Competenties traineeprogramma RichtingZuid Een competentie is een combinatie van kennis, vaardigheden, persoonskenmerken en motivatie die iemand nodig heeft om succesvol te kunnen functioneren. Voor het traineeprogramma zijn 14 competenties gedefinieerd die als meest essentieel worden beschouwd. Deze compententies maken ook onderdeel uit van de functieprofielen en het algemene profiel van een trainee. Om je ontwikkeling gericht te kunnen laten verlopen is het belangrijk dat je voor jezelf formuleert hoe ver jij bent in je ontwikkeling van deze competenties. Hoe handel je, wat doe je wel, wat doe je (nog) niet. Alle hierna beschreven competenties kunnen dus worden gebruikt voor de plannings-, voortgangs- en beoordelingsgesprekken. Maar de competenties 1 tot en met 6 zijn leidend geweest in het selectieproces. Deze zes zijn essentieel voor het traineeprogramma. De competentieset is vastgesteld door de projectgroep Traineeprogramma Zuid-Limburg op 21 mei 2013 en beschrijft voor het traineeprogramma de volgende competenties: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
Omgevingsgericht Initiatiefrijk Communicatief Samenwerkingsgericht Resultaatgericht Creatief Bestuurlijke sensitiviteit Flexibel gedrag Inlevingsvermogen Innovatief/Vernieuwingskracht Analytisch Netwerker Onderhandelen Plannen en Organiseren
2
1
Omgevingsgericht
Volgt relevante ontwikkelingen in de zijn/haar omgeving en van de organisatie en benut deze kennis voor de organisatie, het vakgebied en de opdracht. Niveau 1: Zich informeren over externe ontwikkelingen • is op de hoogte van actuele zaken, weet wat er speelt op maatschappelijk, politiek, technologisch en economisch gebied • stelt zich op hoogte van ontwikkelingen binnen het eigen vakgebied • wisselt regelmatig van gedachten met anderen over de externe ontwikkelingen • is zich bewust van bestuurlijke en politieke consequenties van zijn/haar functioneren Niveau 2: Actief gebruik maken van zijn kennis van de externe ontwikkelingen • communiceert regelmatig over de betekenis die aan externe ontwikkelingen moet worden toegekend • participeert in kennisnetwerken • maakt gebruik van zijn kennis van ontwikkelingen in zijn werk Niveau 3: Bevorderen van het omgevingsbewustzijn • treedt binnen het vakgebied op als vraagbaak voor anderen • vertaalt relevante externe ontwikkelingen naar de eigen organisatie • ondersteunt en stimuleert anderen om informatie uit te wisselen over relevante externe ontwikkelingen
2
3 2.
Initiatiefrijk
Onderneemt uit eigen beweging acties en doet voorstellen. Wacht niet af, neemt het voortouw, anticipeert, zoekt kansen en signaleert knelpunten en handelt hiernaar. Is nieuwsgierig en enthousiast en niet bang om zich te onderscheiden. Niveau 1: Vanuit zichzelf, binnen de eigen werksituatie, meer dan opgedragen is doen. • ziet waar werk blijft liggen • pakt uit eigen beweging werkzaamheden op • biedt hulp aan en/of vraagt om hulp • onderneemt actie als zaken anders en beter kunnen Niveau 2: Ongevraagd en zelfstandig actie ondernemen. • neemt het initiatief in overleggen en draagt ideeën en oplossingen naar voren. • komt met verbetervoorstellen • kijkt vooruit om op toekomstige gebeurtenissen te kunnen anticiperen • ziet kansen en grijpt ze Niveau 3: Initiatieven borgen in de organisatie en bijdragen aan initiatiefrijke organisatie. • neemt het voortouw om ideeën en besluiten daadwerkelijk uit te voeren • gaat door met het initiatief of idee zonder zich uit het veld te laten slaan door tegenslag of tegenwerking • richt zich op de toekomst om te signaleren waar kansen voor de organisatie liggen en pakt deze op
3
4 3
Communicatief
Gebruikt, afhankelijk van de situatie of het doel, een geschikte vaardigheid of een passende wijze van communiceren (mondeling, schriftelijk etc.). Schat situaties op de juiste wijze in en heeft gevoel voor de omstandigheden. Weet zich aan te passen aan die omstandigheden. Kan ideeën en informatie, zowel mondeling als schriftelijk, helder en duidelijk overbrengen. Doet dit op zodanige wijze dat de essentie wordt begrepen. Maakt daarbij effectief gebruik van de bestaande communicatiemiddelen. Niveau 1: Luisteren en overbrengen • brengt een heldere en logische structuur aan in de informatie, door vorm en opbouw; to-the-point, wijdt niet onnodig uit • gebruikt taal die aansluit bij de boodschap en doelgroep, gebruikt geen onnodig vakjargon • mondeling: spreekt rustig en duidelijk verstaanbaar Nederlands (snelheid, volume, articulatie); maakt hierbij effectief gebruik van woord, gebaar en hulpmiddelen. • schriftelijk: Schrijft helder, beknopt en foutloos (woordkeuze, spelling, grammatica); • toont belangstelling en betrokkenheid en luistert actief naar anderen; vraagt de ander naar zijn mening, advies en welbevinden • is in uitleg rustig en zeker, net zolang totdat de boodschap volledig bij de ander is overgekomen Niveau 2: Effectief en efficiënt informatie zenden en ontvangen • presenteert zich gemakkelijk en legt contacten in verschillende sociale en multiculturele omgevingen • bouwt een betoog logisch op en houdt de aandacht vast • toetst of boodschap is overgekomen op doelgroep • stelt zich open voor overleg • onderkent (non)verbale communicatie Niveau 3: Zorgdragen voor een goed communicatieklimaat • heeft aandacht voor andermans behoeften, belangen, emoties en opvattingen en anticipeert hierop door verbale en non-verbale communicatiestijl aan te passen • maakt complexe onderwerpen begrijpelijk voor anderen • stimuleert anderen tot helder communiceren • bevordert de onderlinge communicatie
4
5 4
Samenwerkingsgericht
De bereidheid en het vermogen om samen te werken met anderen aan een gemeenschappelijk doel, ook wanneer dit doel niet van persoonlijk belang is. Stelt in zijn/haar functioneren het algemeen belang voorop. Niveau 1: Meewerken en informeren van anderen • toont belangstelling voor collega's en biedt op verzoek hulp aan • komt afspraken na • deelt informatie en ervaringen met anderen • geeft eigen mening en vraagt mening van collega's en houdt hier rekening mee • draagt bij aan gemeenschappelijk doel Niveau 2: Op eigen initiatief met anderen werken aan een gezamenlijk resultaat • biedt gevraagd en ongevraagd hulp aan en vraagt waar nodig zelf om hulp • maakt heldere en meetbare afspraken • wisselt op eigen initiatief informatie/kennis en ideeën met medewerkers/collega's uit in het kader van het gemeenschappelijke doel • verwerkt meningen van anderen in eigen ideeën, plannen en werkwijzen Niveau 3: Stimuleren van samenwerking • moedigt anderen aan om samen te werken en hun ideeën te uiten • komt met ideeën om het gezamenlijke resultaat te verbeteren • stimuleert medewerkers/collega's om periodiek met elkaar informatie/kennis te delen • bevordert de goede verstandhouding en geeft opbouwende kritiek en feedback
5
6 5
Resultaatgericht
Is gericht op het vertalen van doelen en het realiseren van resultaten volgens tijdpad, normen en afspraken. Niveau 1: Zich inzetten om gestelde doelen te realiseren. • vertaalt doelen voor zichzelf in concreet, meetbare en haalbare resultaten • zorgt dat de afgesproken resultaten gerealiseerd worden • geeft tijdig aan wanneer er knelpunten in het werk optreden • is vasthoudend bij verstoringen en tegenslag Niveau 2: Bewaken van doelstellingen en het nemen van eigen initiatief. • stelt hoge eisen aan zijn/haar werk en neemt geen genoegen met een gemiddeld resultaat • werkt outputgericht en stelt prioriteiten • is vindingrijk in het inzetten van beschikbare middelen om een gesteld resultaat te behalen • is vasthoudend in het zoeken naar oplossingen voor complexe problemen: stelt zo nodig aanpak bij Niveau 3: Gericht zijn op het behalen van doelen en resultaten van de organisatie op lange termijn • zet ongebruikelijke methoden met resultaat in, zonder de grenzen van het toelaatbare te overschrijden • realiseert verbeteringen in werkzaamheden en randvoorwaarden, zowel binnen als buiten het eigen aandachtsgebied • stelt meetbare doelstellingen op en definieert daarbij de resultaten op lange termijn • stimuleert anderen in het stellen en realiseren van ambitieuze doelen en vertoont hierin voorbeeldgedrag
6
7 6
Creatief
Benadert vraagstukken vanuit verschillende invalshoeken, met originele en nieuwe ideeën, komt met oplossingen en durft gevestigde denkpatronen te doorbreken. Niveau 1: Op een andere dan de gebruikelijke manier naar vraagstukken kijken en kritisch en doordacht reageren. heeft meerdere voorstellen of ideeën bij het oplossen van vraagstukken • benadert vraagstukken vanuit verschillende invalshoeken • levert een productieve bijdrage in brainstormsessies • haakt in op nieuwe zienswijzen Niveau 2: Met nieuwe of alternatieve ideeën en oplossingen voor de dag komen. • hanteert bij vraagstukken nieuwe en onverwachte invalshoeken • komt met nieuwe en originele ideeën en oplossingen • speelt een bepalende rol in brainstormsessies • draagt ertoe bij dat vernieuwende ideeën in de organisatie gehoord en gezien worden Niveau 3: Zelf vernieuwend en origineel zijn en anderen hiertoe aanzetten. • inspireert anderen (bv. collega’s) in een vernieuwend denkproces • creëert synergie tussen de eigen ideeën en die van anderen om tot vernieuwende voorstellen te komen • draagt ertoe bij dat vernieuwende ideeën in de organisatie tot uitvoering worden gebracht.
7
8 7. Bestuurlijke sensitiviteit Anticipeert op en onderkent het belang van gebeurtenissen die van invloed zijn op het bestaande beleid en het handelen van politiek-bestuurlijke verantwoordelijken. Niveau 1: Positie kennen • voelt bij actuele feiten goed aan wanneer directie en/of bestuur moeten worden geïnformeerd. • is op de hoogte van de belangrijkste gevoeligheden en plaatst gebeurtenissen in de juiste context. • signaleert belangrijke feiten of meningen en geeft deze intern door aan de juiste personen. Niveau 2: Actief sensitief • heeft goed zicht op de opvattingen van het bestuur en integreert deze in eigen functie. • neemt ambtelijk en bestuurlijk relevante gebeurtenissen en ontwikkelingen waar, signaleert deze tijdig en biedt daarbij oplossingen en alternatieven. • houdt zicht op de media en anticipeert op verschuivingen in het politiek-bestuurlijke klimaat. • integreert externe, politiek-bestuurlijk relevante ontwikkelingen en belangen goed in eigen beleids-/adviesproces. • anticipeert en signaleert wanneer de belangen van de Provincie en/of van bestuurders in het geding dreigen te komen/zijn. Niveau 3: Politiek-bestuurlijk afbreukrisico • anticipeert en handelt actief wanneer de belangen van de organisatie en/of van bestuurders in het geding dreigen te komen/ zijn. • heeft een goed oog voor de partijpolitieke aspecten en de verhoudingen binnen het collega c.q. de gemeenteraden/provinciale staten bij relevante ontwikkelingen en gebeurtenissen. • taxeert tijdig en juist verschuivingen in belangen en inhoudelijke standpunten, ook als deze zich op langere termijn voordoen. • overziet de bestuurlijke en maatschappelijke doelen/belangen/prioriteiten.
8
9 8
Flexibel gedrag
Heeft het vermogen zich effectief aan te passen bij zich wijzigende omstandigheden, weerstand, problemen of kansen door zijn werkwijze te variëren, teneinde het gestelde doel te bereiken. Niveau 1: Adequaat reageren op zich wijzigende omstandigheden • heeft inzicht in eigen aanpak • schakelt snel tussen verschillende werkzaamheden binnen eigen gebied • staat open voor feedback • ziet in wanneer gedragsstijl niet aanslaat bij de ander Niveau 2: Ontwikkelingen doorzien en daar snel op in spelen • schakelt snel naar andere situaties en is snel inzetbaar op andere aangrenzende gebieden • pikt snel nieuwe zaken op en neemt deze mee in zijn/haar eigen werkzaamheden • past eigen gedragsstijl aan de situatie aan Niveau 3: Stimuleren van anderen om over gedragsstijl na te denken en anticiperen op zich wijzigende omstandigheden • ziet wanneer er behoefte is aan, dan wel een noodzaak voor verandering en ontplooit hiervoor initiatieven • wisselt gemakkelijk van gedragsstijl als de situatie daarom vraagt • stimuleert anderen tot het zich eigen maken van verschillende gedragsstijlen
9
10 9
Inlevingsvermogen
Onderkent gevoelens en behoeften van anderen, verplaatst zich in anderen en is zich bewust van de invloed van het eigen handelen. Niveau 1: Interesse laten blijken • Luistert naar anderen en is geïnteresseerd in de mening of het verhaal van een ander. • Toont begrip voor afwijkende ideeën, gewoonten en omgangsvormen. • Toont belangstelling voor persoonlijke gebeurtenissen die voor de ander belangrijk zijn (verjaardagen, geboortes, promoties, studie etc.) • Houdt bij voorstellen en acties rekening met (persoonlijke) omstandigheden waarin anderen verkeren. • Houdt bij voorstellen en acties rekening met gevoelens en behoeften van anderen. Niveau 2: Inspelen op signalen in individueel contact • Reageert alert en met begrip op gevoelsuitingen van anderen. • Laat anderen in hun waarde, ook in emotionele en lastige situaties. • Houdt rekening met doelstellingen, wensen en belangen van een ander. • Denkt bij het zoeken naar oplossingen mee vanuit het gezichtspunt van de ander. • Maakt vermoede gevoelens van onvrede over het werk van de ander bespreekbaar. • Gaat op tactvolle wijze het gesprek met anderen aan wanneer privé kwesties het functioneren van anderen beïnvloeden. Niveau 3: Hanteren van signalen en emoties tussen anderen • Maakt spanningen of conflicten in een groep bespreekbaar. • Maakt onvrede, weerstand of gevoeligheden binnen de organisatie bespreekbaar. • Stelt in een groep de onderlinge omgang aan de orde op een manier die door allen wordt geaccepteerd. • Is kritisch op het eigen (voorbeeld)gedrag binnen de organisatie. • Signaleert en anticipeert op latente gevoelens en behoeften van verschillende betrokkenen binnen de organisatie.
10
11 10
Innovatief/Vernieuwingskracht
Komt met oorspronkelijke oplossingen voor problemen die met de functie verband houden. Is voortdurend gericht op vernieuwende concepten en bedenkt nieuwe werkwijzen ter vervanging van bestaande. Niveau 1: Alternatieven bedenken • Zoekt bij problemen in het eigen werk naar alternatieven en verbeteringen. • Probeert nieuwe toepassingsmogelijkheden of werkwijzen uit, wanneer de bestaande methoden niet het gewenste resultaat leveren. • Brengt ideeën in tijdens brainstormsessies. • Bedenkt nieuwe procedures, werkmethoden of regels voor bekende problemen en beleidsvelden. • Bedenkt oorspronkelijke en niet-alledaagse oplossingen voor problemen en verliest de praktijk daarbij niet uit het oog. Niveau 2: Vernieuwing • Verbindt verschillende soorten informatie met elkaar en komt daarmee tot eigen ideeën. • Redeneert pragmatisch vanuit hetgeen dat voorhanden is, niet vanuit wat er zou moeten zijn. • Betreedt nieuwe paden bij het verbeteren van bestaande oplossingen en werkwijzen. • Experimenteert met nieuwe methoden en denkrichtingen, gericht op verbetering van bestaande methoden. • Improviseert en komt met onverwachte en vernieuwende suggesties. • Komt met nieuwe zienswijzen, invalshoeken of benaderingen en plaatst vraagstukken in een andere context. • Denkt in oplossingen en bouwt verder op bestaande ideeën. Niveau 3: Creativiteit in relatie tot de gehele organisatie • Levert met nieuwe ideeën een bijdrage aan de versteviging van de positie van de provinciale organisatie. • Maakt oplossingsrichtingen zichtbaar die impact hebben op de provincie en haar omgeving. • Komt op organisatieniveau met vindingrijke oplossingen die nog niet eerder door anderen werden bedacht. • Ziet originele mogelijkheden voor de provincie in termen van samenwerking, belangen en/of beleid. • Improviseert in complexe situaties. • Komt in situaties waar anderen geen mogelijkheden meer zien met vernieuwende oplossingen en ideeën.
11
12 11
Analytisch
Signaleert problemen, ziet verbanden, trekt gegronde conclusies en schat de consequenties juist in. Kan snel schakelen in gedachten. Niveau 1: De essentie van het probleem zien. ο stelt gericht vragen om een probleem helder te krijgen ο gaat systematisch en gestructureerd te werk in het analyseren van een probleem ο kan hoofd- en bijzaken onderscheiden ο is in staat relevante informatie te verzamelen Niveau 2: Verbanden leggen en oorzaken zien. ο benadert een probleem vanuit verschillende invalshoeken en komt tot een genuanceerd oordeel ο legt verbanden tussen verschillende soorten problemen en informatie. De trainee kan het probleem relateren aan soortgelijke problemen ο kan oorzaak en gevolg goed onderscheiden en door logisch redeneren conclusies trekken. ο weet wanneer de verzamelde informatie voldoende is voor het trekken van conclusies; maakt onderscheid tussen feitelijke informatie en interpretaties/veronderstellingen Niveau 3: Complexe analyses maken. ο overziet gevolgen op lange termijn ο heeft inzicht in (onderliggende) belangentegenstellingen ο plaatst het probleem in een ruimere context dan zijn/haar eigen vakgebied ο ziet grote lijnen en tilt vraagstukken op een hoger abstractieniveau
12
13 12
Netwerker
Zoeken, opbouwen en onderhouden van contacten en samenwerking met collega's, klanten en overige potentiële relaties die van belang zijn voor de doelen van de organisatie en/of het - onderdeel. Niveau 1: Onderhouden van contacten • houdt belangrijke ontwikkelingen in het netwerk bij • toont interesse voor de zakelijke en persoonlijke omstandigheden van de gesprekspartner, luistert actief en gaat gesprek aan • onderhoudt makkelijk contacten in uiteenlopende situaties • neemt regelmatig opnieuw contact op met anderen om bestaande netwerk te onderhouden • bezoekt gelegenheden waar hij kans heeft zijn netwerk te onderhouden Niveau 2: Leggen van nieuwe contacten • speelt goed in op belangrijke ontwikkelingen in het netwerk • spreekt eigen netwerk aan als hij specifieke kennis of informatie nodig heeft • brengt mensen met elkaar in contact, stelt hen aan elkaar voor en stimuleert informatieuitwisseling • voelt zich op zijn gemak tussen (on)bekenden, kan achtergronden en relaties inschatten, stapt zelf op mensen af, maakt een afspraak voor een nieuw contactmoment • zoekt samenwerking met interne en externe partners uit wederzijds belang Niveau 3: Uitbouwen professioneel en invloedrijk netwerk • anticipeert op belangrijke ontwikkelingen in het netwerk • gaat samenwerkingsverbanden aan waardoor de organisatie haar doelen beter kan waarmaken • wendt het eigen netwerk aan om anderen te ondersteunen • stimuleert anderen hun interne en externe contacten te onderhouden en nieuwe contacten te leggen, geeft tips
13
14 13
Onderhandelen
Het bereiken van doelen in overleg met andere belanghebbenden en het daarbij eens worden zonder elkaars belangen uit het oog te verliezen op een wijze die bij beiden partijen tot overeenstemming en acceptatie leidt.
Niveau 1: Basis onderhandelen • Maakt tijdens de onderhandeling zijn/haar eigen belangen, argumenten en overwegingen duidelijk aan de andere partij. • Vraagt tijdens onderhandelingen actief naar de argumenten en overwegingen van de andere partij. • Weegt de argumenten en geboden voor en nadelen van de ander ten opzichte van het eigen belang. • Toont de wil om tijdens onderhandelingen tot overeenstemming te komen. • Geeft tijdens de onderhandeling niet alle argumenten in n keer weg aan de tegenpartij. • Controleert na de onderhandelingen of de eindafspraak geaccepteerd is door de onderhandelingspartner. Niveau 2: Flexibel onderhandelen • Bepaalt voor het onderhandelen de eigen grenzen en de standpunten waar eventueel van af geweken kan worden. • Stelt voor het onderhandelen reële doelstellingen vast. • Hanteert een bewuste onderhandelingsaanpak om zijn/haar doel te bereiken en schakelt over op een andere techniek als dat nodig blijkt. • Houdt tijdens het onderhandelen rekening met het belang van de tegenpartij en het belang van de relatie met de tegenpartij. • Schetst de positieve gevolgen van zijn/haar voorstellen voor de belangen van de andere partij. Niveau 3: Win-win in complexe situaties • Onderzoekt in complexe of onduidelijke situaties de onderhandelingsruimte van de verschillende partijen en brengt deze in kaart. • Zoekt tijdens onderhandelingen naar mogelijkheden om argumenten en voor en nadelen uit te ruilen. • Bemiddelt bij conflicten en zoekt in complexe situaties actief naar gemeenschappelijke belangen van de verschillende partijen. • Is tijdens onderhandelingen zonodig 'hard' op het organisatiebelang en de eigen positie, maar 'zacht' op de relatie. • Zoekt tijdens onderhandelingen actief naar gemeenschappelijke belangen en uitkomsten. • Sluit coalities en zoekt naar uitruilopties.
14
15 14
Plannen en Organiseren
Op effectieve wijze doelen en prioriteiten bepalen en benodigde tijd, activiteiten en middelen aangeven om bepaalde doelen te bereiken. Niveau 1: Effectief plannen en organiseren van eigen werk • weet wat hij moet doen en neemt (binnen kaders) initiatief • stelt doelen en prioriteiten in het eigen werk • rondt het werk op tijd af • komt afspraken na Niveau 2: Coördineren van eigen werk en dat van anderen • genereert de middelen die voor het bereiken van de doelstellingen benodigd zijn • heeft overzicht over de uit te voeren taken • geeft aan hoe het werk efficiënt en effectief kan worden ingedeeld en uitgevoerd; maakt duidelijke afspraken en geeft verwachtingen aan (wie, wat wanneer) • stelt doelen en prioriteiten in eigen werk en dat van anderen Niveau 3: Sturen op hoofdlijnen • ziet toe op een efficiënte en effectieve besteding van middelen • stuurt de planning en organisatie van werkzaamheden aan en ondersteunt anderen daarbij • anticipeert op relevante ontwikkelingen die van invloed zijn op de doelen van de organisatie en past planningen en doelstellingen hierop aan • doet meerdere zaken gelijktijdig, kan daarbij snel schakelen van het een naar het ander en houdt de hoofdlijnen in het vizier
15
16
16