Tijdschrift Toelating gesloten verpakking nr. 2/180
België - Belgique P.B./P.P.
Verschijnt 4x per jaar Afgiftekantoor 3000-Leuven 1
3000 Leuven 1 B-4883 V.U. Rony Swennen Erkenning: P4A9149
Bio-ingenieus TIJDSCHRIFT VAN DE FACULTEIT BIO-INGENIEURSWETENSCHAPPEN DRIEMAANDELIJKS OKTOBER-NOVEMBER-DECEMBER 2011 • 14E JAARGANG • NR. 5
GGO op je bord
GO
OR
NO
GO
COLOFON ‘Bio-ingenieus’ is de nieuwsbrief van de Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen (FBIW) van de K.U.Leuven en haar afgestudeerden. Met deze nieuwsbrief willen de alumni, het personeel en de studenten van de Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen voeling met elkaar houden en de band tussen de faculteit en haar afgestudeerden bewaren. FREQUENTIE ‘Bio-ingenieus’ verschijnt viermaal per jaar om de drie maanden nl. in januari, april, juli en oktober. Artikels en ander materiaal moeten uiterlijk 8 weken voor de verschijningsmaand op de redactie zijn. VERANTWOORDELIJKE UITGEVER Jan Delcour REDACTIE Hoofdredacteur: Jos Van Pelt Redactiesecretaris en eindredactie: Marleen Suckers Leden van de redactie: Iris Joye, Marie Loveniers, Herman Ramon, Dirk Springael, Marleen Suckers, Ann Van Loey, Jos Van Pelt REDACTIEADRES Bio-ingenieus Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Dienst Externe Relaties Kasteelpark Arenberg 37 bus 2300 3001 HEVERLEE tel. + 32 16 32 16 29 fax + 32 16 32 19 99
[email protected]
NUTTIGE ADRESSEN Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Kasteelpark Arenberg 20 bus 2300 3001 HEVERLEE tel. + 32 16 32 16 19 fax + 32 16 32 19 99 URL K.U.Leuven: www.kuleuven.be URL FBIW: www.biw.kuleuven.be DRUKWERK Van der Poorten Diestsesteenweg 624 3010 KESSEL-LO tel. + 32 16 35 91 76
2 2
Editoriaal Inhoud
Beste lezer, beste alumnus/a, Naast de sinds een dertigtal jaren toenemende digitalisering van onze leefwereld door de ontwikkeling van steeds krachtiger computers en de daarbij horende verspreiding van toepassingen als GSM, GPS, domotica, GIS, digitale fotografie e.a. zijn het vooral de ontdekkingen op het gebied van de genetica, sinds ongeveer 1950 die ons wereldbeeld grondig hebben ‘gemuteerd’. De combinatie van deze veranderingen en van de nieuwe inzichten die daarmee gepaard gaan verlopen in sneltreinvaart, of erger. We zien een wereld op ons afkomen vol van nieuwe mogelijkheden ….. en gevaren(?). Deze evoluties lijken toevallig samen te gaan met een explosieve vermeerdering van de wereldbevolking en met verontrustende wijzigingen in het klimaat en het milieu. Dit samengaan is echter zo opvallend dat het toevallige karakter ervan bijzonder ongeloofwaardig is. Dit nummer wil een bescheiden aandacht vragen voor één aspect van deze evolutie waarbij vooral bio-ingenieurs betrokken zijn: de strijd rond de genetisch gemanipuleerde organismen (GGO’s). We kunnen gerust spreken van een ‘strijd’ eerder dan van een ‘discussie’. De sereniteit rond dit thema is immers al een tijdje zoek, zelfs aan onze universiteit. Dit blijkt uit de heisa rond het ontslag van een onderzoekster van het Departement Architectuur Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening, die deelnam aan een actie tegen een proefopstelling met transgene planten op een aardappelveld. Heksenjacht of vooruitgang? In elk geval maakt dit duidelijk dat er in deze kwestie heel wat aspecten meespelen die de strikt biotechnologische discussie doorkruisen, o.m. op psychologisch en op sociaaleconomisch gebied. Het gaat hier in wezen om de veiligheid van onze voeding en van het wereldwijde menselijk welzijn. Onzekerheid daarover creëert angst en paniekerige reacties over en weer. De bijdragen die u hierna kunt lezen bieden geen oplossingen, geven wel een idee over hoe deze complexe problematiek in onze departementen wordt benaderd.
GGO op je bord
2
Project in de kijker
16
Jos Van Pelt neemt afscheid
21
Assistentennieuws
24
Studentennieuws
25
Nieuws van de faculteit
25
Een lid van de facultaire senaat stelt zich voor
27
Personalia
28
Voor mijzelf, beste lezer, betekent dit nummer mijn definitief afscheid van de Faculteit Bioingenieurswetenschappen, die ik gedurende 15 jaar als administratief directeur, en daarna nog 2,5 jaar als hoofdredacteur van dit tijdschrift, mocht dienen. Ongetwijfeld zal ik heimwee hebben naar deze prachtige jaren en al de kansen die me daarin geboden werden. Maar ik zal gelukkig ontslagen zijn van de spijt, die me tijdens deze jaren soms bekroop, dat ikzelf geen bio-ingenieur ben zodat ik deze job met misschien meer motivatie, deskundigheid en enthousiasme had kunnen volvoeren. Ik word nu de bewoner van een land waarin behaalde diploma’s, geleverde prestaties evenals toekomstambities nog maar weinig gewicht in de schaal leggen. Dit geeft me de kans om meer en meer samen te vallen met mijn essentie. En daartoe hoort ook de herinnering aan alles wat mij hier aan onze faculteit te beurt gevallen is, meestendeels gelukkige ervaringen. Het tijdschrift Bio-ingenieus zal deze verbinding waar maken, zoals het dat ook voor u wil doen. Ik wens het tijdschrift Bio-ingenieus en de Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen nog een glansrijke toekomst toe. Jos Van Pelt
1
GGO op je bord GGO’s en het verschil tussen moleculaire en klassieke veredeling GGO staat voor Genetisch Gewijzigd Organisme. De genetische wijziging bestaat erin dat er op een kunstmatige wijze een stukje erfelijk materiaal of donor-DNA in cellen van het doelorganisme wordt ingebracht, waarna dit zich inbouwt in het DNA van het acceptor-organisme, in ons geval een plant of soms een dier. Hierdoor krijgt het acceptor-organisme een nieuwe of een verbeterde eigenschap. Deze transfer van DNA kan op verschillende manieren gebeuren. De meest courante is ofwel deze waarbij het DNA in de cellen wordt ingeschoten, ofwel waarbij gebruikt gemaakt wordt van een bacterie die het DNA overbrengt naar (planten)cellen. In het eerste geval (1) wordt het DNA op een draagpartikel gecoat (bijv. kleine gouddeeltjes), waarna het met DNA beladen partikeltje onder invloed van een potentiaalverschil in cellen van het organisme wordt ingebracht. (2) De meest gebruikt techniek is echter de transformatie via de in de natuur veel voorkomende bacterie Agrobacterium tumefaciens. Deze bacterie heeft de eigenschap dat ze een deel van haar DNA kan overbrengen naar een plant, waar het DNA zich integreert in het plant-DNA. Na deze inbouwstap worden in het plant-DNA genen gebruikt voor stoffen die de bacterie zelf niet kan aanmaken, maar die ze wel nodig heeft om te kunnen groeien. Via hoogtechnologische technieken kan men in het stuk bacterie-DNA dat in plantencellen wordt ingebracht, de bacteriegenen vervangen door andere genen waarin we geïnteresseerd zijn. Het stuk DNA dat wordt ingebracht bestaat bij beide technieken uit verschillende componenten: het ‘landbouwgen’ waarin men geïnteresseerd is (het transgen, bijvoorbeeld een gen dat een organisme ziekteresistentie geeft) en selectiegen, waarover verder meer. De expressie van deze genen wordt geregeld door een andere component van het DNA: de promotor. Deze promotor zal bepalen waar in het organisme, wanneer en in welke mate het gen zal gebruikt worden. Het transgen zal via een tussenstap (RNA) instaan voor de productie van een eiwit dat op zijn beurt verantwoordelijk is voor de nieuwe eigenschap.
2
De regulatie van het gen via de promotor is zeer belangrijk: als alle genen van een organisme tegelijkertijd zouden gebruikt worden zou het één grote chaos zijn, waardoor in het organisme geen structuur en differentiatie zou kunnen ontstaan. Het selectiegen is een belangrijke component van het ingebrachte DNA. Dit gen maakt het mogelijk getransformeerde cellen te onderscheiden van niet-getransformeerde cellen; bij genetische transformatie zullen immers in het medium waarin de transformatie gebeurt de meeste cellen niet genetisch getransformeerd zijn (het vreemde DNA niet bevatten), enkele cellen wel. Uit al deze cellen kunnen nieuwe plantjes of dieren geregenereerd worden, zij het relatief moeizaam. Om de efficiëntie te bevorderen is het belangrijk de bovenvermelde selectie van transgene cellen zo snel mogelijk uit te voeren. In het verleden werd hiervoor dikwijls gebruik gemaakt van een antibioticumresistentiegen. Met zulk gen kunnen getransformeerde cellen groeien in een medium waaraan antibiotica worden toegevoegd; nietgetransformeerde cellen kunnen dit niet. Vanuit de maatschappij is er veel weerstand tegen zulk antibioticumresistentiegen, wegens resistentiegevaar bij de mens. Voor zulk vermeend risico is er echter geen wetenschappelijke onderbouwd bewijs. Het werken met GGO’s is zeer strikt gereglementeerd en afhankelijk van het stadium van de GGO- toepassing (labo, serre, proefvelden, commerciële toepassingen) zijn er zeer strenge voorwaarden om risico’s voor milieu, mens en nietdoelorganismen te vermijden. Ondanks al deze reglementeringen is er soms weinig maatschappelijk draagvlak voor GGO’s en niet alleen omwille van de selectiegenproblematiek, maar ook het feit dat men een soortvreemd gen inbouwt stuit op (weinig onderbouwde) weerstand. Daarom maakt men steeds meer gebruik van de zogenaamde cisgenese. Via deze techniek worden alleen soorteigen genen ingebracht en kan het selectiegen na selectie uit het acceptor-DNA verwijderd worden. Wat men uiteindelijk krijgt is transgeen organisme met een nieuw soorteigen gen. Zo kan men bijvoorbeeld bij appel genen opsporen die wilde appel resistent maakt tegen de schurftschimmel, deze genen inbouwen in het bacterie-DNA en zo overbrengen naar de cultuurvariëteiten van appel. Zo heeft met recent de appelvariëteit Gala resistent gemaakt tegen de schurftschimmel. Zulke cisgene planten verschillen dus weinig van planten die men krijgt via klassieke veredeling. Bij deze laatste werkwijze gaat men in het voorbeeld van appel een resistente wilde ouder kruisen met een gevoelige cultuurvariëteit.
De nakomelingen van zulke kruising hebben echter veel nadelige eigenschappen van de wilde ouder. Om deze slechte eigenschappen weg te werken moet men deze nakomelingen opnieuw terugkruisen met de cultuurvariëteit. Deze werkwijze moet men een 6-tal keer herhalen en bij elke generatie wordt het genetisch materiaal van de wilde donorouder met de helft ‘verdund’. Via klassieke veredeling van appel duurt het ongeveer 50 jaar om zulke ziekteresistentie in te kruisen, via genetische transformatie kan na ongeveer 7 jaar hetzelfde resultaat bekomen worden. Prof.dr.ir. Wannes Keulemans Afdeling Plantenbiotechniek
Genetisch gewijzigde microben - klein maar fijn? INTRODUCTIE: VAN NATUURLIJKE VEREDELING NAAR GENETISCHE MODIFICATIE
Genetische modificatie is een veel recentere techniek voor de veredeling van onze landbouwgewassen en -dieren. Een techniek die (net zoals klassieke veredeling) onnatuurlijk is en significante gevaren inhoudt, maar daarnaast ook grandioze mogelijkheden creëert. Het basisprincipe van veredeling en genetische modificatie is in wezen volledig identiek: men tracht zoveel mogelijk “goede” stukjes DNA samen te brengen in één levend wezen. Het grote verschil tussen genetische modificatie en klassieke veredeling schuilt in twee belangrijke factoren. In tegenstelling tot veredeling, waarbij stukken DNA van twee ouders ad random gemengd worden, laat genetische modificatie toe om stukjes DNA met chirurgische precisie te combineren of in te voegen. Ook is men, in tegenstelling tot veredeling, niet enkel gelimiteerd tot het combineren van stukjes DNA van wezens die zich onderling seksueel kunnen voortplanten. Zo wordt het dus mogelijk om een stukje DNA van pakweg een bacterie over te brengen naar het genetisch materiaal van bv. een katoenplant. Klinkt onrealistisch? Toch is dit het geval voor ongeveer 50% van alle hedendaagse katoenplanten, die een gen (een stukje DNA) van de bacterie Bacillus thuringiensis dragen dat ervoor zorgt dat ze een stof aanmaken die dodelijk is voor bepaalde parasieten, maar totaal ongevaarlijk voor de mens. Gevolg: de planten moeten minder besproeid worden met schadelijke pesticiden en leveren meer opbrengst. En de katoenindustrie is zeker geen uitzondering: ook een significant deel van de wereldproductie van bv. sojabonen, maïs en lijnzaad bestaat uit genetisch gemodificeerde gewassen (77%, 26% en 21%, resp.).
Het is al te gemakkelijk om te vergeten van hoe ver onze landbouw komt. Letterlijk - Mesopotamië is niet bij de deur maar vooral ook figuurlijk. Verbeterde werktuigen, mechanisatie, bemesting en doorgedreven veredeling van dieren en gewassen zorgden voor een enorme toename in productiviteit. Deze evolutie maakte niet alleen een exponentiële toename van het aantal mensen op de planeet mogelijk, maar zorgde er bovendien voor dat de mensheid zich verder kon ontwikkelen, omdat een deel van de bevolking zich niet meer voltijds moest bezighouden met het verzamelen van voedsel. De veredeling van gewassen en dieren begon al bij de vroegste ontwikkeling van landbouw, zo´n tienduizend jaar geleden. Boeren kozen instinctief de beste planten om zaden te winnen voor een volgende oogst, en de beste dieren werden gebruikt in kweekprogramma’s. We staan er niet bij stil, maar op de keper beschouwd is dit een erg fundamentele en volledig onnatuurlijke ingreep, die regelrecht ingaat tegen de grootste natuurwet, nl. de wet van de natuurlijke selectie. In plaats van de natuurlijke selectie haar werk te laten doen, grijpt de mens in en bepaalt artificieel welke eigenschappen geselecteerd worden, en welke moeten verdwijnen. Hoewel deze procedures al millennialang wordt toegepast, creëren ze in feite erg onnatuurlijke wezens die in de vrije natuur geen enkele kans zouden maken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan onze nationale trots, het Belgische Witblauw. Dit runderras heeft zoveel spiermassa dat het geboortekanaal te eng is geworden voor een natuurlijke geboorte, zodat elk kalf ter wereld wordt gebracht via een keizersnede (en die zijn schaars in de natuur!).
3
GENETISCHE MODIFICATIE: LOGISCHE STAP, OF STAP TE VER? De mogelijkheden van genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) zijn haast alleen begrensd door onze kennis. Immers, genetische modificatie vraagt een diepere kennis van de stukjes DNA die verantwoordelijk zijn voor een gewenste eigenschap. Het grote voordeel is dat het in principe mogelijk is om veel sneller en nauwkeuriger te werken dan met klassieke veredeling. Zo zou men perfect een gespierde dikbilkoe kunnen krijgen na één enkele genetische modificatie, in plaats van eeuwenlange kweekprogramma’s to volgen. Bovendien zijn we niet eens beperkt tot in de natuur aanwezige stukjes DNA: het is sinds kort mogelijk om grote stukken DNA aan te maken via chemische synthese, en zo als het ware het volledige genoom (alle DNA) van een volledig artificieel wezen aan te maken (“synthetische biologie”). Science fiction of verre toekomst, zegt u? Helemaal niet: vorig jaar werd al een volledig genoom van een mycoplasmabacterie aangemaakt door wetenschappers van het C. Venter Institute. Dit is een eerste voorbeeld van volledig artificieel leven! Uiteraard zijn genetisch gemodificeerde organismen niet zonder gevaar. Het grote publiek vreest vaak voor de gezondheidsrisico’s die gepaard gaan met het consumeren van genetisch gewijzigde organismen, een vrees die vaak gevoed wordt door verkeerde informatie en signalen die (al dan niet bewust) worden uitgestuurd door al te ijverige milieugroeperingen. Soms denkt men zelfs dat het eten van (genetisch gewijzigd) DNA gevaarlijk is. Toch is er hier eigenlijk helemaal geen risico. Bij elke maaltijd consumeren we ongeveer een eetlepel DNA, dat aanwezig is in alles wat we eten. De samenstelling van het DNA heeft geen belang, het wordt afgebroken tot de bouwstenen. Trouwens, de lekkere GGO-vrije maïs die we verorberen kan vele miljoenen bacteriën dragen die allemaal het stukje DNA dragen dat soms wordt ingebracht in genetisch gewijzigde maïssoorten… De reële gevaren van genetisch gewijzigde organismen schuilen op een ander niveau, en vooral op een andere tijdsschaal. Immers, het is niet altijd te voorspellen wat de langetermijneffecten zijn van het grootschalige gebruik van genetisch gewijzigde organismen.
4
Kan het telen van planten die resistent zijn tegen bepaalde insecten op langere termijn het ecosysteem in gevaar brengen? Kunnen we uitsluiten dat het stukje DNA dat zorgt voor de resistentie misschien overgedragen wordt naar andere planten, met pesticidenresistente woekerplanten tot gevolg? Het blijft een eeuwige discussie, en zelfs al lijken de meeste wetenschappelijk studies aan te geven dat de risico’s beperkt zijn, helemaal zeker van een nulrisico zijn we nooit. Het is een beetje als het monster van Loch Ness: je kunt nooit bewijzen dat het niet bestaat. Anderzijds zijn sommige mogelijke toepassingen van genetisch gewijzigde organismen zonder enige twijfel erg gevaarlijk en ontoelaatbaar. Juist daarom is de huidige wetgeving erop gericht om elk geval apart te bekijken en te beoordelen of het een veilige toepassing is, die bovendien een voldoende meerwaarde biedt. Andere veelgenoemde risico’s van genetische gewijzigde organismen situeren zich op een derde, sociaaleconomisch niveau. De kostprijs voor het ontwikkelen van GGO-gewassen ligt enorm hoog en kan bijgevolg niet door zomaar iedereen bekostigd worden. Voor het kunnen telen van de superieure, ziekteresistente gewassen kunnen kapitaalarme boeren alsmaar meer afhankelijk worden van grote multinationals, die de zaden voor de (veelal steriele) planten aanleveren. Een belangrijke bedenking is echter of dit wel specifiek geldt voor genetisch gewijzigde organismen. Ook de niet-GGO landbouw komt immers meer en meer in handen van enkele multinationals. Een goede wetgeving en sturing vanuit de overheid kan hier wonderen doen, maar voorlopig loopt daar zeker één en ander spaak. Ten slotte vormt ook de teloorgang van biodiversiteit zeker een substantieel risico. Indien we te afhankelijk worden van één of een paar (genetisch gewijzigde) cultivars of stammen vergroot het risico dat de hele productie verloren kan gaan door een ziektekiem waarvoor de specifieke variant kwetsbaar is. Natuurlijk is ook dit gevaar niet uitsluitend verbonden aan genetisch gewijzigde organismen, en ook hier kan een intelligent beleid helpen; maar ook hier ontbreekt het voorlopig aan een voldoende krachtdadig beleid. Het grote struikelblok is de nood aan een mondiale aanpak in plaats van het huidige versnipperde lokale beleid op niveau van continenten, landen en zelfs regio´s.
VEREDELING BIJ MICROBEN In vergelijking met de veredeling en verbetering van landbouwgewassen en vee, lopen microben enorm achter. Hiervoor zijn drie belangrijke verklaringen. Ten eerste maakte de mensheid pas kennis met microben in 1680, toen Antoni van Leeuwenhoek met zijn zelfontworpen microscoop voor het eerst eencellige organismen kon waarnemen. Vervolgens moesten we wachten tot de tweede helft van de 19e eeuw, toen het pionierswerk van Louis Pasteur het belang en de toepassingsmogelijkheden van microben aantoonde. Maar zelfs na deze ontdekkingen, was het niet eenvoudig om microben te veredelen voor menselijk gebruik. Het is nu eenmaal eenvoudiger om twee kolossale runderen met elkaar te kruisen dan twee specifiek gistcellen van 5 micrometer groot, die in een cultuur zitten van miljarden cellen die er allemaal hetzelfde uitzien. Dit laatste vergt gespecialiseerd gereedschap en een wetenschappelijke aanpak die voor de meeste eindgebruikers (bakkers, wijnmakers, brouwers …) niet haalbaar was. En zelfs nu dit door de moderne wetenschap geen struikelblok meer is, is het verbeteren van microben voor voedselproductie geen evidentie, omdat er in veel voedingsproductiesectoren geen uitwisseling van microben is. Brouwers, bijvoorbeeld, gebruiken één (of hoogstens een paar) gist(en) voor het maken van hun bier. Een andere brouwer gebruikt dan weer een andere gistvariëteit. Dat is een heel andere situatie dan de productie van gewassen of vee, waarbij vele boeren dezelfde soorten gebruiken en teelt- of kweekmateriaal vaak wordt uitgewisseld of zelfs professioneel beheerd wordt door veredelingsbedrijven. Toch zijn het vandaag erg opwindende tijden voor microbiologen die zich toeleggen op de verbetering van microben voor menselijk gebruik. De opgelopen achterstand wordt met rasse schreden ingehaald. Voor sommige microben, zoals bakkersgisten, staat men al erg ver. Bakkers kunnen vandaag kiezen uit catalogi met honderden verschillende gisten die elk specifieke eigenschappen hebben qua fermentatiesnelheid, capaciteit om het deeg te doen rijzen en bestendigheid tegen invriezen of verhitten. Al deze giststammen zijn gecreëerd door selectieve kruisingen van verschillende gistvariëteiten, en zijn dus geen GGO’s. Vergeleken met de bakkers lopen de brouwers flink achterop, juist omdat elke brouwerij angstvallig zweert bij hun traditionele gist in plaats van actief op zoek te gaan naar superieure varianten. Toch is er, mede onder invloed van de recente schaalvergroting in de brouwerijsector, ook hier een innovatieve trend waarneembaar. In samenwerking met geëngageerde brouwers is onze onderzoeksgroep nu volop bezig met grootschalige studies gericht op het vinden of creëren van betere gisten voor toepassing in de bierbrouwerij. Met resultaat trouwens, want een aantal van de gisten heeft al zijn weg gevonden naar de markt.
GGO IN ONS BIER - EEN PROCESSIE VAN ECHTERNACH? Hoe staat het dan met genetisch gewijzigde microben in ons voedsel? In de jaren 90 was er een korte maar hevige race om via genetische modificatie microben te maken die beter geschikt zijn voor industrieel gebruik. In de medische sector begon deze race al iets vroeger, en vandaag worden er heel wat verschillende genetisch gemodificeerde microben gebruikt voor de productie van geneesmiddelen. In de veelal oerconservatieve voedingssector liep het echter niet zo´n vaart. Hier en daar doken al een paar genetisch gemodificeerde microben op. Het meest opzienbarende voorbeeld was wellicht een brouwersgist die een gen tot expressie bracht waardoor de cellen ook complexe suikers en zelfs zetmeel konden afbreken. Hierdoor werd het mogelijk om bier te maken dat veel minder restsuikers bevat, en dus minder calorieën telt. Hoewel de initiële productie niet volstond om aan de vraag te voldoen, werd het bier nooit op grote schaal gecommercialiseerd. Mede door grootschalige (en niet altijd wetenschappelijk onderbouwde) acties van drukkingsgroepen en goedbedoelende milieuorganisaties, en door ongerelateerde problemen zoals de dollekoeienziekte en later de Belgische dioxinecrisis, werden consumenten zeer behoedzaam en wantrouwig t.o.v. de moderne industriële voedselproductie. Dat wantrouwen straalde ook af op alles wat met genetische modificatie te maken heeft, ook al is er geen wetenschappelijk verband tussen beiden. Voedingsproducenten stopten in de late jaren ´90 daarom veelal met de productie van en het onderzoek naar GGO-voedsel. Na een lange pauze duiken er de laatste jaren toch weer hier en daar genetisch gemodificeerde microben op in de voedingssector. In de Verenigde Staten werd recent een gist gepatenteerd die bepaalde ongewenste aroma´s kan afbreken, en daardoor uiterst interessant is voor de productie van wijn. De gist wordt sinds een jaar door een handvol wijnmakers gebruikt in de Verenigde Staten en Canada. Geleidelijk lijkt de voedingsindustrie meer en meer vertrouwen te krijgen in de toepassingsmogelijkheden van genetisch gemodificeerde microben. Zo krijgt onze onderzoeksgroep al aanvragen van brouwerijen om te onderzoeken of via genetische modificatie bepaalde eigenschappen van gist zouden kunnen worden verbeterd. Dat is dan vooral uit strategisch oogpunt; men is niet van plan deze gisten meteen commercieel te gebruiken, maar men gaat er wel van uit dat GGO-microben binnen afzienbare tijd (terug) hun weg zullen vinden naar de markt.
WAT ZIJN DE MOGELIJKHEDEN VAN GENETISCH GEWIJZIGDE MICROBEN? WELK ONDERZOEK GEBEURT ER BINNEN ONS LABO AAN DE FACULTEIT? De mogelijkheden van de GGO-technologie zijn haast onbegrensd. We kunnen microben maken die meer of minder specifieke enzymen aanmaken, gezonde antioxidantia produceren, betere en volkomen natuurlijke aromastoffen afscheiden, beter kunnen groeien op minderwaardige voedingsstoffen, en microben die kunnen weerstaan aan stress. Ook binnen onze faculteit gebeurt heel wat onderzoek om via genetische modificatie betere microben te produceren. Zo is onze onderzoeksgroep volop bezig met de ontwikkeling van gisten met specifieke eigenschappen voor de productie van bier, wijn, chocolade en bio-ethanol. Gisten die veel meer of veel minder fruitige aromastoffen produceren, gisten die sterker of minder sterk aan elkaar kleven (flocculeren), gisten die sneller of vollediger kunnen fermenteren, gisten die minder of meer alcohol produceren, en zelfs gisten die een “genetische barcode” dragen en zo kunnen onderscheiden worden van andere gisten. Enkele van de gisten die op natuurlijke wijze verbeterd werden, werden verkocht aan bedrijven en worden nu al gebruikt voor de commerciële productie van bier. De genetisch gewijzigde varianten blijven echter voorlopig uitsluitend gebruikt voor onderzoek.
Genetisch gemodificeerde gisten waarvan het gen voor aromaproductie gefuseerd werd met een gen dat codeert voor een fluorescent proteïne (GFP). Dit zorgt ervoor dat het enzym dat instaat voor de productie van aromastoffen groen oplicht, zodat we de activiteit en locatie in de cel kunnen bestuderen. Het grootste struikelblok in het gebruik van GGO’s in de voedselproductie is en blijft de publieke perceptie. Of het nu draait om genetisch gemodificeerde gewassen of microben, de doorsnee consument blijft vrij wantrouwig t.o.v. het zogenaamde “Frankenfood”. In de medische sector is het taboe van de GGO-technologie al deels doorbroken, maar in de voedingssector loopt de evolutie trager dan verwacht. Misschien is dat nog niet eens zo erg, want ondertussen krijgen we de tijd om de gevaren beter in te schatten en het beleid te verbeteren. Ondertussen wachten enkele honderden GMO gisten met interessante industriële eigenschappen geduldig in de diepvriezers van ons laboratorium. Voor meer informatie over het onderzoek aan het laboratorium voor Genetica en Genomica o.l.v. Prof. Kevin Verstrepen, zie www.kuleuven.be/verstrepen. Ir. Jan Steensels en prof.dr.ir. Kevin J. Verstrepen Laboratorium voor Genetica en Genomica, K.U.Leuven Laboratorium voor Systeembiologie, VIB
De veredeling van banaan In de wereld worden vandaag nagenoeg honderdvijfentwintig miljoen ton bananen geproduceerd waardoor deze vrucht op de eerste plaats komt naast citrus. Al naargelang de statistieken zijn bananen het vierde tot zevende belangrijkste gewas in de wereld. Slechts vijftien procent wordt geëxporteerd, waardoor we kunnen stellen dat bananen het basisvoedsel zijn in de humiede en subhumiede tropen van de hele wereld. Voor vierhonderd miljoen mensen is dit het basisvoedsel en voor nog eens zeshonderd miljoen mensen een belangrijk voedselsupplement. Bananen worden geproduceerd in honderdtwintig landen met nagenoeg een gelijke productie in Azië, Afrika en Latijns-Amerika.
Genetisch gemodificeerde gisten waarvan het gen voor aromaproductie gefuseerd werd met een gen dat codeert voor een fluorescent proteïne (GFP). Dit zorgt ervoor dat het enzym dat instaat voor de productie van aromastoffen groen oplicht, zodat we de activiteit en locatie in de cel kunnen bestuderen.
Ondanks dat bananen zo belangrijk zijn in de wereld, worden nauwelijks verbeterde variëteiten geteeld. De exporthandel berust op de Cavendish, wat een “gevonden” variëteit is. Dit is bijzonder vreemd want exportgewassen, en zeker commerciële gewassen, zijn normaliter veredelde gewassen. Ook kleine boeren telen tussen de vijf tot dertig verschillende niet veredelde variëteiten met af en toe een veredelde variëteit. Bananen behoren tot de oudste geteelde gewassen van de mensheid wat betekent dat de huidige variëteiten een lange domesticatieperiode doorliepen. Dit resulteerde in vruchten vol met vruchtvlees van honderd tot soms achthonderd g die geen zaad meer produceren, startend van zaadproducerende vruchten zonder vruchtvlees. Het is dus omdat de huidige
6
Economische aspecten van biotechnologie Onder biotechnologie wordt een plethora van technieken begrepen zoals genomics, proteomics, metabolomics, bioinformatica, genetische modificatie, marker assisted selection, synthetische biologie, enz. die worden toegepast in de primaire sector (groene biotech), de gezondheidssector (rode biotech) en de industrie (witte biotech). Elk van technieken en toepassingsgebieden kent zijn eigen dynamiek, ook economisch, maar ook een aantal raakpunten.
Typische symptomen veroorzaakt door de zwarte Sigatoka schimmel, Mycosphaerella fijiensis. De schimmel geeft zwarte strepen op het blad van de bananenplant die uiteindelijk volledig afsterft.
geteelde variëteiten zo steriel zijn en bovendien triploïd (nvdr. In een triploïde cel komen in de celkern van elk chromosoom drie exemplaren voor (geslachtschromosomen uitgezonderd). Elk gen zal dus ten minste driemaal voorkomen.) dat veredeling nauwelijks tot nieuwe variëteiten heeft geleid. Via kruisingen oogst men dan enkele zaden die meestal tetraploïd zijn waardoor verdere kruisingen nodig zijn; zo niet is de smaak veranderd en rijpen de vruchten vroegtijdig af. Veredeling dringt zich op want bananen zijn onderhevig aan tal van ziekten en plagen. Zo vraagt de schimmelbestrijding van de pandemische zwarte Sigatoka ziekte tot 50 bespuitingen per jaar, zo niet valt de export stil (nvdr. Deze ziekte wordt veroorzaakt door de schimmel Mycosphaerella fijiensis die de bladeren van banaan aantast waarop eerst geelzwarte vlekken ontstaan waarna de bladeren en vervolgens de gehele plant afsterft). De kleine boeren telen ook gevoelige variëteiten met een opbrengstverlies van ten minste vijftig procent. Aangezien kruisingen traag en tot heden weinig interessante variëteiten opleverden, is de banaan aangewezen op genetische modificatie. Het Laboratorium Tropische Plantenteelt speelt hier een leidende rol. Immers in 1993 werden de eerste GGO bananen ontwikkeld en de eerste veldtesten werden uitgevoerd vanaf 2007 in Afrika en Latijns Amerika. De genetische modificatie berust op een grondige kennis van de in vitro kweek, en meer bepaald de ontwikkeling van embryogene celsuspensies waaruit acht- tot honderdduizend planten per milliliter kunnen bekomen worden. In ons laboratorium maken we gebruik van de door ons ontdekte promotors van banaan en kiezen we voor het gebruik van bananengenen. De planten die we dus ontwikkelen kunnen dan eerder beschouwd worden als cisgene i.p.v. transgene planten. In de toekomst worden ook nieuwe revoluties verwacht. Eind 2011 zal het eerste bananengenoom gepubliceerd worden, wat de poort opengooit voor een versnelde en nog betere ontwikkeling van de GGO banaan.
Wat gemeenschappelijk is, is de hoge ontwikkelingskost, ondanks de drastische dalingen in kostprijs van de verschillende technieken. Het in kaart brengen van een genoom kost nog een tiende van wat het tien jaar geleden kostte. Maar wat de ontwikkeling van een nieuwe variëteit of een nieuw geneesmiddel nog steeds zo duur maakt zijn de reguleringskosten (risicoanalyse, veldtesten, enz.) die kunnen oplopen tot 425 miljoen dollar voor een nieuwe variëteit. Zo kost een nieuwe variëteit snel tot 1 miljard dollar en duurt het tot tien jaar om ze te ontwikkelen en testen. Een bijkomende kostenfactor hierbij is dat Amerika en Europa verschillende reguleringseisen voorleggen, wat de kostprijs verder de hoogte injaagt. Een gerelateerde problematiek zijn de intellectuele eigendomsrechten: door patentering van een nieuwe vinding wordt in feite een tijdelijk monopolie gevormd op het gebruik ervan. Enerzijds is dit nodig om ervoor te zorgen om de enorme ontwikkelingskosten te kunnen terugverdienen. Anderzijds bestaat het gevaar dat een groot deel van de eigendomsrechten op gewassen of geneesmiddelen in handen zijn van een beperkt aantal multinationals. Het is daarom belangrijk om op te volgen of deze multinationals hun monopoliemacht misbruiken ten nadele van de landbouwer. Wereldwijd zijn landbouweconomen bezig met meten van de economische impact van de introductie van genetisch gemodificeerde gewassen. Biotecheconoom Matin Qaim besloot in een overzichtsartikel in 2009 (‘The economics of genetically modified crops’, Annu. Rev. Resourc. Econ. 1: 665-93), dat alle beschikbare studies uitwijzen dat genetisch gemodificeerde gewassen zowel economische als milieu- en gezondheidsvoordelen opleveren op landbouwbedrijfsniveau. Hij stelt dat boeren in ontwikkelingslanden soms nog meer voordeel hebben dan boeren in ontwikkelde landen omdat zij vaak een lagere prijs voor hun zaad betalen als gevolg van de slechte bescherming van intellectuele eigendomsrechten. Echter, inkomenseffecten hangen ook af van de institutionele context, zoals de toegang die boeren al dan niet hebben tot geschikte zaden, krediet, informatie en andere markten. Voordelen op bedrijfsniveau vertalen zich naar voordelen op maatschappijniveau, volgens deze studies, maar belangrijk om op te merken is dat effecten op lange termijn en de effecten op het ecosysteem als geheel nog slecht of niet gekend zijn.
Prof.dr.ir. Rony Swennen Afdeling Plantenbiotechniek
7
Als we specifiek kijken naar genetisch gemodificeerde gewassen, dan kunnen we vaststellen dat er vooral op vier kenmerken wordt gewerkt: herbicidentolerantie, plaagresistentie, stresstolerantie, en productkwaliteit. De meest recente statistieken wijzen uit dat er wereldwijd 134 miljoen ha genetisch gemodificeerde gewassen worden geteeld (bijna 10% van het totale areaal), waarbij op 90% van dat areaal wordt ingenomen door vier gewassen (soja, koolzaad, maïs en katoen) en twee kenmerken (plaagresistentie en herbicidentolerantie). De laatste jaren wordt onderzoek gedaan naar stacked products, variëteiten met een combinatie van kenmerken. Volgens het rapport Biotechnologies in Agriculture and Related Natural Resources to 2015 van de OESO werden er wel al veldproeven uitgevoerd voor 130 plantensoorten. De snelste adoptie van genetische modificatie gebeurde, want twee derde van alle sojabonen die wereldwijd geteeld worden zijn al genetisch gemodificeerd. Wat betreft groenten, fruit, noten, olijven en druiven zijn er slechts weinig commercieel beschikbare variëteiten en zal de toekomstige introductie van genetische modificatie sterk afhangen van de acceptatie van de consument. Prof.dr.ir. Erik Mathijs Afdeling landbouw- en voedseleconomie
Geen verandering zonder breedhoeklens De wereldwijde landbouw wordt in de komende decennia geconfronteerd met formidabele uitdagingen. Niet alleen de toenemende vraag naar voedsel voor een groeiende wereldbevolking, maar ook de ontwikkeling van bio-gebaseerde chemie, hernieuwbare energie en het veranderend klimaat zetten het landbouwsysteem in toenemende mate onder druk.
GESCHIEDENIS Landbouw en veeteelt hebben een bepalende rol gespeeld in de geschiedenis van de mensheid. Tot ongeveer 13.000 jaar geleden was de mens een nomadische jager en verzamelaar. De evolutie nadien naar sedentaire gemeenschappen van akkerbouwers en veehouders vormt de basis voor de ontwikkeling van de gesofistikeerde maatschappij vandaag. Dat geldt ook voor de technologische en wetenschappelijke vooruitgang die we sindsdien gekend hebben. De eerste West-Europese boeren gebruikten dieren en granen vanuit het Midden-Oosten en Azië. Later werd het “lokale” genetisch materiaal uitgebreid met nieuwe soorten zoals aardappelen en maïs, die ontdekkingsreizigers meebrachten uit andere continenten. De bevindingen van Mendel en de toepassing ervan in de twintigste eeuw zorgden voor een revolutie in de land- en tuinbouw. Het genetisch potentieel van planten en dieren werd door selectie en hybridisatie ingrijpend aangepast met het oog op hogere opbrengsten, hogere efficiëntie en ook om te voldoen aan de eisen van de markt en de vraag van de consument. Zo evolueert de landbouw door de eeuwen. Dit gebeurt in functie van beschikbaar areaal, grondsoort, klimaat, kennis en kunde van teelttechnieken en beschikbare arbeid en afzetmarkt. Hongersnoden, oorlogen, dier- en plantenziekten maar ook normen en maatschappelijke waarden (of beter eisen en verwachtingen), versnellen evoluties en zetten aan tot verandering. Verandering (transitie is het modewoord hiervoor) vereist evenwel een duidelijk zicht op de mogelijke toekomstverwachtingen. De Vlaamse (en Europese) burger verwacht van de boer dat hij voldoende, veilig, kwaliteitsvol en betaalbaar voedsel produceert. Steeds meer spreekt de burger zich niet enkel uit over het landbouwproduct maar ook over het productieproces.
TOEKOMST Heel wat mensen en organisaties ontwikkelen een visie of poneren stellingen over de toekomst van de landbouw. Dit debat is niet enkel het monopolie van de landbouwsector zelf, maar wordt breed maatschappelijk gevoerd. Ik merk echter op dat velen dit doen met een eenzijdige focus op één aspect.
8
Meer dan ooit behoeft onze landbouw een toekomstvisie, gevormd door een breedhoeklens. Land- en tuinbouw is meer dan voedselproductie. Het wordt zoeken naar een evenwicht tussen voeding (plantaardige en dierlijke), bio-gebaseerde chemie en hernieuwbare energie. Dit moet gebeuren in een toegankelijk platteland dat niet alleen het werkveld is van de boer, maar ook het recreatie- en woongebied van de consument.
Binnenkort GGO’s op je bord? ETHISCHE ASPECTEN VAN GENETISCH GEMODIFICEERD VOEDSEL
UITDAGINGEN Landbouw heeft impact op milieu en natuur. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen, water en energie beïnvloeden de kwaliteit van bodem, lucht en water. Ook op vlak van dierenwelzijn wordt de lat steeds hoger gelegd. Daarnaast wordt de land- en tuinbouw in Vlaanderen geconfronteerd met specifieke uitdagingen. De ganse problematiek van ruimtelijke ordening en beschikbaarheid van landbouwgrond in ons overbevolkte en geïndustrialiseerd Vlaanderen, de behoefte aan handenarbeid om fruit te plukken, manueel te wieden of de oogst binnen te halen in een bijzonder krappe arbeidsmarkt, het behoud van het familiaal karakter van onze land- en tuinbouw met steeds grotere en kapitaalsintensievere landbouwbedrijven.
INNOVATIE De vraag is hoe je, rekening houdend met alle beperkingen, de plant- en dierproductie bijstuurt. Landbouw zal altijd blijven bestaan, ook bij ons in Vlaanderen, voedsel is immers een basisbehoefte. Boeren zullen meer moeten produceren met minder, we noemen dat duurzame ontwikkeling. In de toekomst zullen verschillende soorten landbouw naast elkaar bestaan: intensieve landbouw, biologische landbouw, verbrede landbouw die mikt op andere functies zoals zorg, onderwijs, recreatie, natuur. Wie mee wil nadenken over de toekomst van de landbouw, nodig ik uit om zijn breedhoeklens te gebruiken. Oog en oor hebben voor alle mogelijkheden die beschikbaar zijn of kunnen ontwikkeld worden. Wie begaan is met de voedselproductie van morgen, met oog voor mens, dier, milieu en natuur, moet alle input een kans geven.
Debat georganiseerd door Groep Wetenschap en Technologie op 23/03/2011 Tijdens het debat reflecteerden experten en actoren met diverse achtergronden in de sector vanuit hun eigen invalshoek over ethisch-maatschappelijke aspecten rond de consumptie van genetisch gemodificeerd voedsel. Thema’s die aan bod kwamen zijn: • Veiligheid en risico’s verbonden aan de consumptie van genetisch gemodificeerd voedsel • Sociaal-maatschappelijke en ethische aspecten rond de wenselijkheid van genetisch gemodificeerde gewassen • Visie op de duurzaamheid van consumptie van genetisch gemodificeerd voedsel en ontwikkeling op lange termijn • Opportuniteiten en beperkingen van het onderzoek naar genetisch gemodificeerd voedsel Moderator: Prof. Dr. Johan De Tavernier, Coördinator Centrum voor Wetenschap, Techniek en Ethiek, K.U.Leuven Sprekers: Prof. Dr. Marc Van Montagu, Oprichter en Voorzitter van het Instituut voor Plantenbiotechnologie voor Ontwikkelingslanden, UGent Prof. Dr. Jos Vanderleyden, Hoofd Centrum voor Microbiële en Plantengenetica, K.U.Leuven Prof. Dr. Piet Vanthemsche, Voorzitter Boerenbond De Heer Luc Rogge, Algemeen Directeur Colruyt Prof. Dr. Filip Rolland, Afdeling Moleculaire Fysiologie van Planten en Micro-Organismen, K.U.Leuven Ingenieur Louis De Bruyn, Werkgroep Eigen Zaadteelt
Onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek is essentieel als basis voor innovatie en om het beleid en de sector bouwstenen voor de evolutie van de land- en tuinbouw aan te reiken. Daarom is het belangrijk dat een experiment zoals dat met ggo-aardappelen in Wetteren doorgang kan vinden. De risico’s ervan zijn heel beperkt, de kennis die we kunnen opdoen, is relevant. De ogen van de onderzoekers zijn de bril waarmee we naar de toekomst kijken. Piet Vanthemsche Voorzitter Boerenbond Docent Levensmiddelenwetgeving
9
Inleiding door prof. Johan De Tavernier De mens heeft dagelijks voedsel nodig. Er valt veel te zeggen over voedsel, ook over de wijze waarop het geproduceerd wordt, over voedselveiligheid en voedselzekerheid. En toch denken we weinig na over voedsel. Louise Fresco, gewezen adjunctdirecteur-generaal van de FAO, schrijft over de ‘geestelijke luiheid’ die absurde vormen aanneemt als het voedsel betreft. We weten amper nog iets over de moeite die moet worden gedaan om voedsel te produceren, we zijn ‘ont-aard’. We beseffen amper wie de winst opstrijkt (Cf. Rik Van Copelaere in Knack oktober 2010) en we onderschatten ook het belang van veilig voedsel en van voldoende voedsel. Fresco betreurt de teloorgang van het respect voor voedsel en doet een oproep om een nieuw debat te starten: ‘op zoek naar nieuwe spijswetten’. Vanavond doen we een bijdrage aan dat debat: we zoomen in op GGO-voedsel. In dit debat kan men spreken van twee kampen: de schaduwdenkers, die de negatieve kanten van het verhaal in de verf zetten: verlies aan biodiversiteit, verlies aan verscheidenheid aan landschappen, nog meer voedseldumping en monopolievorming, enz.; en de lichtzoekers die in GGO’s heil zien om voedsel te produceren op een duurzamere manier rekening houdend met de beperkte draagkracht van de aarde en de snelgroeiende wereldbevolking. Zij wijzen op de nood aan virusresistente, insectresistente en droogteresistente planten, enz. Prof. Dr. Marc Van Montagu: “De risico’s van GGO’s zijn als het monster van Loch Ness: je kunt nooit bewijzen dat het er niet is.” Wanneer men over GGO’s spreekt, hoort men vaak de vraag: Waarom hebben we GGO’s nodig? Er is twijfel of GGO’s veilig zijn of niet. Dit zijn cruciale vragen. De bevolking is de laatste eeuw ontzettend toegenomen. We denken te weinig na over de problemen die dit met zich meebrengen: een groot deel van de bevolking (1 miljard) is ondervoed, de druk van de bevolking op het milieu stijgt, een nog grotere voedselproductie zal nodig zijn. Indien we GGO’s niet gebruiken, zal dit dramatische gevolgen hebben en zullen we het milieu nog grotere schade toebrengen. In de jaren ’60 brachten de eerste resultaten van veredeling bijna een verdubbeling van de voedselproductie op dankzij kunstmeststof, irrigatie. Indien we de voedselproductie willen verdubbelen (of verdrie- of verviervoudigen), dan moeten we daar oplossingen voor vinden. De chemische industrie heeft steeds betere producten uitgewerkt voor gewasbescherming, die veel minder schadelijk zijn voor de mens en het milieu. Met een dergelijke bevolkingsgroei kunnen we niet anders dan aan intensieve landbouw doen. Het is mooi om te spreken over landbouw zoals het vroeger was of over biologische tuinbouw, maar daar zijn de rendementen helemaal niet zo hoog.
10
Dat is een van de redenen dat er honger is in bepaalde delen van de wereld, namelijk daar waar men geen toegang heeft tot technieken voor intensievere landbouw. De enige oplossing om de voedselproductie te verhogen, om het rendement van landbouw te verhogen is om de plant zelf te wijzigen: om de genetische bagage die de plant heeft te gebruiken. Men heeft hetzelfde gedaan met planten voor de industrie (denk aan katoen, rubber, palmolie, enz.). Meer en meer zal men de fossiele brandstoffen moeten vervangen en daarvoor zoekt men oplossingen. Maar de chemische industrie heeft koolstofverbindingen nodig en die kan men enkel maken van de planten zelf. De mens brengt veel schade toe aan het milieu (vervuiling, industrie, …). Indien we het milieu en de biodiversiteit willen beschermen, moeten we aan landbouw doen die minder collaterale schade aanbrengt, die meer respect heeft voor de biodiversiteit. Als argument tegen het gebruik van GGO’s wordt vaak gezegd dat het leidt tot een monopolie van multinationals. Maar men moet bekijken hoe het zo gekomen is. Sommige mensen hebben het onbegrip rond GGO’s uitgebuit en eisten regelgeving omdat GGO’s gevaarlijk zouden zijn voor de gezondheid. Maar het is net zoals bij kruisingen: daarbij wisselde men hele stukken chromosomen en zette men de plant onmiddellijk in het veld zonder zeker te weten wat het resultaat zou zijn. Bij GGO’s weet men tegenwoordig exact welke genen men verandert, dus er is absoluut geen enkel gevaar mogelijk.
Biotechnologie is de toepassing van onze biologische kennis. Als we doorheen de geschiedenis kijken, zien we dat de vooruitgang van kennis soms met grote sprongen gegaan is. Die grote sprongen kunnen 2 oorzaken hebben: Ofwel is de oorzaak dat er een totaal nieuw concept geïntroduceerd wordt (bv. het beschrijven van de evolutie aan de hand van natuurlijke selectie door Darwin). Een andere oorzaak van een spectaculaire vooruitgang in kennis kan technologieontwikkeling zijn (bv. de ontwikkeling van de microscoop). De recombinantDNAbiologie (of de biotechnologie, die daarvan de toepassing is) is ook een dergelijke technologie die onze kennis met sprongen heeft doen vooruitgaan. We spreken hier over moleculaire biotechnologie en die is ruim: Deze technologie wordt toegepast bij het klonen van dieren, bij het gebruik van stamcellen en bij het gebruik van transgene gewassen.
De maatschappij vraagt bewijzen dat GGO’s niet gevaarlijk zijn, maar afwezigheid van gevaar kan men niet bewijzen. Het is moeilijk om te bewijzen dat iets er niet is (Cf. het monster van Loch Ness: je zult nooit kunnen bewijzen dat het niet bestaat). Tot nu toe kan niemand aanduiden waar er ergens een gevaar is voor de gezondheid of voor het milieu. We kunnen wel een aantal tests doen, al is het maar om de maatschappij gerust te stellen en die tests gebeuren ook. Maar het zijn enkel de grote multinationals die de 100 miljoen euro kunnen neerleggen die nodig zijn om alle tests uit te voeren om een GGO in het veld te mogen brengen. Het is dus de groene tegenbeweging die er hoofdverantwoordelijke voor is dat er een monopolie is. Wat betreft risico’s voor de mens: men leest soms artikels over Frankensteinfood en gevaren bij dieren en dergelijke. Bij ieder van die artikels heeft men duidelijk aangetoond dat het niet waar was, dat het vroegtijdige, foute beoordelingen waren. Wat betreft gevaren voor het milieu: GGO’s zullen zich inderdaad verspreiden, want pollen vliegt rond, maar giftige planten verspreiden zich ook in de natuur. Landbouwexperten zien hierin geen schadelijke gevolgen. Prof. Dr. Jos Vanderleyden: “Globaal gezien hebben we nieuwe technologie nodig om de voedselproductie te verhogen en GGO is één van die technologieën.”
De biologiekant: In moleculaire biotechnologie wordt de genetische code als het fundament gezien. Alles is ingebed in de genetische code en wat wij zijn is de uitdrukking van dat DNA. De eiwitten bepalen onze functie. Indien je de functie van cellen wil wijzigen, moet je het DNA wijzigen. Dat is de essentie van recombinantDNAtechnologie en de basis daarvan is de ontdekking van de structuur van het DNA (Watson & Crick). De technologiekant: DNA is universeel qua structuur. Indien we werktuigen hebben om verschillende stukjes DNA bij elkaar te brengen, dan maken we nieuwe combinaties. We kunnen bv. menselijk DNA combineren met bacterieel DNA en we kunnen dan dat menselijk DNA tot expressie brengen in bacteriecellen. Gekende realisaties hiervan: bv. diabetespatiënten worden vandaag behandeld met recombinant insuline (waar vroeger ze vroeger afhankelijk waren van varkensinsuline). Belangrijk punt: In de huidige gezondheidssector is het gebruik van de recombinantDNAbiologie onmisbaar. Biotechnologie is een relatief jonge industrie (35 j.), gestart met de ontdekking van de dubbele helixstructuur. In 1980 startte de commercialisering met de eerste patenten en later biotechindustrie. Traditioneel kunnen we de biotechnologie opdelen in de rode (m.b.t. medische), de groene (GGO’s) en de witte (industriële) sector. Als we kijken naar de rode technologie, hebben we het vandaag vooral over het gebruik van stamcellen. Spectaculair is de mogelijkheid om sterk gedifferentieerde cellen te de-differentiëren tot stamcellen. Dit is werkelijk een doorbraak. Wat zijn de technologische vooruitgangen die we gezien hebben in de medische sector: de publicatie van het menselijk genoom dateert van 2000. Dat project is formeel gestart in 1990 (eigenlijk in 1987). Dit was een project waarvoor op het moment dat het door de Amerikaanse regering geformuleerd werd, noch de technologie, noch de wetenschap aanwezig was om dat te realiseren (Cf. het project om de eerste mens naar de maan te sturen). Dit project heeft 13 jaar gevergd en kostte 3 miljard dollar. Vandaag de dag kost het ongeveer 1000 dollar om het menselijk genoom te sequensen.
11
Er blijven nog grote uitdagingen in de geneeskunde, zoals de gepersonaliseerde geneeskunde: Dit kan enkel met een grotere kennis van de biologie van levende systemen: onze biologische systemen zijn zeer complex en zijn nog niet voldoende gedetermineerd. GGO’s bieden een mogelijkheid om een biologisch systeem predictief te modeleren. Dat wil zeggen dat je een zodanige grondige kennis hebt van het systeem dat je kan voorspellen hoe dat systeem zich zal gedragen in de condities die je toch niet allemaal kan testen. Daarvoor hebben we nog veel meer basiskennis nodig van biologische systemen. Bij groene technologie (transgene gewassen) gaat het om een zeer precies proces, waarbij specifieke, vooraf geselecteerde genen worden binnengebracht in transgene gewassen. Dit is verschillend van klassieke veredeling, waarbij men totale genomen combineert en door (terug)selectie men de gunstige eigenschap probeert over te houden. De klassieke veredeling en transgene technologie zijn dus verschillend. We moeten de technologie hebben om de maatschappelijke uitdagingen aan te gaan. Er is nieuwe technologie nodig om de voedselproductie te verhogen. Dus: Globaal gezien hebben we nieuwe technologie nodig om de voedselproductie te verhogen en GGO is daar één technologie van. Het is goed om de veiligheid van de technologie ervan in vraag te stellen, en dit als pleidooi om basisonderzoek in verband met die technologie te laten toenemen want op die manier kunnen we biologische systemen beter leren kennen. Prof. Dr. Piet Vanthemsche: “Moesten we in het verkeer dezelfde veiligheidsnormen toepassen als op GGO’s, dan zou het verkeer morgen stilliggen.” Als je een ethische afweging maakt, is de vraag wat centraal staat: de mens (antropocentrisme) of het hele leefmilieu (ecocentrisme). De meningen hierover zijn verdeeld: in de klassieke landbouw denken we nogal antropocentristisch (we produceren nutsgoederen ten behoeve van de mens). Er zijn ook mensen die ecocentristisch denken. Die twee stromingen zullen er – gelukkig - altijd zijn. De Boerenbond hanteert het begrip ‘rentmeesterschap’: de schepping is ons toevertrouwd met de opdracht haar te bewerken en te behoeden. We hebben op dat vlak een grote vrijheid van handelen, maar ook een grote morele verantwoordingsplicht. We moeten levende wezens met respect behandelen, ook al leidt dat soms tot moeilijke discussies. De Boerenbond hanteert de waarde antropocentrisme: we willen voldoende voedsel voor een groeiende wereldbevolking (Etienne Vermeersch zou zeggen dat we de bevolkingsgroei moeten stoppen), kwaliteitsvolle en veilige voeding, vruchtbare grond, kwaliteitsvol landschap en duurzaam produceren. Maar landbouw heeft een grote impact op het leefmilieu (Cf. artikel in National Geographic: “In de menselijke geschiedenis heeft de ploeg meer schade aangericht dan het zwaard”). Als we ethische afwegingen maken, is het nooit zwart of wit.
12
Als we spreken over GGO’s, kijken we naar de veiligheid van GGO’s voor mensen, dieren en het leefmilieu. We zijn sterk in het creëren van de mythe van het nulrisico en dat bestaat helemaal niet. GGO’s zijn niet 100% veilig, ze zijn ook schadelijk. Maar het is een afweging: GGO’s hebben ook een meerwaarde op economische, sociologisch en ecologisch vlak (hogere opbrengst, minder input, bv. water nodig.). Je bent niet voor of tegen GGO’s. Het is een permanente afweging van mogelijke risico’s en mogelijke voordelen. Bij geneeskunde is het minder moeilijk om die afweging te maken, want daar zijn de voordelen al snel veel groter dan de nadelen. GGO’s zijn maar een deel van het verhaal. We moeten ook aandacht hebben voor andere noden in de landbouw en veeteelt: beschikbaarheid van grond en water, meststoffen, de kwaliteit van de grond, enz. De maatschappelijke discussie is sterk gepolariseerd, het is een soort loopgravenoorlog. Men denkt dat de voorzitter van de Boerenbond wel in de pro-GGO-lobby moet zitten. Ik ben noch voor noch tegen, maar het is wel een technologie waar we naar kijken. De maatschappij vergroot de risico’s uit en er zijn een aantal maatschappelijke bewegingen die een klimaat van angst trachten te creëren rond GGO’s (“de handelaren in angst”). Elke technologie houdt risico’s in. Moesten we in het verkeer dezelfde veiligheidsnormen toepassen als op GGO’s, dan zou het verkeer morgen stilliggen. De European Food Safety Authority (EFSA) heeft o.a. de opdracht om een risico-evaluatie te maken van GGO’s op het vlak van volksgezondheid en leefmilieu. Tegelijkertijd heeft Europa de mythe gecreëerd van de onafhankelijke wetenschapper. De politiek worstelde met die moeilijke discussies over risico’s (dioxine, BSE …) en heeft het concept van de onafhankelijke wetenschapper uitgevonden, die de politiek objectief kan informeren over de risico’s. Maar geen enkele wetenschapper staat buiten de maatschappij of is onafhankelijk. Toch trachten we een overheersende opinie te formuleren, vb. in de EFSA. Momenteel komen die opinies over de veiligheid van GGO’s de politiek slecht uit: Het EFSA heeft enkele adviezen geformuleerd waarin staat dat de GGO’s die hen werden gepresenteerd lijken te voldoen aan de normen die men hanteert op vlak van voedselveiligheid en leefmilieu. De politiek vindt dit moeilijk om te aanvaarden omdat men in Europa maatschappelijk nog in een kramp zit over het gebruik van GGO’s, dus stelt men de wetenschappers in vraag. Toch is een dergelijk instituut als het EFSA van groot belang voor de wetenschappelijke toets, vooraleer de beleidsmakers op basis van socio-economische of andere overwegingen beslissingen nemen over het al of niet gebruiken van dergelijke technologieën.
Als je over GGO’s spreekt, spreek je ook over intellectueel eigendom. Intellectual Property Rights is een belangrijk kwestie voor de landbouw (m.n. ook voor de landbouw, voor de landbouw in ontwikkelingslanden). Je moet kijken naar de risico’s voor veiligheid en duurzaamheid, maar het is ook belangrijk dat er voldoende concurrentie is tussen grote en kleine zaadproducenten. Er moet een evenwicht zijn tussen de commerciële zaaizaadsystemen (veredelde rassen of GGO’s) en de boerenzaaizaadsystemen. Intellectuele eigendomsrechten (IPR) zijn bepalend voor de consolidatie van enkele multinationale ondernemingen. Er is nood aan openbaar onderzoek en openbare kennissystemen. Het is goed dat het ILVO proeven doet op resistente aardappelen; Het is goed dat er veldproeven gebeuren, want daar is nood aan. De Heer Luc Rogge: “Er is nood aan een duidelijke beslissingsname en een duidelijke boodschap aan de burger. Ondertussen kan een distributeur enkel het voorzichtigheidsprincipe hanteren.” Het is geen gemakkelijke kwestie. Als verdeler kijkt Colruyt enerzijds naar producten die we consumeren (granen, olie, enz.) en anderzijds producten die gemaakt worden met voeding waarin GGO zit (dierenvoeding), die dan via melk, vlees, eieren toch op de markt komen. Men hoort regelmatig verhalen over de gevaren van GGO’s (een reuzezalm die zal ontsnappen en alle andere zalm zal opeten). In de jaren ’90 hoorde je allerlei wilde verhalen over de gevaren van GGO’s. Die geruchten verdwenen redelijk snel. Maar nadien rezen er andere vragen (biodiversiteit, steeds meer sproeien, milieuschade, enz.) en er kwam geen duidelijke ontkenning vanuit de wetenschap.
Daarom paste men het voorzichtigheidsprincipe toe: geen GGO’s in producten die we zelf opeten (granen, koekjes, olie, enz.) en nadien werd dit ook uitgebreid naar dierenvoeding (kippenvoer, varkensvoer). In 2006 meldde Bemefa (de Federatie van Belgische Mengvoederfabrikanten) dat GGO-vrij onhoudbaar geworden is. Er werd dus gevraagd om in de lastenboeken van alle Belgische distributeurs te schrappen dat GGO’s niet werden toegelaten. Colruyt heeft zelf enig onderzoek gedaan en merkte dat de risico’s bleven: steeds meer sproeistoffen met effect op water, risico van resistente supergewassen, contaminatie van het ene veld met het andere door bestuiving, boeren die afhankelijk worden van grote chemiereuzen, ontbossing in Zuid-Amerika, meer monocultuur (waardoor gronden niet meer diep bewerkt worden en gevoeliger worden aan schimmels, waardoor meer sproeistoffen nodig zijn en meer milieuschade wordt aangericht). Colruyt heeft besloten haar lastenboek niet te veranderen, maar kan het niet waarmaken want GGO-vrij voedsel is niet voldoende beschikbaar. Febema heeft een nieuw project gestart waarbij producten enkel mogen komen van velden die niet ontbost zijn sinds 2006, via goede landbouwpraktijken, met integratie van de plaatselijke bevolking en nog een aantal positieve punten. Men wil dit opbouwen en tot 100% komen in 2015. Het besef van de CO²footprint speelt ook mee: men produceert meer en meer soja in Europa. Ondertussen probeert men GGO-vrij opnieuw op te bouwen. Maar: ofwel is er nood aan draagvlak (de consument moet meer betalen, dus moet men aan de consument kunnen uitleggen dat het veilig is) ofwel zou de politiek het moeten regelen. Zoals het nu is, vangt de politiek dit niet voldoende op (er zijn te veel verschillende niveaus: Europees, federaal, regionaal) en uiteindelijk blijven de mensen met angst leven.
13
Er is vooruitgang nodig, maar men moet ook naar alternatieven zoeken (lokale eiwitten, minder vlees eten) en men moet werken naar verbetering. En hiervoor moeten de verschillende actoren de handen in elkaar slaan: de wetenschap moet duidelijkheid creëren over risico’s en procedés verbeteren zodat de nevenwerkingen verminderen. De lokale overheden moeten de natuur beschermen, moeten de bevolking beschermen en zorgen voor goede landbouwpraktijken. Momenteel doen ze dit niet voldoende. Op Belgisch en Europees vlak is het belangrijk dat er een duidelijke beslissingsname komt en dat er een duidelijke boodschap aan de burger wordt geven. Ondertussen kan een distributeur enkel het voorzichtigheidsprincipe hanteren. Ik denk dat het verkeerd is als je vertrekt vanuit angst, want angst leidt nergens toe. Alle actoren moeten samen zorgen voor een duurzame vooruitgang. Prof. Dr. Filip Rolland: “Jullie gaan na dit debat meer vertwijfeld zijn dan ervoor, maar een vertwijfelde mening is beter dan een ongenuanceerde mening.” Voor wetenschappers zijn GGO’s iets vanzelfsprekend en vandaag eigenlijk een redelijk eenvoudig gegeven. Wetenschappers gebruiken genetische modificatie in de eerste plaats om fundamenteel wetenschappelijk onderzoek te doen, om inzicht te krijgen in hoe planten en micro-organismen zich aanpassen aan veranderende omgevingen en allerlei stressfactoren. Niemand stelt zich hierbij ethische vragen. Er worden ook geen ethische vragen gesteld over het moleculair klonen voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek of genetisch onderzoek naar afwijkingen, naar ziektes bij mens en dier. Het uiteindelijke doel is niet enkel om inzicht in levende organismen te verwerven, maar ook de ontwikkeling van duurzame landbouw, duurzame economie en duurzame samenleving.
14
Er is een verschil tussen het gebruik van gentechnologie voor fundamenteel onderzoek en het gebruik van GGO’s voor toepassingen die wel verregaande consequenties hebben (wettelijke consequenties, consequenties voor milieu, voor gezondheid, en op sociaaleconomisch vlak). Binnen Metaforum is een werkgroep opgericht om een breed genuanceerd beeld en een aanbeveling te geven over GGO’s (met toepassingen in voeding en industrie). Het debat zal hier aan de universiteit na vanavond zeker nog worden verder gezet. Jullie gaan hier na het debat vermoedelijk meer vertwijfeld naar buiten dan toen jullie binnenkwamen. Maar een vertwijfelde mening is beter dan geen mening of dan een ongenuanceerde of ongefundeerde mening. Twijfel is zeker geen slechte zaak in deze materie. Een van de grootste uitdagingen is dat we tegen 2050 met 9 miljard mensen zullen zijn die allemaal gevoed moeten worden. Dit zal een verdubbeling in productiviteit vereisen. De levensstandaard van de mens gaat erop vooruit. De mensen met een hogere levensstandaard zullen dierlijke producten eten en dat legt een veel grotere druk op de landbouw en het milieu dan de productie van plantaardige producten. Daarbij komt ook nog de klimaatsverandering en de concurrentie met energiegewassen. De meest effectieve oplossing (en beste oplossing voor het milieu) zou misschien zijn om de toename van de bevolkingsgroei te stoppen en om allemaal vegetariër te worden, maar dat is niet evident. Het probleem is dat er een continue groei is (de economie moet altijd groeien). Men zoekt naar een concept van duurzame groei, maar, zoals David Attenborough zei, is dat een oxymoron: duurzaam en groei spreken elkaar eigenlijk tegen. Op dit moment is er geen probleem voor de voedselproductie: dankzij onze landbouw (dankzij de groene revolutie en de sterke industrialisatie van de landbouw), zijn we in staat om voldoende voedsel te produceren voor 12 miljoen mensen, maar het komt niet terecht. Op dit moment is voedselzekerheid en voedselautonomie vooral een economisch en politiek probleem.
In de toekomst zal de voedselproductie meer en meer moeten gebeuren op armere bodem en in minder optimale omstandigheden (door klimaatsverandering en bevolkingsgroei). GGO’s kunnen hierin zeker een bijdrage leveren. Laten we de risico’s bekijken: 1. De voedselproductie dreigt in handen te vallen van grote multinationals en GGO’s versterken die monopoliepositie (GGO’s zijn er misschien niet de oorzaak van, maar ze versterken het in elk geval). 2. Gezondheidsrisico’s: die zijn beperkt, want er wordt veel getest (meer dan bij klassieke gewassen). Nieuwe eiwitten en de toxiciteit (allergenen) ervan worden uitgebreid getest. 3. Risico’s voor het milieu: biodiversiteit staat onder grote druk door grootschalige landbouw en door monocultuur (GGO’s zijn niet de hoofdreden, zouden zelfs het gebruik van pesticiden en herbiciden kunnen terugdringen). Er is hier controverse rond en er is meer onderzoek nodig. 4. De verhoogde frequentie van resistentie, effecten op niet-target: hiernaar moet nog veel onderzoek gebeuren. 5. Mogelijke verspreiding van transgenen. Een genoom van een organisme is per definitie een heel dynamisch gegeven: fragmenten van DNA kunnen bijvoorbeeld verspringen in een genoom, volledige genomen worden zomaar gedupliceerd, zelfs horizontale gentransfer tussen bacteriën gebeuren in de natuur. Dit is net de motor van de evolutie en van de biodiversiteit. Genetische modificatie is niet enkel zeer gericht (is een groot voordeel tegenover klassieke veredeling en selectie), maar ook de tijdschaal en de oorsprong van de transgenen kan verschillen: die transgenen zijn niet geselecteerd of geëvolueerd tijdens miljoenen jaren in de context waarin ze nu op de markt of in het veld gebracht worden. Luc De Meester (Metaforum) merkte op: in geval van insertie van een transgen uit een volledig ander organisme, kan je moeilijk schatten wat het effect daarvan zal zijn. Wanneer je een risicoanalyse doet van transgene gewassen, moet je niet enkel de veiligheid in acht nemen, maar ook de sociaaleconomische impact en de mogelijke risico’s voor het milieu. Er moet meer fundamenteel onderzoek naar deze technologie gebeuren. Daarna moet men geval per geval de specifieke toepassingen evalueren. GGO’s zijn niet de oplossing voor alle problemen, maar zijn wel een belangrijke troef en een hulpmiddel voor heel specifieke toepassingen. Ethische vragen situeren zich niet bij de technologie op zich, maar bij de specifieke toepassingen. Ir. Louis De Bruyn: “Duurzame agro-ecologie is de toekomst en biedt de oplossing voor de groeiende druk op voedselproductie”
Duurzame agro-ecologie is de toekomst en biedt de oplossing voor de groeiende druk op voedselproductie. Bij agro-ecologie schakelt de landbouw zich in om een bijdrage te leveren aan wat de natuur te bieden heeft, aan de biodiversiteit. De biodiversiteit was de basis voor de ontwikkeling, de selectie en de vooruitgang van onze voedingsgewassen. Overal ter wereld waar men aan landbouw heeft gedaan, was dit een combinatie van ecocentrisme en antropocentrisme (niet op basis van één van die twee). Wanneer men op een slechte manier aan landbouw deed (aan monocultuur), betaalde men daar een prijs voor: erosie, achteruitgang van de natuurlijke biodiversiteit, verdwijnen van kwetsbare ecosystemen, enz. We zien dat de laatste decennia de biodiversiteit angstwekkend afneemt, verdwijnt van de velden en terechtkomt in genenbanken, waar ze niet meer kan evolueren om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden zoals klimaatswijzigingen. Elk ras dat tegenwoordig als een gentech-ras op de markt wordt gebracht is ooit tot stand gekomen, niet in laboratoria door wetenschappelijk onderzoek, maar in de velden door de boeren, die die gewassen gekozen hebben omdat ze sterk waren, omdat ze zich hadden aangepast en voedingsgericht interessant waren. De groene revolutie betekende vooruitgang in productiecapaciteit, maar heeft door het gebruik van kunstmatige meststoffen en pesticiden ook zware gevolgen: in ontwikkelingslanden zijn er minder natuurlijke goede voedingsgewassen over. Er zijn andere oplossingen en men is daar al mee bezig: Het onderzoek van Watson voor IAASTD toonde als antwoord op de vraag welke toekomstige wetenschap we nodig hebben voor de landbouw in de toekomst: agro-ecologie (niet gentechnologie). En toch zijn er bijna geen middelen voor onderzoek naar agro-ecologie. Het is goed dat er wetenschappelijk onderzoek gebeurt naar gentechnologie, maar er moet minstens met evenveel aandacht gekeken worden naar de consequenties voor het ecosysteem. Door aan mengculturen, vruchtwisseling en organische bemesting te doen, kunnen we een duurzaam ecosysteem ontwikkelen en kunnen we een ecosysteem ontwikkelen dat in de landbouw ecologische diensten kan leveren voor de rest van de samenleving. Er zouden meer jongeren moeten zijn die over biodiversiteit studeren, want dat is de kern van wat er nodig is in de samenleving, van wat in de toekomst onze samenleving moet redden van de achteruitgang die onomkeerbaar is. De gangbare veredeling kan het probleem oplossen, maar je moet IP loslaten en het openstellen voor iedereen (het monopolie doorbreken).
De discussie gaat eigenlijk over de vraag welk type landbouw wij willen, waar gaan we vanuit als we aan landbouw doen? Landbouw is een co-operatie van mens en levende natuur. Enkel indien de mens de levende natuur respecteert en niet aan roofbouw doet, zullen we duurzaam aan landbouw kunnen doen.
15
VRAGEN UIT HET PUBLIEK: 1. Colruyt is bezorgd om haar consument, maar heeft ze wel voldoende naar de wetenschap geluisterd? GGO’s hebben tot nu toe nog geen enkele dode veroorzaakt, terwijl men wel ongezonde zaken verkoopt zoals vet voedsel en sigaretten (en die hebben al wel veel doden veroorzaakt). Reactie door Luc Rogge: Ja, we verkopen ongezonde producten, maar de consument is goed geïnformeerd en moet zelf inschatten wat hij consumeert (1 glas wijn kan geen kwaad). De wetenschap geeft toe dat er risico’s verbonden zijn aan GGO’s en dat men nog niet voldoende weet. Er zijn nog niet voldoende antwoorden. De consumenten hebben vragen. 2. Het bevolkingsaantal stijgt, er is een grotere voedselproductie nodig. Maar anderzijds wordt er momenteel blijkbaar al voldoende voedsel geproduceerd. Moeten we ook niet kijken naar de grote hoeveelheden voedsel die worden weggegooid en daar iets aan doen? We moeten nu keuzes maken waarnaar we onderzoek doen om te beslissen welk soort landbouw we willen in 2050. 3. We stellen enkel de productie in vraag, maar wat met de distributie, de regelgeving? Marc Van Montagu: Akkoord, het is ook belangrijk aandacht te hebben voor de distributie en regelgeving en het weggooien van voedsel, maar daarover gaat dit debat niet. Dat is voor de politiek. Een plant ontwikkelen duurt ongeveer 20 jaar en dan moet men nog beginnen testen. We zijn absoluut voorstander van het behoud van biodiversiteit en daarom moeten we nu kijken naar manieren om de productie te verdrievoudigen tegen 2050. Jos Vanderleyden: Het is belangrijk om te weten dat 95% van het onderzoek niet marktgedreven is. Dat is fundamenteel onderzoek en daaruit komen de toepassingen. De wetenschap reikt aan, maar bepaalt niet hoe het wordt aangepakt. 4. GGO’s zouden nog geen doden hebben veroorzaakt, maar onrechtstreeks wel: in ontwikkelingslanden kunnen kleine boeren niet overleven door het monopolie van grote multinationals. Commercialisering van GGO’s zorgt voor perverse toepassingen.
Piet Vanthemsche: Dit heeft niets met GGO’s te maken. Zo zit de wereld nu eenmaal in elkaar. De politiek moet haar verantwoordelijkheid nemen. Je kan een multinational niet verwijten dat hij probeert winst te maken. 5. Er zijn risico’s verbonden aan GGO’s, maar moeten we daarom de hele handel afschaffen? Dan gooien we het kind weg met het badwater. Kunnen we geen betere manieren vinden om de praktijken en de toepassingen te controleren? 6. Kruisingen gebeuren in de natuur al heel lang, wat is dan precies het verschil met GGO’s? Jos Vanderleyden: Bij klassieke veredeling blijf je binnen dezelfde soort: je kan de soort-barrière niet doorbreken; het zijn cultivars binnen dezelfde soort. Bij GGO’s doorbreek je de grens van de soorten: je bent niet meer afhankelijk van natuurlijke regels wat betreft de kruising. Marc Van Montagu: Natuurlijke kruisingen gebeuren met meerdere genen (je krijgt er verschillende eigenschappen bij en verliest er tegelijkertijd andere). Daardoor is het een zeer tijdrovend proces. Bij GGO’s kan je selectiever te werk gaan. Louis De Bruyn: Maar door die selectie zijn er resistentiegenen bij natuurlijke gewassen verloren gegaan. Door GGO’s verzwakken de natuurlijke gewassen. 7. Indien men in ontwikkelingslanden dankzij GGO’s de voedselproductie zou kunnen opdrijven, dan betekent dit dat de export in Europa daalt. Kan dit geen politiek-economische reden zijn om het gebruik van GGO’s in ontwikkelingslanden tegen te houden? Piet Vanthemsche: De terughoudendheid van Europa is gedreven vanuit een maatschappelijke bezorgdheid, niet vanuit een economisch standpunt. 8. Heb je zekerheid dat de genetische modificatie het gewenste effect zal hebben? Jos Vanderleyden: GGO’s worden natuurlijk uitgebreid getest vooraleer je de plant hebt en sommigen halen het niet tot plant. Het is een heel proces. Dat is hetgeen je moet onderzoeken. Dat is de biologische complexiteit. Filip Rolland: En dan moet je het nog testen buiten het labo, in het veld. 9. Is het haalbaar voor Europese boeren om zonder GGO’s te produceren, hebben die geen subsidies nodig? Piet Vanthemsche: Het is een economische handicap voor boeren om geen GGO’s te mogen gebruiken. Het grootste probleem is om dierenvoedsel te importeren dat niet gemodificeerd is. Het dierenvoedsel wordt steeds duurder. Leen Cuypers Arenberg Doctoral School
16
Genen op je bord Wie zich op korte tijd wil informeren over hoe alles in zijn werk gaat bij genetische modificatie van organismen kan nog altijd terecht bij het zeer helder geschreven vulgariserende werkje ‘Genen op je bord’ dat werd geconcipieerd door het Vlaams Interuniversitair instituut voor Biotechnologie (VIB) onder coördinatie van Dr. Ann Van Gysel. Vanuit de faculteit werd daaraan meegewerkt door Prof. Rony Swennen en Prof. Chris Michiels. Het is een uitgave van 2003 van Veen Magazines, Amsterdam, maar het heeft nog maar weinig aan actualiteit ingeboet. Het boek telt 271 pagina’s en is nog steeds verkrijgbaar via internetboekhandels aan de prijs van 40.90€. Het boek is voorzien van een omvangrijke index en van een lange lijst met websites en relevante literatuur. Bovendien vind je op elke pagina verduidelijkende foto’s, grafieken, statistieken en samenvattende rubrieken over specifieke themata. De auteurs vooronderstellen vanwege de lezer een elementaire kennis van de genetica. Het boek vat aan met een korte geschiedenis van de landbouwmethoden met speciale aandacht voor de veredelingsmethoden en het landbouwbeleid van de Europese Unie. Dit eerste hoofdstuk biedt een interessant overzicht van de plantengenetica. Het tweede hoofdstuk ‘Op weg naar een duurzame landbouw’ gaat uitvoerig in op de problematiek van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen en de mogelijkheden van de biologische landbouw en van de biotechnologie in dat verband. Het derde hoofdstuk handelt over de veeteelt, in zeer brede zin aangezien ook vis- en zelfs bijenteelt ter sprake komt. Zoals in het vorige hoofdstuk komen ook hier de mogelijkheden en beperktheden van de biotechnologie aan bod.
Hoofdstuk vier heeft het over microbiologische aspecten in de voeding: fermentatie, enzymproductie, verbetering van giststammen enz.… De voedselveiligheid wordt op een kritische manier behandeld in hoofdstuk vijf. Vooral de mogelijke risico’s van transgene voedingswaren krijgen aandacht en de mogelijkheid om genetisch gemodificeerde voeding op te sporen. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de moeilijke relatie tussen landbouw en milieu. Het mestprobleem en de chemische bestrijdingsmiddelen komen aan de orde, evenals de biologische landbouw en de mogelijke bijdrage van de gentechnologie aan een duurzame landbouw. Maar ook de invloed van transgene gewassen op andere organismen (o.a. de mens maar ook bvb. de insectenpopulatie) komt aan bod. Het boek besluit ten slotte met een uitgebreid sociaaleconomisch zevende hoofdstuk dat ingaat op de landbouwkundige problemen in de derde wereld en op het steeds prangender wordende vraagstuk van de voedselvoorziening voor de toenemende wereldbevolking. De auteurs stellen zich tot doel om de mogelijkheden die de biotechnologie biedt voor een duurzame landbouw grondig te verduidelijken. Tegelijk doen zij in ieder hoofdstuk oprecht hun best om zo onbevooroordeeld mogelijk te antwoorden op de economische, milieu- en voedselveiligheidsgerichte vragen die vanuit de kritische oppositie rijzen. Op die manier geeft het boek ook een goed overzicht van alle hedendaagse landbouwvormen en biedt het een omvattend inzicht in de complexiteit van de wereldwijde landbouw met al zijn mogelijkheden en risico’s. Jos Van Pelt
17
Project in de
kijker
Membraantechnologie en water: zuiveren, grondstoffen recupereren en elektriciteit opwekken Voor één keer zou deze rubriek ‘projecten in de kijker’ moeten heten, want onderstaande tekst bundelt verschillende projecten die momenteel lopen aan het Centrum voor Oppervlaktechemie en Katalyse (COK) met water en membraantechnologie als centrale thema’s. Membranen werken zoals een koffiefilter: ze laten bepaalde moleculen door en houden andere tegen. De laatste jaren is membraantechnologie doorgebroken in de grootschalige waterzuivering. Membraanbioreactoren of MBRs winnen hierbij sterk aan populariteit omdat ze toelaten om de traditionele waterzuivering met actief slib en nabezinkingsbekkens veel compacter uit te voeren met bovendien een verbeterde waterkwaliteit. Het door de micro-organismen reeds grotendeels gezuiverde water wordt in een MBR immers nog doorheen een membraan getrokken waardoor het minder zwevende deeltjes bevat.
Essentieel is natuurlijk over een membraan te beschikken dat voldoende permeabel is, maar tegelijk toch ook alles weerhoudt dat niet mag passeren. De keerzijde van dit zeefeffect is natuurlijk het risico dat het membraan gaat ‘verstoppen’. Membraanvervuiling wordt dan ook aan het COK grondig bestudeerd door een zevental onderzoekers in het kader van zowel een interdisciplinair onderzoeksprogramma (IDO)-project (K.U.Leuven) en twee milieu-en energietechnologie (MIP)-projecten (IWT). (nvdr. Met de IDO’s van K.U.Leuven wordt multi- of interdisciplinair onderzoek aangemoedigd dat een wetenschappelijke meerwaarde heeft. Het Milieu- en energietechnologie Innovatie Platform (MIP) werd opgestart in 2005 na beslissing van de Vlaamse Regering en investeert in de groene economie en subsidieert bedrijven en onderzoeksinstellingen om duurzame technologieën en producten te ontwikkelen.) Hierbij wordt enerzijds aandacht besteed aan de ontwikkeling van performantere membranen, en anderzijds aan het beter fundamenteel begrijpen van de redenen voor de membraanvervuiling waardoor dan weer verbeterde strategieën kunnen ontwikkeld worden om de vervuiling tegen te gaan. Dit onderzoek gaat van quorum sensing in de bacteriële gemeenschap op het membraan (nvdr. Quorum sensing is een mechanisme waarbij meerdere bacteriën hun genexpressie kunnen afstemmen op de populatiedichtheid aan de hand van signaalmoleculen) over op enzymen die op magnetische nanopartikels geïmmobiliseerd zitten om de vervuilende
18
componenten af te breken, tot vibrerende membraanmodules die met een minimaal energieverbruik de vervuilende componenten van het membraanoppervlak verwijderd houden. ‘Minimaal energieverbruik’ werd net vermeld en dat is van alsmaar groter belang in waterzuivering. Bij wijze van boutade wordt wel eens gezegd dat we om al het afvalwater in Vlaanderen te zuiveren een extra kerncentrale nodig zouden hebben. Bovendien worden de polluenten vooral naar CO2 omgezet, wat vanzelfsprekend als broeikasgas ook al ongewenst is. Vandaar dat samen met VITO en Prof. Verstraete van UGent al heel wat werk verricht werd op het radicaal herdenken van de Vlaamse waterbehandeling. Anaerobe waterbehandeling lijkt daar bijzonder geschikt voor, aangezien er geen CO2 maar methaan (biogas) geproduceerd wordt en de energievretende waterbeluchting weg valt. Zo simpel is het echter niet: het Vlaamse afvalwater is enorm verdund doordat regenwater en afvalwater samen worden afgevoerd. En een vlotte anaerobe afbraak vereist net een behoorlijk hoge concentratie aan organische stof! Vandaar dat denkpistes onderzocht worden om bijvoorbeeld keukenafval of bermmaaisel bij te mengen, of om gebruik makend van geschikte membranen en modules het water eerst op te concentreren. Daarmee is de rol van de COK-membraanontwikkeling in deze context echter nog niet uitgespeeld: het geproduceerde biogas dient nog opgezuiverd te worden om eventueel in het aardgasnetwerk geïnjecteerd te kunnen worden of om armtekrachtkoppeling optimaal te laten verlopen. Ook daarvoor worden momenteel aan het COK gasscheidingsmembranen ontwikkeld. En finaal zitten in het water ook heel wat stoffen die niet deel uitmaken van de C-cyclus, zoals nitraten en fosfaten. Ook daar kunnen membranen, en meer bepaald mozaïekmembranen, een oplossing voor bieden. Dergelijke membranen beschikken over zones met positieve en negatieve ladingen.
Hierdoor kunnen alle ionen passeren en mogelijk zelfs opgeconcentreerd worden, maar worden de resterende (vaak toxische) organische componenten tegengehouden. Wat dus doorheen het membraan loopt, zou een ideale gerecycleerde meststof kunnen zijn! Analoog aan de afvalwaterzuivering worden de MBRs momenteel ook getest voor het oogsten van algenculturen. Algen gebruiken CO2 en zonlicht voor de productie van allerlei producten zoals biodiesel of omega-3-vetzuren. Meestal worden algen geoogst met behulp van centrifuges, maar die consumeren het grootste deel van de potentieel geproduceerde energie. Membranen zouden dit energieefficiënter moeten kunnen doen. En om het membraan-energieplaatje helemaal te doen kloppen, werd sinds kort gestart met het maken van membranen voor ‘Pressure Retarded Osmosis’, kortweg PRO. In tegenstelling tot het beter gekende RO (om water te ontzouten) wordt in PRO water spontaan doorheen een membraan bewogen van de zijde met water met lage zoutconcentratie (typische rivierwater) naar de zijde met hoge zoutconcentratie (typisch zeewater). Aan de zeewaterkant ontstaat zo drukopbouw die via een turbine kan omgezet worden in elektriciteit. Vanzelfsprekend vormt het ontwikkelen van een efficiënt membraan hiervoor de grote uitdaging. Door ‘gewoonweg’ elke rivier op aarde langsheen een membraan in zee te laten uitmonden zou zo voldoende elektriciteit opgewekt kunnen worden om China te voorzien in zijn elektriciteitsbehoefte. En dat is toch al behoorlijk de moeite… Prof.dr.ir. Ivo Vankelecom Centrum voor Oppervlaktechemie en Katalyse
19
FRISBEE - Food Refrigeration Innovations for Safety, consumers’ Benefit, Environmental impact and Energy optimisation along the cold chain in Europe Het FRISBEE project is een Europees onderzoeksproject, gecoördineerd door het Franse CEMAGREF, waarin nieuwe tools, concepten en oplossingen voor het verbeteren van de koudeketen van levensmiddelen in Europa ontwikkeld worden. De koudeketen is immers voor meer dan 60% van alle levensmiddelen een cruciale stap in het garanderen van voedselveiligheid en –kwaliteit en is een grote kost voor de voedingsindustrie omdat het ongeveer 35% van het energieverbruik vertegenwoordigt. De wensen van consumenten én de noden van voedingsindustrie spelen een centrale rol in het project zodanig dat er wordt rekening gehouden met zowel de voedselkwaliteit en -veiligheid, als met energieverbruik en milieueffecten. Een dergelijke optimalisering die rekening houdt met vier verschillende – en soms op het eerste zicht tegenstrijdige – objectieven zal gebeuren aan de hand van een FRISBEE softwaretool die bestaande kennis en technologische know how rond die vier criteria naadloos samenbrengt. Naast de FRISBEE software tool, worden, waar mogelijk, nieuwe performante technologieën voor de koudeketen geïntroduceerd. Binnen FRISBEE worden de expertises van 26 partners uit 11 landen gebundeld - waaronder vanuit K.U.Leuven het Departement Biosystemen, Afdeling MeBioS en het VCBT- en dit voor een totaal budget van meer dan 5 MEuro. Alle partners hebben een specifieke kennis op een relevant domein; het gaat om onderzoeksinstellingen en bedrijven die koeltechnologie ontwikkelen, en organisaties rond kennisoverdracht of sociologische impact. In een eerste stap bij het ontwikkelen van de FRISBEE-software tool, wordt de Europese koudeketen van een aantal belangrijke groepen levensmiddelen in kaart gebracht. Productspecificaties, technologiespecificaties, verwerkte volumes en dergelijke worden zorgvuldig opgelijst. Daarbij gaat het zowel om gekoelde (fruit, vlees, vis) als diepgevroren producten (ijs, vlees, groenten). Typische tijd-temperatuurtrajecten en consumentenverwachtingen worden bijeengebracht in een databank die momenteel volop in opbouw is. Parallel worden nieuwe modellen ontwikkeld voor het beschrijven van voedselkwaliteit, -veiligheid, energieverbruik en milieueffecten tijdens belangrijke stappen in de koudeketen. Voor vlees en vis bijvoorbeeld zijn microbieel bederf en veranderingen in textuur en geur bepalend voor de houdbaarheid en dus de marktwaarde. Verder worden berekeningen opgesteld betreffende energieverbruik van typische technologieën in de koudeketen (voornamelijk verschillende gascompressiesystemen) en potentiële lekken van het koelmiddel. De globale milieu-impact wordt uitgedrukt in TEWI – Total Equivalent Warming Impact. De modellen en simulaties worden bijeengebracht in de unieke FRISBEE softwaretool die op gebruiksvriendelijke wijze zal toelaten een bestaande of nieuwe koudeketen te simuleren, om vervolgens in één oogopslag de effecten te kennen op zowel voedselkwaliteit, veiligheid, energieverbruik als op het milieuaspect.
20
De softwaretool zal uitgebreid gevalideerd worden en de grenzen van zijn toepassingsdomein zullen duidelijk aangegeven worden. De Afdeling MeBioS leidt de ontwikkeling van de FRISBEE-tool in goede banen en is ook verantwoordelijk voor de inhoudelijke modelontwikkeling voor de koudeketen van Jonagold appels. Een eerste versie van de FRISBEE-software is momenteel in ontwikkeling. Nieuwe technologieën voor de koudeketen die binnen FRISBEE verder ontwikkeld worden omvatten o.a. technologieën zoals superchilling, magnetische koeling, CO2 als koelmiddel, koelmiddelen met nanopartikels, verpakkingen met faseovergangsmaterialen, modelmatige sturing van koeling in functie van productgedrag, smart tracking & tracing. Bij superchilling van vlees en vis bijvoorbeeld, dat nog in het onderzoeksstadium zit, wordt het levensmiddel net op het vriespunt gebracht waardoor in de buitenste lagen kleine ijskristallen ontstaan. Die ijskristallen herverdelen zich als het product vervolgens koel – maar niet diepgevroren- bewaard wordt. Een product kan zo zeer vers gehouden worden voor de consument, maar technisch vormt het een hele uitdaging omdat temperatuursfluctuaties nefast zijn voor dit proces. Voor de Afdeling MeBioS en het VCBT lijkt het sturen van koeling van Jonagold appels op basis van productgedrag in plaats van op basis van temperatuur een interessante piste. De appelkwaliteit en de kwaliteitsevolutie onder gecontroleerde atmosfeercondities is immers inherent variabel van seizoen tot seizoen en zelfs van batch tot batch. Geïnteresseerden kunnen nu al een kijkje nemen op www.frisbee-project.eu, waar een link te vinden is naar de databank rond de koudeketen (European Food Cold Chain Database). Aarzel zeker niet om, indien van toepassing, bij te dragen tot de databank – u krijgt dan geprivilegieerde toegang. Prof. dr. ir. Annemie Geeraerd Afdeling Mechatronica, Biostatistiek en Sensoren Partners: Agencia Estatal Consejo Superior de Investigaciones Científicas (ES), ARCELIK A.S. (TR), ACTIA - Association de Coordination Technique pour l’industrie Agroalimentaire (FR), BONDUELLE S.A. (FR), Camfridge LTD (UK), Cemagref (FR), CNRS - Centre National de la Recherche Scientifique (FR), COSTAN SPA (IT), CRISTOPIA Energy Systems (FR), FATLAND JAEREN AS (NO), IIR - International Institute of Refrigeration (FR), ITP Multilingual Communication (BE), Katholieke Universiteit Leuven (BE), London South Bank University (UK), MARFO (NL), NanoBioMatters SL (ES), National Technical University of Athens (GR), TNO - Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (NL), PSUtec sprl (BE), Saint Trofee (NL), SINTEF Energiforskning A/S (NO), SPES - Societa di Progettazione Elettronica e software S.C.R.L. (IT), Spread European Safety GEIE (IT), Szent István Egyetem (HU), Vlaams Centrum voor Bewaring van Tuinbouwproducten (BE), Vysoká Škola Chemicko-Technologická v Praze (CZ)
Jos Van Pelt neemt afscheid Jos Van Pelt was gedurende 15 jaar administratief directeur van de faculteit, daarna nog twee jaar hoofdredacteur van Bio-ingenieus. Hij neemt nu definitief afscheid. Bio-ingenieus sprak met hem. Na mijn studies filosofie, geschiedenis en theologie en enkele jaren leraar zijn, kreeg ik de kans om studentenpastor te worden van de Universitaire Parochie, een zeer boeiende en creatieve job was. Ik trok heel veel op met studenten, begeleidde vele studentengroepjes en had ook de kans om velen van hen persoonlijk te begeleiden. De Universitaire Parochie is er echter niet enkel voor de studenten, ook voor het personeel. Er leeft bij de professoren en de andere personeelsleden een duidelijke wens om elkaar als geloofsgenoten te ontmoeten. In 1985 hadden we het bezoek van Paus Johannes-Paulus II en ik behartigde het pastorale aspect van dit bezoek. Het was een stresserende aangelegenheid, niet alleen om alles op tijd klaar te krijgen maar ook om de verschillende belangengroepen en ideologische stromingen min of meer gekanaliseerd te krijgen. Maar de studenten werden alsmaar jonger en toen in 1993 de vraag kwam om naar deze faculteit te komen, ben ik daar graag op ingegaan. Ik besefte vrijwel onmiddellijk dat de administratie zwaar onderbestaft was en ik heb elke kans te baat genomen om de staf uit te breiden. De administratieve directeur (AD) heeft precies zoveel macht als zijn decaan hem toestaat. Een decanaat duurt enkele jaren en als AD overbrug je een veel langere periode en bewaak je dus de continuïteit over de verschillende decanaten heen. De goede samenwerking en het wederzijdse vertrouwen tussen AD en decaan is dus essentieel voor de goede werking van de faculteit.
Ik denk dat mijn aanpassingsvermogen mijn grootste kracht was. Ik heb met drie decanen samengewerkt en ze waren alle drie heel verschillend qua stijl. Vic Goedseels en Pol Coppin, hoewel onderling erg verschillend, hadden eerder een extraverte stijl, meer confronterend. Robert Schoonheydt echter was eerder rustig en voorzichtiger. Bij allen leefde echter duidelijk de toenemende bekommernis om het versneld evoluerende profiel van de bio-ingenieur en de aanpassing van het studiecurriculum daaraan. In de faculteit ben ik de laatste 10 jaar bezig geweest met de opeenvolgende onderwijshervormingen, vooral dan de invoering van de bachelor/master-structuur. Het tempo waarin de aanpassingen moesten gebeuren stond onder hoge tijdsdruk. De meest enthousiaste herinneringen bewaar ik echter aan de vele gelegenheden die ik had om een bijdrage te leveren aan de verfraaiing van onze omgeving. Esthetiek is altijd mijn stokpaardje geweest. Ik ben er van overtuigd dat een mens beter functioneert en gelukkiger is wanneer hij zich beweegt in een harmonische omgeving. Het huis waarin je opgroeit, wordt een huis vanbinnen, het prent zich in jouw ziel. En dat heeft dus des te meer betekenis voor jonge mensen, zoals onze studenten. Decaan Vic Goedseels betrok mij bij het concept van de nieuwe vleugel van het Landbouwinstituut, bij de nieuwe accommodatie van de inkomhal, en later bij de keuze van het kunstwerk van Dodeigne dat voor het Landbouwinstituut prijkt. Ook kreeg decaan een waardig bureel waar hij gasten kan ontvangen en vergaderingen kan beleggen. In 2007 kreeg ik de opdracht om de Raadzaal en de kleine vergaderzaal van de faculteit opnieuw in te richten. Voor de Raadzaal zijn we er in geslaagd een aangename en perfect uitgeruste vergaderruimte te creëren voor 60 deelnemers die ook bij een kleinere bezetting niet de indruk geeft van een slordige stapelplaats voor lege stoelen te zijn.
21
Tussendoor heb ik er ook voor kunnen zorgen dat het Landbouwinstituut verfraaid werd met een aantal nieuwe kunstwerken die ons zijn uitgeleend door de dienst kunstpatrimonium van de universiteit. De reeds aan de faculteit aanwezige kunstwerken, waaronder het prachtige 19e eeuwse portret van het Brabantse trekpaard Bayard door Tchageny, werden afgestoft en kregen een plaats die hen beter tot hun recht laat komen. Decaan Coppin heeft me gelukkig de kans gegeven om geleidelijk aan afscheid te nemen. Vanaf mijn pensionering in 2009 mocht ik het hoofdredacteurschap van het tijdschrift Bio-ingenieus ter harte nemen. De alumniwerking van de faculteit wint aan belang en aandacht en het tijdschrift is daarin een noodzakelijke schakel. Schrijven is steeds een passie geweest van me. Ik ben gedurende meer dan 25 jaar redacteur geweest van verschillende tijdschriften in de (helaas tanende) sector van de religieuze spiritualiteit. De wereld van de bio-ingenieurs is een andere wereld maar evenzeer boeiend want innovatief. Ik heb dat dus met veel plezier gedaan en het is nu tijd om de pen door te geven. Overigens heb ik meer dan voldoende werk op de plank om bezig te zijn. Naast het verzorgen van mijn huis en een grote tuin ben ik, als diaken, ook nog pastoraal bezig in mijn parochie en in de seniorenclub van de K.U.Leuven. En bovendien heb ik nu meer tijd om mijn praktijk als psychotherapeut wat meer ter harte te nemen.
Arbeidsvreugde is iets heel kostbaars is. Mijn ervaring is dat dit recht evenredig staat tot het vertrouwen dat je krijgt. Ik heb in heel mijn loopbaan mogen betrouwen op uitstekende en bekwame medewerkers. Zonder hen had ik het niet gered en ik ben hen zeer dankbaar. Zij zijn, op hun vakgebied, de ware deskundigen en weten dus het best hoe ze hun werk kunnen organiseren. Wanneer je ze vertrouwt, is er ook plaats voor meer verantwoordelijkheid. Zelf heb ik ook ervaren dat ik op deze faculteit kon groeien in creativiteit en inspiratie omdat de decaan bereid was om zijn verantwoordelijkheid met me te delen. Natuurlijk is de wereld van de universiteit beperkt, ondanks het feit dat hij zeer boeiend maar harde wereld is. Maar ik heb nog voldoende bezigheden en contacten ontwikkeld die eerder de kwaliteiten van het hart en van de ziel aan bod laten komen. Het jaar dat ik op pensioen ging, was tevens het promotiejaar van mijn zoon als bio-ingenieur. Decaan Coppin vroeg me of ik tijdens de promotieplechtigheid als afscheidnemende AD en als ouder een korte toespraak wilde houden. Van ingenieurs verwacht je dat ze zich begeven in een wereld van berekening en koele rationaliteit. De belangrijkste beslissingen in je leven neem je echter vanuit je hart, vanuit je verlangen. Als je dat stelselmatig niet doet dan riskeer je op de duur depressief te worden. Het is mijn bekommernis dat, bij alle rationaliteit, we nooit het contact met ons hart zouden verliezen, dat ieder die werkt of studeert aan de faculteit zichzelf de ruimte zou kunnen blijven gunnen om zichzelf te zijn en om te groeien in menselijke waardigheid. Vandaar dat ik graag de laatste woorden herhaal uit mijn toespraak van toen: “in alle belangrijke keuzes: volg je hart en gebruik je verstand om dat zo goed mogelijk te organiseren.” Marleen Suckers
22
Kom naar de De Dag van de Leuvense Bio-ingenieur op 19 november 2011 met leuke activiteiten (de slimste bio-ingenieur, bio-ingenieur in de pers, kinderanimatie, posters XL, CSI, open labo’s, cantus), een receptie en een etentje! Alle alumni, professoren, assistenten, personeel en studenten zijn van harte welkom. Meer informatie vind je op onze website! Inschrijven op www.biw.kuleuven.be/birdag Wil je samenkomen met je jaar- en studiegenoten? Dan helpen we je graag met het opzoeken van de contactgegevens en we zorgen er ook voor dat je samen kan tafelen! Neem hiervoor contact op met:
[email protected] of tel. 016 32 16 29 Het organiserende team van B.IR-DAG 2011!
ASSISTENTENNIEUWS
De AAPBAP Fractie De AAPBAP Fractie is een groep van geëngageerde doctoraatsstudenten en postdocs die mee willen wegen op het beleid binnen de faculteit en de departementen. Bovendien krijgen zij de kans om een aantal competenties te verwerven waarvan gezegd wordt dat doctoraatsstudenten en postdocs ze niet aanscherpen tijdens hun academische loopbaan. De kern van de Fractie bestaat uit de 9 AAPBAP leden van de faculteitsraad waarin we alle 9 stemrecht hebben. In wezen is Fractie zowat het tegenovergestelde van Actie, met name statisch op een stoel de lunch doorbrengen. Naast onze maandelijkse algemene vergadering op maandagmiddag, zetelen onze vertegenwoordigers tijdens andere voornamelijk lunchmeetings in de verschillende werkgroepen, commissies en raden. Tijdens deze meetings is het eerder belangrijk om verbaal de discussies aan te gaan en te kruiden. De Fractie vormt ook mee de motor van de organisatie van de B.ir-DAG en het PhD Symposium, een interuniversitair congres voor bio-ingenieurs in België. Samen met de vernieuwing van de facultaire bestuursploeg werd de samenstelling van de Fractie grondig gewijzigd. Sebastien Carpentier, 4 jaar lang de voorzitter van de Fractie,
waagt zijn kans in het ZAP-rijkdom en wordt dit jaar opgevolgd door Stefan Ruyters die ook de handschoen opneemt in het faculteitsbestuur. Daarnaast zijn er een aantal jonge krachten bijgekomen die de nieuwe ruggengraat van de Fractie kunnen vormen. De teamspirit werd alvast gesmeed op het jaarlijks etentje in De Appel! Namens Fractie Stefan Ruyters
Alles wat u altijd al wilde weten over “ACTIE” … “Actie, de; v –s, handeling, beweging, gezamenlijke inspanning”. Van Dale heeft het bij het rechte eind. Ik kan u zelfs nog meer vertellen. ACTIE, “naamwoordelijk” en in zijn geheel een deel van Fractie, bestaat uit jonge enthousiaste en dynamische onderzoekers en organiseert ontmoetingen tussen de verschillende afdelingen van de Faculteit Bio-Ingenieurswetenschappen. Het woord ‘ontmoetingen’ wordt gekleurd met volgende bijvoeglijke naamwoorden: sportieve, leerrijke, interactieve, competitieve, …
Ook dit jaar organiseert Actie de Assistentendag, een grootse teambuilding met een mix van informatieve en verbredende workshops en de felbevochten strijd om de Lab Trophy. En omdat ontspanning niet altijd competitief hoeft te zijn, wordt er ook af en toe gefeest op een afterwork TD. ACTIE promoot het bijbabbelen met collega’s en vrienden of het leggen van contacten met nieuwe mensen tijdens gezellige avonden. Namens ACTIE
ACTIE organiseert leuke sportevenementen tijdens de lunchpauze zodat labo’s elkaar sportief en competitief kunnen bekampen. Dit is niet alleen een alternatief voor het statisch op een stoel verorberen van de brooddoosinhoud, maar ook een ideale gelegenheid voor het ontdekken van nooit eerder geziene en onverwachte talenten.
24
Karolien Decamps
STUDENTENNIEUWS
Onthaal nieuwe studenten In de week voor de start van het nieuwe academiejaar organiseerde LBK opnieuw een onthaalweekend voor de nieuwe studenten. Het onthaalteam van LBK stond in Balen drie dagen lang het beste van zichzelf te geven. Aan de nieuwe studenten (ook wel generatiestudenten, studenten eerste bachelor fase of schachten genoemd) werd een afwisselend programma voorgeschoteld waaronder kennismakingsspelletjes, jenevervoetbal en een eerste cantus. Ook het decanaat kwam even op bezoek. De studenten waren met een 100-tal komen opdagen en lieten het zich allemaal welbevallen. Op die manier leerden ze elkaar en LBK alvast kennen. Eerst wat schuchter, maar tegen het einde waren ze klaar voor de grote start! Gelukkig stond tijdens de eerste week van het academiejaar het onthaalteam opnieuw klaar met allerlei activiteiten: een Gnorglavondje, rondleiding op de campus, stadspel, broodjeslunch, etc.
Decaan Jos Vanderleyden spreekt de nieuwe studenten toe tijdens het onthaalweekend
Samen met de onthaalploeg wensen we hen een leerrijk, bruisend en geslaagd academiejaar toe!
Ir. Matt Tips Dienst Externe Relaties
NIEUWS VAN DE FACULTEIT In de prijzen Ir.Sylvie Deckers (promotie 2008, Faculté Universitaire des Sciences Agronomiques de Gembloux), PhD-student onder leiding van prof. Derdelinckx, ontving van de American Society of Brewing Chemists (ASBC) Foundation een beurs van 5000 dollar voor haar onderzoek naar het mechanisme, de identificatie, de detectie en de preventie van het gushingprobleem van oververzadigde dranken zoals bier. Gushing betekent het wild worden van bier. Dit verschijnsel kan optreden, als de kroonkurk van de fles wordt gehaald en het bier met volle kracht uit het flesje spuit. Het koolzuur kan zich niet goed aan het bier binden door verontreinigingen in het bier. Door de hoge druk in het flesje blijft het koolzuur noodgedwongen in het bier zitten. Verwijdert men de druk door de dop eraf te halen, dan wil het koolzuurgas in één keer weg. Door de snelheid waarmee het koolzuurgas ontsnapt, zal er ook een grote hoeveelheid bier meegenomen worden.
25
Op vrijdag 17 juni werden door de Gentse chemiegroep Taminco voor de eerste keer de Green Footsteps Awards uitgereikt. Negen genomineerde kandidaten presenteerden hun doctoraatsonderzoek in het stijlvolle kader van het Huis van de Toekomst in Vilvoorde. Ir. Stijn Van de Vyver (promotie 2008) won een Green Footsteps Award ter waarde van 1000 € in de onderzoekscategorie ‘Green conversion of renewable feedstocks‘ met zijn bijdrage getiteld ‘Bridging the gap between cellulose chemistry and heterogeneous catalysis’. Onder promotorschap van prof. Bert Sels en prof. Pierre Jacobs (Departement Microbiële en Moleculaire Systemen) ontwikkelt hij nieuwe katalysatoren voor de omzetting van cellulose tot biobrandstoffen en waardevolle chemicaliën. De focus in zijn doctoraat ligt op het gebruik van innovatieve dragermaterialen zoals silica-koolstof composieten, koolstofnanodraden en hypervertakte polymeren.
Op het recente congres van The American Chemical Society (ACS) te Anaheim, Californië (USA) is het doctoraatsonderzoek van Jan Geboers aan het Centrum voor Oppervlaktechemie en Katalyse, onder leiding van Prof. B. Sels en Prof. P. Jacobs, in de prijzen gevallen. Het werk handelt over de reductieve splitsing van cellulose naar basischemicaliën voor de chemische industrie. Het is bedoeling op deze manier cellulose op grote schaal inzetbaar te maken als hernieuwbare bron voor chemicaliën. Het werk werd bekroond met de Student Award door de Fuel and Petrochemical Division van de ACS.
Dr. Karin Voordeckers (chemicus promotie 2005), postdoctoraal onderzoekster o.l.v. prof.dr.ir. Kevin Verstrepen in het laboratorium voor Genetica en Genomica van het Centrum Microbiële en Plantengenetica, heeft in Marburg de 1e prijs gewonnen op het jaarlijkse International symposium of the Deutsche Forschungsgemeinschaft on Intra- and Intercellular Transport and Communication voor haar werk rond de evolutie van het MAL gen in biergisten. Voor de productie van bier en wijn is het belangrijk dat gistcellen verschillende soorten suikers, zoals maltose, kunnen afbreken (hydrolyseren) en omzetten in ethanol. Het MAL gen codeert voor het enzym maltase dat verantwoordelijk is voor het afbreken van maltose. Ongeveer 120 miljoen jaren geleden, rond de periode waarin vruchten zich hebben ontwikkeld, gebeurde de duplicatie van het MAL gen. De activiteit voor maltose was al hoog in het prehistorische gen, maar de activiteit voor andere suikers was nauwelijks meetbaar. De verdubbeling van genen en de verdere evolutie hiervan zorgden ervoor dat gistcellen de verschillende suikers in deze vruchten konden verteren. Dat heeft ervoor gezorgd dat de gisten een nieuwe niche konden veroveren en verklaart waarom de kopieën van het gen niet verloren gingen. Moderne biergisten bevatten meerdere kopijen van dit MAL gen en bevatten dus ook meerdere kopijen (5 tot 10) van het enzym, waarbij elke kopij een voorkeur heeft voor een bepaalde suiker.
26
EEN LID VAN DE FACULTAIRE SENAAT STELT ZICH VOOR
Sibylle Verplaetse Na mijn humaniora in het Maria-Boodschapslyceum (Latijn-Wetenschappen) te Brussel kwam ik in 1974 naar de K.U.Leuven. Ik zou er studeren en landbouwingenieur worden. De keuze voor landbouwingenieur was in eerste instantie een eliminatiekeuze want ik was een uitgesproken fan van exacte wetenschappen maar had daarnaast interesse in een ruime waaier van domeinen zoals leefmilieu, natuur, landbouw en archeologie. De twijfel is verdwenen nadat ik een aantal informatiedagen van diverse studierichtingen had gevolgd en een aantal mensen uit de praktijk had gesproken. Ik koos voor de landbouwfaculteit omdat het aanbod gevarieerd en het meest uitdagend overkwam. Na de twee eerste algemene kandidatuurjaren, waar duchtig moest geblokt worden om de grote massa basisleerstof onder de knie te krijgen, was het een verademing om met meer specifieke en praktijkgerichte vakken geconfronteerd te worden in de ingenieursjaren. Ik koos binnen de toenmalige fytotechnierichtingen voor ‘waters en bossen’, in die dagen een hele kleine richting in Leuven. In Gent was die specialisatie veel uitgebreider en geleid door een professor die veel aanzien genoot in de bosbouwwereld. Rationeel gezien was ik dus beter naar Gent overgestapt maar de kleinschalige aanpak had - naast de nadelen van een zekere bloedarmoede als het op zuivere vakkennis en innoverende tendensen aankomt – ook voordelen. De directe interactie met professoren, assistenten en medestudenten en de zeer directe praktijkgerichte aanpak heb ik als bijzonder motiverend ervaren. Ik heb van mijn keuze tot op heden geen spijt. Eenmaal afgestudeerd ben ik samen met mijn echtgenoot (en medestudent) naar het zuiden van Frankrijk vertrokken als bedrijfsleider van een boomkwekerij van 25 ha. Ook al zijn we om technisch-economische redenen na een paar jaar terug naar Vlaanderen gekeerd, het was een zeer boeiende en leerrijke ervaring. Ik zou elke student aanraden om iedere kans om buitenlandse ervaring op te doen zeker te grijpen. Het verruimt je horizon en vergroot je zelfredzaamheid, je communicatieve capaciteiten en natuurlijk ook je taalkennis.
Eenmaal op de werkvloer is gebleken dat een landbouwingenieur, hoe grondig en multidisciplinair hij ook is klaargestoomd, niet voldoende gewapend is met managementvaardigheden, financiële inzichten (en toen ook met informaticakennis). Daarom ook dat ik daarna, toen ik als ambtenaar bij de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) aan de slag was gegaan, diverse informatica- en managementcursussen heb gevolgd. Ook dat is een boodschap die ik wil meegeven aan de huidige studenten: spijker je kennis voortdurend bij, werken is immers levenslang bijleren. De functie van ‘ambtenaar’ klinkt misschien vrij saai in de oren maar ik kan beamen dat dit allesbehalve met de werkelijkheid overeenkomt. Naast de alom gekende werkzekerheid, de flexibele arbeidstijd en de mogelijkheden tot thuis- of satellietwerk kan je ook doorgroeien binnen de Vlaamse administraties (zowel in horizontale als verticale richting) als je er voor open staat. Zelf heb ik eerst in een provinciale afdeling van de VLM een aantal jaren meegewerkt aan ruilverkavelingsprojecten en het eerste Vlaamse pilootlandinrichtingsproject en dit zowel als expert landbouweconomische studies en als projectleider. Dergelijke functie scherpt je planmatige en procesmatige aanpak en je resultaatgerichtheid aan. Vervolgens stapte ik er over naar de Mestbank en leidde de dienst enkele jaren. Een intensieve en interessante periode waarin ik vooral leerde managen, onderhandelen en bemiddelen. Ik heb er geleerd dat, los van de plaatselijke conflicten, landbouw en milieu vooral complementair zijn. Daarna verhuisde ik naar de centrale afdeling van de Mestbank in Brussel. Het betekende weerom een verruiming van werking. Naast een belangrijke focus op voorbereiding van wetgeving en ondersteuning van het beleid, kwamen vernieuwende aspecten als energierecuperatie, valorisatie van biomassa en duurzaamheid (cradle to cradle) aan bod. In deze nieuwe domeinen zitten nog vele potenties voor de bio-ingenieurs van de toekomst. Sinds 1 september 2011 heb ik een nieuwe overstap genomen naar het kabinet van de minister van de Leefmilieu, natuur en cultuur, Joke Schauvliege. Ik werk er als raadgever voor land, grond en mest en hoop er, door de bundeling van alle opgedane ervaring en netwerking, mee te werken aan een resultaatgericht en efficiënt mest- en plattelandsbeleid. Mijn raad aan elke student: welke keuze je ook maakt, op welk moment van je studie -of werkcarrière ook, zorg dat je er plezier in schept en dat je gemotiveerd blijft. Deze attitude zal ook anderen motiveren.
27
PERSONALIA GEBOORTES • Met enige vertraging willen Johan Frison en Martine Journée (promotie 2004) laten weten dat zij sinds 8 december 2010 een zoontje Simon erbij hebben, een broertje voor Lise. • Gelukkig is er de Bio-ingenieus om ons er aan te herinneren dat we vergeten te melden zijn dat Hannelore al een hele tijd superblij is met haar kleine broer Merijn. Merijn is geboren op 5 maart 2011 en is het vrolijke ventje van Patrick Wong en Joke Ossaer (promotie 1997).
vanuit de vier windstreken
• Nooit kuste de zon zo innig de aarde, nooit deed de wind zo’n verrukkelijke vondst, blijk van liefde, droom die uitkwam, kind, weergaloos kind, geboren op 7 september 2011. Laure is het zusje van Nuria en het dochtertje van Hans Quaeyhaegens (promotie 2004) en Manon Wellens. • Een zusje voor Floo, een dochtertje voor Bert Reubens (promotie 2003) en Lies Huys. Janne Alma Zita Reubens is geboren op 6 oktober 2011.
HUWELIJKEN • Roos is geboren op 20 mei 2011. Ze is de kleine zus van Lien en het dochtertje van Erwin De Beuckelaer en Veerle Vanlouwe (promotie 2002).
• Op 18 juni 2011 stapten Liesbeth Van Laer (promotie 2004) en Kristof Moorthamers in het huwelijksbootje.
• Op 8 juni 2011 werd Louise geboren, zusje van Marie, en dochtertje van Maarten Uyttebroek (promotie 2001) en An Raymaekers.
• Op 23 juli 2011 gaven Matt Tips (promotie 2005) en Jelle De Wit elkaar hun ja-woord onder een stralende Franse zon.
• Op 23 juni is Kato geboren, eerste kindje van Kenneth Villani (promotie 2002) en Ellen Robidet.
OVERLIJDEN
• Op 7 juli is ons eerste dochtertje geboren. Ze heet Lia. Alles gaat heel goed en we zijn helemaal verliefd op haar! Kathleen Gybels en Max Fontaine (beiden promotie 2005) • Op 13 juli is Rune geboren. Hij is het tweede zoontje van Roeland Galadé en Nele Ooms (promotie 2004) en broer van Kobe. • Op 29 juli 2011 is ons zoontje Niels geboren, broertje van Marten en zoontje van Natalie Geerts (promotie 1999) en Michel Tierens. • Op 9 augustus 2011 is Lorelinde geboren, zusje voor Frodo en Evaluna en dochtertje voor Marnix Nuttin en Inge Hoornaert (promotie 1997). • Hand in hand als broertjes, een ijzersterke band ook al zijn ze nog klein, vriendjes voor het leven zullen ze zijn. Matthijs geboren op 2 september 2011 is het vriendje van Kobe en zoontje van Marc Feyaerts (promotie 1990) en Caroline Wouters.
28
• Leopold Vanstaen (promotie 1962), vader/schoonvader van Dieter Vanstaen (promotie 1991) en Petra Vinken (promotie 1990), geboren te Antwerpen op 10 juni 1935, is overleden te Antwerpen op 22 juli 2011. Rouwadres: Sporkenlaan 45, 2980 Zoersel. • Daphné Van Den Broucke (promotie 2008), geboren te Kortrijk op 26 januari 1986, is overleden op 3 september 2011. “Daphné, het meisje met haar trouwe hulphond Valéas, was een innemende persoonlijkheid: ondanks haar handicap kon ze iedereen opbeuren en moed inspreken. We zullen haar lach, haar optimisme, haar levenservaring en levenswijsheid, haar advies, haar moed, haar grote wil en doorzettingsvermogen nu moeten missen, maar Daphné zal voor altijd in onze herinnering blijven. In haar korte bestaan heeft zij immens veel voor zovele anderen betekend.” Rouwadres: Ooikeplein 16, 9790 Wortegem-Petegem
Wie heeft de decaan vermoord? Waarom komen Bio-ingenieurs zo vaak in de pers? Wie is de slimste Bio-ingenieur (en hoe maak je ze)? Hoe smaakt B.Ir.-Bier? Wat is het verschil tussen een zomer BBQ en een herfst BBQ? Kunnen oud-presessen nog even goed cantussen als hun jongere tegenhangers?
zie www.birdag.be 19 november 2011!