Cour du travail de Bruxelles (3e ch.) - Arrêt du 8 octobre 2013 Rôle n° 2012-AB-740
Arrêt A.R. nr. 2012/AB/740 ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 8 OKTOBER 2013 3e KAMER ARBEIDSRECHT - arbeidsovereenkomst bediende tegensprekelijk definitief In de zaak: P. , appellant, vertegenwoordigd door mr. SIMEONS Veerle, advocaat te 1700 DILBEEK, Ninoofsesteenweg 177-179.
Tegen:
NV GINION OVERIJSE, met maatschappelijke zetel te 3090 OVERIJSE, Brusselsesteenweg 403, geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. VERSCHAEVE Olivier, advocaat te 1200 BRUSSEL, Ter Kamerenstraat 22 D bus 9. **** Na beraad, spreekt het Arbeidshof te Brussel het hiernavolgend arrest uit: Gelet op de stukken van rechtspleging, inzonderheid: - het voor eensluidend verklaard afschrift van het bestreden vonnis, uitgesproken op tegenspraak op 20 april 2012 door de arbeidsrechtbank te Brussel, 24e kamer (A.R. 10/14209/A), - het verzoekschrift tot hoger beroep, ontvangen ter griffie van dit hof op 17 juli 2012, - de conclusie voor de appellant neergelegd, ter griffie op 13 mei 2013,
- de conclusie en de syntheseconclusies voor de geïntimeerde neergelegd ter griffie, respectievelijk op 30 november 2012, 26 juli en 20 augustus 2013, - de voorgelegde stukken. **** De partijen hebben hun middelen en conclusies uiteengezet tijdens de openbare terechtzitting van 10 september 2013, waarna de debatten werden gesloten, de zaak in beraad werd genomen en voor uitspraak werd gesteld op heden. **** I. FEITEN EN RECHTSPLEGING 1. Ingevolge een op 12 februari 2009 ondertekende arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd trad de heer P. met ingang van 1 maart 2009 als ‘sales consultant BMW’ in dienst van de huidige nv Ginion Overijse (hierna aangeduid als: Ginion). Op een bepaald ogenblik stelde Ginion vast dat de heer P. zijn goede resultaten als autoverkoper realiseerde door hogere dan de toegestane overnameprijzen aan de klanten toe te kennen. Er vond hierover een confrontatie plaats tussen beide partijen, waarna er op 7 juli 2010 bijkomend een bespreking gepland werd in een wegrestaurant, naar zeggen van Ginion omdat de heer P. niet wenste dat de collega’s in de verkoop hiervan op de hoogte zouden komen. Ook de echtgenote van de heer P. zou bij één van deze besprekingen betrokken zijn, wat door de heer P. niet wordt tegengesproken. 2. Op 7 juli 2010 ondertekenden beide partijen een overeenkomst, waarbij ze: - instemden om een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang ‘zonder vooropzegperiode noch enige vergoeding’ - de heer P. zware fouten toegaf bij zijn handelwijze - hij akkoord ging om € 35.000 schadevergoeding terug te betalen voor 15 juli 2010, eventueel te compenseren met wat in uitvoering van de arbeidsovereenkomst nog verschuldigd zou zijn - voormeld bedrag vermeerderd kon worden met de wettelijke rente - de eerdere overeenkomst van 8 juni 2010 werd geannuleerd, vervangen en dus nietig werd verklaard - enkel de Brusselse rechtbanken bevoegd zijn bij geschil hierover. 3. Bij brief van 15 juli 2010 van de raadsman van de heer P. werd de geldigheid van deze overeenkomst aangevochten wegens nietigheid omwille van het wilsgebrek van geweld, met name omdat vanwege Girion gedreigd werd met strafklacht en met ontslag wegens dringende reden. Er werd een opzeggingsvergoeding van 3 maanden, achterstallig vakantiegeld en een pro rata eindejaarspremie gevorderd. Bij antwoordbrief van 19 juli 2010 schetste de raadsman van Ginion het gefaseerde verloop van de onderhandelingen en wees de aanspraken af.
4. Omdat er geen overeenstemming tussen partijen kwam, legde de heer P. op 6 oktober 2010 een tegensprekelijk verzoekschrift neer bij de arbeidsrechtbank te Brussel en vorderde vanwege Ginion betaling van: - een opzeggingsvergoeding van € 12.638,70 provisioneel - een pro rata eindejaarspremie van € 1.815,90 provisioneel - vertrekvakantiegeld 2009 van € 1.565,05 provisioneel - vertrekvakantiegeld 2010 van 4.066,89 provisioneel - achterstallig commissieloon van € 1 provisioneel vermeerderd met wettelijke en gerechtelijke intresten vanaf 7 juli 2010 en kosten Ginion stelde een tegenvordering van € 35.000, vermeerderd met wettelijke intresten vanaf 15 juli 2010. 5. Bij vonnis van 20 april 2012 van de arbeidsrechtbank te Brussel werd de hoofdvordering afgewezen als ontvankelijk en ongegrond, terwijl de tegenvordering werd toegewezen als ontvankelijk en gegrond met veroordeling van de heer P. tot de gerechtskosten. Er wordt melding gemaakt van de betekening van dit vonnis op 27 juni 2012. 6. Bij verzoekschrift tot hoger beroep, ontvangen ter griffie van het arbeidshof te Brussel op 17 juli 2012, tekende de heer P. hoger beroep aan en hij handhaafde zijn oorspronkelijke vordering, terwijl hij de afwijzing van de tegenvordering vroeg. Bijkomend vroeg hij de voorlegging van enkele stukken. II. BEOORDELING 1. Gelet op de voorgehouden betekening van het bestreden vonnis op 27 juni 2012 werd het hoger beroep van 17 juli 2012 alleszins tijdig ingesteld, wat overigens niet wordt betwist. Het is regelmatig naar vorm en ook aan de andere ontvankelijkheidvereisten is voldaan. De overeenkomst van 7 juli 2010 2. De heer P. gaat ervan uit dat de overeenkomst van 7 juli 2010 een dading is. Hij voert vervolgens aan dat de voorwaarden voor een dading niet vervuld zijn. De eerste rechter vermeldt de geldigheidsvoorwaarden van een dading en besluit dat het wilsgebrek van bedreiging niet aangetoond is. Noch in de titel, noch in de tekst van de overeenkomst van 7 juli 2010 wordt enige verwijzing gemaakt naar een dading. Ook in de briefwisseling tussen partijen na 7 juli 2010 wordt niet over een dading gesproken. 3. Op grond van art. 1 van de overeenkomst van 7 juli 2010 hebben de heer P. en Ginion ingestemd om in onderling overleg een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst, waarna een schaderegeling werd getroffen. Op grond van art. 32 van de arbeidsovereenkomstenwet kan een arbeidsovereenkomst beëindigd worden op grond van de algemene wijzen waarop verbintenissen teniet gaan, wat inhoudt dat met toepassing van art. 1.134 BW een in wederzijds akkoord aangegane arbeidsovereenkomst ook in wederzijds akkoord kan beëindigd worden (Cass. 12 juni 1978, Arr. Cass. 1978, 1199).
Partijen maakten hiervan toepassing in art. 1 van de overeenkomst van 7 juli 2010. 4. De wilsuiting bij het beëindigen van een arbeidsovereenkomst in onderling akkoord mag echter niet aangetast zijn door wilsgebreken. Het loutere feit dat de werknemer door de werkgever voor de keuze werd geplaatst tussen het ondertekenen van een overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst in onderling akkoord en een ontslag, zelfs om dringende reden, betekent echter niet dat de wilsuiting aangetast is door een wilsgebrek (Arbh. Gent, 12 januari 2001, Soc. Kron. 2002, 15). Indien een werknemer de nietigheid inroept van het ontslag dat hij gaf onder dreiging met een ontslag om dringende reden, moet hij bewijzen hetzij dat de werkgever een abusief of onwettig gebruik maakte van zijn recht een dringende reden in te roepen tot rechtvaardiging van een onmiddellijke verbreking — dat vloeit niet voort uit het enkel bestaan van die dreiging noch uit de omstandigheid dat de aangewreven feiten naderhand als onvoldoende zwaarwichtig zouden worden beschouwd — hetzij dat de werkgever manoeuvres heeft uitgevoerd die van aard waren een normaal aandachtige persoon te misleiden en die een beslissende invloed hadden op het ontslag (Arbh. Bergen 11 januari 2005, JTT 2005, 400). Een dergelijk abusief of onwettelijk gebruik van het recht om een dringende reden aan te voeren wordt door de heer P. niet aangetoond. Immers, uit de voorgebrachte stukken blijkt dat de door hem toegestane overnameprijs herhaaldelijk boven de taxatie van de daartoe bevoegde persoon lag. Bovendien werd het onderhoud voorafgegaan door een voorgaande bespreking. Niet ontkend wordt dat ook zijn echtgenote hierin betrokken werd. Gelet op de door de werkgever gedane vaststellingen, kan een zekere zenuwachtigheid bij de heer P. aangenomen worden, maar het enkele feit dat zijn handtekening mogelijk wat meer onzeker is, is uiteraard geen bewijs van ongeoorloofde druk van de werkgever. De overeenkomst is dan ook niet aangetast door een wilsgebrek en er is geen geweld of bedreiging aangetoond. De overeenkomst is geldig, zodat de heer P. geen aanspraak kan maken op een vooropzegperiode noch op enige vergoeding omwille van de beëindiging in onderling akkoord, zoals uitdrukkelijk in art. 1 gestipuleerd. De vordering tot betaling van een opzeggingsvergoeding werd dan ook terecht ongegrond verklaard. 5. In de overeenkomst wordt echter niet bepaald dat de heer P. geen aanspraak meer zou kunnen maken op andere vergoedingen in uitvoering van de arbeidsovereenkomst. Integendeel, in art. 4 wordt uitdrukkelijk voorzien dat dergelijke vergoedingen nog verschuldigd konden zijn, zij het dat hij zich dan akkoord verklaarde om deze te compenseren. Er moet dan ook nog nagezien worden of hij nog recht kan hebben op de pro rata eindejaarspremie, het vertrekvakantiegeld en commissieloon. De pro rata eindejaarspremie
6. Art. 5 van de CAO van 29 mei 1989 betreffende de arbeids- en beloningsvoorwaarden, afgesloten in het aanvullend paritair comité voor bedienden, algemeen verbindend verklaard bij KB van 6 augustus 1990 (BS 31
augustus 1990), zoals herhaaldelijk gewijzigd, o.m. bij CAO van 25 april 2001, bepaalt i.v.m. de eindejaarspremie: Hebben recht op een premie naar rato van de prestaties van het lopende werkjaar, de bedienden die in de loop van het jaar, zelf ontslag hebben genomen en voor zover zij een anciënniteit in het bedrijf van minstens 5 jaar kunnen bewijzen. Door op 7 juli 2010 in onderling overleg de arbeidsovereenkomst te beëindigen heeft de heer P. zelf zijn ontslag genomen; hij had een anciënniteit van minder dan 5 jaar, zodat hij geen recht heeft op een pro rata eindejaarspremie. Ook op dit punt werd zijn vordering terecht ongegrond verklaard. Het vertrekvakantiegeld 7. Op grond van art. 46 van het KB van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, heeft de heer P. recht op vertrekvakantiegeld bij het einde van zijn tewerkstelling. Ginion houdt niet voor en toont evenmin aan dat dit vertrekvakantiegeld zou afgerekend zijn, zodat dit onderdeel van de vordering gegrond is. De cijfermatige berekening wordt door Ginion niet betwist; gelet op de vaststelling van de zaak op grond van art. 747 §2 diende zij alle argumenten voor te brengen, zodat met een eenzijdig voorbehoud geen rekening kan gehouden worden, temeer daar het de werkgever is die over alle elementen beschikt om de berekening te controleren. Hierna zal in randnummer 11 worden uitgelegd dat er op 15 juli een conventionele compensatie moet worden toegepast met het bedrag van de tegenvordering. Op vakantiegeld kunnen geen wettelijke intresten in toepassing van de loonbeschermingswet worden toegekend, zodat slechts verwijlintresten op netto mogelijk zijn vanaf de aanmaning op 15 juli 2010; gelet op de datum van compensatie, eveneens 15 juli 2010, zijn er dan ook geen intresten aan te rekenen. Commissielonen 8. Er wordt geen enkel bewijs geleverd dat er een achterstal zou zijn van commissieloon. Er wordt geen overeenkomst voorgebracht op welke basis dit commissieloon zou moeten aangerekend worden en in de brief van de raadsman van de heer P. van 15 juli 2010 wordt dit ook niet gevraagd. In de beroepsbesluiten is er dienaangaande geen enkele specificatie, zodat dit onderdeel bij gebrek aan duidelijkheid en bewijs ongegrond is.
De tegenvordering; de schadevergoeding 9. In art. 2 van de overeenkomst erkent de heer P. dat zijn handelwijze een zware fout uitmaakt. In dat geval is de werkgever op grond van art. 18 van de arbeidsovereenkomstenwet – dat niets te maken heeft met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst – gerechtigd om zijn schade aan de werknemer aan te rekenen.
In art. 3 van de overeenkomst wordt deze schade forfaitair begroot en beperkt op € 35.000, terwijl Ginion deze becijferd had op € 46.236,75. 10. Ten overvloede, toont Ginion, ondanks deze erkenningen, ook met stukken aan dat er bij de aanrekening van de overnameprijs van de wagens door de heer P. overschrijdingen van de toegestane bedragen werden in mindering gebracht op de aankoop van een nieuwe wagen. Deze fouten hebben niets te zien met de kortingpolitiek, die al dan niet gerelateerd was aan het autosalon, aangezien de waarde van een overnameprijs niet door hemzelf, maar door een daartoe bevoegde medewerker bepaald werd. Hij kon dan ook de instructies dienaangaande niet eigenmachtig negeren, ook niet onder het mom van kortingen. De frequentie van deze praktijk toont zelfs aan dat het gaat om een herhaaldelijk voorkomende schuld, zodat de heer P. alleszins tot aansprakelijkheid gehouden was. 11. In alle geval moest hij dus het overeengekomen bedrag van € 35.000 volgens de overeenkomst terugbetalen. Er gebeurde in zijnen hoofde ook geen afstand van enig recht. Gelet op de in art. 4 overeengekomen compensatie, dient de schuldvergelijking tussen het verschuldigde vertrekvakantiegeld en het schadebedrag te worden toegestaan. De intresten zijn dan ook slechts verschuldigd op het saldo na compensatie (zie art. 5 van de overeenkomst). 12. Het hoger beroep is daardoor gedeeltelijk gegrond. Gelet op het bovenstaande, is het overbodig om de voorlegging van bijkomende stukken te bevelen, daar deze aan de beoordeling geen afbreuk kunnen doen en hiervoor niet relevant zijn. OM DEZE REDENEN HET ARBEIDSHOF Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken zoals tot op heden gewijzigd, inzonderheid op artikel 24, Recht sprekend op tegenspraak, Verklaart het hoger beroep ontvankelijk, en gedeeltelijk gegrond. Vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw recht doende, Verklaart de hoofdvordering ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond; Zegt voor recht dat de heer P. gerechtigd is op betaling door de NV Ginion Overijse van: - vertrekvakantiegeld 2009 van € 1.565,05 - vertrekvakantiegeld 2010 van 4.066,89 Wijst al het meergevorderde van de hoofdvordering af. Verklaart de tegenvordering ontvankelijk en in volgende mate gegrond; Zegt voor recht dat de nv Ginion Overijse gerechtigd is op betaling van een schadevergoeding van € 35.000.
Past de conventionele compensatie toe tussen het bedrag van de tegenvordering en de nettobedragen van de hoofdvordering en veroordeelt de heer P. tot betaling van het saldo na compensatie, te vermeerderen met wettelijke interest vanaf 15 juli 2010 en de gerechtelijke interest. Veroordeelt de heer P. tot de gerechtskosten van beide aanleggen, deze aan de zijde van de nv Ginion Overijse vereffend op: Rechtspleginsvergoeding eerste aanleg: € 2.750 Betekeningskosten p.m. Rechtsplegingsvergoeding beroep: € 2.750. Aldus gewezen en ondertekend door de derde kamer van het Arbeidshof te Brussel, samengesteld uit: Lieven LENAERTS, raadsheer, Simone ALAERTS, raadsheer in sociale zaken, werkgever, Daniël HEYVAERT, raadsheer in sociale zaken, werknemer-bediende, bijgestaan door : Kelly CUVELIER, griffier. Lieven LENAERTS, Kelly CUVELIER, Simone ALAERTS, Daniël HEYVAERT. en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dinsdag 8 oktober 2013 door: Lieven LENAERTS, raadsheer, bijgestaan door Kelly CUVELIER, griffier. Lieven LENAERTS, Kelly CUVELIER.