Bioscoop Concordia De bioscoop van IJsselstein en haar culturele bemiddelaars, 1948 -1959
Bron: Historische Kring IJsselstein. Fulcotheater rond 1960.
Rosa van Holten, 3536106 Blok 1, 2012-2013, 6 november 2012 BA Eindwerkstuk TFT Nederlandse film- en bioscoopgeschiedenis Dr. C. Pafort-Overduin
Inhoud Inleiding............................................................................................................................... 3 De eerste kennismaking met film ....................................................................................... 5 Peet Veldhuizen en ‘zijn’ bioscoop ..................................................................................... 8 Gemeentebelangen .......................................................................................................... 12 Conclusie ........................................................................................................................... 19 Literatuur .......................................................................................................................... 21 Bronnen............................................................................................................................. 22 Bijlagen.............................................................................................................................. 23 Bijlage 1. Exploitatiestaat Gofilex 1949-1950 ............................................................... 23 Bijlage 2. Exploitatiestaat Geco Film (Geerts) 1953 ...................................................... 24 Bijlage 3. Omschrijving Concordia 1948-1959 .............................................................. 25 Bijlage 4. Controle op verkochte biljetten .................................................................... 26
2
Inleiding “Zullen we naar de film gaan?” is een vraag die men elkaar eens in de tijd stelt. In mijn jeugd volgde hierop vaak de vraag: “in het Fulco of in Nieuwegein?” De bioscoopervaring verschilde namelijk nogal tussen deze twee gemeenten. In Nieuwegein bevond zich een bioscoop met twee grote zalen, goed geluid en een behoorlijke lobby met popcornmachine. In IJsselstein ging men naar de Hofstraat waar je ook naar fluitles ging en had je bovengenoemde omstandigheden niet. In een zaaltje met podium keek je naar de film die menigmaal voor een halflege zaal werd afgedraaid waardoor de bioscoopervaring nou niet echt een bioscoopervaring genoemd mocht worden. Dit was het geval in de jaren ’90, maar ook nu de bioscoop is verhuisd naar de Overtoom waarbij het Fulco Theater de nadruk meer legt op theater dan film, biedt IJsselstein nog steeds geen uitnodigend avondje film. Dit gegeven van de IJsselsteinse bioscoopervaring roept de vraag op in hoeverre IJsselstein een bioscoopcultuur kent. Om hier een beter beeld van te krijgen, is het nodig om terug te gaan naar het allereerste begin wanneer in 1948 de exploitatie van de Concordia-bioscoop start. Dit geschiedkundig onderzoek richt zich dan ook op de maatschappelijke inbedding van de bioscoop in met name de jaren ’40 en ’50 van de vorige eeuw – hoe was die en welke rol speelden de bioscoopbeheerder en het gemeentebestuur hierin?
Inzicht in de maatschappelijke inbedding van het bioscoopvermaak in Nederland is één van de manieren waarop we meer inzicht krijgen in de Nederlandse filmcultuur. Dit is relevant omdat uit cijfers blijkt dat het Nederlandse bioscoopbezoek en het aantal bioscopen ten opzichte van andere landen binnen Europa gedurende de geschiedenis behoorlijk is achtergebleven.1 In een poging dit fenomeen te verklaren zoekt filmhistoricus Karel Dibbets het in de verzuiling – of liever, in de ontbrekende verzuiling binnen het bioscoopbedrijf. De neutraliteit van de cinema zou de integratie van film in Nederland hebben doen achterblijven. Thissen, Van der Velden en Van Oort pleiten in Leidschrift echter voor een andere benadering.2 Om meer te weten te komen over de eigenheid van de Nederlandse filmcultuur stellen zij een complexere conceptualisering voor die met meerdere factoren rekening houdt dan alleen de verzuiling. Zij gaan er 1
Karel Dibbets, “het taboe van de Nederlandse filmcultuur. Neutraal in een verzuild land” Tijdschrift voor Mediageschiedenis 9.2 (2006): 46-64. 2 Judith Thissen, André van der Velden en Thunnis van Oort. “Over de eigenheid van de Nederlandse filmcultuur” Leidschrift 24.3 (2009): 111-130.
3
vanuit “dat er altijd een lokaal specifieke component is in de wijze waarop film integreert in de maatschappij.”3 Dit heeft tevens zijn methodologische consequentie, namelijk “dat er eerst lokaal en regionaal vergelijkend onderzoek gedaan moet worden naar de maatschappelijke inbedding van film en bioscoop, alvorens conclusies getrokken kunnen worden op landelijk niveau.”4 Een dergelijk onderzoek is onder meer uitgevoerd door Thunnis van Oort.5 In Film en het moderne leven in Limburg poogt hij het lokale met het nationale te verenigen. In zijn onderzoek naar de “integratie van de bioscoop in Limburg […] binnen een breder moderniseringsproces,”6 introduceert hij voor het eerst de notie van de ‘culturele bemiddelaar’ in de filmgeschiedenis.7 Dit begrip, dat door Michel Vovelle in 1978 werd geïntroduceerd, heeft betrekking op “het gedrag van de personen die zich op culturele grensgebieden begaven, bijvoorbeeld op de sociale scheidslijn tussen hoge en lage cultuur,”8 en onderzoek hiernaar biedt inzicht in “het tot stand komen en onderhouden van culturen.”9 Het inzicht willen verkrijgen in het alledaagse – in het handelen van de personen die Van Oort ziet als culturele bemiddelaars wanneer het gaat om het integreren van een bioscoopcultuur in een maatschappelijke setting, namelijk
de
bioscoopexploitant,
de
kaartverkopers,
de
lokale
krant
of
gemeentebestuurders, past dan ook binnen de nieuwe discipline New Cinema History zoals deze door Richard Maltby wordt genoemd.10 Een benadering die niet zozeer naar de filmtekst kijkt, als wel naar de cinema; de cinema als sociaal en cultureel fenomeen dat een andere geschiedschrijving en manier van onderzoek behoeft. Het vermijdt, net als binnen de door Burke benoemde New Cultural History de grote verhalen en richt zich op de microgeschiedenissen.11 De studie van Van Oort valt dan ook binnen deze benadering; het is interdisciplinair en vertrekt vanuit invalshoeken als de algemene geschiedenis, sociologie en antropologie.12
3
Thissen, Van der Velden en Van Oort, 114. Ibidem, 114. 5 Thunnis van Oort, “Film en het moderne leven in Limburg. Het bioscoopwezen tussen commercie en katholieke cultuurpolitiek (1909-1929)” (Proefschrift, Universiteit Utrecht, 2007). 6 Ibidem, 20. 7 Ibidem, 22. 8 Ibidem, 20. 9 Ibidem, 20. 10 Richard Maltby, “New Cinema Histories” In Explorations in New Cinema History. Approaches and Case Studies, geredigeerd door Richard Maltby, Daniël Biltereyst en Philippe Meers. (Oxford: Wiley-Blackwell 2011): 3-40. 11 Peter Burke, “Wat is Cultuurgeschiedenis?” (Utrecht: Bijleveld, 2009). 12 Maltby, 3-40. 4
4
Het onderzoek dat voor u ligt zal op vergelijkbare wijze worden uitgevoerd. Door te kijken naar het handelen van zowel de bioscoopexploitant, de bioscoopbeheerder en het gemeentebestuur moet er zich een beeld worden gevormd van de maatschappelijk inbedding van de bioscoop in IJsselstein. Want in dit “handelen van al deze actoren, met hun eigen beweegredenen, strategieën en doelen, wordt iets zichtbaar van de dynamiek van de totstandkoming van een nieuwe culturele infrastructuur.”13 Dit zal gedaan worden door middel van een historiografisch analytisch onderzoek naar voornamelijk primaire bronnen. Deze zijn vooral afkomstig uit het gemeentearchief van IJsselstein dat is in te zien in het streekarchief RHC Rijnstreek en Lopikerwaard te Woerden. Correspondentie binnen de gemeente zelf en tussen de gemeente en de filmexploitant in IJsselstein biedt enig inzicht in het handelen van de gemeente en de exploitant. Inzicht in het handelen van
de
bioscoopbeheerder
binnen
de
maatschappelijke
setting
van
een
verenigingsverband komt vooral uit een persoonlijke geschiedschrijving door mevrouw Veldhuizen-de Kuijer – de vrouw van de bioscoopbeheerder.14 Hoewel dit uiteraard een subjectief beeld schetst, biedt het echter wel een interessant inkijkje in het reilen en zeilen van Concordia en de mentaliteit van de IJsselsteiners. Tot slot speelt een secundaire bron een belangrijke rol; de geschiedenis van IJsselstein zoals opgetekend door oud-burgemeester Abbink Spaink.15
De eerste kennismaking met film Om inzicht te krijgen in de al dan niet aanwezige bioscoopcultuur van IJsselstein is het van belang terug te keren naar de oorsprong – naar de maatschappelijke context waarin zich in het kleine Middeleeuwse stadje net ten zuiden van provinciehoofdstad Utrecht een bioscoop vestigt. In de jaren ’30 is IJsselstein een vrij geïsoleerd industriestadje. Van het aantal inwoners van 4866 in 1930 woonde dertig procent buiten het stadsgedeelte. De resterende zeventig procent woonde niet alleen in de stad zelf, maar werkte er ook.16 De katholieke oud-burgemeester van IJsselstein, de heer J.J. Abbink Spaink,
13
Maltby, 23. Historische Kring IJsselstein, mevrouw J.G. Veldhuizen-de Kuijer, “In Holland staat een huis. Een geschiedenis over het wisselvallige bestaan van een gebouw en haar bewoners” Uitgegeven door HKIJ, datum onbekend. Vermoedelijk eind jaren ’70. 15 Johannes J. Abbink Spaink, “IJsselstein. Verleden en heden.” (IJsselstein: Gemeentebestuur van IJsselstein, 1963) Burgemeester van IJsselstein van 1929 tot 1962. 16 Ibidem, 82. 14
5
beschrijft in zijn boek IJsselstein de letterlijke geslotenheid van het stadje door zijn Middeleeuwse stadsmuren en de twee stadspoorten.17 Volgens hem was het zo dat “de geslotenheid van het stadje haar stempel heeft gedrukt op de mentaliteit van de inwoners.”18 Het leven binnen de nauwe 14e eeuwse stadsmuren zorgde voor de nodige sociale problematiek. Drankmisbruik en praatjes die een gevaar vormden voor de moraliteit binnen de stad waren het resultaat van de onvrede op het werk en het feit dat de IJsselsteiners zo dicht op elkaar woonden en werkten.19 Niet alleen kampte men met een losse moraal; ook een laag welvaarts- en ontwikkelingspeil, schulden, een neiging tot het behouden van een ouderwets leefpatroon, overbevolkte en in slechte staat verkerende woningen, relatief gezien veel jeugd in combinatie met weinig recreatiemogelijkheden zorgden ervoor dat het stadje veel te verduren had.20 IJsselstein kende in deze periode een zeer actief en verzuild verenigingsleven. In de jaren ’30 was ruim 56 procent van de bevolking Rooms-katholiek en bijna 36 procent Nederlands-hervormd en leefde men nog net niet op vijandelijke voet met elkaar,21 en van bijna “ieder soort vereniging bestond zowel een protestante als een katholieke.”22 En specifiek binnen de werkliedenverenigingen richtte men zich met het oog op het bovengenoemde op het verzorgen van “lezingen, cursussen en gepaste verstrooiing” met als doel het volk geestelijk te verheffen.23 Zo ook in het in 1932 nieuw verrezen verenigingsgebouw “Concordia” van de katholieke werkliedenvereniging St. Joseph aan de Hofstraat in het centrum. Onder de term ‘gepaste verstrooiing’ vallen onder meer de missiefilms.24 Hoewel IJsselstein dus wel degelijk filmvertoningen kende in de vooroorlogse periode, bleven het filmvoorstellingen in verenigingsverband.25 Het is dan
17
Ibidem, 70-81. Ibidem, 74. 19 Ibidem, 91. 20 Ibidem, 82-112. 21 Ibidem, 83. 22 Ibidem, 100. 23 Ibidem, 91. 24 Veldhuizen-de Kuijer, 2-3. 25 Zo schijnt het verenigingsgebouw van de Hervormde Kerk, ook gelegen aan de Hofstraat, in de jaren ’30 tevens films te vertonen. De binnentuin schijnt te zijn verbouwd tot filmvertoonzaal voor voornamelijk de jeugd. Persoonlijke communicatie met Bart Rietveld, voorzitter van de Stichting Historische Kring IJsselstein, 2012. 18
6
ook in deze context dat de commerciële bioscoopexploitant N.V. Gofilex in 1948 in gesprek treedt met de eigenaar van Concordia; de Rooms-katholieke kerk.26 Dat een bioscoopexploitant in een katholiek verenigingsgebouw wilde huizen was in dit geval niet vreemd. Het filmverhuurkantoor Gofilex uit Leiden, werd namelijk in 1938 opgericht door de Katholieke Filmactie die stond voor “het werk voor de goede film.”27 Gofilex – afkorting voor ‘Goede Film Exploitatie’ – “ging een aantal zalen exploiteren en verzorgde verder de filmverhuur aan kloosters, internaten, jeugdverenigingen enz.”28 Na de oorlog ging de Katholieke Filmactie echter meer over op filmvorming en verbrak zij de banden met Gofilex. Gofilex bleef echter wel bestaan en bleef een filmverhuurkantoor dat “voornamelijk rekening hield met de verlangens van het katholieke milieu.”29 Het is dan ook niet verwonderlijk dat Gofilex in de jaren ’40 vooral in het katholieke Noord-Brabant en Limburg diverse kleine bioscopen exploiteerde.30 Blijkbaar zag zij ook mogelijkheden in het overwegend katholieke IJsselstein, want op 25 maart 1948 vraagt Gofilex de eerste bioscoopvergunning van IJsselstein aan.31 In 1953 eindigde het vijfjarige contract van Gofilex en werd de exploitatie overgenomen door de Rotterdammer Cornelis Geerts van Geco Filmonderneming uit Breda.32 De heer Geerts was een oud-werknemer van Gofilex die vanaf 1952 diverse bioscopen van het filmverhuurkantoor overnam.33 Beide exploitanten, katholiek en niet-IJsselsteins, lijken gedurende de jaren ’50 moeite te hebben de bioscoop in IJsselstein winstgevend te exploiteren, zoals blijkt uit correspondentie tussen de exploitanten en de gemeente.34 Ondanks aangebrachte verbeteringen als het gaat om de outillage en programmering, lukt het de exploitanten niet de IJsselsteiners in grote getale naar de bioscoop te krijgen.35 Nu gaat het in dit 26
Veldhuizen-de Kuijer, 5. Het gebouw werd in het begin van de tweede wereldoorlog gekocht door het kerkbestuur om te voorkomen dat het in handen van de Duitse bezetters zou vallen. 27 Jan Antonie Hes, “In de ban van het beeld” (Assen: Van Gorcum, 1972), 138. 28 Ibidem, 138. 29 Ibidem, 138. 30 “Gofilex NV,” Cinema Context, oktober 2012, http://www.cinemacontext.nl/id/R000139 31 Streekarchief RHC Rijnstreek. Gemeentearchief IJsselstein 1943-1979. Inv. 1758, Vergunningen voor bioscopen 1948-1954. 32 Veldhuizen-de Kuijer, 15 en Inv. 1758, Vergunningen voor bioscopen 1948-1954. 33 “C. Geerts,” Cinema Context, oktober 2012, http://www.cinemacontext.nl/id/P000539 34 Zie bijlage 1 en 2 voor exploitatiestaten van Gofilex over het jaar 1949-1950 en Geco Film over het jaar 1953. Verder valt uit correspondentie tussen de gemeente van IJsselstein en exploitanten op te maken dat men moeite heeft de bioscoop winstgevend uit te baten. Inv. 1730, Verordeningen, met wijzigingen 1948-1974 en Inv.1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. 35 Zie bijlage 3 voor een beschrijving van de outillage en programmering van de Concordiabioscoop gedurende de jaren 1948-1959.
7
historisch onderzoek niet zozeer om het succes van de maatschappelijke inbedding van de bioscoop, maar veeleer om de rol en het handelen van de culturele bemiddelaars in het integreren van de bioscoop in een specifieke maatschappij. Hoewel de exploitanten ook gezien kunnen worden als culturele bemiddelaars in de zin dat zij door middel van hun omgang met de bioscoopbeheerder, de gemeente en het verbeteren van de bioscoop zelf, pogen de inbedding van de Concordia bioscoop succesvol te maken, richt dit onderzoek zich op de IJsselsteiners zelf. Het is interessant te zien op welke manier de bioscoopbeheerder en het gemeentebestuur proberen de bioscoop een plek te geven binnen het getroebleerde, besloten en behoudende IJsselstein.
Peet Veldhuizen en ‘zijn’ bioscoop Als exploitant van buiten IJsselstein was het voor Gofilex noodzakelijk een bedrijfsleider aan te stellen en zij liet het beheer van de bioscoop dan ook over aan Peet Veldhuizen – zoon van de heer H.J. Veldhuizen die al vanaf 1939 in de conciërgewoning van het verenigingsgebouw Concordia woonde en geen onbekende was binnen de IJsselsteinse gemeenschap – het was een man die “leefde voor de mensen, met de mensen en niet te vergeten het verenigingsleven.”36 Dat Gofilex besloot Peet als bedrijfsleider in dienst te nemen, maakt van de IJsselsteiner direct een culturele bemiddelaar. Zijn handelen in relatie tot de verschillende belangen van betrokkenen heeft invloed gehad op de inbedding van de bioscoop in IJsselstein. Een culturele bemiddelaar zal zich echter niet altijd bewust zijn van zijn acties en de gevolgen. Een voorbeeld hiervan is het feit dat Peet ervoor zorgde dat de bioscoop Concordia een IJsselsteinse aangelegenheid werd – iets waarvan zou kunnen worden verwacht dat dit een positief effect zou hebben op de maatschappelijke inbedding en integratie van het filmvermaak. In hoeverre dit ook het geval is, zal verderop blijken. Allereerst zal worden geschetst op welke manier de familiariteit van Concordia eruit zag en welke gevolgen dit had. Hoewel Peet de verantwoordelijkheid over het nieuwe bioscoopvermaak binnen het verenigingsgebouw kreeg, was het reilen en zeilen van de bioscoop in de praktijk een hechte en IJsselsteinse familieaangelegenheid. Peet stond er namelijk niet alleen voor; zijn moeder zat achter de kassa, zijn zus scheurde de kaartjes, zijn vader H.J. Veldhuizen bracht de reclamebiljetten rond en Peet zelf en zijn jongste broer begeleidde
36
Veldhuizen-de Kuijer, 4.
8
de mensen naar hun plaatsen.37 Ook de rest van het personeel moest het liefst ‘in eigen kring’ gezocht worden.
“Het bleef wel wisselen met operateurs voor het draaien van de film tot het meer in eigen kring terecht kwam. Na verschillende niet-IJsselsteiners kwam als eerste Toon de Kuijer, een broer van mij. […] Broer Ben was hulp met filmdraaien en broer Gert hielp zoals ik al eerder had vermeld nog steeds in de zaal; zo had ieder in de familie zijn taak.”38 Hieruit blijkt het specifiek ‘beslotene’ van de IJsselsteiners - iets dat de oudburgemeester Abbink Spaink verbindt aan de term ‘lokaal patriotisme’; zoals het feit “dat families, die uit de stad vertrokken waren, na enige tijd weer terugkeerden, omdat men elders niet kon aarden, gewend als men eenmaal was aan de veiligheid van de besloten IJsselsteinse samenleving.”39 Uit de persoonlijke geschiedenis over Concordia, zoals die is opgetekend door de vrouw van Peet, mevrouw Veldhuizen-de Kuijer, valt af te lezen dat dit familiaire en sociaal hechte aspect ook gold omtrent de relatie tussen Peet en de exploitant. Zo verkoos Peet Cornelis Geerts van Geco Filmonderneming boven Gofilex. Peet kende Geerts namelijk al in de hoedanigheid van inspecteur bij de bioscoopbond en de samenwerking tussen de twee werd een prettige: “de band was nauwer met één persoon dan met een heel bestuur zoals dat bij Gofilex het geval was.”40 Peet prefereerde dus niet alleen een hechte omgang binnen het bioscoopbedrijf; ook de zakelijke relatie met de exploitant verliep op een vriendschappelijke manier. Geerts kwam dan ook regelmatig naar IJsselstein om de zaken persoonlijk door te spreken.41 Een goede verstandhouding met de exploitant was ook noodzakelijk wanneer je ieders belangen in het oog moest houden, zo zal blijken als het gaat om de diverse verenigingen die in Concordia huisden. Deze bleken namelijk zo hun eigen opvattingen over de intrede van de film te hebben. Peet moest in zo’n geval bemiddelen tussen de bestaande culturele infrastructuur en de komst van iets nieuws. Het feit dat de bioscoop door Peet en zijn familie een IJsselsteinse onderneming werd, zou positief hebben kunnen bijdragen aan een succesvolle inbedding en 37
Ibidem, 12. Ibidem, 14. 39 Abbink Spaink, 110-111. Abbink Spaink heeft het hier over een intrinsiek ‘facet’ van de IJsselsteinse bevolking dat volgens hem ten tijde van schrijven (1962) nog aanwezig was. 40 Veldhuizen-de Kuijer, 15. 41 Ibidem, 16. 38
9
integratie, ware het niet dat de IJsselsteiners volgens Abbink Spaink “langer dan elders [vasthielden] aan een verouderd levenspatroon.”42 Juist deze karaktereigenschap, ingegeven door het lage ontwikkelingspeil van de bevolking,43 moet er dan ook toe hebben bijgedragen dat de intrede van film in Concordia kon rekenen op weerstand vanuit de verenigingen. Deze waren gewend aan een bepaalde structuur, aan een patroon van zaalhuur binnen Concordia en moesten zich dan ook behoorlijk aanpassen aan de nieuwe situatie. Vooral voor de toneelverenigingen was dit wennen; de filmvertoningen die in het weekend plaatsvonden, namen immers de plek van de toneeluitvoeringen in.44 De film voelde dus als concurrentie.45 Deze frictie bleef niet beperkt tot de beginperiode van de Concordia bioscoop; ook in de periode van Geerts moest Peet een beroep doen op een goede onderlinge verstandhouding tussen de verschillende partijen. “Peet zette zich er enorm voor in dat het kerkbestuur en de heer Geerts de film en het verenigingsleven samen met zijn vader in goede banen liet lopen.”46 Deze goede onderlinge verhoudingen bleken ook eind jaren ’50 van groot belang. Het vertrouwen tussen de IJsselsteiners, namelijk het kerkbestuur als eigenaar van het verenigingsgebouw en de familie Veldhuizen, en Geerts was kennelijk zo groot dat men Concordia in zijn geheel overdroeg aan de bioscoopexploitant.47 Echter, de IJsselsteinse terughoudendheid voor alles wat nieuw was, liet zich in 1959 opnieuw zien toen Geerts in zijn pogingen iets aan het achterblijvende filmbezoek te doen, overging tot een grondige verbouwing van Concordia.48 Na de opening van het nieuwe “Fulco Theater” op 1 oktober 1959 vertoonden de IJsselsteiners opnieuw een zekere drempelvrees – dit gold voor zowel de verenigingen als de filmbezoeker. Peet speelde ook toen een centrale rol: “dan moet je als bedrijfsleider proberen de mensen weer naar je toe te krijgen. Dat is Peet […] toch erg gauw gelukt.”49
42
Abbink Spaink, 101. Ibidem, 101. 44 Veldhuizen-de Kuijer, 13. 45 Ibidem, 12. 46 Ibidem, 17. 47 Ibidem, 19-20. Eind jaren ’50 kampte Concordia met een “verzwakking van het verenigingsleven en de film” en Geerts zocht hier een oplossing voor. Het kerkbestuur zag er geen heil in om hier zelf iets aan te doen en besloot toen het gehele gebouw te verhuren aan Geerts. 48 Ibidem,21. 49 Ibidem, 23. 43
10
Dat Peet een intermediair vormde tussen het nieuwe bioscoopvermaak en de besloten en aan oude patronen vasthoudende IJsselsteiners is niet alleen terug te zien in de strubbelingen tussen de verenigingen en de film, maar ook in zijn omgang met de filmbezoeker zelf. Zo kwam Peet meermalen in de problemen met de gemeente als het ging om de controles in relatie tot de vermakelijkheidsbelasting; Peet werd ervan beschuldigd te weinig toegangskaartjes af te geven.50 Hoewel hij toe had gegeven dat hij zijn vrouw en schoonmoeder nog weleens zonder kaartje liet genieten van een filmvoorstelling,51 kan men uit de brief van de gemeente niet anders concluderen dan dat Peet bij wel meer bezoekers een oogje moet hebben toegeknepen.52 Het geduld van de gemeente raakte na meerdere soortgelijke incidenten langzaam maar zeker op en de Afdeling Financiën uitte zijn zorgen omtrent de gang van zaken:
“De exploitant Veldhuizen en de Gofilex zijn reeds meerdere malen gewaarschuwd, zoals blijkt uit bijgaande brieven van 17 Aug. 1949, 13 April 1950 en 8 Feb. 1951. Ondanks ook mondelinge aanmerkingen door de controleur en afd. Financiën blijft Veldhuizen steeds op de een of andere manier in gebreken, belooft steeds verandering, waarna prompt weer dezelfde nalatigheden worden geconstateerd. De controleur en de gemeente verliezen hun prestige, daar Veldhuizen denkt dat er toch geen maatregelen worden genomen.”53 Veldhuizen lijkt hier gelijk in te hebben gekregen, want of het tot drastische maatregelen is gekomen door de gemeente is niet terug te vinden. Deze incidenten tonen niet alleen het familiare en gemeenschapszinnelijke van de onderneming onder leiding van de familie Veldhuizen – namelijk door niet zo nauw te
50
Brief van de gemeente aan N.V. Gofilex. 17 augustus 1949. Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. 51
Uit een brief van Gofilex aan de Gemeente d.d. 19 september 1949, blijkt dat de exploitant na op 17 augustus 1949 een standje te hebben gekregen van de gemeente, een ‘ernstig onderhoud’ heeft gehad met zijn bedrijfsleider. Peet verzekert hen dat door hem aan iedereen een toegangsbewijs wordt verstrekt, behalve aan zijn vrouw en schoonmoeder. Inv.1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. 52 Zie bijlage 4 voor de aantallen verkochte kaartjes en bezoekers. Brief van de gemeente aan N.V. Gofilex. 17 augustus 1949. Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. 53 De brieven die in dit citaat worden genoemd, zijn helaas niet terug te vinden in het gemeentearchief van IJsselstein. Ook is niet met zekerheid vast te stellen wie deze aantekening maakte. Er is ondertekend met de letter ‘d’ en het vermoeden is dan ook dat dit slaat op de naam van het katholieke raadslid drs. M.H.H. Doesburg – een man die zich gedurende de jaren wel vaker bezighoudt met kwesties rond de bioscoop en niet onwelwillend is tegenover de exploitant. “Rapport inzake uitoefening controle op de naleving van de vermakelijkheidsbelasting.” 13 augustus 1951. Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964.
11
kijken wanneer een kennis of familielid een avondje film wil - het is ook terug te voeren op de aard van IJsselstein en haar besloten gemeenschap. Zo schijnt dat vele IJsselsteiners de traditie hadden ontwikkeld om op de pof te leven. Vanwege het lage welvaartspeil en de hoge werkeloosheid in vooral de jaren ’30 – ’40 waren het met name de winkeliers die “een grote lankmoedigheid jegens minder vermogende klanten betoonden uit zuiver sociaal gevoel.”54 Of dit eind jaren ’40 nog het geval was, is moeilijk te zeggen, maar naar alle waarschijnlijkheid kende de familie Veldhuizen dit sociale gebaar ook.55 Een sociaal gebaar als zojuist besproken, past binnen het grotere sociale plaatje rondom de Concordia bioscoop, waar de bedrijfsleider Peet Veldhuizen bewust of onbewust veel energie in heeft gestoken. Zijn handelen in relatie tot de exploitant, de verenigingen en de bioscoopbezoeker hebben bijgedragen aan de inbedding van de bioscoop binnen de bestaande culturele setting van IJsselstein. En hoewel de bioscoop voor de exploitant weinig rendabel was zoals opgemerkt in het eerste hoofdstuk en de maatschappelijke inbedding dus niet per se een hele succesvolle was, moet de bedrijfsleider Peet, toch onmisbaar zijn geweest in het bemiddelen tussen het bestaande en het nieuwe.
Gemeentebelangen Zoals Van Oort aangeeft, bevindt “een belangrijke categorie intermediairs […] zich onder de dienaren van overheid en kerk. Lokale bestuurders, geestelijken, en meer specifiek filmkeurders, trachtten het bioscoopwezen zoveel mogelijk te vormen naar hun eigen cultuurpolitieke wensen.”56 Hoewel de katholieke kerk ook een rol heeft gespeeld bij het bestaan van de bioscoop in IJsselstein, gaat het in dit hoofdstuk om de lokale bestuurders en de vraag op welke manier zij bijdroegen aan de maatschappelijke inbedding en integratie van de bioscoop. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1949 54
Abbink Spaink, 92. In de periode na de verbouwing door Geerts in 1959 wanneer de bezoekers drempelvrees hebben, had ook één van de beste bezoekers van de Concordia, Drieka van Doorn, moeite met het nieuwe gebouw. Wanneer ze eindelijk de moed heeft, vraagt ze Peet Veldhuizen of ze “in die mooie zaal alle voorstellingen mocht blijven zien voor het kopen van 2 kaartjes; dat was ze gewend.” Dit sociale gebaar had Veldhuizen over voor de oude dame die in een schuur op de Wal woonde. “Ze kwam vrijdag ’s morgens haar kaartjes al halen; dan had ze net haar geld gebeurd op Sociale Zaken. Drieka had haar vaste plaats: eerste rij, nummer 8. […] Tussen de voorstellingen in ging ze niet naar huis, want ze zat heerlijk, al waren er soms vijf voorstellingen van dezelfde film.” Veldhuizen-de Kuijer, 24. 56 Van Oort, 23. 55
12
ging 56 procent van de stemmen naar de Katholieke Volkspartij en 36 procent naar de Gezamenlijke Christelijke lijst. Gezien het feit dat een volkstelling uit 1947 erop wijst dat 58 procent van de IJsselsteinse bevolking katholiek was en 34 procent Nederlandshervormd, mag men aannemen dat het gemeentebestuur ook in 1948, toen Gofilex een bioscoopvergunning aanvroeg, overwegend katholiek was.57 In deze naoorlogse periode streefde de gemeente ernaar “de bevolking op een hoger niveau te brengen, zowel in materieel als in geestelijk opzicht.”58 Zaken als de slechte huisvesting, uitbreidingsplannen en de jeugdproblematiek stonden hoog op de prioriteitenlijst. Het lijkt er dan ook op dat de komst van de bioscoop in het licht van deze problematiek wordt bezien. Zo had de bioscoop zekere voordelen: enerzijds leverde het geld op voor de gemeentekas – geld dat nodig was voor de gewenste saneringsplannen, anderzijds bood het de benodigde recreatie voor de lastige jeugd in IJsselstein. Toen Gofilex op 25 maart 1948 een bioscoopvergunning aanvroeg, was de gemeente vooral gepreoccupeerd met bovengenoemde kwesties.59 Wellicht dat dit, in combinatie met het feit dat het een overwegend katholiek gemeenteapparaat was, ervoor heeft gezorgd dat de katholieke filmexploitant zonder slag of stoot haar bioscooponderneming in IJsselstein mocht exploiteren zónder vergunning - uit een adviesnota van 5 mei 1953 naar aanleiding van de vergunningsaanvraag van de opvolger van Gofilex, de heer Geerts, blijkt dat de gemeente nooit een besluit heeft genomen over de vergunningaanvraag uit 1948: “In 1948 werd door de N.V. Gofilex reeds een soortgelijke aanvraag ingediend, doch hierop werd nimmer een beslissing genomen!!!” aldus het katholieke raadslid drs. M.H.H. Doesburg.60 Het lijkt er dus op dat de gemeente niet onwelwillend tegenover de komst van de bioscoop stond. Eén van de redenen moet het financiële voordeel zijn geweest. Want hoewel men geen vergunningstraject opstartte, ging de gemeente in 1948 wel over tot het heffen van vermakelijkheidsbelasting; “met het oog op de toestand der
57
Percentages afkomstig uit gemeenteraadsnotulen van 13 februari 1953 wanneer er een discussie binnen de gemeenteraadsleden is over de gezindte van de nieuw te benoemen gemeentesecretaris. Inv.7, Notulen 06-09-1949 t/m 28-08-1953. 58 Abbink Spaink, 134. 59 In de notulen van de jaren 1946 tot en met 1955 – met uitzondering van 1951, wordt de bioscoop of bijbehorende zaken als een plaatselijke bioscoopcommissie nimmer besproken. Uit de notulen valt dan ook op te maken dat men veeleer bezig is met woningverbetering, uitbreidingsplannen, het gas- en waterleidingnet en de jeugdproblematiek. Inv.6, Notulen 28-081946 t/m 29-08-1949, Inv.7, Notulen 06-09-1949 t/m 28-08-1953 en Inv. 8, Notulen 01-09-1953 t/m 01-09-1958. 60 Inv. 1758, Vergunningen voor bioscopen 1948-1954.
13
gemeentefinanciën.”61 De belasting op het bioscoopvermaak werd vastgesteld op 35 procent van elk verkocht kaartje - een percentage dat in vergelijking met andere gemeenten
vrij
hoog
was.62
Hoewel
Gofilex
bij
de
invoering
van
de
vermakelijkheidsbelasting in 1949 de toegangsprijzen meteen had verhoogd,63 ondervond de exploitant een probleem de bioscoop winstgevend te krijgen. Over het jaar 1949-1950 leed de bioscoop een verlies van 2.480,13 gulden en de zwaarste kostenpost zat naar eigen zeggen in de vermakelijkheidsbelasting van 2.428,69 gulden.64 Op 20 mei 1951 deed Gofilex dan ook een beroep op de gemeente om het percentage te verlagen naar twintig procent. Volgens Gofilex had voorzetting van de filmvoorstellingen op deze manier geen zin en dreigde zij te stoppen met de bioscooponderneming, waardoor het:
“met de belastingverhoging beoogd voordeel voor de gemeentekas niet wordt bereikt en in het tegendeel zal omslaan, terwijl de culturele belangen van de Gemeentenaren niet gediend worden en de jeugd weer zijn ontspanning buiten de Gemeente zal moeten zoeken met alle daaraan verbonden bezwaren en gevaren.”65 Hier raakte de exploitant een gevoelig punt. Wegens gebrek aan jeugdverenigingen, speelplaatsen of sportvelden, hield de jeugd zich voornamelijk op straat op met alle zorg van dien.66 Hoewel men elders in het land “overmatig bioscoopbezoek” als uitwas van de naoorlogse jeugdproblematiek zag,67 leek de katholieke burgemeester van IJsselstein de bioscoop juist als een oplossing te zien. In de gemeenteraadsvergadering van 28 december 1951 naar aanleiding van het verzoek van Gofilex, stelden Burgemeester en Wethouders voor de belasting te verlagen. Ter 61
Brief van B&W aan Raad der Gemeente. 23 december 1948. Inv. 1730, Verordeningen, met wijzigingen, 1948-1974. 62 In een bezwaar van Gofilex d.d. 2 mei 1951 toont de exploitant dat in bijna 100 gemeenten het gemiddelde op 20 procent ligt. Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. 63 In een brief d.d. 12 februari 1949 geeft Gofilex de gemeente te kennen haar prijzen te hebben verhoogd naar 1,10 gulden, 0,80 en 0,50 cent voor respectievelijk de eerste, tweede en derde rang inclusief vermakelijkheidsbelasting. Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. 64 Zie bijlage 1 voor het exploitatieoverzicht van Gofilex. Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. 65 Brief van Gofilex aan gemeente. 2 mei 1951. Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. 66 Abbink Spaink, 100-101. 67 J. van der Burg en J.H.J. van den Heuvel, “Film en overheidsbeleid. Van censuur naar zelfregulering” (Den Haag: SDU, 1991), 20.
14
verdediging hiervan verklaarde Abbink Spaink in de vergadering dat hij het “verheugend [acht] ter plaatse een bioscoop te hebben, anders gaan de jongelui naar de grote stad, waar de verleiding zoveel groter is.”68 Echter, ook andere motieven speelden een rol. De burgemeester vond het namelijk “verheugend, dat er een bioscoop is die tracht behoorlijke films te draaien.”69 Hiermee wordt bevestigd dat de gezindte en de doelstelling van de exploitant wel degelijk moet hebben meegespeeld in het toelaten van een bioscoop in IJsselstein. Deze gemeenteraadsvergadering op 28 december waarin men bediscussieerde of de vermakelijkheidsbelasting wel of niet verlaagd moest worden, was de enige vergadering waarin de bioscoop ter sprake kwam; het ging hier in essentie dan ook om het voortbestaan van de bioscoop. Zou de gemeente Gofilex niet ter wille zijn, liep men de kans dat de bioscoop zou verdwijnen. Uit de notulen blijkt dan ook dat het bestaan van de bioscoop enkel en alleen te danken was aan het katholieke deel van de gemeente. De protestantse gemeenteraadsleden dachten er namelijk anders over. Zij lieten de eventuele verlaging van de vermakelijkheidsbelasting niet voorbij gaan zonder duidelijk te hebben aangegeven dat men überhaupt geen heil zag in het hebben van een bioscoop en er moest dan ook niet worden toegegeven aan de dreiging van Gofilex. Bovendien zou het geen nadeel zijn als de bioscoop zou verdwijnen, want “we weten allen wat de gevolgen kunnen zijn van minder goede films en wat in het algemeen wordt vertoond valt in de regel niet mee,” aldus raadslid J.A. de Gier van de AntiRevolutionaire Partij.70 De bezwaren van de Nederlands-hervormde raadsleden ten spijt, Burgemeester en Wethouders werden gesteund door de katholieke meerderheid en er werd besloten de vermakelijkheidsbelasting te verlagen naar 25 procent – in plaats van de gevraagde 20 -en daarmee de bioscoop te behouden.71 In de periode van Gofilex, vanaf 1948 tot 1953 is de gemeente dus niet onwelwillend en handelt zij op informele wijze; er wordt geen plaatselijke bioscoopcommissie ingesteld, geen vergunning afgegeven en er wordt niet over vergaderd – met uitzondering van de bovengenoemde vergadering. Hoewel het niet geheel informeel was, gezien de controles op de vermakelijkheidsbelasting bij Concordia, ging men pas echt over tot het afgeven van een vergunning en het installeren 68
Gemeenteraadsnotulen rond “wijziging verordening op de heffing van vermakelijkheidsbelasting.” Inv.7 Notulen 06-09-1949 t/m 28-08-1953. 69 Ibidem. 70 Ibidem. En: “Streekgenoten,” Streekarchief RHC Rijnstreek en Lopikerwaard, november 2012, http://www.rhcrijnstreek.nl/index.php?option=com_streekgenoten&Itemid=51. 71 Ibidem.
15
van een plaatselijke bioscoopcommissie toen Geerts in 1954 de bioscoop had overgenomen van Gofilex. En ook hier weer was de gemeente, en dan met name het katholieke deel ervan, welwillend. Zo schreef het raadslid drs. M.H.H. Doesburg van de Katholieke Volkspartij in een adviesnota omtrent de vergunningaanvraag door Geerts, dat men wel enige soepelheid kon betrachten jegens de voorwaarden die door de brandweerinspectie werden gesteld en met het oog op de belangen van de exploitant zei hij dan ook: “opgemerkt moge worden, dat de voorwaarden nogal ingrijpend zijn en om hieraan te voldoen zal, naar ik meen, de nieuwe exploitant nogal wat veranderingen moeten aanbrengen.”72 Doesburg stelde dan ook voor dat de opperbrandmeester en de gemeenteopzichter samen met Geerts de situatie moesten opnemen. Ook over het installeren van een plaatselijke bioscoopcommissie en diens taken werd niet moeilijk gedaan – hierbij ging Doesburg volledig af op het Koninklijk Besluit van 22 december 1927. Het enige dat men over de werkwijze meldde, was dat de plaatselijke commissie van toezicht, na de centrale filmkeuringscommissie bepalingen kon
inhouden
omtrent
de
maatschappelijke
gevaren
verbonden
aan
de
filmvoorstellingen, zoals “strijd met openbare orde en/of goede zede.” Bovendien werd er erkent dat de commissie aan nakeuring kon doen, maar stelde men tevens dat dit een raadsbesluit vereiste en dat dit Koninklijke goedkeuring behoefde. Inhoudelijk werd er verder niet op ingegaan.73 Saillant detail is echter de samenstelling van de commissie. Zo werd raadslid J.A. de Gier van de Anti-Revolutionaire Partij de voorzitter; de man die bij de discussie over het verlagen van de vermakelijkheidsbelasting in 1951 geen bezwaar had als de bioscoop zou verdwijnen en zijn twijfels uitte over het soort films die er werden vertoond.74 Wellicht dat de katholieke meerderheid voorzag dat men enige controle moest overlaten aan de tegenstanders van de bioscoop, om de goede vrede te
72
Adviesnota “aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 1 der bioscoopwet.” 20 april 1953. Inv. 1758, Vergunningen voor bioscopen 1948-1954. 73 Adviesnota “benoeming van een plaatselijke commissie van toezicht op de bioscopen ingevolgde artikel 18 der bioscoopwet.” 1954. En: Adviesnota “verlenen bioscoopvergunning.” 30 juni 1954. Inv. 1758, Vergunningen voor bioscopen 1948-1954. 74 Wellicht had de heer J.A. de Gier hier wel een punt; zeker in de periode van Gofilex. Want hoewel Gofilex zogezegd de ‘goede film’ exploiteerde zag men kennelijk niet af van potentiële commerciële succesfilms. Zo was de openingsfilm van Concordia MUSIC FOR THE MILLIONS (VS, 1944), een door MGM Film NV gedistribueerde film voor alle leeftijden die een klein jaar eerder draaide in vooral grote steden als Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Andere films die in Concordia vertoond werden zijn GREAT GUNS (VS, 1941) in het jaar 1951 en in 1959 bijvoorbeeld THE MATING GAME (VS, 1959). Via: www.cinemacontext.nl
16
bewaren binnen de verzuilde gemeenteraad.75 Hoewel het hier veeleer leek te gaan om een ‘gevoel’ van controle gezien het feit dat de plaatselijke commissie nooit in actie lijkt te zijn gekomen.76 De overige commissieleden waren de raadsleden die bij die bewuste stemming over het verlagen van de vermakelijkheidsbelasting vóór stemden, waaronder de heer M.H.H. Doesburg.77 Hoewel Geerts het waarschijnlijk nooit moeilijk heeft gekregen met deze plaatselijke commissie, liep hij wel op tegen een onvermurwbare gemeente inzake de vermakelijkheidbelasting. Na Gofilex verzocht ook Geerts de gemeente in diverse brieven in 1954 de belasting van 25 procent te verlagen – want ook bij hem vielen de exploitatieresultaten tegen, ondanks aangebrachte verbeteringen.78 In zijn eerste brief van 15 maart 1954 probeerde hij de gemeente nog te enthousiasmeren voor het feit dat er nu echt een degelijk geoutilleerde bioscoop in haar gemeente stond. “Het zal u wellicht niet onbekend zijn, dat door mij de entourage en projectieinstallatie van de bioscoop in Uw Gemeente beduidend zijn verbeterd, en hieraan belangrijke bedragen zijn geïnvesteerd, opdat deze bioscoop in dat opzicht op een redelijk peil gebracht zou worden. Er heeft zich een redelijke stijging van het bezoek geopenbaard, hetwelk ongetwijfeld zijn oorsprong vindt in de aangebrachte verbeteringen, doch de rentabiliteit van de exploitatie is nog zeer slecht.”79 Echter, toen hij hier een negatieve respons op kreeg omdat de gemeente intern van mening was dat de exploitatie nog wel toe zou nemen door de aangebrachte
75
Hoewel Abbink Spaink in zijn boek IJsselstein aangeeft dat de oorlog ervoor had gezorgd dat “mensen van verschillende politieke- en geloofsovertuiging dichter bij elkaar [waren] gebracht,” (p.134), valt uit diverse gemeenteraadsnotulen op te maken dat dit niet helemaal het geval was; zo blijkt uit notulen van 13 februari 1953, wanneer er een discussie binnen de gemeenteraadsleden is over de gezindte van de nieuw te benoemen gemeentesecretaris, dat men erg omzichtig met elkaar omging binnen de gemeenteraad. Inv.7, Notulen 06-09-1949 t/m 28-08-1953. 76 In de stukken omtrent het toezicht op de vermakelijkheden in het gemeentearchief van IJsselstein is niets terug te vinden van daadwerkelijk handelen door de plaatselijke bioscoopcommissie. Er is enkel een inventarisnummer 1757 aangaande ‘huishoudelijk reglement en samenstelling van de bioscoopcommissie 1953-1971’. En zelfs hierin ontbreekt een reglement omtrent het daadwerkelijk handelen. Het bevat enkel de formele zaken over het aanstellen van commissieleden. 77 Adviesnota “verlenen bioscoopvergunning.” 30 juni 1954. Inv. 1758, Vergunningen voor bioscopen 1948-1954. 78 Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. Zie bijlage 3 voor de outillage van Concordia. 79 Brief van Geerts aan gemeente. 15 maart 1954. Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964.
17
verbeteringen en “het vertonen van betere films”,80 gooide Geerts het over een andere boeg. Hij leek de zwakke plek van de gemeente te kennen, want in een brief van 10 juni 1954 schreef hij:
“Indien vooral de jeugd geen voldoende verantwoorde ontspanning geboden kan worden, zal zij de vrije tijd op andere wijze trachten te besteden, en veel in de straten blijven hangen. In deze heb ik nog eens nagegaan hoe de gang van zaken is vóór de aanvang en ná afloop der filmvoorstellingen, waarbij ook de politie verzekerd heeft dat hierbij alles ordelijk verloopt, en zij de bioscoop toejuichen omdat gedurende de moeilijke uren van 8 tot 10.30 ’s avonds een belangrijk deel der jeugd van de straat is.”81 De gemeente hapte echter niet en hield voet bij stuk; de belasting bleef op 25 procent van elk verkocht plaatsbiljet. Pas in november 1961, na de grote verbouwing door Geerts en de opening van het nieuwe Fulco Theater, vond de gemeente een noodzaak om de belasting van 25 procent te verlagen naar 15 procent. Zij erkende nu dat de ingrijpende verbouwing die nodig was om van dit gebouw een ‘behoorlijke bioscoop’ te maken, zwaar drukte op een geslaagde exploitatie. “Met ons zult u van mening zijn dat dit vernieuwde gebouw voor IJsselstein en omgeving onmisbaar is geworden, niet alleen omdat dit gebouw een uitstekende bioscoopzaal bevat, doch tevens omdat deze zaal uitermate geschikt is voor het geven van toneelvoorstellingen en andere culturele evenementen. Om derhalve te voorkomen dat de exploitant door al te grote verliezen de deuren van dit gebouw zal moeten sluiten, achten wij het zeer gewenst dat de gemeente alle mogelijke medewerking verleent aan de voortzetting van de exploitatie van dit gebouw.”82 Aldus geschiedde: tot 1971, toen de vermakelijkheidsbelasting werd afgeschaft, bleef het percentage op 15 procent, bleef de exploitatie van het Fulco een moeizame aangelegenheid en ondersteunde de gemeente de huisvesting van haar enige echte bioscoop;83
een
welkome
voorziening
in
een
gemeente
die
door
haar
80
Adviesnota “verlaging vermakelijkheidsbelasting voor filmvoorstellingen.” 28 april 1954. Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. 81 Brief van Geerts aan gemeente. 10 juni 1954. Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. 82 Brief van B&W omtrent een “vaststelling nieuwe verordening op de heffing en invordering van een vermakelijkheidsbelasting in de gemeente IJsselstein.” November 1961. Inv. 1730, Verordeningen, met wijzigingen 1948-1974. 83 Diverse besluiten en verordeningen vanaf november 1961 tot 1974 waarin staat dat het percentage op filmvoorstellingen 15 procent blijft bedragen “in verband met de ongunstige
18
uitbreidingsplannen behoorlijk groeide. Zo nam het aantal inwoners van IJsselstein toe van 5036 in 1943 naar 16.383 inwoners in 1979.84 Al met al is te stellen dat de bemiddelende rol van de gemeente in de integratie van de bioscoop in IJsselstein zich uitte in het dienen van twee belangen; namelijk het financieren van de gemeentekas met het oog op de saneringsplannen én het handhaven van het beschavingsideaal dat bij deze plannen hoorden – zo bood het de benodigde recreatie voor de jeugd en was de exploitatie ook nog eens in handen van een katholiek filmverhuurkantoor. Hoewel de bioscoop geen prioriteit had voor de gemeente, waren zij niet onwelwillend de exploitant op bepaalde momenten tegemoet te komen.
Conclusie In de inleiding werd aangegeven dat de ervaring van ‘het naar de bioscoop gaan’ in IJsselstein niet een ervaring is die vergeleken kan worden met een avondje bioscoop in omliggende gemeenten als Nieuwegein en Utrecht. Wellicht dat de oorsprong van de bioscoop en de maatschappelijke inbedding in de periode vanaf 1948 tot eind jaren ’50 enig inzicht kan bieden in het waarom hiervan. Uit de hier opgetekende geschiedenis van Concordia wordt duidelijk dat IJsselstein een specifiek soort stadje was dat een behoorlijke problematiek kende. De hechte en besloten samenleving die graag vasthield aan oude en bekende patronen was niet makkelijk de bioscoop binnen te krijgen. Hoewel de bioscoopbeheerder Peet Veldhuizen de onderneming tot een echte IJsselsteinse aangelegenheid maakte en het nieuwe vermaak trachtte te integreren binnen de bestaande sociale en culturele infrastructuur van het verenigingsleven, kwam men niet in grote getale de drempel over. Het sociale en actieve werk van Peet Veldhuizen heeft dus niet bij kunnen dragen aan een winstgevende uitbating van de bioscoop. Dit merkt ook de gemeente. Verschillende keren wordt zij verzocht de vermakelijkheidsbelasting te verlagen en een enkele keer stemt de gemeente hierin toe. De gemeente speelt zo haar eigen rol binnen de maatschappelijk integratie van de bioscoop. Haar houding tegenover het bioscoopvermaak is te vervatten in de term ‘welwillend’. De gemeente heeft in deze beschreven periode grote plannen om het getroebleerde stadje op een hoger niveau te tillen en hun handelen rond de bioscoop
exploitatie resultaten van het Fulco Theater.” Besluit d.d. 18 februari 1964. Inv. 1730, Verordeningen, met wijzigingen 1948-1974. 84 “Archief gemeente IJsselstein geïnventariseerd,” Streekarchief RHC Rijnstreek, november 2012, http://www.rhcrijnstreek.nl/index.php?option=com_content&task=view&id=275&Itemid=54
19
moet dan ook in dat licht worden gezien. Zo levert het geld op voor de financiering van hun stadsverbeteringen in de vorm van vermakelijkheidsbelasting en biedt het de benodigde en verantwoorde, lees: katholieke, recreatie voor de lastige jeugd. Verder dan deze overwegingen gaat de bemoeienis van de gemeente niet. Mede door de inspanningen
van
de
exploitant,
de
bioscoopbeheerder
en
het
katholieke
gemeentebestuur is men er in IJsselstein in geslaagd de bioscoop te behouden en in te bedden in de bestaande maatschappelijke context - hoewel dit geen gemakkelijke en winstgevende weg is geweest. Uit deze microgeschiedenis gericht op het handelen van de betrokkenen en dus op het alledaagse kan men opmaken dat de integratie van een bioscoop in een stadje zo klein als IJsselstein niet kan zonder culturele bemiddelaars. Deze, in welke vorm dan ook, heeft zijn of haar eigen specifieke al dan niet bewuste doelen en belangen bij het integreren van een nieuwe cultuurvorm binnen een bestaande culturele en in dit geval ook sociaal specifieke setting. Dit onderzoek heeft een bijdrage willen leveren aan het vraagstuk rond de eigenheid van de Nederlandse filmcultuur en wellicht ligt het juist wel aan de eigenheid van de Nederlanders dat deze filmcultuur zo achter is gebleven. We weten in ieder geval iets meer over de eigenheid van de IJsselsteiners en hun relatief moeizame omgang met het bioscoopvermaak.
20
Literatuur Abbink Spaink, J.J., IJsselstein. Verleden en heden. IJsselstein: Gemeentebestuur van IJsselstein, 1963. Burg, J. van der en J.H.J. van den Heuvel. Film en overheidsbeleid. Van censuur naar zelfregulering. Den Haag: SDU, 1991. Burke, Peter. Wat is Cultuurgeschiedenis? Utrecht: Bijleveld, 2009. Dibbets, Karel. “Het taboe van de Nederlandse filmcultuur. Neutraal in een verzuild land” Tijdschrift voor Mediageschiedenis 9.2 (2006): 46-64. Hes, Jan A., In de ban van het beeld. Een filmsociologisch-godsdienstsociologische verkenning. Assen: Van Gorcum, 1972. Hofstede, Bart. Nederlandse cinema wereldwijd. De internationale positie van de Nederlandse film. Amsterdam: Boekmanstudies, 2000. 49-100. Maltby, Richard. “New Cinema Histories” In Explorations in New Cinema History. Approaches and Case Studies, geredigeerd door Richard Maltby, Daniël Biltereyst en Philippe Meers. (Oxford: Wiley-Blackwell 2011): 3-40. Oort, van, Thunnis. “Film en het moderne leven in Limburg. Het bioscoopwezen tussen commercie en katholieke cultuurpolitiek (1909-1929).” Proefschrift, Universiteit Utrecht, 2007. Thissen, Judith, A. van der Velden en T. van Oort. “Over de eigenheid van de Nederlandse filmcultuur” Leidschrift 24.3 (2009): 111-130.
21
Bronnen Streekarchief RHC Rijnstreek en Lopikerwaard te Woerden: Beheersnummer Y031: Gemeentearchief IJsselstein 1943-1979: - Inv.nr. 6, Notulen 28-08-1946 t/m 29-08-1949 - Inv.nr. 7, Notulen 06-09-1949 t/m 28-08-1953 - Inv.nr. 8, Notulen 01-09-1953 t/m 01-09-1958 - Inv.nr. 1730, Verordeningen, met wijzigingen 1948-1974 - Inv.nr. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 19491964 - Inv.nr. 1757, Huishoudelijk reglement en samenstelling van de bioscoopcommissie 1953-1971 - Inv.nr. 1758, Vergunningen voor bioscopen, 1948-1954 Website Streekarchief RHC Rijnstreek en Lopikerwaard: - “Streekgenoten,”
-
“Archief gemeente IJsselstein geïnventariseerd,”
Stichting Historische Kring IJsselstein: - Veldhuizen-de Kuijer, “In Holland staat een huis. Een geschiedenis over het wisselvallige bestaan van een gebouw en haar bewoners” Uitgegeven door HKIJ, datum onbekend. - Persoonlijke communicatie met voorzitter Bart Rietveld. Cinema Context. Film in Nederland vanaf 1896, een encyclopedie van de Nederlandse filmcultuur:
22
Bijlagen
Bijlage 1. Exploitatiestaat Gofilex 1949-1950
Bron: Gemeentearchief IJsselstein. Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. Brief van N.V. Gofilex aan gemeente. Omstreeks 2 mei 1951.
23
Bijlage 2. Exploitatiestaat Geco Film (Geerts) 1953
Bron: Gemeentearchief IJsselstein. Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. Bijlage behorend bij brief van Geerts aan gemeente. 15 maart 1954.
24
Bijlage 3. Omschrijving Concordia 1948-1959 In 1948 maakt Gofilex de grote zaal van het verenigingsgebouw klaar voor een professionelere vorm van filmvertoningen. Zo plaatst men een cabine op het dak, wordt de zaal verduisterd door de ramen dicht te maken, en worden de gordijnen en het filmdoek opgehangen. De 270 stoelen in de zaal worden vastgeschroefd aan de vloer.85 De 270 stoelen waren verdeeld over drie rangen: 126 plaatsen op de eerste rang, 90 plaatsen op de tweede en 54 plaatsen op de derde rang – de prijzen waren in 1949 respectievelijk 1,10 gulden, 0,80 en 0,50 cent.86 Vanaf zijn overname op 1 mei 1953 heeft Geerts geïnvesteerd om de Concordia bioscoop op peil te brengen. Een investering van 14.000 gulden zorgt voor een nieuwe projectie-installatie, 150 vaste theaterstoelen en een verbeterde entourage door onder andere nieuwe gordijnen. Ook poogt Geerts de kwaliteit van de filmvertoningen omhoog te brengen, maar ervaart hij een “beduidend lagere recette als een kwalitatief hoogstaande film werd vertoond.”87 De enige films waarvan ik hebben kunnen achterhalen dat zij in de periode van 1948 tot 1959 werden vertoond zijn MUSIC FOR THE MILLIONS (VS, 1944), GREAT GUNS (VS, 1941) en THE MATING GAME
(VS,1959) – vooral potentiële commerciële succesfilms dus.88 Wanneer
Geerts in 1959 de gehele exploitatie van het Concordia-gebouw overneemt, gaat hij over tot een grondige verbouwing. De grote zaal kreeg nu een balkon, een loge en een voorzaal en beschikte nu over 315 zitplaatsen en Concordia werd op 1 oktober 1959 omgedoopt tot het Fulco Theater.89
85
Veldhuizen-de Kuijer, 11. Brief van Gofilex aan de gemeente. 12 februari 1949. Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. 87 Brief van Geerts aan de gemeente. 10 juni 1954. Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. 88 Veldhuizen-de Kuijer, 12, 21. En “Rapport inzake uitoefening controle op de naleving van de vermakelijkheidsbelasting.” 13 augustus 1951. Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. 89 Veldhuizen-de Kuijer, 21. 86
25
Bijlage 4. Controle op verkochte biljetten
Bron: Gemeentearchief IJsselstein. Inv. 1731, Plaatselijke acties tegen verhoging, controle en uitvoering 1949-1964. Brief van de gemeente aan N.V. Gofilex. 17 augustus 1949.
26