Comfort en bewegen bij staand en half zittend beeldschermwerk Ineke Konijn, Ben Jongejan, Monique Berger, Peter Vink
In dit artikel is het effect op comfort van een werkplek, waarin meerdere zithoudingen en staan kunnen worden afgewisseld, ten opzichte van een traditionele werkplek bestudeerd. Er is een experimenteel onderzoek gedaan bij 10 proefpersonen. Daarnaast zijn alle 10 proefpersonen getraind in het instellen van het meubilair. Een vragenlijst naar comfort en de methode Lokaal Ervaren Ongemak (LEO) is hierbij gebruikt. Voorts zijn vragen gesteld over bewegen. Bij zes van de 10 personen is het comfort significant verbeterd en zes personen wisselden meer af in houding, drie werkten ook staand. Het ongemak (discomfort) was significant verbeterd in de bovenrug, nek-schouder en lage rug in de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie.
Inleiding Kantoormedewerkers in Scandinavië veranderen tijdens een werkdag regelmatig van houding (zie bijv. Stranden, 2000). Door gebruik te maken van zit-statafels wisselen zij af tussen zitten en staan en diverse Scandinavische studies tonen gunstige effecten aan. Aaras e.a. (1997) tonen bijvoorbeeld met spieronderzoek (EMG) aan dat bij beeldschermwerk de M. trapezius significant minder tijd boven 1% van de Maximal Voluntary Contraction
Informatie auteurs: C.G.A.M. Konijn MSc, is als ergotherapeut/fysiotherapeut en arbo-consultant werkzaam bij De ErgoShop. B. Jongejan is student Bewegingstechnologie aan de Haagse Hogeschool. Dr. M.A.M. Berger is coördinator van het ExpertiseCentrum Bewegingstechnologie (ECBT, Afdeling Technology, Management and Design aan de Haagse Hogeschool Prof. Dr. P. Vink is hoogleraar aan de TU Delft, Industrieel ontwerpen en werkzaam bij TNO in Hoofddorp. Correspondentieadres: De ErgoShop, Meridiaan 32, 2801 DA Gouda,
[email protected]
14
(MVC) komt bij staan dan bij zitten. Dat betekent dat de statische spierspanning bij zitten hoger is dan bij staan. In Nederland zijn zit-statafels nog niet zo ingeburgerd. Onlangs is een dynamische bureaustoel ontwikkeld die een extra werkhouding mogelijk maakt: het half zitten. Hierbij staat het tafelblad iets hoger en staat de stoel in een ‘leunstand’ (zie figuur 1, tweede van rechts). Het kenmerk van deze stoel is dat de zitting naar voren kan kantelen. Een nadeel van deze kanteling kan zijn, dat een persoon naar voren schuift en er afschuifkrachten op onderbeen en bil kunnen ontstaan (Goossens, 2007). Echter de zitting van de gebruikte stoel voor dit onderzoek bestaat uit twee delen. Als de zitting voorwaarts neigt, blijft het midden deel recht en verhindert zo dat het lichaam van de zitting glijdt. In dit onderzoek is nagegaan of een zit-statafel aangevuld met deze stoel, die half zitten (de “leunstand”) mogelijk maakt het comfort verhoogt. Omdat de stoel ook de mogelijkheid heeft om achterover te zitten, zijn er in feite vier houdingen mogelijk tijdens het werk: achterover zitten, “gewoon zitten”, “half zitten” en staan (zie figuur 1). Ondanks dat er in Scandinavië bij gebruik van statafels gunstige effecten op bijvoorbeeld EMG zijn aangetoond (Aaras, e.a., 1997), kan de acceptatie hiervan in Nederland een probleem zijn en comfort heel anders beleefd worden. Bovendien is de toevoeging van de half zitmogelijkheid nieuw.
Comfort en bewegen bij staandHier en half de tekst zittend vanbeeldschermwerk de kop herhalen
Doel van deze studie is na te gaan wat het verschil in (dis)comfort beleving is bij het dagelijks werken aan een nieuwe werkplek, waarin drie zithoudingen en staan kunnen worden afgewisseld ten opzichte van het werken aan een traditionele werkplek. In deze studie gaan we uit van de definitie van comfort en discomfort van Zhang e.a. (1996) en Helander en Zhang (1997). Zij vonden op basis van enquêteformulieren dat discomfort bij zitten vooral samenhangt met fysieke aspecten, zoals het product en de omgeving. Denk daarbij aan houding en beweging, stijfheid, vermoeidheid en vorm van het product. Comfort was meer gerelateerd aan luxe en pluche. Discomfort wordt in deze studie daarom apart gemeten met de LEO methode en comfort wordt middels een vragenlijst bepaald. In het onderzoek zijn twee hypotheses onderzocht: (1) Door een training en een dynamische bureaustoel in combinatie met een elektrisch in hoogte verstelbare zit-statafel worden houdingen meer afgewisseld en (2) deze extra afwisseling levert minder discomfort op.
Het onderzoek Proefpersonen De groep proefpersonen bestond uit tien medewerkers (6 mannen en 4 vrouwen) van de Haagse Hogeschool. Zij hebben op vrijwillige basis meegedaan aan het onderzoek. Proefpersonen werden zo gekozen dat zij minimaal 6 uur per dag bureauwerkzaamheden verrichten. Het werk bestond uit telefoneren, beeldschermwerk en schrijfwerk. Andere eisen aan de proefpersonen waren: tussen 20 en 60 jaar (gemiddelde leeftijd 38,1 jaar), minimaal 24 uur per week werken, lichaamslengte van de proefpersonen tussen 1.65 m – 2.00 m (gemiddelde lengte 1.77 m) en geen ernstige ziektes.
Meetprotocol Uitleg onderzoek Voorafgaand aan het experiment werd door de onderzoeker uitleg gegeven over het onderzoek en de begrippen comfort en discomfort. Er vond een uitleg plaats over de begrippen in de vragenlijst, de LEO scoringslijsten, versnellingssensor, de activiteitenlijst en het exit interview. Daarna werd aangegeven wie de metingen zou uitvoeren en op welke tijden. Twee groepen De tien proefpersonen zijn onderverdeeld in twee groepen. Vijf proefpersonen begonnen te werken in de oude situatie en vijf in de nieuwe. In de oude situatie werd gedurende een week gemeten. Bij de nieuwe werkplek werd een instructie gegeven en kon men een week wennen aan de nieuwe situatie. Daarna vond gedurende een week bij deze vijf proefpersonen de meting plaats. Vervolgens volgde er een instructie bij de andere 5 proefpersonen, weer een week gewenning en een week meten. Instructie nieuwe bureaustoel en tafel Een probleem bij de introductie van meubilair met veel instelmogelijkheden zou kunnen zijn dat ze niet worden gebruikt. In een studie onder kantoormedewerkers in Nederland (Vink e.a., 2007) bleek dat 63% van de eindgebruikers hun stoel nooit instelt. Deze studie wijst op de mogelijkheid dat training over het gebruik van een stoel leidt tot een hoger percentage mensen dat de stoel wel instelt. Ook Robertson (2007) heeft aangetoond dat een training in combinatie met nieuw meubilair tot meer comfort en tot een beter gebruik van het meubilair leidt. Daarom is naast de introductie van een tafel en stoel ook instructie opgenomen in het onderzoek.
Figuur 1. De drie bewegingsassen van de stoel die worden gebruikt in dit onderzoek (de Höganäs ECO 50 Sit-up) met een cirkel aangegeven. Van links naar rechts zijn de houdingen die kunnen worden ingenomen weergegeven: achterover leunen, rechtop zitten en halfzittende werkhouding (“leunstand”). rechts: De twee delen van de zitting. Bij het voorwaarts neigen blijft het middengedeelte van de zitting horizontaal.
Tijdschrift voor Ergonomie ■ Jaargang 33 ■ nr. 2 ■ April 2008
15
Hier de schrijvers herhalen, alleen hun achternaam Konijn, (behalve Jongejan, op deBerger beginpagina) en Vink
De bureaustoel werd door de onderzoeker ingesteld en er werd individueel instructie gegeven over het gebruik van kantoorstoel en de werktafel. De tafelhoogte werd op verschillende werkhoogtes voorgeprogrammeerd: rechtop zitten, half zitten en staand werken. Bij de instructie van de stoel werd aandacht besteed aan instelling van zithoogte, zitdiepte, zithoek en schommelstand en de hoogte en breedte-instelling van de armleuningen. Daarna moesten de proefpersonen zelf de handelingen uitvoeren en de knoppen leren kennen. Alle proefpersonen werd uitgelegd dat houdingen zoveel mogelijk afgewisseld dienden te worden. Meetinstrumenten LEO scoringslijst Naast een inschatting over het gebruik van het meubilair is de belangrijkste effectmaat van dit onderzoek Lokaal Ervaren Ongemak (LEO). Deze methode is in veel studies gebruikt en levert data op over in welke regio’s verbeteringen worden gevonden (Vink, 2005) en kan zelfs als voorspeller van klachten gebruikt worden (Hamberg, 2008). De proefpersonen zijn door de onderzoeker geïnstrueerd over de 10-punts schaal van de LEO-scoringslijsten. Zij moesten het hoofd, de rechterarm en de romp in een bepaalde positie brengen en er werd uitgelegd dat zij een gefixeerde houding moesten aannemen met de armen naar voren en een gewicht in de hand. Op deze wijze leerden de proefpersonen de schaal kennen. 0 betekent geen enkele last en 10 betekent uitermate veel ongemak. Dit is het moment dat zij de houding niet meer kunnen vol houden. Iedere dag om 9.30 uur, 11.30 uur en 16.00 uur werd door de proefpersonen de LEO-vragenlijst ingevuld. De proefpersonen moesten voor de verschillende regio’s, zoals die door een plaatje van het menselijke lichaam (zie figuur 2) waren weergegeven, op drie tijdstippen de ongemakscore van 0-10 aangeven.
de stoelbeweging. Voor de registratie van de stoelbewegingen werd een versnellingssensor op de achterkant van de zitting geplaatst. Om alle verplaatsingen van de romp te kunnen registreren werd een versnellingssensor tussen de schouderbladen geplaatst. Uit het driedimensionale versnellingsmateriaal van de romp kunnen rotaties van de wervelkolom en voor- en achterover kanteling worden afgeleid. Deze laatste bewegingen van de wervelkolom kunnen gerelateerd worden aan de subjectieve maat van het “aantal keren gaan verzitten, schuiven, draaien” (dit zijn microbewegingen). Activiteitenlijst Iedere dag werd er elk half uur een activiteitenlijst (zelftest) ingevuld, waarin proefpersonen aangaven welke taken zij op dat moment uitvoerden en in welke houding zij werkten (zitten, half zitten of staan) en hoe vaak zij naar schatting waren opgestaan. Doel was na te gaan of gevoelens van comfort of discomfort een relatie hadden met de houding die zij hadden ingenomen bij het verrichten van hun taken. Exit interview Om meer informatie van de proefpersonen te krijgen werd aan het eind van het totale experiment ook een interview afgenomen met een vragenlijst over klachten, maar ook welke werkplek het meest comfortabel was en waarom, welke werkplek het beste was en waarom en of men deze set (of onderdelen ervan) permanent zou willen hebben. Statistische toetsing Om te kijken of de verschillen tussen de oude en nieuwe situatie niet op toeval berusten is de Wilcoxon toets gebruikt. Deze wordt bij niet normaal verdeelde data zoals de LEO scores veel gebruikt. Voor het analyseren van de gegevens bij de metingen met de versnellingssensor is gekozen voor een paired steekproeven t-test.
Resultaten
Vragenlijst Iedere dag om 16.00 uur werd door de proefpersonen een vragenlijst ingevuld, gebaseerd op het onderzoek van Helander en Zhang (1997). In deze vragenlijst wordt gesproken over macrobewegingen (duidelijk waarneembare veranderingen in houding. De factoren die volgens Helander & Zhang comfort en discomfort (ongemak) beïnvloeden, zoals pijnlijke spieren e.d. werden apart ook gevraagd (zie tabel 2).
Bij het vergelijken van de LEO-score van het begin van de dag met die van het eind van de dag, werden significante verschillen gevonden tussen beide condities voor het totale ongemak voor de gebieden bovenrug, nek-schouders en lage rug (zie tabel 1). Het ongemak was zowel ’s ochtends als ’s middags relatief laag, een ongemak van rond de 1 op een schaal van 1 – 10.
Versnellingssensor Één keer per week werd gedurende een half uur de test met de versnellingssensor afgenomen. Hierbij werd gekeken naar de beweging van de zitting, de romp en
Ook vragen gekoppeld aan comfort aan het eind van de dag gaven een verschil (zie tabel 2). De comfortbeleving bij de nieuwe werkplek gaf een duidelijke verbetering ten opzichte van de bestaande werkplek.
16
Comfort en bewegen bij staandHier en half de tekst zittend vanbeeldschermwerk de kop herhalen
Cluster indeling en de daarbij behorende regio’s Totaal ongemak (WB) Cluster bovenrug (UB) regio’s F,G Cluster onderarmen-handen (AH) regio’s Q,A,R,D Cluster nek-schouders (NS) regio’s S,T,Y,Z,X Cluster onderrug (LB) regio’s C,V Cluster bekken-benen (PL) regio’s O,P,J,K Cluster enkels-voeten (AF) regio’s B,N
Figuur 2. Kaart van het lichaam met de regio’s (S - N) voor het registreren van ongemak. Door het samenvoegen van regio’s ontstaan 6 clusters. De indeling van Van der Grinten e. a. (1992) is hierbij gebruikt.
De versnellingssensor leverde geen significante verschillen op. Er was een zeer grote spreiding in één meting. Dit zorgde ervoor dat de verschillen tussen de beide condities niet gemeten konden worden met de versnellingssensor. Uit de activiteitenlijst over het gebruik, bleek dat gemiddeld over alle proefpersonen 13 procent van de tijd (1 uur per dag) de “leunstand” werd gebruikt en 8 procent (40 minuten per dag) van de tijd werd gestaan. Overigens gebruikten maar 6 proefpersonen de “leunstand” en 3 de stastand. Ondanks deze relatief korte tijd werd een significant effect op lokaal ervaren ongemak gevonden.
In het exit interview gaven alle 10 proefpersonen de voorkeur aan voor de nieuwe stoel en zes proefpersonen gaven de voorkeur aan de nieuwe tafel. Zeven proefpersonen gaven aan het begin van het onderzoek aan klachten te hebben (nek-schouders en lage rug). Zes proefpersonen, die klachten in het bewegingsapparaat hadden, gaven aan dat hun klachten verminderd tot totaal verdwenen waren.
Discussie Uit deze studie blijkt dat in de nieuwe situatie het discomfort (als ongemak getypeerd in de vragenlijst) verbeterd is voor rug, nek en schouders en dat de vra-
Tabel 1. Verschil tussen het ongemak (LEO score) van de 16.00 uur metingen in de oude en nieuwe werksituatie. Hoe hoger het cijfer des te meer ongemak aan het eind van de dag. Tussenhaakjes staat de standaard deviatie. Een * betekent dat de kans kleiner dan 5% is dat het toeval is dit verschil te vinden (volgens de Wilcoxon test (p<,05)). Het totale ongemak en het ongemak in de bovenrug, nek-schouder en lage rug is dus minder geworden in de nieuwe situatie. Tijd 16.00 uur
Oude situatie Gemiddelde score (standaard deviatie)
Nieuwe situatie Gemiddelde score (standaard deviatie)
p-waarde (<0.05=sig)
Totale ongemak
,58 (sd 1,3)
,26 (sd ,8)*
,000 *
Cluster bovenrug
,44 (sd 1,0)
,05 (sd ,3)*
,002 *
Cluster armen en handen
,17 (sd ,7)
,18 (sd ,8)
,828
Cluster nek-schouders
1,23 (sd 1,8)
,44 (sd 1,0)*
,000 *
Cluster lage rug
1,06 (sd 1,6)
,49 (sd 1,0)*
,004 *
Cluster bekken en benen
,27 (sd ,8)
,16 (sd ,6)
,106
Cluster enkels en voeten
,06 (sd ,4)
,21 (sd ,7)
,109
Tijdschrift voor Ergonomie ■ Jaargang 33 ■ nr. 2 ■ April 2008
17
Hier de schrijvers herhalen, alleen hun achternaam Konijn, (behalve Jongejan, op deBerger beginpagina) en Vink
Tabel 2. Scores vragenlijst 16.00 uur. Tussen haakjes staat de standaard deviatie. In de kolommen p-waarde staat een sterretje (*) vermeld wanneer het verschil tussen de twee scores significant is. Oude situatie Gemiddelde score (standaard deviatie)
Nieuwe situatie Gemiddelde score (standaard deviatie)
p-waarde (<0.05=sig)
1. Ik heb pijnlijke spieren
2,51 (sd 1,6)
1,74 (sd 1,3)
0,003 *
2. Ik heb zware benen
2,69 (sd 2,3)
1,46 (sd ,79 )
0,000 *
3. Ik voel ongelijke druk van de zitting en de rugleuning
2,95 (sd 2,2)
1,59 (sd ,9)
0,004 *
4. Ik voel me stijf
3,69 (sd 2,1)
1,69 (sd 1,3)
0,000 *
5. Ik voel me rusteloos
3,51 (sd 2,2)
2,15 (sd 1,5)
0,000 *
6. Ik voel me moe
4,05 (sd 1,8)
3,46 (sd 2,0)
0,149
7. Ik voel mij ontspannen
3,72 (sd 1,1)
4,87 (sd 1,0)
0,000 *
8. Ik voel mij verfrissend
3,38 (sd 1,2)
3,97(sd 1,5)
0,071
9. De stoel voelt zacht aan
4,03 (sd 1,8)
5,23 (sd 1,0)
0,002 *
10. De stoel geeft mij ruimte
4,00 (sd 1,8)
5,28 (sd 1,5)
0,009 *
11. De stoel ziet er mooi uit
3,77(sd 2,1)
5,82(sd 1,5)
0,001 *
12. Ik vind dit een fijne stoel
3,92 (sd 1,5)
6,30 (sd 1,1)
0,000 *
13. Ik voel mij comfortabel
4,00 (sd 1,9)
5,84 (sd 1,4)
0,000 *
14. Ik vind het prettig om houdingen af te wisselen
5,13 (sd 2,1)
6,05 (sd 1,7
0,013 *
15. Ik beweeg meer
2,54 (sd 1,4)
5,92 (sd 1,7)
0,000 *
16. De bewegingsmogelijkheid nodigt uit om houdingen af te wisselen
2,72 (sd 1,9)
6,26 (sd 1,7)
0,000 *
17. Ik voel mij comfortabel als ik meer beweeg
3,95 (sd 3,2)
6,74 (sd 1,3)
0,000 *
Tabel 3. Activiteitenlijst/zelftest. De houdingen die de proefpersonen benoemden zijn in de bijbehorende kolom aangegeven. Situatie
Zitten
Half zitten Staan
Oud
90%
nvt
0%
10%
Lopen
Nieuw
69%
13 %
8%
10%
genlijst meer positieve oordelen oplevert. Deze studie geeft daarom de indicatie dat beide hypothesen bevestigd kunnen worden. Er waren in de nieuwe situatie meer andere houdingen en het ongemak (discomfort) was significant verbeterd. Deze afname in discomfort is van belang, omdat discomfort een relatie met klachten (Hamberg, 2008) en productiviteit (Brauer e.a., 2003) heeft. Een hoog ongemak verhoogt de kans op klachten aan het bewegingsapparaat. Er is sprake van een indicatie en niet van een bewijs, omdat de populatie klein is en alleen vragenlijst resultaten bruikbaar waren. Er zijn geen metingen van de exacte bewegingen en taakduur geweest. Er is wel een poging gedaan om met behulp van versnellingssensoren kwantitatieve data
18
te krijgen van de bewegingen. Het bleek echter dat de gemeten bewegingen met de sensor moeilijk interpreteerbaar zijn. Een andere objectieve methode zou wellicht meer informatie kunnen opleveren zoals EMG, houdingsobservatie of zitvlakdrukmeting. Een ander bezwaar van deze studie is dat niet terug gevonden kan worden of de het verbeterde comfort door de stoel, tafel, training of juist door de combinatie komt. In ieder geval zijn in de literatuur wel aanwijzingen dat de combinatie het meest effect heeft (Robertson, 2007). Er is ook een indicatie dat men in de nieuwe situatie meer beweegt, hoewel er ook personen zijn, die niet staand werken en het half zitten niet toepassen (zie Tabel 3). Deze gegevens over houdingsafwisselingen en de bijbehorende activiteiten zijn door de 10 proefpersonen op de activiteitenlijst zelf ingevuld. In werkelijkheid kan dus ook een ander percentage hebben plaatsgevonden. De in dit onderzoek gevonden gegevens vertonen overigens wel enige overeenkomst met een onderzoek van Vellinga uit 2001. Vellinga vond ook dat 10% van de werkers nooit staat en van degenen
Comfort en bewegen bij staandHier en half de tekst zittend vanbeeldschermwerk de kop herhalen
die staan staat ongeveer de helft 15 minuten per dag en ruim een derde 30 minuten per dag. Ook hier wordt bij 84% van de deelnemers een gunstig effect op welbevinden gevonden ondanks de betrekkelijk korte duur.
ting and postural support. Disability and Rehabilitation: Assistive Technology 2007; 2(4): 249 – 254.
Het exit interview werd gedaan door de onderzoeker. Deze richtte tevens de nieuwe werkplekken in, gaf instructie voor gebruik van het nieuwe meubilair en heeft tijdens het onderzoek regelmatig contact gehad met de proefpersonen. De mogelijkheid bestaat dat dit de resultaten heeft beïnvloed. De proefpersonen durven misschien niet zo snel aan de onderzoeker te melden dat het eigenlijk geen verbetering is.
Grinten MP van der, Smitt P. Development of a practical method for measuring body part discomfort. Industrial Ergonomics and Safety 1992; IV: 311 – 318.
Conclusie In deze situatie blijkt meer dan de helft van de proefpersonen het staan en half zitten te gebruiken. Bovendien geeft dit onderzoek een indicatie dat een training gecombineerd met meubilair dat zitten, half zitten en staan mogelijk maakt, een gunstig effect heeft op discomfort. Discomfort heeft een relatie met klachten (Hamberg, 2008) en productiviteit (Brauer e.a., 2003) en in die zin zou hier een gunstig effect op kunnen ontstaan.
Acknowledgement De auteurs bedanken de heer J.P. Builtjes, directeur van De ErgoShop voor het ter beschikking stellen van de Höganäs ECO 50 Sit-up bureaustoelen, de elektrisch in hoogte verstelbare bureaus en overige essentiele materialen voor het uitvoeren van het onderzoek. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de Haagse Hogeschool. In het bijzonder worden bedankt: Ir. H.H.N. Oonk (voormalig coördinator ExpertiseCentrum BewegingsTechnologie) en M. Schaaper (beleidsmedewerker ExpertiseCentrum BewegingsTechnologie, Bewegingstechnoloog).
Literatuur Aaras AES, Fostervold KI, Ro O, Thoresen M, Larsen, S. Postural load during VDU work: a comparison between various work postures. Ergonomics 1997; 40(11): 1255 – 1268. Brauer W, Lozano-Ehlers I, Greisle A, Hube G, Keiter J, & Rieck A. Push for the future: better performance in innovative working environments. Cologne/Stuttgart: Fraunhofer Office 21, 2003.
Grinten MP van der. Test-Retest reliability of a practical method for measuring Body Part Discomfort. Eleventh Congress of the International Ergonomics Association, Paris, 1991.
Hamberg-van Reenen H. Physical capacity and work related musculoskeletal symptoms. Proefschrift Vrije Universiteit, 2008. Helander MG, Zhang L. Field studies of comfort and discomfort in sitting. Ergonomics 1997; 40((9): 895 – 915. Helander M. Forget about ergonomics in chair design? Focus on aesthetics and Comfort!. Ergonomics 2003; 20(13 – 14): 1306 – 1309. Robertson M. 2007. Health and performance consequences of office ergonomic interventions among computer users. In: MJ Dainofff (Ed.). Ergonomics and health aspects, Berlin Heidelberg: SpringerVerlag. 135-143, Stranden E. Dynamic leg volume changes when sitting in a locked and fraa floating tilt office chair. Ergonomics 2000; 43(3): 421 – 433. Vellinga, R. Onderzoek Zit/Sta-tafels. Witteveen, Project-Inrichtingen, 2001. Vink P., Overbeeke CJ, Desmet PMA. Comfort and Design: Principles and Good Practice. London, New York, Washington DC: CRC Press. 2005. Vink P, Porcar-Seder R, Page de Poso A, Krause F. Office chairs are often not adjusted by end-users. In: Proceedings of the Human Factors and Ergonomics Society (HFES) 51st Annual Meeting, Baltimore, October 1-5, CD-ROM, 2007. Zhang L, Helander M. Identifying factors of comfort and discomfort in sitting. Human factors 1996; 38(3): 377 – 389.
Abstract In this field study 10 healthy subjects were tested during two weeks while working on a traditional work station and at a work station with a sit-stand table and a seat that makes “half sitting” possible. The research questions were: Do the end-users use the possibilities of the chair and height adjustable table?, and What is the effect on comfort and discomfort? Three times a day the 10 subjects completed the Local Postural Discomfort (LPD) scale and at the end of the day a questionnaire on comfort. The results show that all subjects adjusted their table and chair. Three persons worked partly standing and six persons varied their sitting posture more often than with the standard work station. Discomfort was lower and comfort was higher with the new workstation.
Dieën JH van, Looze MP de, Hermans V. Effects of dynamic office chairs on trunk kinematics, trunk extensor EMG and spinal shrinkage. Ergonomics 2001; 44: 739 – 750. Goossens RHM. A short history of progression of research into sea-
Tijdschrift voor Ergonomie ■ Jaargang 33 ■ nr. 2 ■ April 2008
19