2010-2011
blauwe zaal grote podia
Hugo Wolf Quartett & Bernarda Fink vr 4 mrt 2011
2010-2011 / Vocale kamermuziek Birgid Steinberger sopraan & Artis Quartett Wien do 28 okt 2010 Bernarda Fink mezzo & Hugo Wolf Quartett vr 4 mrt 2011 Christoph Prégardien & Pentaèdre wo 16 mrt 2011 Dietrich Henschel & Oxalys do 19 mei 2011
2010-2011 / Kwartet Birgid Steinberger sopraan & Artis Quartett Wien do 28 okt 2010 Belcea Quartet vr 5 feb 2011 Bernarda Fink mezzo & Hugo Wolf Quartett vr 4 mrt 2011 Arcanto Quartett za 9 april 2011 Quatuor Modigliani di 24 mei 2011
inleiding door Lucrèce Maeckelbergh / 19.15 uur / blauwe foyer begin 20.00 uur pauze omstreeks 20.50 uur einde omstreeks 21.40 uur teksten programmaboekje Lucrèce Maeckelbergh coördinatie programmaboekje deSingel
Hugo Wolf Quartett
Sebastian Gürtler, Regis Bringolf viool Gertrud Weinmeister altviool Florian Berner cello
& Bernarda Fink mezzo Robert Schumann (1810-1856) Strijkkwartet nr 3 in A, opus 41 nr 3 Andante espressivo - Allegro molto moderato Assai agitato - Un poco Adagio - Tempo resoluto Adagio molto Finale. Allegro molto vivace Ottorino Resphigi (1879-1936) ‘Il Tramonto’ voor zangstem en strijkkwartet (Roberto Ascoli naar P. B. Shelley)
30’
15’
pauze
Fotograferen is absoluut verboden tijdens voorstellingen, concerten en tentoonstellingen. Dat geldt ook voor het maken van film-, video- of geluidsopnamen.
gelieve uw GSM uit te schakelen
De inleidingen kan u achteraf beluisteren via www.desingel.be Selecteer hiervoor voorstelling/concert/tentoonstelling van uw keuze.
reageer & win
Op www.desingel.be kan u uw visie, opinie, commentaar, appreciatie, … betreffende het programma van deSingel met andere toeschouwers delen. Selecteer hiervoor voorstelling/concert/tentoonstelling van uw keuze. Neemt u deel aan dit forum, dan maakt u meteen kans om tickets te winnen. Bij elk concert worden cd’s te koop aangeboden door ’t KLAverVIER, Kasteeldreef 6, Schilde, 03 384 29 70 > www.tklavervier.be Grand café deSingel open alle dagen 9 > 24 uur informatie en reserveren +32 (0)3 237 71 00 www.grandcafedesingel.be drankjes / hapjes / snacks / uitgebreid tafelen
Hugo Wolf (1860-1903) Selectie uit ‘Italienisches Liederbuch’ (P. Heyse) (bew. voor strijkkwartet door S. Gürtler) 1. Nein, junger Herr 2. Wie lange schon war immer mein Verlangen 3. Ihr jungen Leute 4. Gesegnet sei das Grün 5. Wir haben beide lange Zeit geschwiegen
10’
Hugo Wolf Serenade in G, ‘Italiaanse Serenade’ Hugo Wolf Selectie uit ‘Italienisches Liederbuch’ (P. Heyse) (bew. voor strijkkwartet door S. Gürtler) 6. Mein Liebster hat zu Tische mich geladen 7. Wohl kenn’ ich Euern Stand 8. Man sagt mir, deine Mutter woll’es nicht 9. O wär’ dein Haus durchsichtig wie Glas 10. Wenn du, mein Liebster steigst zum Himmel auf
7’
10’
Dit concert wordt opgenomen door Klara voor latere uitzending in het programma ‘In de Loge’ op maandag 11 april om 20 uur.
Intense lyriek met een vleugje ironie Het programma van dit concert brengt een mooie mengeling van instrumentale en vocale kamermuziek. Van de drie componisten hebben er twee de kaap van de twintigste eeuw gehaald - Hugo Wolf net en Ottorino Respighi ruim - terwijl de derde, Robert Schumann, nog volop in de 19de eeuw thuishoort weliswaar met een sterke neiging naar vernieuwing. Het Hugo Wolf Quartett dat sinds 1993 bestaat en toestemming kreeg van de Internationale Hugo Wolf Society van Wenen om de naam van de componist voor hun ensemble te gebruiken, heeft uiteraard een speciale band met Hugo Wolf. In het seizoen 2011-2012 zullen ze alle kwartetten van Wolf uitvoeren. Die speciale band heeft er zeker ook mee te maken dat ze een werk dat Wolf oorspronkelijk voor zang met pianobegeleiding componeerde durven aanpakken voor een kwartetbewerking. Voor deze bewerking tekent eerste violist Sebastian Gürtler. Bernarda Fink, ondertussen een vaste waarde in deSingel, neemt de vocale partij voor haar rekening. Robert Schumann (1810-1856) kreeg van huis uit een literaire en kunstzinnige opleiding. Zijn vader was een boekhandelaar, uitgever, vertaler en essayist. Schumann heeft zich zelfs lange tijd afgevraagd of hij schrijver of componist zou worden. Als hij twintig is - zijn vader is dan al vier jaar dood - hakt hij de knoop door en kiest voor de muziek. Zijn literaire thuishaven heeft hem voor de rest van zijn leven getekend met een fijnzinnige aard en een goed ontwikkeld gevoel voor poëzie. Maar ook muziek maakt deel uit van de opleiding ten huize Schumann en via huisconcerten leert hij onder meer de pianomuziek kennen van Haydn en Mozart en de strijkkwartetten van Beethoven. Robert Schumann gaat in de leer als muzikant in Leipzig bij de strenge Friedrich Wieck. Clara, de dochter van Wieck is negen jaar jonger dan Robert. Al vlug ontstaat er tussen de twee jonge mensen spontaan een affectieve band. Schumann heeft een relatie met een andere vrouw, Ernestine von Fricken. Ernestine is minder intelligent en minder knap dan Clara en het wordt gauw duidelijk dat die verhouding gedoemd is om te mislukken. Tegen november 1835 hebben Clara en Robert elkaar hun liefde bekend. Vader Wieck ziet wat er aan het gebeuren is en neemt maatregelen om de twee van elkaar te scheiden. De verbeten houding van vader Wieck om zijn dochter voor zich te houden, is niet alleen vaderlijke bekommernis. Clara is voor hem ook het resultaat van zijn levenswerk: een grote Hugo Wolf
pianiste, een voortzetting van zijn eigen artistieke persoonlijkheid. Robert en Clara vechten vijf jaar lang tegen dat verzet. Er komen zelfs rechtszaken en advocaten bij te pas. Het koppel wordt in het gelijk gesteld en ze trouwen op 12 september 1840, één dag voor Clara 21 jaar wordt en dus vrij zou zijn van het gezag van haar vader. Nu de strijd tegen vader Wieck gewonnen is, barst de lyrische aard van Schumann in al zijn rijkdom los en in 1840 schrijft hij niet minder dan honderdveertig liederen. Ondertussen heeft Schumann al een aantal werken gecomponeerd voor piano, zijn favoriete instrument. Hij krijgt een harde klap te verduren wanneer hij zijn pianostudies moet opgeven door een verlamming aan de hand, waarop hij zich als componist muzikaal gaat uitleven en binnen het muzikantenkoppel Robert-Clara vooral Clara de rol van de virtuoze pianiste op zich neemt. In 1841 wordt zijn Eerste Symfonie onder leiding van Felix Mendelssohn in het Gewandhaus van Leipzig uitgevoerd en schrijft hij de eerste versie van zijn Tweede Symfonie, die hij in 1851 herwerkt tot wat de Vierde Symfonie wordt. Het jaar 1842 is cruciaal voor het concert van vandaag. Was 1840 zijn “heerlijk liedjaar”, dan kunnen we 1842 zijn kamermuziekjaar noemen. In dit jaar voltooit hij de drie kwartetten van het opus 41, de enige kwartetten die Schumann componeert, het Pianokwintet opus 44, het Pianokwartet opus 47 en de ‘Phantasiestücke’ voor pianotrio opus 88. In de lente van 1842 is Clara voor het eerst sinds hun huwelijk een tijdje weg voor een concertreis en het lijkt alsof Schumann zijn eenzaamheid verdringt in studie. Vanuit zijn intense belangstelling voor Bach verdiept hij zich opnieuw in de studie van fuga en contrapunt en bestudeert hij de kwartetten van Haydn, Mozart en Beethoven. Maar het is pas bij de thuiskomst van Clara eind april dat Schumann de rust vindt die hij nodig heeft voor het veeleisende werk. De drie kwartetten zijn ontstaan in de maanden juni-juli, als het ware in één geut van enthousiasme. Ze zijn een hommage aan het genre van het klassieke Weense kwartet en vertonen een sterke eenheid door het gebruik van a-klein als centrale toonaard. We zouden bijna van een cyclus kunnen spreken zoals bij een liedcyclus. Het Derde Kwartet sluit de cyclus af met A-groot in het laatste deel waardoor een spanningsboog ontstaat met de a-klein van het Eerste Kwartet. We weten dat Schumann zijn persoonlijkheid graag omschreef als de gespleten verpersoonlijking van twee personages uit een roman van Jean Paul Richter, enerzijds de dynamische en vrolijke Florestan, anderzijds de dromerige, zachte Eusebius en het is zeker de laatste karakterisering die we terugvinden in de strijkkwartetten van Schumann, al heeft hij er met een onvoorstelbare energie en vreugde aan gewerkt. Het Derde Kwartet is het meest ambitieuze van de drie en verwijdert zich het meest van de traditionele norm. Het is ook het meest poëtische en fragiele met extreem tedere en gevoelige momenten. In de plaats van het traditionele scherzo, is het tweede deel assai agitato, het slot kondigt al een impressionistische subtiliteit aan. Het derde deel is een van de
meest sublieme bladzijden in de muziek van Schumann en het vierde deel eindigt op een grandioze coda, misschien bedoeld als kroon op de drie kwartetten. Schumann draagt de drie kwartetten op aan zijn stadsgenoot en vriend Felix Mendelssohn, van wie de kwartetten hem misschien wel gestimuleerd hebben om het genre aan te pakken. Na de voltooiing van dit Derde Kwartet op 22 juli 1742 schrijft Schumann in zijn dagboek: “Derde kwartet voltooid. Vreugde”. Het is meteen een definitief afscheid aan het kwartet en aan de kamermuziek zonder piano. In de herfst van hetzelfde jaar slaat het geluk van de tevreden echtgenoot en componist om in een trieste periode. Een zenuwinzinking overschaduwt de onbekommerde zomermaanden en wijst pijnlijk vooruit naar de geestelijke duisternis waarin Schumann later zal terechtkomen. Ottorino Respighi (1879-1936) is na Puccini ongetwijfeld de internationaal meest bekende Italiaanse componist. Als zoon van een pianoleraar, begon hij reeds als kind viool en piano te spelen. Hij ging naar het Liceo Musicale di Bologna waar hij ook compositieles aanvatte en waar zijn belangstelling voor oude muziek hem leidde tot musicologisch onderzoek van de Italiaanse polyfonie. Hij verdiende een tijdlang de kost met het transcriberen van muziek uit de 17de en 18de eeuw, zoals van Monteverdi (‘Lamento di Arianna’) waardoor hij die rijke polyfone muziek in de vingers kreeg. Een van zijn latere meest succesvolle werken, ‘Antiche danze ed arie’ (1917) combineert de typische kleurrijke gevarieerdheid van Respighi met de klaarheid van klank van de originele luitstukjes. Het best kennen we Respighi van zijn symfonisch drieluik ‘Pini di Roma’, ‘Fontane di Roma’ en ‘Feste Romane’. Deze beschrijvende muziek maakt duidelijk dat Respighi enerzijds sterk geworteld zit in de Duitse symfonische traditie – hij bracht een korte tijd door in Berlijn waar hij les kreeg van Max Bruch - maar dat hij anderzijds een veelheid aan invloeden verwerkt in zijn muziek gaande van Rimski-Korsakov over Stravinsky tot Debussy. Van 1900 tot 1903 speelde hij als altviolist in een orkest in Rusland. Hij kreeg er enkele lessen van Rimski-Korsakov, wiens invloed hij zelf essentieel noemde voor de ontwikkeling van zijn orkestratie. Zijn muziek wordt wel eens omschreven als “nieuwe oude muziek”. Aan de vormen, technieken en melodische lijnen van de oude Italiaanse muziek voegt hij zijn bijzonder talent toe om poëtische beelden op te wekken en “door middel van klanken een indruk van de natuur weer te geven”. In 1910 schreef hij de solo-cantate ‘Aretusa’. Chiarina Fino-Savio creëerde het stuk en hij schreef nog een aantal liederen voor haar. Ze werd zijn vertrouwelinge en goede vriendin. Vanaf dan speelde hij ook vooral piano als begeleider en niet langer viool. Na een korte tijd als leraar in Bologna, krijgt hij een aanstelling als professor compositie in het Liceo Musicale di Santa Cecilia en gaat in Rome wonen. Tot zijn leerlingen behoort Elsa Olivieri Sangiacomo, een getalenteerde componiste en zangeres. Hij
trouwt met haar en ze is de onafscheidelijke steun in zijn korte leven. Ze overleeft de componist bijna 60 jaar en wordt de grote pleitbezorger voor de ruimere bekendheid van zijn werk en ook zijn eerste en belangrijkste biografe. Het levendige muziekgebeuren in Rome stimuleert Respighi tot zijn Rome-trilogie. In 1923 wordt hij ook directeur van het nieuw opgerichte Conservatorio di Santa Cecilia maar hij geeft de functie op in 1926 om meer tijd te hebben om te componeren. Hij blijft wel compositieles geven aan de Accademia di Santa Cecilia. Zijn beroemdheid neemt snel toe en hij reist de wereld af om zijn eigen composities te dirigeren en te begeleiden. Hoewel de fascistische autoriteiten –Mussolini op kop – zijn werk appreciëren, mengt Respighi zich niet in politieke toestanden. De werken ‘Pini di Roma’ en ‘Feste Romane’ worden wel eens attavistische heidense thema’s toegeschreven die men met fascistische propaganda kan associëren. Hij ondertekende in 1932 het manifest waarin avontuurlijke muzikale trends werden aangeklaagd, samen met Pizzetti en Zandonai. Eigenaardig genoeg koos Mussolini dan net de zijde van de modernisten. Begin jaren dertig begon Respighi last te krijgen van zijn hart en de problemen worden ernstiger in 1935. Hij schreef geen nieuw werk meer na 1933. In januari 1936 werd hij ziek van een bacteriële infectie die in die tijd ongeneeslijk was en hij overlijdt op 18 april 1936. De orkestrale rijkdom van de Romeinse trilogie vinden we ook terug in Respighi’s vocale werken als ‘Il Tramonto’ of ‘La Sensitiva’ (1914). ‘Il Tramonto’ is gecomponeerd in 1914 en bestaat in twee versies, een voor strijkorkest en een voor strijkkwartet. Ook hier is de instrumentale begeleiding gekleurd door zowel post-romantische als impressionistische invloeden, die Respighi tot een eigen expressieve taal verwerkt. Hij kiest een ongewoon contemplatieve tekst van de vroeg 19de-eeuwse romantische dichter Percy Bysshe Shelley (1792-1822), een icoon van de Britse romantiek, die Respighi tot drie maal toe de tekst levert voor een vocale compositie. De dichter die ten gevolge van zijn geloof in de vrije liefde en onconventionele levenswijze genoodzaakt was Engeland te verlaten, bracht de laatste jaren van zijn korte leven in Pisa door en kwam bij een boottocht om door verdrinking. Hij ligt begraven in Rome. Het gedicht is een intense reflectie op een verloren liefde en evoceert tedere gevoelens van troost en kalmte te midden van de grandioze natuur. In de vocale lijn vinden we reminiscenties aan Respighi’s “voorliefde voor de kunstvormen uit het verleden die hij in het opperste meesterschap van zijn muziek doet herleven” (Elsa Respighi). De zang is eerder declamatorisch en heeft niets van een opera-achtige aria. In de kwartetversie is de stem nog nauwer als partner verbonden met het instrument en komt de nuancering van de instrumentale begeleiding extreem tot haar recht. ‘Il Tramont’o is echte liedkunst die lyriek en ingehouden dramatische expressie combineert, een aangrijpende scène waarin Respighi een subtiel evenwicht vindt tussen intimiteit en passie. Ottorino en Elsa Respighi (1935 of 1936). Opschrift op de keerzijde: 'Laatste foto'. Archivio di Stato di Milano uit de collectie Fondo Respighi, serie 'Fotografie' nr 105
Hugo Wolf (1860-1903) en Robert Schumann hebben heel wat met elkaar gemeen. Net als Robert Schumann sterft Hugo Wolf als hij in de veertig is, net als Schumann wordt hij krankzinnig en komt op tragische manier aan zijn einde in een gekkenhuis. Net als Schumann ook heeft hij een bijzonder poëtisch gevoel en kiest hij zijn teksten zeer nauwkeurig, besteedt hij zeer veel zorg aan de pianopartij, schrijft hij liederen in vlagen. Maar anders dan Schumann neemt het lied bij hem een vooraanstaande zoniet belangrijkste plaats in zijn oeuvre in. Zijn reputatie berust uitsluitend op zijn liederen. Helemaal anders dan Schumann is Hugo Wolf een hevige tegenstander van Johannes Brahms, die bij de Schumanns vriend aan huis was, om het neutraal uit te drukken. Net als Schumann zadelt een bordeelbezoek hem als jongeman met de geslachtsziekte syfilis op. Maar in schrijnende tegenstelling tot Schumann heeft hij nooit een gelukkige liefde gekend. Zijn verliefdheid op een zekere Valentine Franck, die hij leert kennen als hij 18 is, loopt uit op een afwijzing. Het tekent zijn visie op de liefde en de verhouding tussen man en vrouw voor de rest van zijn leven. Hij is cynisch over de liefde, gelooft eigenlijk niet in een gelukkige liefde en de keuze van zijn liederen - vaak gedichten van Heine, Goethe en Mörike - gaan dan ook vooral over de pijn van de liefde en de onmogelijkheid van een harmonieuze verhouding tussen man en vrouw. De vrouw is grillig en speels, de man diepzinnig en ernstig. De man is dan ook degene die intens hoogten en laagten beleeft en vooral lijdt. Bij Hugo Wolf zijn kunst en esthetisch beleven een “Ersatz” voor het pijnlijke “echte” leven. Hij is een man van tegenstrijdigheden: hij heeft enerzijds een sterke neiging tot depressie, anderzijds kan hij charmant en levendig zijn. Enerzijds is hij grof, anderzijds uiterst sensibel. Het zijn karakteristieken die we ook terugvinden in zijn kunst en ‘Italienisches Liederbuch’ behoort zeker tot het mooiste en beste wat Wolf bereikte in het lied. Het zijn zesenveertig anonieme volksgedichten, korte zes- tot achtregelige miniatuurdrama’s waarin om beurt de man en de vrouw in een monoloog vrolijke en ironische betrachtingen geven over het leven en vooral over de liefde. Verhaaltjes over banale dingen wisselen af met meer ernstige hartsaangelegenheden. Paul Heyse heeft ze vertaald uit het Italiaans en in 1860 gepubliceerd. De liederen vormen geen echte cyclus en kunnen dus makkelijk als losse stukjes gezongen worden. Er zit wel een grote eenheid van sfeer in het 'Liederbuch'. De grondtoon is schertsend, er wordt geplaagd en gedweept, jaloezie wisselt af met verlangen, lichtzinnigheid met overmoed. Ook verdriet is wel aanwezig, maar niet als iets dat onontkoombaar zwaar weegt. Bernarda Fink koos tien liederen met wisselende stemmingen. Nu eens grappig verwijtend, dan weer innig lieflijk. De inhoudelijke stemming bepaalt ook het esthetisch contrast van de liederen, maar het zijn stuk voor stuk pareltjes. Sierlijke kleine werkjes, scherp op de snee, recht op een slotpointe afgaand. Echte miniaturen. Natuurlijk kan op dit concert
met kwartetbegeleiding het prachtige andante lied ‘Wie lange schon war immer mein Verlangen’ niet ontbreken, dat eindigt op de ironische pointe “und spielt die Violine”. Hugo Wolf heeft de verzameling in drie periodes gecomponeerd: zeven liederen tussen 25 september en 14 november 1890, vijftien liederen tussen 29 november en 23 december 1891 en pas na vier jaar heeft hij een nieuwe uitbarsting van inspiratie: hij schrijft vierentwintig liederen tussen 25 maart en 30 april 1896. De tussenliggende periodes werd hij gekweld door slapeloosheid en wanhoop. Ook maakte hij tussen 25 september en 4 oktober 1890 tijd voor de enige opdracht die hij ooit vervulde, namelijk toneelmuziek schrijven voor een stuk van Ibsen: ‘Het feest op Solhaug’. Het was een opdracht van Max Burckhardt, directeur van het Burgtheater, die hij uit financiële noodzaak aanvaard had. Vanaf 1896 vertoont Hugo Wolf steeds meer symptomen van syfilis: pupilstarheid, evenwichtsstoornissen, verlamming, gekheid. Hij probeert zelfmoord te plegen door verdrinking. Op vier oktober 1898 gaat hij naar het provinciaal asiel in Wenen waar hij sterft op 22 februari 1903. Hij wordt op de begraafplaats in Wenen begraven naast Schubert en Beethoven.
Ottorino Resphigi Il Tramonto
naar ‘The Sunset’, tekst van Percy Bysshe Shelley (1792-1822), vertaald naar het Italiaans door Roberto Ascoli
Il Tramonto
The sunset
Già v’ebbe un uomo, nel cui tenue spirto (qual luce e vento in delicata nube che ardente ciel di mezzo-giorno stempri) la morte e il genio contendeano. Oh! quanta tenera gioia, che gli fè il respiro venir meno (così dell’aura estiva l’ansia talvolta) quando la sua dama, che allor solo conobbe l’abbandono pieno e il concorde palpitar di due creature che s’amano, egli addusse pei sentieri d’un campo, ad oriente da una foresta biancheggiante ombrato ed a ponente discoverto al cielo! Ora è sommerso il sole; ma linee d’oro pendon sovra le cineree nubi, sul verde piano sui tremanti fiori sui grigi globi dell’ antico smirnio, e i neri boschi avvolgono, del vespro mescolandosi alle ombre. Lenta sorge ad oriente l’infocata luna tra i folti rami delle piante cupe: brillan sul capo languide le stelle. E il giovine sussura: “Non è strano? Io mai non vidi il sorgere del sole, o Isabella. Domani a contemplarlo verremo insieme.”
There late was One within whose subtle being, As light and wind within some delicate cloud That fades amid the blue noon’s burning sky, Genius and death contended. None may know The sweetness of the joy which made his breath Fail, like the trances of the summer air, When, with the lady of his love, who then First knew the unreserve of mingled being, He walked along the pathway of a field Which to the east a hoar wood shadowed o’er, But to the west was open to the sky. There now the sun had sunk, but lines of gold Hung on the ashen clouds, and on the points Of the far level grass and nodding flowers And the old dandelion’s hoary beard, And, mingled with the shades of twilight, lay On the brown massy woods - and in the east The broad and burning moon lingeringly rose Between the black trunks of the crowded trees, While the faint stars were gathering overhead. “Is it not strange, Isabel,” said the youth, “I never saw the sun? We will walk here To-morrow; thou shalt look on it with me.”
Il giovin e la dama giacquer tra il sonno e il dolce amor congiunti ne la notte: al mattin gelido e morto ella trovò l’amante. Oh! nessun creda che, vibrando tal colpo, fu il Signore misericorde. Non morì la dama, né folle diventò: anno per anno visse ancora. Ma io penso che la queta sua pazienza, e i trepidi sorrisi, e il non morir... ma vivere a custodia del vecchio padre (se è follia dal mondo dissimigliare)
That night the youth and lady mingled lay In love and sleep - but when the morning came The lady found her lover dead and cold. Let none believe that God in mercy gave That stroke. The lady died not, nor grew wild, But year by year lived on - in truth I think Her gentleness and patience and sad smiles, And that she did not die, but lived to tend Her aged father, were a kind of madness, If madness ‘tis to be unlike the world.
fossero follia. Era, null’altro che a vederla, come leggere un canto da ingegnoso bardo intessuto a piegar gelidi cuori in un dolor pensoso. Neri gli occhi ma non fulgidi più; consunte quasi le ciglia dalle lagrime; le labbra e le gote parevan cose morte tanto eran bianche; ed esili le mani e per le erranti vene e le giunture rossa del giorno trasparia la luce. La nuda tomba, che il tuo fral racchiude, cui notte e giorno un’ombra tormentata abita, è quanto di te resta, o cara creatura perduta!
For but to see her were to read the tale Woven by some subtlest bard, to make hard hearts Dissolve away in wisdom-working grief; Her eyes were black and lustreless and wan: Her eyelashes were worn away with tears, Her lips and cheeks were like things dead - so pale; Her hands were thin, and through their wandering veins And weak articulations might be seen Day’s ruddy light. The tomb of thy dead self Which one vexed ghost inhabits, night and day, Is all, lost child, that now remains of thee!
“Ho tal retaggio, che la terra non dà: calma e silenzio, senza peccato e senza passione. Sia che i morti ritrovino (non mai il sonno!) ma il riposo, imperturbati quali appaion, o vivano, o d’amore nel mar profondo scendano; oh! che il mio epitaffio, che il tuo sia: Pace!” Questo dalle sue labbra l’unico lamento.
“Inheritor of more than earth can give, Passionless calm and silence unreproved, Where the dead find, oh, not sleep! but rest, And are the uncomplaining things they seem, Or live, a drop in the deep sea of Love; Oh, that like thine, mine epitaph were - Peace!” This was the only moan she ever made.
Roberto Ascoli naar Shelley
Percy Bysshe Shelley
pauze
Hugo Wolf Selectie uit ‘Italienisches Liederbuch’
op gedichten van Paul Heyse (1830-1914) naar anonieme Italiaanse volksliederen Nein, junger Herr Nein, junger Herr, so treibt man’s nicht, fürwahr; Man sorgt dafür, sich schicklich zu betragen. Für Alltags bin ich gut genug, nicht wahr? Doch Beßre suchst du dir an Feiertagen. Nein, junger Herr, wirst du so weiter sünd’gen, Wird dir den Dienst dein Alltagsliebchen künd’gen.
Wie lange schon war immer mein Verlangen Wie lange schon war immer mein Verlangen: Ach wäre doch ein Musikus mir gut! Nun ließ der Herr mich meinen Wunsch erlangen Und schickt mir einen, ganz wie Milch und Blut. Da kommt er eben her mit sanfter Miene, Und senkt den Kopf und spielt die Violine.
Ihr jungen Leute Ihr jungen Leute, die ihr zieht ins Feld, Auf meinen Liebsten sollt ihr Achtung geben. Sorgt, daß er tapfer sich im Feuer hält; Er war noch nie im Kriege all sein Leben. Laßt nie ihn unter freiem Himmel schlafen; Er ist so zart, es möchte sich bestrafen. Laßt mir ihn ja nicht schlafen unterm Mond; Er ginge drauf, er ist’s ja nicht gewohnt.
Gesegnet sei das Grün Wir haben Beide lange Zeit geschwiegen, Auf einmal kam uns nun die Sprache wieder. Die Engel, die herab vom Himmel fliegen, Sie brachten nach dem Krieg den Frieden wieder. Die Engel Gottes sind herabgeflogen, Mit ihnen ist der Frieden eingezogen. Die Liebesengel kamen über Nacht Und haben Frieden meiner Brust gebracht.
Wir haben beide lange Zeit geschwiegen Wir haben Beide lange Zeit geschwiegen, Auf einmal kam uns nun die Sprache wieder. Die Engel, die herab vom Himmel fliegen, Sie brachten nach dem Krieg den Frieden wieder. Die Engel Gottes sind herabgeflogen, Mit ihnen ist der Frieden eingezogen. Die Liebesengel kamen über Nacht Und haben Frieden meiner Brust gebracht. Mein Liebster hat zu Tische mich geladen Mein Liebster hat zu Tische mich geladen Und hatte doch kein Haus mich zu empfangen, Nicht Holz noch Herd zum Kochen und zum Braten, Der Hafen auch war längst entzwei gegangen. An einem Fäßchen Wein gebrach es auch, Und Gläser hat er gar nicht im Gebrauch; Der Tisch war schmal, das Tafeltuch nicht besser, Das Brot steinhart und völlig stumpf das Messer.
Wohl kenn’ ich Euern Stand Wohl kenn’ ich Euern Stand, der nicht gering. Ihr brauchtet nicht so tief herabzusteigen, Zu lieben solch ein arm und niedrig Ding, Da sich vor Euch die Allerschönsten neigen. Die schönsten Männer leicht besiegtet Ihr, Drum weiß ich wohl, Ihr treibt nur Spiel mit mir. Ihr spottet mein, man hat mich warnen wollen, Doch ach, Ihr seid so schön! Wer kann Euch grollen?
Man sagt mir, deine Mutter woll’es nicht Man sagt mir, deine Mutter woll' es nicht; So bleibe weg, mein Schatz, tu ihr den Willen. Ach Liebster, nein! tu ihr den Willen nicht, Besuch mich doch, tu’s ihr zum Trotz, im stillen! Nein, mein Geliebter, folg ihr nimmermehr, Tu’s ihr zum Trotz, komm öfter als bisher! Nein, höre nicht auf sie, was sie auch sage; Tu’s ihr zum Trotz, mein Lieb, komm alle Tage!
O wär’ dein Haus durchsichtig wie Glas O wär' dein Haus durchsichtig wie ein Glas, Mein Holder, wenn ich mich vorüberstehle! Dann säh’ ich drinnen dich ohn Unterlaß, Wie blickt’ ich dann nach dir mit ganzer Seele! Wie viele Blicke schickte dir mein Herz, Mehr als da Tropfen hat der Fluß im März! Wie viele Blicke schickt’ ich dir entgegen, Mehr als da Tropfen niedersprühn im Regen!
Wenn du, mein Liebster steigst zum Himmel auf Wenn du, mein Liebster, steigst zum Himmel auf, Trag’ ich mein Herz dir in der Hand entgegen. So liebevoll umarmst du mich darauf, Dann woll’n wir uns dem Herrn zu Füßen legen. Und sieht der Herrgott unsre Liebesschmerzen, Macht er Ein Herz aus zwei verliebten Herzen, Zu Einem Herzen fügt er zwei zusammen, Im Paradies, umglänzt von Himmelsflammen.
Foto van Paul Heyse ca. 1860 (anoniem)
Hugo Wolf Quartett Het Hugo Wolf Quartett werd opgericht in Wenen in 1993 en vervolmaakte zich bij het Alban Berg-, Smetana-, Amadeus- en LaSalle kwartet. Al snel behaalde het kwartet begeerde prijzen zoals de Sonderpreis van de Wiener Philharmoniker en de Europese Kamermuziekprijs voor artistiek talent en uitstekende ensembleprestaties. Het Hugo Wolf Quartett debuteerde in 1995 in het Konzerthaus Wien en werd in 1998 door het Musikverein Wien en het Konzerthaus tot ‘Rising Star’ verkozen. Het Hugo Wolf Quartett was te gast in het Concertgebouw Amsterdam, Philharmonie Berlin, Suntory Hall Tokyo, Carnegie Hall en Lincoln Center in New York en ook op de Schubertiade Schwarzenberg, Colmar Festival, Wigmore Hall in Londen, …. Concerttournees brengen het kwartet regelmatig naar Zuid-Amerika, Canada, Mexico en Japan. In de VS alleen al gaven ze in de laatste twee jaar meer dan 40 concerten. Sinds 2007 is het Hugo Wolf Quartett kwartet in residentie bij Gidon Kremers Kammermusikfest Lockenhaus. Naast het klassiek-romantische repertoire breekt het kwartet ook graag een lans voor hedendaagse muziek.
Hugo Wolf Quartett
Verschillende composities werden geschreven voor en uitgevoerd door het Hugo Wolf Quartett zoals het Vierde Strijkkwartet van Friedrich Cerha en ‘Dichotomie’ van Johannes Maria Staud, strijkkwartetten van Erich Urbanner en Dirk D’Ase en ‘Hauskonzerthaus’ van Otto M. Zykan. Het kwartet maakte opnamen op de labels Atlantis Arte en Extraplatte met werken van Schubert, Haydn, Dvorák, Ravel en Ligeti. Op het label Gramola verscheen hun opname van de Beethoven Strijkkwartetten opus 18/4 en opus 132, waarmee ze de ORF Pasticcio Preis in de wacht sleepten. De meest recente opname met drie vroege kwartetten van Haydn is een live opname van het Lockenhaus Festival 2009. In 2011-2012 is onder meer de integrale opname gepland van de werken voor strijkkwartet van Hugo Wolf. Sinds 2009 organiseert het kwartet een eigen concertreeks in de Hofburgkapelle in Wenen. Regelmatig geeft het Hugo Wolf Quartett masterclasses aan de San Diego University in Californië, de State University of Illinois, de North Western University of Chicago en de DePaul University Chicago. www.hugowolfquartett.com
Bernarda Fink De mezzosopraan Bernarda Fink werd geboren in Buenos Aires, Argentinië, als dochter van Sloveense immigranten. Ze studeerde zang aan het Instituto Superior de Arte del Teatro Colón, waar ze regelmatig concerten gaf. Ook met de Academia Bach en Festivales Musicales de Buenos Aires had ze een nauwe band. In 1985 won Fink de Eerste Prijs van de wedstrijd Nuevas Voces Liricas en verhuisde ze naar Europa. Al in het begin van haar carrière vierde ze successen aan de grootste Europese operahuizen. In de laatste jaren zong ze de rol van Cecilio in ‘Lucio Silla’ olv. Nikolaus Harnoncourt aan het Theater an der Wien, Idamante in ‘Idomeneo’ in een regie van Luc Bondy olv. Jesus Lopez Cobos in het Teatro Real in Madrid en Irene in ‘Theodora’ olv. Ivor Bolton op de Salzburger Festspiele. In concertante uitvoeringen olv. René Jacobs was ze als Sesto in ‘La Clemenza di Tito’ en als Idamante te horen. Bernarda Fink gaf concerten met de Wiener Philharmoniker, London Philharmonic, Filharmonisch Orkest van Tsjechië, Gewandhaus Orchester Leipzig, Orchestre Philharmonique de Radio France, Orchestre National de France, Ensemble Orchestral de Paris, Prague Symphony Orchestra, Orchestre de la Suisse Romande, Berlin RSO, Bruckner Orchester Linz, The English Baroque Soloists, Salzburg Mozarteum Orchester, Residentie Orkest Den Haag, I Solisti Veneti, New Japan Philharmonic, Les Musiciens du Louvre, Academy of St Martin-in-the-Fields, en andere. Als liedzangeres is Bernarda Fink een vaste gast in het Musikverein en het Konzerthaus Wien, op de Schubertiade Schwarzenberg, in het Concertgebouw Amsterdam, in het Théâtre des Champs-Elysées in Parijs, in deNew Yorkse Carnegie Hall en in de Wigmore Hall in Londen. Dit seizoen zijn een reeks concerten gepland met Sylvia Schwartz, Michael Schade en Thomas Quasthoff in Brahms’ ‘Liebesliederwalzer’. Bernarda Fink heeft een uitgebreide discografie op haar naam staan die reikt van Monteverdi, Händel, Bach over Rameau, Hasse, Haydn tot Schubert, Rossini, Bruckner en Schumann. Verschillende opnamen werden bekroond met een Diapason d’Or of een Grammy, waaronder Händels ‘Giulio Cesare’, Caldara’s ‘Maddalena ai piedi di Cristo’, Bachs ‘Matthäuspassion’ olv. Nikolaus Harnoncourt, Glucks ‘Orfeo’ en Scarlatti’s ‘Griselda’ olv. René Jacobs, Mozarts Requiem en Verdi’s Requiem olv. Nikolaus Harnoncourt, Berlioz’ ‘Les Nuits d’Eté’ en Ravels ‘Shéhérazade’ en een reeks solo-opnamen. Op het label Harmonia Mundi bracht Bernarda Fink onder meer een Schubert-cd uit met pianist Gerold Huber, Bach-cantates met het Freiburger Barockorchester en een solo-cd met liederen van Robert Schumann. Recent verscheen Pergolesi’s ‘Stabat Mater’ met de Akademie für Alte Musik Berlin. Binnenkort verschijnt een solo-cd met liederen van Sloweense componisten. In 2006 mocht Bernarda Fink het ‘Österreichisches Ehrenzeichen für Wissenschaft und Kunst’ in ontvangst nemen. Bernarda Fink © Klemen Breitfuss
binnenkort in desingel lied
Mojca Erdmann sopraan Rudolf Jansen piano WA Mozart, C Debussy Selectie liederen R Schumann Mignon Lieder, Opus 98A (Goethe) R Strauss Drei Lieder der Ophelia, Opus 67 (Simrock naar Shakespeare) A Reimann Ollea (Heine)
za 2 april 2011 20u / Blauwe Zaal €20, €16 basis €16, €12 -25/65+ €8 - 19 jaar inleiding Lucrèce Maeckelbergh in gesprek met Rudolf Jansen 19.15 uur / blauwe foyer
2010-2011 architectuur theater dans muziek
deSingel Desguinlei 25 / B-2018 Antwerpen ma vr 10 19 uur / za 16 19 uur www.desingel.be
[email protected] T +32 (0)3 248 28 28 F +32 (0)3 248 28 00
deSingel is een kunstinstelling van de Vlaamse Gemeenschap en geniet de steun van hoofdsponsor
mediasponsors