Spreekopdrachten thema 4 Wonen Opdracht 1 bij 4.1 ** Praat samen. Uitleg voor de docent: Op de volgende pagina vind je een blad met plaatjes. Knip de plaatjes uit en doe ze in een envelop. Geef elk tweetal een envelop. Cursist A trekt een kaartje en vraagt een van de volgende dingen: - waar cursist B doet wat op het plaatje staat; - waar dit in het huis van cursist B staat. Cursist B geeft antwoord. Daarna pakt cursist B een kaartje en stelt een vraag aan cursist A. Cursist A geeft antwoord.
Voorbeeld Cursist A: Waar kook je? Cursist B: Ik kook in de keuken.
Cursist B: Waar staat je bed? Cursist A: Mijn bed staat in de slaapkamer.
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 1
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 2
Opdracht 2 bij 4.1 * Doe de opdracht met de groep. Uitleg voor de docent: Op pagina 4 vind je een plattegrond van een huis. Geef de aan iedere cursist. Vertel waar de kamers zijn. De cursisten schrijven de namen van de kamers op de juiste plaats. Indien nodig kun je van tevoren de betekenis van woorden als boven, beneden, links, rechts en naast bespreken. Variatie 1 Vertel ook waar de deuren en ramen zijn en laat die in de plattegrond tekenen. Variatie 2 Doe de opdracht in tweetallen. Een cursist krijgt de plattegrond waar de kamers in geschreven zijn en vertelt aan de andere cursist waar de kamers zijn. Boven:
Beneden:
Boven: TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 3
slaapkamer 2
trap
Beneden:
tuin
garage
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 4
Opdracht 3 bij 4.1 ** Vertel. Wat voor huis heb jij? -
Woon je in een appartement, een flat of een huis? Hoeveel ruimtes heb je? Welke kamers heb je? Heb je een bad? Heb je een tuin? Heb je een schuur?
Opdracht 1 bij 4.2 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. 1. Wanneer bel je me?
1. Morgen bel ik je.
2. Waar drink je koffie?
2. In de woonkamer drink ik koffie.
3. Wat doet hij met zijn camera?
3. Met zijn camera maakt hij foto’s.
4. Hoe kom ik bij het station?
4. Hier moet u linksaf.
5. Waarom lacht Timmy zo hard?
5. Misschien is hij wel blij.
6. Wanneer begint de zomer?
6. In juni begint de zomer.
7. Wat gaan jullie vanavond eten?
7. Vanavond gaan wij pizza eten.
8. Waar moet ik mijn naam invullen?
8. Hier moet je je naam invullen.
9. Wat gaat Suze morgen doen?
9. Morgen gaat Suze voetballen.
10. Hoe maak je thee?
10. Eerst kook je het water.
Opdracht 2 bij 4.2 * Vraag en antwoord. Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht. Cursist A: lees de vraag hardop. Lees ook het eerste woord van het antwoord. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Gebruik het woord dat cursist A heeft gezegd. Klaar? Dan leest cursist B de vragen.
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 5
Opdracht 3 bij 4.2 * Praat samen. Knip dit blad door. Cursist A: lees de zinnen hardop. Cursist B: zeg dezelfde zinnen op een andere manier. Klaar? Dan leest cursist B de zinnen hardop. Cursist A zegt dezelfde zinnen op een andere manier.
Voorbeeld: Cursist A: Ik ga morgen op vakantie. Cursist B: Morgen ga ik op vakantie.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Ik kijk ’s avonds veel tv. Marco eet brood in de woonkamer. Donderdag ga ik sporten. Op straat lopen drie honden. De keuken is naast de trap. Hans is natuurlijk weer te laat. Elke dag ga ik met de bus. Mischa en Simone gaan morgen trouwen.
Praat samen. Cursist A: lees de zinnen hardop. Cursist B: zeg dezelfde zinnen op een andere manier. Klaar? Dan leest cursist B de zinnen hardop. Cursist A zegt dezelfde zinnen op een andere manier.
Voorbeeld: Cursist A: Ik ga morgen op vakantie. Cursist B: Morgen ga ik op vakantie.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Noah kookt soep in de keuken. Woensdag ga ik naar de tandarts. In dat dorp woont Adam. De buren verhuizen binnenkort. Ik vind die bank mooi. Elke zondag kijk ik een film. De wc is in de badkamer. Straks brengt Sem mij naar huis.
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 6
Opdracht 4 bij 4.2 ** Praat samen. Uitleg voor de docent: Knip onderstaande kaartjes los. Doe de kaartjes met onderwerpen in een envelop. Doe de kaartjes met de andere woorden in een envelop. De cursisten werken in tweetallen. Cursist A trekt een kaartje uit de ene envelop, cursist B trekt een kaartje uit de andere envelop. Met deze kaartjes maken ze twee zinnen. De ene zin begint met het onderwerp. De andere zin begint met het andere woord.
de kinderen
mijn vriend
Krista
Farid
de chauffeur
ik
wij
jullie
morgen
op die website
volgende week
vanavond
misschien
straks
in Nederland
hier
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 7
Opdracht 1 bij 4.3 Praat samen. Cursist A: je loopt op straat. Je komt cursist B tegen. Cursist B: je loopt op straat. Je komt cursist A tegen. Je bent net verhuisd. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1. Hallo (naam cursist B). Dat is lang geleden! Hoe gaat het met jou?
Cursist B
1. Hoi (naam cursist A). Met mij gaat het goed. En met jou?
2. Met mij ook, dank je. Waar woon je nu?
3. Wat leuk. Wat voor een huis is het?
4. Dat klinkt goed.
5. Dat lijkt me leuk. Wanneer zal ik komen?
6. Ja, dan kan ik. Zal ik om acht uur komen?
2. Vorige week ben ik verhuisd. Ik woon nu in Roermond.
3. Het is een appartement op de tweede verdieping. Er zijn twee slaapkamers en een balkon.
4. Wil je een keer komen kijken?
5. Kun je morgenavond?
6. Dat is goed. Tot morgen! 7. Tot morgen!
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 8
Opdracht 2 bij 4.3 ** Praat samen. Bedenk nu zelf een gesprek. Cursist A: je loopt op straat. Je komt cursist B tegen. Jullie hebben elkaar al een tijd niet gezien. Vraag hoe het met cursist B gaat. Stel vragen over: het werk van cursist B, de man of vrouw van cursist B, waar cursist B woont. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek.
Opdracht 3 bij 4.3 ** Praat samen. Cursist A: vraag of cursist B deze week een keer ’s ochtends koffie wil komen drinken. Gebruik je agenda. Cursist B: gebruik je agenda om te kijken wanneer je tijd hebt. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek: Cursist B: vraag of cursist A deze week een keer ’s avonds bij je wil komen eten. Gebruik je agenda. Cursist A: gebruik je agenda om te kijken wanneer je tijd hebt. Agenda cursist A: juli
15 maandag 12:30 tot 17:30 werken
juli
donderdag 18 8:30 tot 17:00 werken 18:00 bij Anne eten
16 dinsdag 8:30 tot 17:30 werken
vrijdag 19 8:30 tot 17:00 werken
20:00 tot 21:00 voetballen 17 woensdag
zaterdag 20 Weekend naar Parijs
13:00 tot 16:00 Nederlandse les
TaalCompleet A1 Spreken Plus
zondag 21 Weekend naar Parijs
Thema 4 - 9
Agenda cursist B: juli
juli
15 maandag 13:00 tot 21:00 werken
donderdag 18 10:00 tandarts 13:00 tot 16:00 Nederlandse les
16 dinsdag 13:00 tot 21:00 werken
vrijdag 19 9:00 tot 16:30 werken
17 woensdag 11:00 koffie drinken bij Simone
zaterdag 20 9:00 sport zondag 21
Opdracht 1 bij 4.4 ** Praat samen. Maak een vraag. Begin de vraag met een werkwoord. Gebruik het plaatje. Cursist A:
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 10
Praat samen. Maak een vraag. Begin de vraag met een werkwoord. Gebruik het plaatje. Cursist B:
Opdracht 2 bij 4.4 * Praat samen. Knip de kaartjes op deze pagina los. Pak een kaartje. Op het kaartje staat een antwoord. Bedenk een vraag bij het antwoord. Ja, ik woon in een appartement.
Ja, de les duurt drie uur.
Ja, ik heb een garage.
Ja, ik ga verhuizen.
Ja, ik vind pizza lekker.
Ja, ik heb een grote tuin.
Ja, ik heb je een brief gestuurd.
Ja, ik loop in het park.
Ja, ik zit vaak op mijn balkon.
Ja, ik ga boodschappen doen.
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 11
Opdracht 1 bij 4.5 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. 1. Breng jij de kinderen naar school?
1. Nee, ik breng de kinderen niet naar school.
2. Lijkt Tim op zijn vader?
2. Nee, Tim lijkt niet op zijn vader.
3. Heb jij een buurman?
3. Nee, ik heb geen buurman.
4. Heb je een handtekening gezet?
4. Nee, ik heb geen handtekening gezet.
5. Staat er een rij voor de kassa?
5. Nee, er staat geen rij voor de kassa.
6. Is die man serieus?
6. Nee, die man is niet serieus.
7. Gaan jullie allebei naar huis?
7. Nee, we gaan niet allebei naar huis.
8. Snap jij wat daar staat?
8. Nee, ik snap niet wat daar staat.
9. Ga je morgen verhuizen?
9. Nee, ik ga morgen niet verhuizen.
10. Heb je een garage bij je huis?
10. Nee, ik heb geen garage bij mijn huis.
11. Vind je dat een goede grap?
11. Nee ik vind dat geen goede grap.
12. Wil je een balkon?
12. Nee, ik wil geen balkon.
13. Is de supermarkt open?
13. Nee, de supermarkt is niet open.
14. Eet je een pizza?
14. Nee, ik eet geen pizza.
15. Schrok je van die hond?
15. Nee, ik schrok niet van die hond.
Opdracht 2 bij 4.5 * Vraag en antwoord. Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Begin je antwoord met nee. Klaar? Dan leest cursist B de vragen.
Opdracht 3 bij 4.5 * Praat samen. Lees de vraag. Geef antwoord. Gebruik het plaatje. Gebruik niet of geen.
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 12
Voorbeeld
Cursist A: Is de tomaat groen? Cursist B: Nee, de tomaat is niet groen.
1. Eet de vrouw een pizza?
2. Is de vrouw binnen?
3. Is de man kaal?
4. Zit de man op de bank?
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 13
5. Zijn de borden schoon?
6. Is dit een keuken?
7. Heeft dit huis een balkon?
8. Is dit eten zuur?
9. Staat daar een vliegtuig?
10. Ligt de appel naast de boeken?
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 14
Opdracht 4 bij 4.5 ** Praat samen. Cursist A: vraag of cursist B heeft wat op het plaatje staat. Cursist B: geef antwoord. Klaar? Dan stelt cursist B de vragen.
Voorbeeld Cursist A: Heb je een auto? Cursist B: Ja, ik heb een auto. / Nee, ik heb geen auto.
Cursist A:
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 15
Cursist B:
Opdracht 1 bij 4.6 * Praat samen. Cursist A: lees de vragen hardop. Cursist B: geef antwoord. Gebruik de informatie die bij het huis staat. Klaar? Dan stelt cursist B de vragen. Cursist A: 1. Hoe hoog is de huur van de woning? 2. Hoeveel kamers zijn er? 3. Wat is het adres? 4. Wanneer moet je reageren? 5. Heeft de woning een tuin? 6. Heeft de woning een balkon? 7. Wat vind je van de woning? Wil je hem huren? Waarom wel of niet?
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 16
Cursist B: Kruisstraat 28A 3582 CZ Baarn Huur per maand: € 618,73 Reageren op internet voor 26 april, 21.00 uur.
Woningnummer Bouwjaar Huis is leeg per Aantal kamers Grootte woning totaal Grootte woonkamer Grootte slaapkamer 1 Grootte slaapkamer 2 Tuin Balkon
0127689 1985 15 mei 3 54 m2 29 m2 14 m2 11 m2 ja, 15 m2 nee
Cursist B: 1. Hoe hoog is de huur van de woning? 2. Hoeveel kamers zijn er? 3. Wat is het adres? 4. Wanneer moet je reageren? 5. Heeft de woning een tuin? 6. Heeft de woning een balkon? 7. Wat vind je van de woning? Wil je hem huren? Waarom wel of niet? Cursist A: Steenweg 173 6410 GL Woerden Huur per maand: € 481,27 Reageren op internet voor 10 juni, 21.00 uur.
Woningnummer Bouwjaar Huis is leeg per Aantal kamers Grootte woning totaal Grootte woonkamer Grootte slaapkamer 1 Tuin Balkon
0135462 1937 15 juni 2 36 m2 23 m2 13 m2 nee ja, 6 m2
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 17
Opdracht 2 bij 4.6 ** Vertel. Zoek zelf een huurhuis. Zoek bijvoorbeeld in de woonkrant of op internet. Lees de vragen. Geef antwoord. 1. Hoe hoog is de huur van de woning? 2. Hoeveel kamers zijn er? 3. Wat is het adres? 4. Wanneer moet je reageren? 5. Heeft de woning een tuin? 6. Heeft de woning een balkon? 7. Wat vind je van de woning? Wil je hem huren? Waarom wel of niet?
Opdracht 1 bij 4.7 * Praat samen. Cursist A: vraag cursist B om zijn gegevens. Schrijf de gegevens op het formulier. Klaar? Dan stelt cursist B de vragen. INSCHRIJFGEGEVENS Voorletters Achternaam Geslacht
man / vrouw
Straat Huisnummer Postcode Postcode is buitenlands
ja / nee
Woonplaats Telefoonnummer overdag Tweede telefoonnummer Geboortedatum E-mailadres
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 18
Opdracht 1 bij 4.8 ** Vertel. Wat doe jij voor het milieu? Lees de zinnen. Doe jij dit ook? Vertel waarom wel of niet. 1. Ik doe gft-afval in de groene bak. 2. Ik doe papier in de papierbak. 3. Ik doe glas in de glasbak. 4. Ik zet de verwarming laag als ik ga slapen. 5. Ik doe het licht uit als ik niet in de kamer ben. 6. Ik doe de tv uit als ik er niet naar kijk. 7. Ik douche niet te lang.
Opdracht 2 bij 4.8 ** Praat samen. Wat doe jij voor het milieu? Hoe gaat dat in jouw land? Is dat hetzelfde of is het daar anders?
Opdracht 1 bij 4.9 Praat samen. Cursist A: je werkt bij de woonvereniging. Cursist B: je hebt een huurhuis. Je verwarming is kapot. Je belt de woonvereniging. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1. Goedemorgen. Met Woonvereniging Woon Goed.
Cursist B
1. Goedemorgen. Met (naam cursist B). Mijn verwarming is kapot.
2. Wat vervelend. Hoelang is dat al zo? 2. Ik zag het vanochtend pas. 3. Er komt zo snel mogelijk iemand om het te repareren. Bent u vanmiddag thuis?
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 19
3. Nee, vanmiddag ben ik niet thuis. Morgen ben ik wel thuis. 4. Goed. Dan komt er morgenochtend iemand naar u toe.
4. Dat is fijn. Dank u wel.
5. Graag gedaan. Dag. 5. Dag.
Opdracht 2 bij 4.9 ** Praat samen. Bedenk nu zelf een gesprek. Cursist A: je werkt bij de woonvereniging. Cursist B: je belt de woonvereniging. Er is iets kapot in je huis. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek.
Opdracht 3 bij 4.9 ** Praat samen. Lees de zin. Vertel wat jij doet als dit gebeurt. 1. De auto is kapot. 2. De tv doet het niet. 3. Het dak lekt. 4. Ik ben ziek.
Opdracht 1 bij 4.10 ** Praat samen. In het boek staan veel tips voor het maken van huiswerk. Lees de tips en beantwoord de vragen. 1. 2. 3. 4.
Wat vind je van de tips? Doe je dit zelf zo? Waarom wel of waarom niet? Wat vind je de beste tip? Heb je zelf nog meer tips?
TaalCompleet A1 Spreken Plus
Thema 4 - 20