense kwakzalver. Honderd jaar Freud en de Freudianen. Amsterdam: Prometheus. Jager-Vreugendenhil, M. (2012). Nederland participatieland? Amsterdam: Vossiuspres UvA.
Keukens, R. & Stapel, J. (2009). Sociologie voor gezondheidszorg en verpleegkunde. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Kothari, A. et al (2012). The use of tacit and explicit knowledge in public health: a qualitative study. doi: 10.1186/1748-5908-7-20
Lemmens, I. & Nijssen, M. (z.j.). Waarover gaat de HBO opleiding richting kennis(kundig) management. Geraadpleegd op http://www.businessissues.nl
Linde, M. van der (2010). Basisboek geschiedenis Sociaal Werk in Nederland. Amsterdam: SWP.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
50
Linders,.L. (2009). De betekenis van nabijheid; een onderzoek naar informele zorg in een volksbuurt. Fontys Hogescholen en Stichting MobilitetisFonds HBO. Gratis te downloaden via hbo-kennisbank.uvt.nl
Metz, J. (2011). Welzijn in de 21ste eeuw. Amsterdam: SWP.
Preventie: focus op de frontoffice (nieuwsbrief CJG). (2009). Geraadpleegd op 14 februari 2013 van http://www.jso.nl Roos, S. de, Dinther, M. van, Terpstra, J. (2003). Preventie in de sociaalpedagogische hulpverlening. Bussum: Uitgeverij Coutinho.
Schnieders, A. (2008). Het CJG in-zicht (scriptie). Geraadpleegd op http://www.hanze.nl/integraaljeugdbeleid Scholte, M. M. L., Sprinkhuizen, A. M. M. & Zuithof, M. (2012). De generalist: de sociale professional aan de basis: portretten en conceptuele verkenningen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Schuman, H. (2010). Being a professional today means becoming interprofessional. Geraadpleegd op http://www.fontys.nl Sijtema, T.B. (2008). Wet maatschappelijke ondersteuning. Deventer: Kluwer. Sprinkhuizen, A. & Scholte, M. (2012). De sociale kwestie hervat: de Wmo en sociaal werk in transitie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Tjerkstra, W. & Alkema, E. (2006). Meer dan onderwijs. Assen: Van Gorcum. Verhaaren, R. (2010). Wegwijs in kennis. Den Haag: Acco. Verhoeven, N. (2007). Wat is onderzoek? Den Haag: Boom Onderwijs.
Visie [informatieve tekst]. (z.j.). Geraadpleegd op 14 februari 2013 van http://jeugdengezincentra.nl Vliet, K. van (2009). Nieuwe eisen aan sociale professionals: De wisselwerking tussen
Impliciete kennis: De blik naar buiten
51
competentieontwikkeling en kennisontwikkeling. Utrecht: Verwey-Jonker instituut. Waal, V. de, et al. (2008). Samenspel in de buurt. Amsterdam: SWP.
Wekker, C. (2013). Onderzoeksopzet ophalen impliciete kennis bij professionals CJG’s. Groningen: Lectoraat Integraal Jeugdbeleid. Welkom bij het lectoraat Integraal Jeugdbeleid [informatieve tekst]. (z.j.). Geraadpleegd op 10 mei 2013 van http://www.hanze.nl
Welkom in het CJG Oosterpark [nieuwsbericht]. (z.j.). Geraadpleegd op 19 februari 2013 van http://www.cjg.groningen.nl Welzijn Nieuwe Stijl [brochure]. (2010). Geraadpleegd op 18 februari 2013 van http://www.invoeringwmo.nl Woudenberg, A. van (2009). Werken aan het CJG, Assen: Koninklijke Van Gorcum BV.
Xanten, H. van (2013). Wijzigingen AWBZ en Wmo. Geraadpleegd op http://www.movisie.nl
Zimbardo, P. G., Johnson, R. L. & McCann, V. (2009). Psychologie: Een inleiding. Amsterdam: Pearson Education.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
52
Bijlage 1: Begrippenlijst •
Eigen kracht bestaat uit de al aanwezige eigen talenten, vaardigheden en kennis van een persoon of contacten die hij/zij heeft (het sociaal netwerk), welke deze persoon kan gebruiken om zichzelf te ontwikkelen (‘Eigen kracht’, 2013).
•
Expliciete kennis wordt ook wel explicit knowledge genoemd en omvat alle kennis die vastgelegd is. Deze kennis is persoonsonafhankelijk en kan ook gebruikt worden door anderen. Deze is gemakkelijk overdraagbaar (Bertrams, 1999; Lemmens & Nijssen, z.j.).
•
Frontliniewerkers worden ook wel sociale professionals genoemd en zijn professionals met direct contact met cliënten, die binnen de hulpverlening in het primaire proces werkzaam zijn. Ook moeten ze brede kennis bezitten om met meerdere problematieken te kunnen werken. (Bruining, 2006; Scholte, 2012). Binnen de CJG’s gaat het hier om pedagogisch consulenten, maatschappelijk werkers en sociaal verpleegkundigen (Doornenbal & Hennink, 2012).
•
Impliciete kennis wordt ook wel tacit knowledge genoemd en omvat alle kennis die niet vastgelegd is. Het gaat hierbij vaak om kennis rondom vaardigheden en ervaringen uit het verleden. Gevoel en intuïtie spelen hierbij een belangrijke rol. Deze kennis is hierdoor moeilijk vast te stellen en moeilijk over te dragen (Bertrams, 1999; Dijkstra & van Dartel, 2011).
•
Interdisciplinair samenwerken veronderstelt dat de samenwerkende professionals bereid en in staat zijn de ingebrachte kennis vanuit de afzonderlijke disciplines te integreren, waardoor nieuwe kennis en innovatieve aanpakken kunnen ontstaan om een bepaald probleem adequater en effectiever op te lossen (Buntinx & Bijwaard, 2004).
•
Kennis omvat niet alleen theorie maar ook de competenties, houding en vaardigheden die iemand gebruikt (Verhaaren, 2010).
•
Omgevingsgericht werken binnen het CJG is erop gericht om de directe sociale omgeving van ouders te mobiliseren en versterken, waarbij ook aandacht is voor onderlinge pedagogische steun tussen ouders (Doornenbal & Hennink, 2012).
Impliciete kennis: De blik naar buiten
53
•
Pedagogisch klimaat is een gecreëerde en/of aanwezige omgeving die ervoor zorgt dat opgroeiende kinderen zich in meer of mindere mate kunnen ontwikkelen (Tjerkstra & Alkema, 2006).
•
Preventief werken binnen het CJG is erop gericht de pedagogische bekwaamheid van ouders te bevorderen, waardoor hun handelingsbekwaamheid wordt vergroot. Dit zorgt ervoor dat problemen worden verminderd en voorkomen (Doornenbal & Hennink, 2012).
•
Risicosituaties zijn situaties waarin een persoon kans loopt op schade of verlies (‘betekenis risico’, z.j.).
•
Sociaal netwerk kan worden omschreven als een sociale structuur bestaande uit individuen die met elkaar zijn verbonden door verschillende specifieke typen van onderlinge afhankelijkheid, zoals vriendschap, verwantschap, seksuele relatie of relaties omtrent geloof, kennis of prestige (Wasserman & Faust, 1994).
•
Sociale cohesie is verbondenheid tussen buurtbewoners/mensen (Berkman & Glass, 2000).
Impliciete kennis: De blik naar buiten
54
Bijlage 2: Randvoorwaarden CJG Elke gemeente heeft de mogelijkheid om een CJG op te zetten. De realisering en de regie hierover ligt dan ook bij hen. Om ervoor te zorgen dat deze CJG’s dezelfde doelen, functie en taken nastreven, heeft het ministerie voor Jeugd en Gezin een basismodel voor het CJG opgesteld, in de vorm van een factsheet (Van Woudenberg, 2009). Hieronder zal eerst ingegaan worden op het basismodel, waarna de lijst van samenwerkingspartners en het profiel van het CJG beschreven worden (Van Woudenberg, 2009). In het basismodel voor het CJG staat beschreven aan welke functies elk CJG moet voldoen, waarmee activiteiten bedoeld worden die binnen het CJG en vanuit het CJG gecoördineerd worden. Elk CJG dient deze functies uit te voeren, willen zij de naam CJG mogen dragen. Het gaat hierbij om de volgende vier functies: Functie A:
De uitvoering van de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). De officiële taak van de JGZ is het beschermen, beveiligen en bevorderen van de gezondheid en het psychosociale welzijn van kinderen en jeugdigen. Dit gebeurt door middel van consultatiebureaus en de school gezondheidszorg (Van Woudenberg, 2009).
Functie B:
De uitvoering van vijf functies die beschreven staan in de Wmo, die voortkomen uit prestatieveld 2; op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden (Sijtema, 2008; Van Woudenberg, 2009): 1. Informatie en advies: het geven van voorlichting en het beantwoorden van specifieke vragen, bijvoorbeeld op een website of tijdens een consult. 2. Signalering: vroegtijdig signaleren van problemen bij jeugdigen/ opvoeders. 3. Toeleiding naar hulp: begeleiden naar de hulp die jeugdigen/ opvoeders het beste kunnen gebruiken. 4. Licht pedagogische hulp: opvoedondersteuning en lichte ondersteuning. Dit kan door middel van een pedagogisch spreekuur, hulp van een schoolmaatschappelijk werker of opvoedcursussen. 5. Coördinatie van zorg: het afstemmen en bundelen van zorg.
Functie C:
De schakel met Bureau Jeugdzorg (BJZ). Het CJG kan gezien worden als de toegang naar organisaties die indicaties voor zwaardere hulp afgeven en ook aanbieden, zoals BJZ. Het is de taak van het CJG om in te schatten of een indicatie op zijn plaats is, om vervolgens BJZ in te schakelen. Het CJG mag zo’n indicatie niet zelf afgeven (Van Woudenberg, 2009).
Functie D:
De schakel met zorg- en adviesteams (ZAT) van scholen. Het is belangrijk dat het CJG samenwerkt met scholen voor primair, voortgezet en speciaal onderwijs om van beide kanten gesignaleerde informatie te kunnen delen. Dit is nodig om passend advies en goede hulp te kunnen bieden. Elke school is verplicht een ZAT te hebben. Dit is een multidisciplinair team waarin gesignaleerde informatie besproken wordt en zo nodig hulp ingezet wordt (Van Woudenberg, 2009).
Impliciete kennis: De blik naar buiten
55
Naast het CJG werken ook ander organisaties aan de bovenstaande vier functies. Om te voorkomen dat het CJG dubbel werk doet is het belangrijk om met de hieronder genoemde organisaties samen te werken, zoals beschreven vanuit het basismodel. Met samenwerken wordt bedoeld dat ze op zijn minst onderling contact houden en dat het CJG deze organisaties inlicht over de ontwikkelingen binnen dit CJG. Hierbij kan gedacht worden aan organisaties als kinderopvang, welzijnswerk, eerstelijnszorg, jeugd GGZ, gemeentelijke diensten Werk & Inkomen, schuldhulpverlening en politie en justitie (Van Woudenberg, 2009). Het CJG, vormgegeven volgens de factsheet, werkt aan de ontwikkeling van een pedagogische civil society. Dit houdt in dat het sociale netwerk en de steunstructuren van gezinnen, ouders en kinderen/jongeren versterkt en uitgebreid worden. Dit geldt zowel voor de thuissituatie, op school als in de vrije tijd. Deze pedagogische civil society is in het verleden altijd sterk aanwezig geweest. Door veranderingen zoals de scheiding van de woon- en werkomgeving, invloed van de sociale media, de veranderende rol van pedagogische basisvoorzieningen, verzakelijking op scholen en de ontmanteling van het verenigingsleven, zijn de sociale netwerken van gezinnen kleiner geworden en ervaren ouders minder onderlinge steun. Hierom heeft het versterken van de pedagogische civil society rondom gezinnen tegenwoordig weer de aandacht, onder meer binnen het CJG (Van Dijk & Gemmeke, 2010).
Impliciete kennis: De blik naar buiten
56
Bijlage 3: Observatie-instrument De onderzoeker loopt twee dagdelen mee met twee verschillende frontliniewerkers. Zoals in het literatuuronderzoek al te lezen is zijn de onderzoekers in samenwerking met het lectoraat Integraal Jeugdbeleid tot een definitie en operationalisering van omgevinggericht en preventief werken gekomen. Op basis hiervan is het onderstaande observatie-instrument door hen ontwikkeld. Op de eerste pagina is de openrationalisatie van omgevingsgericht en preventief werken te zien, zodat de onderzoeker hier tijdens de observaties nog even op terug kan kijken. Vervolgens kan de onderzoeker per categorie uit de operationalisering (dit zijn in totaal 4 categorieën) opschrijven hoe de frontliniewerker deze punten uitvoert, en wat hiervan het effect is op de cliënt. Dit wordt natuurlijk alleen opgeschreven wanneer de onderzoeker observeert dat de frontliniewerker deze categorie uitvoert. De onderzoeker kan hierbij denken aan zaken als de setting, uitspraken, het gedrag of de houding van de frontliniewerker. Daarnaast is er per categorie ruimte om dilemma’s te noteren die de onderzoeker eventueel observeert.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
57
1. Frontliniewerkers sluiten aan bij de leefsituatie, leefstijl en leefomgeving van buurtbewoners om hun eigen kracht te kunnen gebruiken. - In kaart brengen van leefstijl, leefsituatie en leefomgeving van de buurtbewoners.
- Laagdrempelig in het contact bij interactie in de buurt. Laagdrempelig aanwezig zijn binnen de buurt, zodat de frontliniewerker een gemakkelijk aanspreekpunt is voor de buurtbewoners. - Focus leggen op de eigen kracht van de buurtbewoner en het gebruik hiervan stimuleren.
- Ondersteuning en hulp bieden op basis van wat de buurtbewoner wil, of bij hem/haar past. - Interdisciplinair werken, samenwerken waarbij de regie bij de buurtbewoner ligt. 2. Frontliniewerkers versterken de sociale cohesie ten behoeve van het pedagogisch klimaat binnen de buurt. - Buurtactiviteiten organiseren afgestemd op de buurtbewoners - Signaleren als buurtbewoners een actieve rol willen hebben binnen het ontwerpen en uitvoeren van activiteiten; hun faciliteren in de uitvoering. - Interdisciplinair samenwerken ten behoeve van sociale cohesie. 3. Frontliniewerkers mobiliseren en/of vergroten het sociaal netwerk van buurtbewoners. - Bespreekbaar maken en inzicht krijgen in het sociaal netwerk van de buurtbewoner - Contact leggen met het sociaal netwerk - Inzetten van het sociaal netwerk, bijv. door het organiseren van een eigen kracht conferentie - Buurtbewoners enthousiasmeren voor activiteiten binnen de buurt, afgestemd op de buurtbewoners. - Interdisciplinair samenwerken tussen professionals ten behoeve van het mobiliseren en/of vergroten van het sociaal netwerk 4. Frontliniewerkers signaleren risicosituaties en grijpen in waar nodig om erger te voorkomen. - Aanwezig zijn in de buurt en contact leggen met buurtbewoners om risicosituaties/ontwikkelingen binnen de buurt te kunnen signaleren - Via het bijwonen van informele bijeenkomsten in de buurt op de hoogte blijven van risicosituaties in de buurt en rondom buurtbewoners - Doorvragen naar de vraag achter de vraag. - Na het signaleren van risico’s extra aandacht hebben voor dit risico tijdens cliëntcontacten, bijvoorbeeld door het te bespreken en eventueel ingrijpen. - Interdisciplinair samenwerken bij het signaleren van risicosituaties en ingrijpen waar nodig.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
58
Observatie-instrument Datum: Medewerker: Observant: Dagdeel: Tijdstip (van-tot):
Categorie 1: Frontliniewerkers sluiten aan bij de leefsituatie, leefstijl en leefomgeving van buurtbewoners om hun eigen kracht te kunnen gebruiken. - In kaart brengen leefstijl, leefsituatie en leefomgeving. - Laagdrempelig contact/aanwezig in buurt. - Focus eigen kracht. - Ondersteuning/hulp bij wat buurtbewoner wil, of bij hem/haar past. - Interdisciplinair: regie bij buurtbewoner. Hoe? (denk aan: Setting/uitspraak/gedrag/houding):
Effect op de cliënt:
Eventuele dilemma’s die opvallen:
Impliciete kennis: De blik naar buiten
59
Impliciete kennis: De blik naar buiten
60
Categorie 2: Frontliniewerkers versterken de sociale cohesie ten behoeve van het pedagogisch klimaat binnen de buurt. - Buurtactiviteiten organiseren - actieve rol faciliteren. - Interdisciplinair: t.b.v. sociale cohesie. Hoe? (denk aan: Setting/uitspraak/gedrag/houding):
Effect op de cliënt:
Eventuele dilemma’s die opvallen:
Impliciete kennis: De blik naar buiten
61
Impliciete kennis: De blik naar buiten
62
Categorie 3: Frontliniewerkers mobiliseren en/of vergroten het sociaal netwerk van buurtbewoners. - Bespreken/inzicht sociaal netwerk - Contact leggen sociaal netwerk - Inzetten sociaal netwerk - Buurtbewoners enthousiasmeren voor activiteiten. - Interdisciplinair: mobiliseren/vergroten sociaal netwerk Hoe? (denk aan: Setting/uitspraak/gedrag/houding):
Effect op de cliënt:
Eventuele dilemma’s die opvallen:
Impliciete kennis: De blik naar buiten
63
Impliciete kennis: De blik naar buiten
64
Categorie 4: Frontliniewerkers signaleren risicosituaties en grijpen in waar nodig om erger te voorkomen. - Aanwezig in buurt + contact leggen buurtbewoners - Bijwonen informele bijeenkomsten - Doorvragen naar vraag achter de vraag. - Na signaleren extra aandacht voor risico. - Interdisciplinair: signaleren/ingrijpen risicosituaties. Hoe? (denk aan: Setting/uitspraak/gedrag/houding):
Effect op de cliënt:
Eventuele dilemma’s die opvallen:
Impliciete kennis: De blik naar buiten
65
Impliciete kennis: De blik naar buiten
66
Bijlage 4: Interviewinstrument Nadat een observatie van een frontliniewerker heeft plaatsgevonden, is binnen een week een interview bij hem/haar afgenomen door de onderzoeker die geobserveerd heeft, en eventueel zijn of haar onderzoekspartner. Dit interview is semigestructureerd. Deze interviewmethode bestaat uit een halfgestructureerde vragenlijst, waarin zowel open als gesloten vragen voorkomen (Verhoeven, 2007)
Onderwerp Het onderwerp van het interview is het omgevingsgericht en preventief werken door de frontliniewerker op basis van hetgeen geobserveerd is.
Doel van het interview: 1. Het duiden van de observaties op het gebied van omgevingsgericht en preventief werken. 2. Het expliciet maken van kennis over succesvol omgevingsgericht en preventief handelen 3. Het concreter invullen van de definitie van omgevingsgericht en preventief handelen. Afspraken voor eenduidigheid in interviews: Om eenduidigheid te creëren in de uitvoering van de interviews door de verschillende onderzoekers bij verschillende frontliniewerkers, worden enkele afspraken gemaakt.
-
Een interview duurt circa 60 minuten. Het interview wordt, na toestemming van de frontliniewerker, opgenomen op een geluidsrecorder. Iedere onderzoeker kiest circa vier fragmenten uit de observaties en brengt deze ter sprake tijdens het interview.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
67
Halfgestructureerde vragenlijst 1. Introductie - Gespreksdoel - Opbouw - Geschatte tijdsduur - Waardering deelname - Benoemen dat persoonlijke vragen worden gesteld aan de hand van het ijsbergmodel - Belang van informatie - Wat gebeurt er met de informatie (Verhoeven, 2007)
Algemene introducerende vragen:
- Hoe vond je het om geobserveerd te worden door mij? - Was het dagdeel dat ik geobserveerd heb representatief voor jouw dagelijkse praktijk 2. Kern Deel I van het interview: Kies circa vier fragmenten uit één dagdeel om met de frontliniewerker in een interview te bespreken. Probeer uit elke observatiecategorie een fragment te kiezen. Voorbeeldvragen naar Freuds model van de geest (ijsbergtheorie) (Zimbardo et al, 2009).
- Wat was je beweegreden om naar …… te vragen/ te doen? / Wat maakt dat je daar naar vroeg? (Gedrag) - Welk gevoel had je hierbij? (Voelen) - Wat dacht je op dat moment? (Denken) - Wat vond je van de reactie van de cliënt? (Vinden) Deel II van het interview: Benoem de dilemma’s die je hebt geobserveerd, en die tot nu toe uit het interview naar voren komen. 1. … 2. … 3. … Wat voor dilemma’s komt de frontliniewerker verder nog tegen binnen het omgevingsgericht en preventief werken?
Deel III van het interview:
Impliciete kennis: De blik naar buiten
68
In dit onderdeel van het interview, dat circa 15 minuten in beslag neemt, wordt samen met de frontliniewerker bekeken of hij/zij zijn gedragingen/handelingen, die zojuist zijn besproken, onder een categorie van het observatie-instrument kan plaatsen. Zo kan samen met de medewerker tot een nadere, meer gebruikersvriendelijke, definiëring worden gekomen. Voorbeeldvragen:
-
Vind je de vier besproken fragmenten zelf onder een bepaalde observatiecategorie vallen? Kan je meer handelingen/gedragingen uit dit dagdeel onder een bepaalde categorie plaatsen? Doorvragen: - Kun je daar iets meer over vertellen? - Stilte laten vallen - Hoe zit dat?
3. Afsluiting - Vat het gesprek samen - Heb je omgevingsgericht gewerkt? - Heb je preventief gewerkt? - Geef de professional de gelegenheid nog wat aan te vullen of op te merken. - Dank voor tijd en moeite
Overzichttabel voor interview met geobserveerde Onderdeel Interview Introductie
Kern Deel I:
Inhoud onderdeel interview - Gespreksdoel is verhelderen van observaties en expliciet maken van kennis over succesvol handelen - Opbouw van het gesprek - Geschatte tijdsduur 60 minuten - Waardering deelname uitspreken - Belang van informatie benoemen - Benoemen dat persoonlijke vragen worden gesteld - Benoemen wat met informatie gebeurt Fragment 1: Voorbeeldvragen naar Freuds model van de geest (ijsbergtheorie) (Zimbardo, 2009) Wat was je beweegreden om naar …… te vragen/ ….te doen? / Wat maakt dat je daar naar vroeg? (gedrag) Welk gevoel had je hierbij? (voelen) Wat dacht je op dat moment? (denken) Wat vond je van de reactie van de cliënt? (vinden)
Impliciete kennis: De blik naar buiten
69
Deel I:
Fragment 2 Voorbeeldvragen naar Freuds model van de geest (ijsbergtheorie) (Zimbardo, 2009) Wat was je beweegreden om naar …… te vragen/ …. te doen? / Wat maakt dat je daar naar vroeg? Welk gevoel had je hierbij? Wat dacht je op dat moment? Wat vond je van de reactie van de cliënt?
Deel I:
Fragment 3 Voorbeeldvragen naar Freuds model van de geest (ijsbergtheorie) (Zimbardo, 2009) Wat was je beweegreden om naar …… te vragen/ ….te doen? / Wat maakt dat je daar naar vroeg? Welk gevoel had je hierbij? Wat dacht je op dat moment? Wat vond je van de reactie van de cliënt?
Deel I:
Fragment 4 Voorbeeldvragen naar Freuds model van de geest (ijsbergtheorie) (Zimbardo, 2009) Wat was je beweegreden om naar …… te vragen/…..te doen? / Wat maakt dat je daar naar vroeg? Welk gevoel had je hierbij? Wat dacht je op dat moment? Wat vond je van de reactie van de cliënt?
Deel II:
Benoem de dilemma’s die je hebt geobserveerd, en die tot nu toe uit het interview naar voren komen. … … … Wat voor dilemma’s komt de frontliniewerker verder nog tegen binnen het omgevingsgericht en preventief werken?
Deel III
Deel II Gebruik operationalisatie van omgevingsgericht en preventief werken voor dit onderdeel Voorbeeldvragen: Vind je de vier besproken fragmenten zelf onder een bepaalde categorie vallen? Kan je meer handelingen/gedragingen uit dit dagdeel onder een bepaalde categorie plaatsen?
Afsluiting
- Vat het gesprek samen - Geef de professional de gelegenheid nog wat aan te vullen of op te merken. - Dank voor tijd en moeite
Impliciete kennis: De blik naar buiten
70
Bijlage 5. Agenda focusgroep Focusgroep Oosterpark
Doelstelling focusgroep: inventariseren opvattingen en dilemma's in het omgevingsgericht en preventief werken. Hoofdvraag focusgroep: wat verstaan jullie onder omgevingsgericht en preventief werken en welke dilemma's ervaar je erbij?
Agenda
1. Inleiding: Geschiedenis van het project. Wens van het CJG om meer omgevingsgericht en preventief te werken. Dit is de start. Observaties en interviews, data worden geanalyseerd, dan antwoorden op de hoofd- en deelvragen. Deze fase sluiten we af met een idee van het omgevingsgericht en preventief werken binnen jullie CJG en duidelijkheid over de knelpunten en dilemma's die jullie erbij ervaren. Volgend jaar gaat het erom de gereedschapskist verder te vullen. Het kan zijn dat er nog een gezamenlijke bijeenkomst nodig is als alles geanalyseerd is etc. Akkoord?
2. Wat versta je onder omgevingsgericht en preventief werken? doel van de vraag: inleidend op thema. Inhoudelijk niet te lang bij stilstaan want te breed en weinig concreet.
3. Omgevingsgericht werken met familie, vrienden, buren. Wanneer vraag je naar hulp van familie, vrienden of buren? Wat doe je als mensen zeggen geen hulp te kunnen vragen omdat ze niemand hebben of de ander niet zou willen en/of kunnen? Zit er verschil in buren, familie of vrienden? Als er voldoende hulpverleners in het gezin zijn, dan ook informele hulp inschakelen zodat formele hulp zich kan terugtrekken? Concrete voorbeelden wanneer wel/niet. Doelstelling: inventariseren dilemma's in het inschakelen van informeel netwerk.
4. Hoe vang je signalen op? Wat is het onderbuikgevoel en wat doe je ermee? Voorbeelden. Doelstelling: dilemma's in preventief werken.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
71
5. Interdisciplinair werken: stel er zijn meer hulpverleners in het gezin, wanneer heb je vertrouwen in een collega van een andere discipline? Wanneer minder? Wanneer heb je je teruggetrokken en wanneer zei je: ik neem dat stukje van je over? Doelstelling: inventariseren dilemma's in het interdisciplinair samenwerken.
6. Sluiting: Overeenkomsten en verschillen benoemen. Is het erg dat er verschillen zijn? We zijn lerende. Vervolgafspraken maken. Nog een focusgroep, nog een observatie en interview? Van mij uit is nog een focusgroep wenselijk. Degenen die het gevoel hebben nog niet alles te hebben laten zien, meer willen sparren etc. Kijken of het kan met studenten.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
72
Focusgroep CJG Zuid
Subcategorie
Besproken onderwerpen
Interessante uitspraken wat betreft dit agendapunt
-
Punt 1: Wat versta je onder preventief en omgevingsgericht werken?
- contact maken - Actief naar school(pleinen)/peuterspeelzalen gaan en op straat zijn, mensen daar aanspreken vanuit belangstelling en aandacht - presentiebenadering - een methode die je toepast om mensen te bereiken vanuit hun eigen omgeving, op een outreachende manier. - Erop af. - zo laagdrempelig mogelijk - zorgen dat je zo dicht mogelijk bij mensen staat. - Eerst maak je kennis en daarna breng je de omgeving in kaart: wie zijn er betrokken en wat kunnen zij bieden/doen? Kijken naar de kracht van de omgeving. - Kijk naast de omgeving ook naar een vrijwilliger en of er andere organisaties betrokken zijn, wat kunnen en gaan zij doen? - omgevingsgericht werken is breder kijken in wat voor soort gezin het kind opgroeit, verschillende factoren in beeld brengen. - eigen kracht bevorderen - definitie hangt er vanaf vanuit welke functie je het bekijkt en is breed - Preventief werken ligt in het omgevingsgericht werken - je kunt pas echt preventief werken als je de signalen oppikt; dit zou in principe ook op kantoor kunnen -Buurtbewoners attent maken op het CJG -Meekijken met de buurtbewoners bij vragen/opmerkingen -Vragen van buurtbewoners opvangen en daarop inspelen. -Buurtbewoners tips/suggesties aanreiken, zodat ze er vervolgens zelf mee aan de slag kunnen. -Buurtbewoners bevestiging geven door middel van complimenten/aanmoediging. -Laat de keuze zoveel mogelijk bij de
Impliciete kennis: De blik naar buiten
73
Punt 2: Toekomstvisie omgevingsgericht en preventief werken
3.3 & 1.3
Punt 3: Dilemma’s in inschakelen van informeel netwerk; wanneer schakel je dit in? Wanneer trek je je terug? En dilemma’s met betrekking tot de regie bij de cliënt laten (eigen kracht)
- Signalen opvangen gaat op basis van vaak even kijken en onderbuikgevoel. - heeft met vertrouwen te maken;
Punt 4: Dilemma’s in preventief werken; Hoe vang je signalen op? Onderbuikgevoel?
buurtbewoner. -Inloop organiseren en hier als frontliniewerker betrokken zijn. -Activiteiten georganiseerd door vrijwilligers/buurtbewoners steeds meer uitbreiden met frontliniewerker op de achtergrond. -Als frontliniewerker nog meer zichtbaar zijn voor buurtbewoners tijdens de inloop. - Wanneer er een stevige omgeving is die zegt wij kunnen hier iets mee en wij willen dat ook dan durf je het los te laten. - Ik geef ze mijn nummer en een paar tips. Komen ze er niet uit dan weten ze waar ze moeten zijn. - Je moet duidelijk een vinger aan de pols houden bij mensen die eenzaam zijn of waar ernstige dingen mee aan de hand zijn. - Het overnemen zou losgelaten moeten worden; we zijn doorgeschoten wat betreft verzorgingstaak: we lopen te vaak dingen na, misschien kunnen die mensen dat prima zelf, dat zou ideaal zijn. Dat loslaten is lastig, vooral wanneer je ziet hoe slecht het gaat. Het is je betrokkenheid. - Ik check na: Ik benoem het dat ik contact op ga nemen met een andere hulpverlener. Sommige ouders vinden dat fijn, andere denken; waar bemoei jij je in vredesnaam mee? - Het is ook op een bepaalde manier geregeld: als ouders iets zelf aanvragen duurt het heel lang maar vanuit een organisatie kun je het veel sneller geregeld krijgen. Dit regelen kost ook tijd. - Je gaat ze stimuleren om de regie zelf in handen te nemen - Achter mensen aangaan wanneer je hen niet kunt bereiken kost veel tijd en geld.
Impliciete kennis: De blik naar buiten
74
eerst vertrouwensband opbouwen: benaderbaar en heel laagdrempelig - Eerste stap is contact maken, erop af. Van daaruit bij de activiteiten te halen. Activiteiten zijn een middel om in contact te komen. - voor iedereen toegankelijk zijn - kijken en luisteren is heel belangrijk, mensen zeggen wel wat er aan de hand is, als je het maar oppikt. -Interactie tussen ouder en kind observeren. - Preventief: alle kinderen worden meteen in ‘zorg voor jeugd’ gemeld: ketenregistratie. + veel voorlichting - Op huisbezoek kun je meer dingen zien als je daar voor open staat. - Signalen kunnen zitten in kleine dingen waar je veel uit af kunt leiden. - Wanneer gezin nieuw in de wijk is en ze komen op het consultatiebureau is het lastig om alle signalen boven tafel te krijgen in een kwartier. Ouders blijven soms op de achtergrond of zeggen gaat allemaal heel goed, terwijl je Impliciete kennis: De blik naar buiten
75
misschien anders zou denken omdat je aan hun uiterlijke verzorging iets ziet. - Dilemma: in hoeverre ben ik actief/aanwezig en makkelijk te bereiken. - Wanneer ik zie dat een kind bijna niet praat en ouder zegt dat het kind best wel goed praat (signaal), maar ik weet dat daar genoeg mensen opzitten, dan trek ik mij terug. - Tijd is een probleem, wanneer de frontliniewerker vertrouwen heeft opgebouwd met een kind, daarom andere dingen gaat oppakken, die iemand anders zou kunnen doen. -Of je makkelijk iets laat overnemen ligt heel erg aan jezelf als persoon. Ik kan dingen moeilijk uit handen geven vanwege betrokkenheid. Als het dan door iemand anders gebeurt dan weet ik niet of het goed gaat. - Het zou perfect zijn wanneer je heel goed de tijd neemt om over te dragen en diegene zou het op jouw manier doen. - Wanneer meer professionals in een gezin zijn dan kijk ik
Punt 5: Dilemma's in het interdisciplinair samenwerken. Wanneer vetrouw je iemand van een andere discipline? Wanneer neem je iets over en wanneer trek je je terug?
Impliciete kennis: De blik naar buiten
76
eerst of die andere professionals het goed doen en zo doen zoals ik het zou doen. Wanneer niet: blijf ik in dat gezin. Wanneer wel: sluit ik af. - Een frontliniewerker (consulente) zegt geen hulpverlener te zijn, anderen vinden zichzelf er tussenin te zitten(verpleegkundige en jongerenwerker). - Het is niet zo dat sommige het meest preventief en sommigen het meest omgevingsgericht werken. - De ene frontliniewerker heeft minder tijd per buurtbewoner dan de andere. Tijd is nodig om de omgeving in kaart te brengen. - Wanneer er problemen zijn en afgestemd moet worden wordt er samengewerkt. - Frontliniewerkers brengen allen onafhankelijk van elkaar omgeving in kaart, maar de ene niet zo gedetailleerd als de ander (globaal beeld). Wanneer problemen dan verwijs deze ene door.
Punt 6: Overeenkomsten en verschillen benoemen tussen frontliniewerkers. Is het erg dat er verschillen zijn tussen werkwijze van frontliniewerkers?
- Lastig: dat ouderbetrokkenheid bij kinderen boven 4
Punt 7: Overig: ouderbetrokkenheid Impliciete kennis: De blik naar buiten
77
jaar laag is. Kan ook dat de match niet goed gevonden is, sluit niet aan bij ouders. - Een ouderavond is te zwaar, wanneer iets gezelligs doen met elkaar (barbecue organiseren) dan loopt de hele wijk uit. - Dat CJG niet bij het consultatiebureau inzit belemmert de laagdrempeligheid van CJG. Inloopspreekuur consultatiebureau is heel laagdrempelig, jammer dat mensen niet even door kunnen lopen naar CJG. - Vanaf vier jaar zie je ouders eigenlijk niet meer omdat dit ook een soort maatschappelijk ingevoerd systeem is, het kind gaat naar school en is er niks meer
Impliciete kennis: De blik naar buiten
78
Lectoraat Integraal Jeugdbeleid Hanzehogeschool Groningen
[email protected]
Impliciete kennis: De blik naar buiten
79