Bronnenboekje Thema 4 Klokkijken Vervoer Routebeschrijving
Naam cursist: ………………………………. Bronnenboekje 4
maandag 14 mei 2012
Klokkijken, vervoer, routebeschrijving
Boekje 4
Inhoudsopgave:
Werkbladen tijd
3-8
Leestekst: Een uur te laat
9
Woorden en de uitdrukkingen (vervoer)
10 - 11
Ga je mee?
12 -16
Luisteren: Een gesprek in de trein
17
Leesteksten Naar school, de auto, de bus
18 - 19
Werkblad: Kleuren
20
Liedje: Linksaf en rechtdoor + verwerkingsoefeningen
20 -24
Woordenlijst
25
Invuloefeningen
26
Dicteeblad
27
Lezen: Televisieprogramma’s
28 - 29
Spreken: Stel een vraag
30
Hoe laat gaat de trein?
31
Meneer Kroon komt te laat voor de trein
32
Carla wil een kaartje kopen voor de trein
33
Zoek de verschillen en vertel
34
Jan gaat naar Amsterdam
(leestekst + vragen)
35 - 37
Elif gaat met de bus naar het ziekenhuis + vragen
38 - 39
Zo heb je een fiets, zo heb je niets + vragen
40
Tien minuten vertraging + vragen
41 - 42
Spreken (vragen en antwoorden)
43
Reflectieformulier
44
Bronnenboekje 4
(lied + verwerkingsoefeningen)
2
Tijd 1 Hoe laat is het op de klokken?
Het is …..
Het is …..
Het is …..
Het is half 3
Het is …..
Het is …..
Het is …..
Het is kwart voor 7
Het is …..
Het is …..
Het is …..
Het is 10 over 12
Het is …..
Het is …..
Het is …..
Het is 3 minuten over 2
Het is …..
Het is …..
Het is …..
Het is 8 uur
Bronnenboekje 4
3
Bronnenboekje 4
4
Bronnenboekje 4
5
Bronnenboekje 4
6
Werk samen. Cursist A stelt de vraag, cursist B geeft het antwoord. Voorbeeld: A vraagt: Hoe laat is het? B kijkt naar de klok. B zegt: Het is vijf voor drie. A hoort het goede antwoord en herhaalt het.
1. Hoe laat is het?
…………….
2. Hoe laat vertrekt de bus?
…………….
3. Hoe laat begint de film?
…………….
4. hoe laat komt hij?
…………….
5. Hoe laat komt Maria?
…………….
6. Hoe laat is het?
…………….
7. Hoe laat komen je ouders?
…………….
8. Hoe laat beginnen de colleges
…………….
9. Hoe laat vertrekt de boot?
…………….
Bronnenboekje 4
7
Bronnenboekje 4
8
Een uur te laat.
Het is half negen. Mohamed zit op de fiets. Hij gaat naar school. De les begint om negen uur. Mohamed zet zijn fiets naast de school. Hij gaat naar binnen. Het is stil in de gang. Hij ziet niemand van de groep. Mohamed komt bij zijn klas. Hij doet de deur open. Iedereen is in de klas. Hoe kan dat nou? In de klas hangt een klok. Mohamed kijkt op de klok. Het is vijf voor tien. Mohamed kijkt op zijn horloge. Het is vijf voor negen. De leraar lacht. Hij zegt: ‘Het is zomertijd. Weet je dat niet?’
Bronnenboekje 4
9
De woorden en de uitdrukkingen.
1. de bus .
7. de strippenkaart.
2. de tram.
8. de buschauffeur. De buschauffeur bestuurt de bus.
3. de trein.
9. de controleur.
4. de taxi.
10. De controleur controleert de OV-chipkaart.
5. de bushalte. De man wacht bij de bushalte.
11. de passagier. De passagier checkt in bij de chipkaartlezer.
6. de tramhalte. De vrouwen wachten bij de tramhalte.
12. het station.
Bronnenboekje 4
10
13. het perron. 20. De passagier stapt uit de trein. De passagiers wachten op het perron
14. de OV-chipkaart
21. De passagier stapt over.
15. de conducteur
22. De trein staat op spoor 14A. De trein vertrekt om 10.35
16. De conducteur controleert het treinkaartje.
23. Het is 10.25. De passagiers zijn op tijd. Zij halen de trein.
17. de bagage
24. De jongen is te laat. Hij mist de trein.
18. De passagier gaat met de trein met zijn bagage.
25. de stationhal In de stationshal zijn: 1. het loket, 2. de (gele) informatieborden, 3. de kiosk, 4. het restaurant .
Bronnenboekje 4
11
Ga je mee?
(https://studienet.fcroc.nl/Inburgering/Beginners/thema 4)
Ga je mee een dagje uit? Met de trein naar noord of zuid Even lekker er tussenuit.
Ik heb geen tijd vandaag. Maar ik wil wel graag mee naar Amsterdam Maar hoe gaan we dan? Met de bus of met de trein? Oké ik zal er zijn.
Ga je mee? Ga je mee? Ga je mee? Ga je mee?
Ga je mee een dagje uit? Met de trein naar noord of zuid Even lekker er tussenuit.
Ga je mee een dagje uit? Met de trein naar noord of zuid Even lekker er tussenuit
Ga je mee? Ga je mee? Ga je mee? Ga je mee?
Ga je mee? Ga je mee? Ga je mee? Ga je mee?
Ga je mee een dagje uit? Met de trein naar noord of zuid. Even lekker er tussenuit.
Heb je tijd vandaag? Gaan we naar Den Haag. Liever zondag dan? Of naar Amsterdam? Met de bus of met de trein? Oké ik zal er zijn.
Ga je mee? Ga je mee? Ga je mee? Ga je mee?
Ga je mee een dagje uit? Met de trein naar noord of zuid. Even lekker er tussenuit.
Hoe laat gaat de trein? En waar moet ik zijn? Waar is het station? En op welk perron komt dan onze trein? Oké ik zal er zijn.
Ga je mee? Ga je mee? Ga je mee? Ga je mee?
Ga je mee een dagje uit? Met de trein naar noord of zuid. Even lekker er tussenuit.
Ga je mee een dagje uit? Met de trein naar noord of zuid. Even lekker er tussenuit.
Ga je mee? (4x)
Ga je mee? Ga je mee? Ga je mee? Ga je mee?
Ga je mee een dagje uit? Met de trein naar noord of zuid Even lekker er tussenuit. Ga je mee? (4x)
Bronnenboekje 4
12
Ga je mee? 1. Een enquête. Stel deze vragen aan een van je klasgenoten. Stel: je bent vrij en je wilt ergens naartoe in België of Nederland.
1. Waar zou je dan naartoe gaan? Naar een stad. Welke? Naar de zee. Naar de Belgische Ardennen. ________________________
5. Als je blijft overnachten, waar ga je dan slapen? In een luxe hotel. In een klein pension. In een tent. ___________________________
2. Hoe ga je? Met de trein. Met de bus. Met de auto. Met de fiets. ________________________
6. Wat ga je daar doen? Zwemmen. Wandelen. Musea bezoeken. ____________________________
3. Met wie ga je? Met een vriend of vriendin. Met een groepje vrienden. Met je familie. ________________________
7. Wat neem je zeker mee? Een tandenborstel. Een goed boek. Een paar spelletjes. Een regenjas. Een appel. Een fototoestel. _____________________________
4. Hoe lang blijf je? Een dag. Een weekend. Een week. Langer? ________________________
Bronnenboekje 4
- 13 -
2. Luister naar het lied. Wat betekenen de volgende zinnen, denk je? 1. Ga je mee een dagje uit? Ga je mee een dagje dansen? Ga je mee een dagje weg?
4. Ik zal er zijn. Ik kom zeker. Ik zal thuis zijn.
2. We gaan er even lekker tussenuit. We nemen een dagje vrij. We nemen een korte pauze tussen twee uitstapjes.
5. Hoe laat gaat de trein? Wanneer vertrekt de trein? Hoe laat komt de trein aan?
3. Heb je tijd? Weet je hoe laat het is? Ben je vrij?
6. Op welk perron komt onze trein? In welk station komt onze trein aan? Van welk spoor vertrekt onze trein?
3. Luister nog een keer. Vind je ook het antwoord op de vragen hieronder?
Waar gaan ze naartoe? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Op welke dag? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………….. Heeft de zanger tijd vandaag? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………..... Hoe gaan ze? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
(https://studienet.fcroc.nl/Inburgering/Beginners/thema 4)
Bronnenboekje 4
- 14 -
4. Hieronder vind je de tekst van het lied maar er zijn een paar dingen niet goed. Onderstreep eerst de fouten en probeer ze daarna te verbeteren.
Ga je mee een weekje uit. Op de trein naar noord en zuid. Even heerlijk er tussenuit.
Ga je mee, dat wil je best. Met de trein naar oost of west? Even lekker er tussenuit.
Ga je mee? (4x)
Ga je mee? (4x)
Ga je mee een weekje uit? Op de trein naar noord en zuid . Even heerlijk er tussenuit .
Hoe laat gaat de bus? Krijg ik dan een kus? Waar is het station? En op welk perron komt dan onze trein? Hoera! Ik zal er zijn!
Ga je mee? (4x)
Heb je zin vandaag? Gaan we dan naar Praag? Liever maandag dan? Of naar Amsterdam? Drink je bier of drink je wijn? O jee! Ik zal er zijn!
Ga je mee een dagje uit? Met de trein naar noord of zuid? Even lekker er tussenuit.
Ga je mee een dagje uit? Met de bus naar noord en zuid. Even lekker er tussenuit.
Ga je mee een dagje uit? Met de trein naar noord of zuid? Even lekker er tussenuit.
Ga je mee? (4x)
Ga je mee? (4x)
Ik heb veel tijd vandaag. En ik wil wel graag mee naar Amsterdam. Maar met wie gaan we dan? Met de auto of met het vliegtuig? Oh nee, ik zal er zijn!
Ga je mee?
Ga je mee? (4x)
(https://studienet.fcroc.nl/Inburgering/Beginners/thema 4)
Bronnenboekje 4
- 15 -
5. Stel de juiste vraag. Gebruik de woorden tussen haakjes in je vraag. 1 2 3 4 5
Hoe vraag je iemand om samen een dagje weg te gaan? (mee) …………………………………………………………………………………………………………………………………. Hoe vraag je iemand of hij/zij mee kan? (tijd) …………………………………………………………………………………………………………………………………. Hoe vraag je iemand hoe of hij/zij wil gaan? (trein) …………………………………………………………………………………………………………………………………. Hoe vraag je in het station wanneer je trein precies vertrekt? (laat) …………………………………………………………………………………………………………………………………. Hoe vraag je in het station waar je je trein precies moet nemen? (perron) ………………………………………………………………………………………………………………………………….
Bronnenboekje 4
- 16 -
Een gesprek tussen een passagier en een conducteur in de trein. (https://studienet.fcroc.nl/Inburgering/Beginners/thema 4)
Conducteur
:
Passagier
:
Conducteur Passagier
: :
Conducteur
:
Passagier Conducteur
: :
Passagier
:
Conducteur
:
Goedemiddag dames en heren. De kaartjes alstublieft. Alstublieft meneer. Ik moet naar Amsterdam Dan moet u in Utrecht overstappen. Ja, dat weet ik. Op welke perron in Utrecht vertrekt mijn trein? Dat moet ik even opzoeken hoor. Even kijken. De intercity naar Amsterdam. Op perron 9a. En hoe laat vertrekt de trein? Om 09.17 uur. U heeft 4 minuten om over te stappen. Dat is mooi. Bedankt voor de informatie. Geen dank. Dat is mijn werk.
Is dit waar of niet waar? 1. De passagier gaat naar Utrecht. 2. De passagier heeft een enkele reis. 3. In Utrecht neemt de passagier een andere trein. 4. De passagier moet in Utrecht lang wachten.
Bronnenboekje 4
- 17 -
Naar school. Jamina gaat naar school. Ze loopt naar de bus. Ze heeft een OV-chipkaart. De buskaart zit in haar tas. Jamina heeft brood en een banaan. Omar gaat ook naar school. Hij heeft een fiets. Hij gaat op de fiets naar school. Omar heeft een boek en een pen. Het boek zit in zijn tas. Hij heeft ook een appel in zijn tas. 1.
Waar gaat Jamina naar toe?
2.
……………………………………………………………………………………………………………………... Van wie is de buskaart?
3.
……………………………………………………………………………………………………………………... Waar is de buskaart?
4.
……………………………………………………………………………………………………………………... Van wie is de banaan?
5.
……………………………………………………………………………………………………………………... Gaat Omar op de fiets naar school?
6.
……………………………………………………………………………………………………………………... Van wie is de fiets?
7.
……………………………………………………………………………………………………………………... Van wie is de pen?
8.
……………………………………………………………………………………………………………………... Waar is zijn boek?
9.
……………………………………………………………………………………………………………………... Van wie is de appel?
10.
……………………………………………………………………………………………………………………... Waar is de appel? ……………………………………………………………………………………………………………………...
Bronnenboekje 4
- 18 -
De auto Abdu zit in zijn auto. Het is twaalf uur ’s nachts. Abdu wil naar huis. Maar de auto start niet. Abdu stapt uit de auto. Hij denkt: ‘Ik ga met de bus’. Hij loopt naar de halte. Maar de bus is al weg. Abdu loopt naar huis. Om twee uur ’s nachts is hij thuis. Abdu is moe.
In de bus Leila zit in de bus. Het is warm in de bus. Leile is moe. Zij gaapt. De bus stopt in de straat van Leila. Maar Leila stapt niet uit. Zij slaapt. Leila droomt over haar land. Zij droomt over Somalië. Leila slaapt en slaapt en slaapt. Dan pakt een man haar arm. Leila is nu wakker. Zij kijkt. De bus is leeg. Alle mensen zijn weg. Waar is zij? Leila weet het niet.
Bronnenboekje 4
- 19 -
De kleuren
Welke kleur is dat? Dat is …..
Geef de vakjes de goede kleur. rood
bruin
grijs
blauw
paars
donker blauw
geel
roze
licht blauw
groen
zwart
donker groen
oranje
wit
licht groen
Linksaf en rechtdoor. Dag meneer, weet u misschien de weg naar het gemeentehuis? Dag mevrouw, weet u misschien de weg? Ik ben hier niet zo thuis.
Moet ik hier links, of rechts of toch rechtdoor? Weet u de weg misschien? Linksaf en rechtdoor. Over de brug rechtsaf.
Dag agent, ik ben hier niet bekend. Ik kom hier niet vandaan. Ik zoek de bank, het moet hier ergens zijn. In de Rozenlaan.
Linksaf en rechtdoor . Tweede straat rechtsaf.
Linksaf en rechtdoor. Over de brug en rechtsaf.
Linksaf en rechtdoor . En bij de kerk rechtsaf.
Linksaf en rechtdoor. Tweede straat rechtsaf.
Dag mevrouw, het is nu al heel erg laat. Ze wachten op me thuis. Ben ik hier goed of ben ik soms verdwaald? Ik wil wel graag naar huis.
Linksaf en rechtdoor . En bij de kerk rechtsaf.
Linksaf en rechtdoor. Over de brug rechtsaf.
Linksaf en rechtdoor . Eerste straat rechtsaf .
Linksaf en rechtdoor. Tweede straat rechtsaf.
Pardon, ik wil graag naar het zwembad gaan aan de Boterweg. Hoe ver is ’t ongeveer nog hier vandaan? Ga ik de goede weg?
Linksaf en rechtdoor . En bij de kerk rechtsaf.
Dag meneer, ik zoek het postkantoor Maar heb het nog niet gezien. Bronnenboekje 4
Linksaf en rechtdoor. Eerste straat rechtsaf . - 20 -
Linksaf en rechtdoor 1 Welke zinnen passen bij welke tekening?
1 Je loopt rechtdoor.
2 Je neemt de eerste straat links.
3 Je gaat over de brug rechtsaf .
2. Kruis de goede antwoorden aan. Er zijn er meerdere goed. 1. Stel: je bent de weg kwijt. Wat kan je vragen? Dag meneer, weet u misschien de weg? Dag mevrouw, ik zoek het postkantoor Dag meneer, wilt u met me weg? Dag mevrouw, ik ben verdwaald. Kunt u me helpen?
2. Stel: Iemand vraagt je de weg, maar je kan die persoon niet helpen. Wat kan je zeggen? Excuseer, ik ben thuis. Sorry, ik ben hier niet zo bekend Pardon, ik kom hier niet vandaan. Ik ben hier niet zo thuis.
Bronnenboekje 4
- 21 -
4 Je steekt de straat over.
Na één of meer luisterbeurten. 3. Bekijk de plattegrond hieronder goed en luister daarna naar het lied. Kun je de straatnamen invullen? Voor sommige straten vind je tips in het lied, voor andere alleen in de tekening. Vul in: Gemeentestraat, Rozenlaan, Parkstraat, Rievierenlaan, Boterweg, Poststraat, Kerkstraat
Bronnenboekje 4
- 22 -
4. Waar kom je aan als je de instructies hieronder op de plattegrond volgt?
Je vertrekt vanaf het postkantoor, je loopt de Poststraat in. Je neemt de eerste straat naar rechts. Wat zie je aan de rechterkant? Je komt uit de bank en je loopt de Lindendreef in. Je steekt het kruispunt over en loopt rechtdoor de Bloemenlaan in. Dan neem je de eerste straat links en je gaat de tweede straat rechtsaf. Aan de linkerkant neem je het trapje naar beneden. Wat zie je daar? Je staat op de brug, je loopt in de richting van de spoorweg, maar gaat meteen over de brug naar rechts. Dan ga je linksaf, rechtdoor en je neemt de tweede straat rechts. Dan ga je weer linksaf. Welk gebouw staat er aan het einde van die straat?
5. Volg de instructies van het refrein op de plattegrond hiervoor. Begin bij de grote pijl rechts onderaan. Je hoort het refrein drie keer, dus: geen paniek. Waar kom je aan? 6. Probeer nu ook de antwoorden op de vragen hieronder aan te kruisen. Soms is er meer dan een antwoord goed. 1. Waar wil de zanger naartoe? Naar het zwembad. Naar het postkantoor. Naar het gemeentehuis. Naar de bank. Naar het station. Naar zijn eigen huis. 2. Aan wie vraagt hij de weg? Aan een agent. Aan een postbode. Aan een mevrouw. Aan een meneer. 3. Welke straten hoor je in het lied? Parkstraat Rozenlaan Boterweg Rivierenlaan
Bronnenboekje 4
- 23 -
7. Luister nog een keer naar het lied. Wat klopt er niet? Onderstreep de fouten. Luister daarna nog eens om ze te corrigeren. Dag mevrouw, weet u misschien de weg naar het gemeentehuis? Dag meneer, weet u misschien de weg? Ik ben hier niet zo thuis.
Dag meneer, ik vind het postkantoor niet maar heb het al gezien. Moet ik hier rechts of links of toch rechtdoor Weet u de weg misschien?
Dag agent, ik ben hier niet bekend. Ik kom hier niet vandaan. Ik zoek de bibliotheek het moet hier ergens zijn… In de Bloemenlaan.
Linksaf en rechtdoor. en voor de kerk rechtsaf.
Linksaf en rechtdoor. Onder de brug rechtsaf.
Linksaf en rechtdoor. Tweede straat rechtsaf.
Linksaf en rechtdoor. Derde straat linksaf.
Dag mevrouw het is nu al heel erg laat en ze wachten op me op school. Ben ik hier goed of ben ik soms verdwaald? Ik wil niet graag naar huis.
Linksaf en rechtdoor. En op de hoek rechtsaf. Linksaf en rechtdoor. Tweede plein rechtsaf. Pardon, ik wil graag naar het station gaan aan de Kaasweg. Hoe ver is ’t ongeveer nog hier vandaan? Ga ik de goede weg?
Linksaf en rechtdoor. Eerste straat rechtsaf.
Linksaf en rechtdoor. Over de brug rechtdoor. Linksaf en rechtdoor. Over de brug rechtsaf. Linksaf en rechtdoor. Tweede straat rechtsaf. Linksaf en rechtdoor. Eerste straat rechtsaf.
8. Geef nu zelf instructies. Gebruik de plattegrond op pagina 50 1. 2. 3. 4.
Je bent net gaan zwemmen met je vriend. Die moet naar het gemeentehuis. Wijs hem de weg. Je staat nog steeds aan het zwembad en iemand vraagt je de weg naar het station. Help die persoon. Je vindt de zanger van dit lied zo goed en je wilt hem dat persoonlijk bij hem thuis gaan vertellen. Hoe moet je lopen als je bij de bank vertrekt? Neem of teken nu een plattegrond van de stad waar je woont. Kun je de weg uitleggen van school naar huis?
9. Werk in tweetallen. Blinddoek een van jullie beiden zodat die niets kan zien. De ander verstopt een ding in de klas en geeft zijn partner instructies om dat ding zo snel mogelijk te vinden. Bronnenboekje 4
- 24 -
Woordenlijst boekje 4 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40.
rechtdoor de buschauffeur de krant het loket het restaurant de halte meestal de chipkaartlezer ’s morgens de zomertijd mist de OV-chipkaart kijkt vertrekt kopen de conducteur het horloge de bus niemand de kinderen het spoor ’s avonds de kiosk de klok de tijd te laat ontbijten stapt ’s middags de plattegrond het perron het kruispunt het raam het station de trein de auto de fiets iedereen begint de boodschappen
Bronnenboekje 4
- 25 -
Woordenschatoefening Woordenschatoefening
Boekje 6
Vul in: Station - bus - betalen – OV-chipkaart - vertrekt - half - fiets – klok
1. Op een ……………………… kun je zien hoe laat het is. 2. Je moet een …………………….. gebruiken als je met de bus reist. 3. De trein ………………………… om 13.30 uur. 4. De trein heeft vertraging en vertrekt een …………… uur te laat. 5. Een ……………………….. heeft twee wielen. 6. Ik wil met de trein naar Amsterdam, ik ga naar het ……………………. 7. Ik gebruik een OV-chipkaart voor de …………………………. 8. Wij ………………………… de trein. Want dat is duur.
Vul in: Weet - minuten - uur - terug - vliegtuig - hoe laat - bushalte - reis 1. Ik ga op …………………… naar Frankrijk. 2. Een uur heeft 60 ………………………. 3. Ik ga naar Den Haag en kom vanavond weer …………………. . 4. Ik ga met vakantie naar Japan, ik reis met het …………………………… 5. Hoeveel …………………. duurt die reis? 6. …………………….. u hoe laat de bus vertrekt? 7. De bus stopt niet altijd bij de ……………………………… 8. Weet je …………………… mijn moeder komt?
Bronnenboekje 4
- 26 -
Boekje 4
Dictee 1.
21.
2.
22.
3.
23.
4.
24.
5.
25.
6.
26.
7.
27.
8.
28.
9.
29.
10.
30.
11.
31.
12.
32.
13.
33.
14.
34.
15.
35.
16.
36.
17.
37.
18.
38.
19.
39.
20.
40.
Bronnenboekje 4
- 27 -
Tijd Hoe laat begint het eerste tv-programma ? ………………………… Hoe lang duurt het?...................................... Hoe laat begint het eerste middagprogramma? ……………………………………………. En het eerste avond programma? ……………………….. Hoe lang duurt het programma ‘Cartoons’? ………………………… En ‘Het kleine paradijs?........................... En ‘IJsgala’ ?.............................................. Het is kwart over 8 ’s avonds. Hoe lang moet ik nog wachten tot het Programma ‘ijsgala’ begint?............................ Ik zet om 10 over 4 de tv aan. Hoe lang is het programma ‘Tineke’ al bezig ?............................................. Op een videoband kan ik nog 40 minuten t.v. opnemen. Kan het programma ‘Buck Rogers’nog op die band?................................................. Hoeveel minuten duurt dat programma? …………………………….. Welk programma begint ’s avonds om half 7? ………………………………. Om 23.50 is er nog 5 minuten ‘Nieuws voor doven en slechthorenden’. Hoe laat is dit afgelopen? ....................
Bronnenboekje 4
Nederland 1 Nos 9.30- 9.35 Nieuws voor doven en slechthorenden. 10.50 Engels voor gevorderden (10 a). Teleac. 10.35 Biotechnologie (2 a). Teleac. 11.05-11.25 Cursus voor Friestallgen (11). Feduco/ ROF. 13.00-13.05 Nieuws voor doven en slechthorenden.
VOO 15.00 Cartoons. Met „Shake, Ratte & Roll’’ en „Under-cover Elephant’’. 15.10 He-man and the Masters of the Universe. Tekenfilmserie. 15.35 Het ideine paradijs. Serie over Nederlanders en hun tuin. AFL: „Ganzen en een bunkar’’. Presentator Frank Groothof gaat deze keer op bezoek bij de schrijfster en schilderes An Rutgers van der Loeff-Basenau en neemt een kijkje bij de bunker van actrice Mary Dresselhuys. 16.00 Tienke. Amusement, kindertheater, kunst en de stichting de Ombudsman. 17.30 Journaal. NOS. 17.41 Buck Rogers. Amerikaanse science-finctionserie. Afl: „Happy Birthady Buck’’. Buck wordt 534 en dat moet gevierd worden. Daarom organiseert Wilma samen met dr. Huer een feestje voor hem. 18.30 Veronica sport. sportmagazine met actuele sportevenementen, wedstrijdfisten en aandacht voor nieuwe en onbekende sporten. 18.55 De Fabeltjeskrant. 19.00 countdown. Adam curry presenteert popmuziek. 20.00 Journaal. NOS 20.28 Miami Vice . Amerikaanse politieserie. Vandaag maken Crockett en Tubba jacht op porno-koning AJ Margolis, die ook gezocht wordt wegens beroving, moord en het uitbuiten van minderheden. Roverdeling: Sonny Crockett. Don Johnsson; Ricardo Tubbs, Phillip Michael Thomas 21.15 IJegsia. Schaatsevenement met ijshockey, short-track schaatsen, tennis op Schaats, kunstrijden en ijsdansen. Saskia & Sergo en Margriet Eshuijs zorgen voor de muzikale omlijsting. Eindredactie en samenstelling: Bob de Jong. 22.15 Nieuwslijn. Tweewekelijkse actualiteitenrubriek. 22.55 Codenaam: Foxfire. Spionageserie. Vanessa Hawks, ook wel The Black Orchid genaamd, staat bekend als een van ’s werelds gevaarlijkste vrouwen. Uitgerekend deze dame heeft nog een appeltje te schillen met LIZ. 23.45 Journaal. NOS. 23.50-23.55 Nieuws voor doven en slechthorenden. NOS.
- 28 -
TV-programma’s
a. Er zijn 3 programma’s over het nieuws. Hoe laat beginnen de drie programma’s? Om …………… , en om ……………….. , en om …………. b. Hoe heet het programma dat om 22.00 uur begint? ………………. Hoe heet de verteller? ……………… c.
Schrijf anders: 20.00 uur = 20.15 uur = 23.10 uur =
d. Wat is de naam van de Amerikaanse soap? ................... e. Het programma: ”As the world turns” begint om 1.05 uur. Is het: o morgen o middag o avond o nacht
Bronnenboekje 4
- 29 -
Stel een vraag Mag ik een koffie? Hoe laat vertrekt de trein naar Rotterdam? Van welk spoor?
Mag ik een krant? Hoe laat vertrekt de trein? Van welk spoor?
Mag ik een zakje drop? Hoe laat vertrekt de bus naar Gouda? En waar vertrekt de bus?
Kan u mij vertellen waar de toiletten zijn? Hoe laat vertrekt de trein? En hoe laat ben ik in Utrecht?
Moet ik via Utrecht naar Maastricht? Is er in Maastricht ook een treintaxi?
Bronnenboekje 4
- 30 -
Hoe laat gaat de trein? Op het bord staat: - hoe laat de trein vertrekt - op welk spoor de trein komt U komt om 13 uur op het station. U wilt naar Zwolle. 1. Hoe laat vertrekt de trein? …………………………………………… 2. Op welk spoor komt de trein? ………………………………………
Bronnenboekje 4
- 31 -
Bronnenboekje 4
- 32 -
Clara wil een kaartje kopen voor de trein
Bronnenboekje 4
- 33 -
Wat is anders? Wijs aan en vertel!
Bronnenboekje 4
- 34 -
Jan gaat naar Amsterdam. Jan heeft een vrije dag. Hij wil naar Amsterdam. Hij gaat met de trein. Om half negen gaat hij lopend naar het station. Hij checkt in met zijn OV-chipkaart. De sneltrein vertrekt om 9.18 uur. Jan moet nog even wachten. Hij koopt een krant. Om 10 over negen stapt Jan in. Hij gaat de krant lezen. De trein vertrekt precies op tijd. Jan hoeft niet over te stappen. De conducteur komt langs om de kaartjes te controleren. Jan laat zijn kaartje zien. In Amsterdam stapt hij uit. Hij wandelt door de drukke straten van Amsterdam. Hij ziet een mooie trui in een winkel. De trui is niet duur. Jan koopt de trui. Om een uur gaat hij soep en een broodje eten in een restaurant. ’s Middags gaat hij naar de dierentuin. ’s Avonds om 19.15 uur is Jan weer in Leeuwarden. Hij heeft een leuke dag gehad.
Bronnenboekje 4
- 35 -
Bij: “Jan gaat naar Amsterdam.” Geef antwoord: 1. Wie heeft een vrije dag? ……………………………………………………………………………………………………………………………. 2. Hoe gaat Jan naar Amsterdam? ……………………………………………………………………………………………………………………………. 3. Hoe laat vertrekt de trein? ……………………………………………………………………………………………………………………………. 4. Hoe laat stapt hij in de trein? …………………………………………………………………………………………………………………………… 5. Wie controleert de kaartjes? …………………………………………………………………………………………………………………………… 6. Is het rustig in Amsterdam? …………………………………………………………………………………………………………………………… 7. Hoe laat gaat hij soep en een broodje eten? …………………………………………………………………………………………………………………………… 8. Wat doet hij ’s middags? ………………………………………………………………………………………………………………………….. 9. Waar is hij om kwart over zeven ’s avonds? ………………………………………………………………………………………………………………………….. 10. Heeft Jan een leuke dag gehad? …………………………………………………………………………………………………………………………..
Bronnenboekje 4
- 36 -
Bij: “Jan gaat naar Amsterdam.” Goed of fout? 1. Jan heeft een week vrij. 2. Hij gaat met de trein naar Amsterdam. 3. Hij gaat met de bus naar het station. 4. De sneltrein vertrekt om 9.15 uur. 5 Jan moet overstappen. 6. In Amsterdam koopt hij een trui en een broek. 7. Hij gaat ’s middags fietsen. 8. Jan is om kwart over zeven in Leeuwarden.
Wat hoort bij elkaar? 1. vrijdag 2. trein 3. krant 4. instappen 5. conducteur 6. druk 7. soep 8. kopen
geld betalen lezen niet werken veel mensen eten kaartjes uitstappen station
Wat hoort er niet bij? 1. 2. 3. 4. 5. 6.
trein - station – OV-kaart - zomer. lopen - fietsen - zitten - rijden. trui- maan - broek - jas. winkel - geld - kassa - rennen. wandelen - liggen - lopen - rennen. 8.15 uur - 9.00 uur - 11.30 uur - 22.00 uur.
Bronnenboekje 4
- 37 -
…………………………… ………………………….. …………………………… ………………………….. ………………………….. ………………………….. ………………………….. …………………………..
Elif gaat met de bus naar het ziekenhuis. Elif gaat met de bus naar het ziekenhuis. Ze moet voor controle. Ze heeft niet genoeg op haar OV-chipkaart staan. Daarom gaat ze eerst de kaart opladen. Daarvoor gaat ze naar het postloket in de supermarkt. Dan loopt ze naar de bushalte. Op het bord staat “lijn 4”. “Gaat lijn 4 naar het ziekenhuis?”denkt Elif. Ze weet het niet zeker. Daar komt de bus al aan. De deuren gaan open. Ze stapt in de bus. Ze vraagt: “Gaat deze bus naar M.C.L.-Zuid?” De chauffeur zegt: “Ja, hoor, dat klopt.” Ze wil haar OV-kaart scannen. Maar waar is de kaart? Elif kijkt in haar boodschappentas. Nee, geen OV-chipkaart. Hoe kan dat nou? O ja, ze weet het weer. De kaart zit in haar portemonnee. En de portemonnee zit in haar jaszak. Elif scant de kaart. Ze zegt: “Kunt u omroepen als we bij het ziekenhuis zijn?” “Dat is goed”, zegt de chauffeur. Ze gaat bij het raam zitten, achterin de bus. Na 10 minuten hoort ze: “M.C.L.-Zuid, M.C.L-Zuid”. De bus stopt en Elif stapt uit. Elif vergeet niet de kaart opnieuw te scannen. Ze loopt naar het ziekenhuis.
Bronnenboekje 4
- 38 -
Vragen bij: “Elif gaat naar het ziekenhuis.” 1. Waarom gaat Elif naar het ziekenhuis.” ……………………………………………………………………………………………………………………………….. 2. Gaat ze met de trein? ……………………………………………………………………………………………………………………………….. 3. Waar laadt ze haar kaart op? ………………………………………………………………………………………………………………………………. 4. Zit de OV-kaart in haar tas? ………………………………………………………………………………………………………………………………. 5. Waarom roept de chauffeur M.C.L-Zuid om? ………………………………………………………………………………………………………………………………. 6. Waar gaat Elif zitten in de bus? ………………………………………………………………………………………………………………………………. 7. Zit ze lang in de bus? ......................................................................................................................................
Bronnenboekje 4
- 39 -
Zo heb je een fiets, zo heb je niets. Ik heb een fiets. Het is een heel oude fiets. Er zit een scheur in het zadel, het licht is kapot en de banden zijn glad. Op een zaterdag denk ik: “Ik repareer mijn fiets.” Ik koop een nieuw zadel, een lamp, nieuwe banden en een pot verf. Aan het eind van de dag is mijn fiets glimmend zwart. Het is een heel werk, maar ik ben erg tevreden. Maandag ga ik trots op mijn ‘nieuwe’ fiets naar mijn werk. Onderweg haal ik even brood voor mijn lunch. Ik zet mijn fiets goed op slot bij de supermarkt. Tien minuten later sta ik weer buiten, maar ik zie mijn fiets nergens. Hij is weg. Ik ben heel boos. Als mijn werk is voor niets en ik heb geen fiets meer.
Vragen bij : ‘Zo heb je een fiets, zo heb je niets.’ 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Waarom is de fiets niet mooi? Zijn gladde banden gevaarlijk? Wat koopt hij om de fiets te repareren? Is het veel werk om de fiets te repareren? Waar wordt de fiets gestolen? Waarom staat “nieuwe” tussen aanhalingstekens?
Bronnenboekje 4
- 40 -
Tien minuten vertraging.* Ik sta op het perron en ik wacht op de trein uit Rotterdam. In die trein zit mijn vrouw; ik wacht op haar. Plotseling klinkt er uit de luidsprekers**: “Attentie dames en heren, de intercity uit Rotterdam met bestemming Amsterdam Centraal Station, vertrekt tijd 20.22 uur, heeft een vertraging* van ongeveer 10 minuten. Herhaling………………….. “En dan volgt het bericht nog een keer. Er staat een jong meisje vlak bij mij. Ze kijkt naar mij en ze vraagt: “Wat zeggen ze door de luidsprekers?” Ik kijk verbaasd. “Dat is toch duidelijk”, denk ik. Dan zie ik een hoorapparaat*** achter haar oor. Ik herhaal de mededeling, met enige schaamte. Die luidsprekermededelingen zijn niet voor iedereen duidelijk, zeker niet voor slechthorenden.****
* ** *** ****
vertraging luidsprekers slechthorenden hoorapparaat
: de trein heeft vertraging : de trein is te laat : een beetje doof : mensen die een beetje doof zijn kunnen hierdoor beter horen.
Vragen bij: ‘Tien minuten vertraging.’ 1. Op welke trein wacht de man? …………………………………………………………………………………………………………… 2. Wie zit er in die trein? …………………………………………………………………………………………………………… 3. Welke trein heeft vertraging? ……………………………………………………………………………………………………………. 4. Hoelang heeft die trein vertraging? ……………………………………………………………………………………………………………. 5. Wat vraagt het meisje aan de man? ……………………………………………………………………………………………………………. 6. Waarom kan ze de luidspreker niet horen? …………………………………………………………………………………………………………… 7. Waarom schaamt de man zich? …………………………………………………………………………………………………………….
Bronnenboekje 4
- 41 -
Bij: ‘Tien minuten vertraging.’ Goed of fout? 1. De man wacht op de trein uit Amsterdam Centraal station. 2. De trein uit Amsterdam heeft vertraging. 3. De trein heeft 20 minuten vertraging. 4. Het meisje is blind. 5. Het meisje verstaat de luidspreker niet. 6. Het meisje is slechthorend.
…………………………… ………………………….. …………………………… …………………………… ………………………….. ……………………………
Maak de zinnen met de volgende woorden: 1. perron ……………………………………………………………………………………………………………………….. 2. intercity ……………………………………………………………………………………………………………………….. 3. vertraging …………………………………………………………………………………………………………………………. 4. luidspreker …………………………………………………………………………………………………………………………… 5. slechthorend ……………………………………………………………………………………………………………………………
Bronnenboekje 4
- 42 -
Werk samen in tweetallen. Wissel steeds van rol
Voorbeeld: U ziet: vertrektijd: trein naar Amsterdam. Cursist A: pardon meneer, mag ik u iets vragen? Cursist A: hoe laat vertrekt de trein naar Amsterdam? Cursist B zegt: De trein naar Amsterdam vertrekt om twaalf uur. Hoe laat
komt vertrekt begint
de koningin de les de trein naar Amsterdam de film het
is
1. vertrektijd
de trein naar Amsterdam
2. aankomsttijd
de boot uit Engeland
3. begintijd
het concert
4. tijd
het
5. aankomsttijd
de postbode
6. vertrektijd
de tram naar Nieuwegein
7. begintijd
de les
8. aankomsttijd
het vliegtuig uit Parijs
9. tijd
de pauze
10. vertrektijd
de bus
11. begintijd
de film
12. vertrektijd
het vliegtuig naar Marokko
Bronnenboekje 4
- 43 -
boekje 4
Boekje 4 Ik kan klokkijken. Ik kan digitale tijden benoemen. Ik kan iemand vragen/vertellen hoe laat het is. Ik ken de namen van vervoermiddelen. Ik ken de meeste namen van vervoermiddelen. Ik kan informatie opzoeken over reistijden en reistrajecten. Ik kan informatie vragen over reistijden en reistrajecten. Ik kan iemand de weg vragen. Ik kan iemand de weg wijzen . Ik kan op een plattegrond een route volgen. Ik ken de belangrijkste woorden uit dit boekje. Ik kan de belangrijkste woorden uit dit boekje ook schrijven . Ik kan de docent vragen stellen en doe dat ook .
Bronnenboekje 4
- 44 -
goed
ik redelijk niet
ik gebruik dat ook
Reflectieformulier
goed
docent redelijk
niet