Bijlagen Schoolplan VVTO Engels
Bijlagen bij Schoolplan Engels:
1: 2: 3: 4: 5: 6:
Europese Referentiekaders (ERK) Standaard VVTO Engels Evaluatiemodel coördinator en directie en leerkracht Woordlijsten (Basiswoordenschat en Basic Idioms) Boekenlijst Jaarplannen 2013-2014 en 2014-2015
Pagina 2 4 8 19 35 43
2
Bijlage 1 : Europese Referentiekaders (ERK) De onderscheiden niveaus van de Europese referentiekaders voor een vreemde taal worden hier samengevat weergegeven. Een uitgebreide uitwerking per niveau en per onderdeel is te vinden in het boekje Taalprofielen van het Nationaal Bureau Moderne Vreemde Talen. Onder de referentiekaders volgen de uitgewerkte leerlijnen per groep. A1
A2
B1
B2
C1
Basisgebruiker Kan vertrouwde dagelijkse uitdrukkingen en basiszinnen gericht op de bevrediging van concrete behoeften begrijpen en gebruiken. Kan zichzelf aan anderen voorstellen en kan vragen stellen en beantwoorden over persoonlijke gegevens zoals waar hij/zij woont, mensen die hij/zij kent en dingen die hij/zij bezit. Kan op een simpele wijze reageren, aangenomen dat de andere persoon langzaam en duidelijk praat en bereid is om te helpen. Kan zinnen en regelmatig voorkomende uitdrukkingen begrijpen die verband hebben met zaken van direct belang (bijvoorbeeld persoonsgegevens, familie, winkelen, plaatselijke geografie, werk). Kan communiceren in simpele en alledaagse taken die een eenvoudige en directe uitwisseling over vertrouwde en alledaagse kwesties vereisen. Kan in eenvoudige bewoordingen aspecten van de eigen achtergrond, de onmiddellijke omgeving en kwesties op het gebied van diverse behoeften beschrijven. Onafhankelijk gebruiker Kan de belangrijkste punten begrijpen uit duidelijke standaardteksten over vertrouwde zaken die regelmatig voorkomen op het werk, op school en in de vrije tijd. Kan zich redden in de meeste situaties die kunnen optreden tijdens het reizen in gebieden waar de betreffende taal wordt gesproken. Kan een eenvoudige lopende tekst produceren over onderwerpen die vertrouwd of die van persoonlijk belang zijn. Kan een beschrijving geven van ervaringen en gebeurtenissen, dromen, verwachtingen en ambities en kan kort redenen en verklaringen geven voor meningen en plannen. Kan de hoofdgedachte van een ingewikkelde tekst begrijpen, zowel over concrete als over abstracte onderwerpen, met inbegrip van technische besprekingen in het eigen vakgebied. Kan zo vloeiend en spontaan reageren dat een normale uitwisseling met moedertaalsprekers mogelijk is zonder dat dit voor een van de partijen inspanning met zich meebrengt. Kan duidelijke, gedetailleerde tekst produceren over een breed scala van onderwerpen; kan een standpunt over een actuele kwestie uiteenzetten en daarbij ingaan op de voor- en nadelen van diverse opties.
Vaardig gebruiker Kan een uitgebreid scala van veeleisende, lange teksten begrijpen en de impliciete betekenis herkennen. Kan zichzelf vloeiend en spontaan uitdrukken zonder daarvoor aantoonbaar naar uitdrukkingen te moeten zoeken. Kan flexibel en effectief met taal omgaan ten behoeve van 3
C2
sociale, academische en beroepsmatige doeleinden. Kan een duidelijke, goed gestructureerde en gedetailleerde tekst over complexe onderwerpen produceren en daarbij gebruikmaken van organisatorische structuren en verbindingswoorden. Kan vrijwel alles wat hij hoort of leest gemakkelijk begrijpen. Kan informatie die afkomstig is van verschillende gesproken en geschreven bronnen samenvatten, argumenten reconstrueren en hiervan samenhangend verslag doen. Kan zichzelf spontaan, vloeiend en precies uitdrukken en kan hierbij fijne nuances in betekenis, zelfs in complexere situaties, onderscheiden.
4
Bijlage 2: Standaard VVTO Engels
Een raamwerk voor de kwaliteit van het vroeg vreemdetalenonderwijs Engels Naar aanleiding van discussies in het Platform vvto Nederland en op verzoek van vvtoscholen is gewerkt aan de ontwikkeling van instrumenten om de kwaliteit van vvto meetbaar te maken met als doel te komen tot formele certificering van vvto Engels in Nederland. De basis hiervoor is de standaard vvto Engels, waarin alle elementen zijn opgenomen die specifiek zijn voor vvto. Dit document is in twee opzichten een groeidocument. Ten eerste moeten scholen de ruimte hebben om naar de eindtermen toe te groeien. Dat kan voor een beginnende vvto-school twee tot vier jaar in beslag nemen. Ten tweede kan de standaard vvto Engels door voortschrijdend inzicht bijgesteld worden. Nader onderzoek naar de effectiviteit van deze standaard en het meetinstrument is geboden. Parallel aan de standaard voor tto-scholen kan gewerkt worden met een getrapte erkenning met twee meetmomenten: de eerste na een of twee jaar met een voorlopige erkenning als vvto-school, de tweede een of twee jaar daarna met een volledige erkenning als vvto-school, waarbij gedifferentieerd naar de onderscheiden kwaliteitskenmerken en de indicatoren/checkpoints gekeken wordt. Het verdient aanbeveling om in de verdere ontwikkeling aan te sluiten bij de beroepsstandaarden Leraar Primair Onderwijs, Leraar Moderne Vreemde Talen en de Kennisbasis Engels voor de pabo. De kwaliteit wordt gedefinieerd aan de hand van de volgende vier elementen: A
Opbrengsten / resultaten
B
Onderwijsleerproces
C
Kwaliteitszorg
D
Randvoorwaarden
Deze elementen zijn uitgewerkt in een aantal indicatoren/checkpoints.
A
Opbrengsten / resultaten
Taalgebruik
Engels is zo veel mogelijk doeltaal in alle interacties tijdens de les. Leerlingen worden gestimuleerd tot Engelse taalproductie, waarbij begrip en communicatie centraal staan. Het eindniveau dat leerlingen in groep 8 kunnen bereiken, hangt af van diverse factoren. Nader onderzoek is nodig. Zie de toelichting hieronder voor de streefniveaus.
Taalontwikkeling
Leerlingen worden bewust gemaakt van en voorbereid op een meertalige omgeving. Leerlingen zijn zich bewust van de relatie tussen het binnenen buitenschools leren van Engels.
5
Internationalisering
Gedurende de basisschoolloopbaan heeft elke leerling aan enige gerichte internationale activiteiten meegedaan. Elke leerling heeft in het Engels gecommuniceerd met leerlingen in het buitenland via persoonlijk en/of digitaal contact.
Toelichting op het eindniveau: Het Platform vvto Nederland heeft een startnotitie ‘Naar eindtermen vvto Engels, een eerste verkenning’ geschreven. Daarin wordt nader ingegaan op de factoren die ten grondslag kunnen liggen aan de verschillen in uitstroomniveau. Met het oog op de ontwikkeling van een doorlopende leerlijn Engels wordt aan de hand van het Europees Referentiekader voorlopig uitgegaan van de volgende streefniveaus, uitgaande van acht jaar lang 60 minuten Engelse les per week:
VMBO
HAVO
VWO
Luisteren en Begrijpen
A1
A2
A2/B1
Interactie
A1
A2
A2/B1
Lezen en begrijpen
A1
A2
A2
Schrijven
A1
A1/A2
A2
Indicatoren/checkpoints:
Engels wordt gebruikt als voertaal door zowel de leerkracht als de leerlingen. Er is een uitnodigend en veilig werkklimaat voor Engelstalige activiteiten op school. De leerkracht weet Engelstalige bronnen buiten de school goed te gebruiken. De school heeft structurele aandacht voor internationaliseringsactiviteiten.
6
B
Onderwijsleerproces
Aanbod Kwantitatief
Kwalitatief
Er wordt minimaal 60 minuten per week lesgegeven in het Engels. Er is sprake van een ononderbroken leerlijn. Leerkrachten die vvto Engels aanbieden hebben een scholing ‘Classroom English’ gevolgd en zijn bereid tot nascholing. Zij bezitten een taalvaardigheid op ten minste niveau B2 van het ERK voor alle deelvaardigheden (voor schrijven volstaat niveau B1). Leerkrachten hanteren het principe doeltaal = voertaal. Het onderwijsaanbod sluit aan bij de leeftijd en het taalontwikkelingsniveau van het kind. Leerkrachten kennen en gebruiken afwisselende didactische werkvormen die passen bij het leren van een vreemde taal op jonge leeftijd. Leerkrachten zijn in staat om relevante (aanvullende) materialen voor hun leerlingen te selecteren en aan te passen. Engels wordt gebruikt als communicatiemedium in diverse leergebieden en activiteiten. De leeromgeving biedt een gevarieerd en aantrekkelijk taalaanbod en veilige en uitdagende interactiemogelijkheden. Leerkrachten staan positief tegenover het leren van Engels en de rol van het Engels in de meertalige samenleving. Er is een samenwerking met de ontvangende scholen voor voortgezet onderwijs over het programma en het uitstroomniveau van leerlingen.
Indicatoren/checkpoints:
Lesroosters. Een overzicht van de gevolgde cursussen door de leerkrachten. Lesobservaties en pedagogisch-didactisch handelen met observatielijst.
7
Structurele inzet van digitale leermiddelen voor de relatie tussen binnen- en buitenschools leren en voor een taalrijke leeromgeving. Kennis van en ervaring met gebruik van Engels in andere leergebieden. Samenwerking met het voortgezet onderwijs.
8
C
Kwaliteitszorg
Kwaliteitszorg
Vvto is opgenomen in het beleidsplan van de school. Er is sprake van een doorlopende leerlijn door alle groepen. De leerkrachten voldoen aan het profiel dat omschreven is in de competenties voor de leerkracht vvto Engels. De taalvorderingen van de leerlingen worden gedocumenteerd, bijvoorbeeld in de vorm van een taalportfolio, examen of leerlingvolgsysteem. Het programma en de lessen en activiteiten worden jaarlijks geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Basisscholen onderschrijven deze standaard en nemen deel aan de bijbehorende visitaties.
Indicatoren/checkpoints:
Aanwezigheid van vvto Engels in het beleidsplan. Scholingsprogramma’s voor leerkrachten. Aanwezigheid documentatie voor taalvorderingen. Rapportagevormen.
9
D Randvoorwaarden Personeel
Materiële randvoorwaarden
Leerkrachten worden voldoende gefaciliteerd om vvto Engels voor te bereiden en uit te voeren. Dit komt onder meer tot uiting in de beschikbaarheid van middelen voor: Nascholing en deskundigheidsbevordering Coördinatie van het vvto-programma Het team is medeverantwoordelijk voor een samenhangend curriculum en een doorlopende leerlijn, zowel in de school zelf als met de ontvangende scholen voor voortgezet onderwijs. De school neemt de competenties voor leerkrachten vvto Engels op in zijn personeelsbeleid, bijvoorbeeld in het aannamebeleid. De leerlingen worden voor hun ontwikkeling Engels gestimuleerd door de aankleding van het lokaal en de overige ruimtes op school. Er zijn aanvullende lesmaterialen in het Engels voor elke groep. Er is voldoende toegang tot Engelstalige digitale en audiovisuele leermiddelen.
Indicatoren/checkpoints
Nascholingsactiviteiten. English corners, overige inrichting van de lokalen en de school. Aanwezigheid overige leermiddelen (incl. digitale en audiovisuele middelen).
10
Bijlage 3: Evaluatiemodel coördinator en directie en leerkracht Dit document beoogt te beschrijven wat de standaard / ideale omstandigheden zijn om goede resultaten op het gebied van Engels te behalen, die realistisch zijn in de huidige onderwijswereld en maatschappij. Uitgangspunt hierbij is de standaard vvto Engels, zoals opgesteld door het Platform vvto Nederland. Tegelijkertijd kan dit document dienen als meetinstrument om het startniveau van de school te bepalen en om tussentijdse metingen te verrichten. Per onderdeel kan dan een score worden toegekend van 0 – 3. Daarbij geldt: 0 = niet of onvoldoende aanwezig / van toepassing 1 = matig aanwezig / van toepassing 2 = voldoende aanwezig / van toepassing 3 = goed of optimaal aanwezig / van toepassing De kwaliteit van het onderwijs hangt nauw samen met de organisatie- en overlegstructuur, alsmede het personeelsbeleid en financiële beleid van de school. Dit wordt hier enigszins buiten beschouwing gelaten daar dit heel schoolspecifiek is en tegelijkertijd voor alle andere leergebieden geldt. De onderstaande indeling en structuur is ontleend aan het kwaliteitsmanagementsysteem Integraal - KMS (module van Parnassys). Als basis voor de invulling is gebruik gemaakt van het document ‘Standaard vroeg vreemdetalenonderwijs Engels’ van het Europees Platform internationaliseren in het onderwijs. Vanuit het genoemde document zijn alle indicatoren / aandachtspunten overgenomen in de witte regels. De gekleurde regels zijn overgenomen vanuit het bestaande kwaliteitsmanagementsysteem wat hierboven is genoemd. De rood gemaakte indicatoren zijn toegevoegd en/of een eigen formulering van de doelen zoals deze in de ‘standaard vvto Engels’ staan. De gehanteerde domeinen zijn: a. b. c. d. e. f. g.
Onderwijsleerproces Leerstofaanbod Onderwijstijd Schoolklimaat Zorg en begeleiding Kwaliteitszorg Schoolontwikkeling
Uitwerking formulering kwaliteit Hierna volgt de uitwerking van de verschillende domeinen. Per domein is een aantal doelen geformuleerd die een school dient te behalen om tot een optimaal resultaat te komen op het gebied van Engels. Er is voor gekozen om de uitwerking in twee versies op te nemen. -
Versie I: bestemd voor de directie / coördinator / werkgroep binnen de school en is bedoeld om een totaal overzicht te bieden van de aandachtsgebieden die betrekking
11
-
hebben op het vormgeven van goed onderwijs Engels en daarbij goede resultaten te realiseren. Versie II: bestemd voor de leerkracht. Dit laatste om voor de leerkracht duidelijk te maken wat van hem/haar verwacht wordt.
De letters in de kolom ‘score’ geven aan of een kernkwaliteit / indicator als Basis (B) of Standaard (S) geldt. Wanneer er G staat wordt bedoeld dat dit item voor Gevorderde scholen geldt. Dit is gedaan om een handvat te bieden m.b.t. de punten die logischerwijs als eerste aan de orde / op orde moeten zijn.
12
Versie I: versie directie / coördinator Kwaliteitskaart
Doel
Waardering / (Zelf)evaluatie
Score (0-3)
Omschrijving
A. Onderwijsleerproces De school zorgt ervoor dat het onderwijsleerproces gekenmerkt wordt door de actieve en zelfstandige rol van de leerlingen binnen de onderwijsactiviteiten, de afstemming door de leraren op de onderwijsbehoeften en de ondersteuning van het leren van de leerlingen door het didactisch handelen Een duidelijke uitleg ondersteunt het leren van de leerling.
B
Het handelen van de leerkracht stimuleert een taakgerichte werksfeer
B
Leerkrachten kennen en gebruiken afwisselende didactische werkvormen die passen bij het leren van Engels op jonge leeftijd.
S
Er wordt voldoende gebruik gemaakt van Engelstalige digitale en audiovisuele leermiddelen.
S
Er worden voldoende (overige) leermiddelen ingezet (incl. digitale en audiovisuele middelen).
S
De leerlingen nemen actief en betrokken deel aan de onderwijsactiviteiten.
B
De leerlingen worden voor hun ontwikkeling Engels gestimuleerd door de aankleding van het lokaal en de overige ruimtes op school.
S
De leerkrachten spannen zich in om met de leerling tot optimale resultaten te komen.
B
Engels is zo veel mogelijk doeltaal in alle interacties tijdens de les.
S
13
Leerlingen worden gestimuleerd tot Engelse taalproductie, waarbij begrip en communicatie centraal staan.
S
Engels wordt gebruikt als communicatiemedium in diverse leergebieden en activiteiten.
G
De leerkrachten stemmen het onderwijsleerproces af op de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Het eindniveau Engels dat leerlingen in groep 8 kunnen bereiken, hangt af van diverse factoren. Nader onderzoek is nodig. Zie hiervoor de streefniveaus onderaan.
B
Voor leerlingen die het eindniveau Engels van groep 8 niet kunnen behalen wordt het het onderwijsaanbod zodanig aangepast aan de onderwijsbehoefte dat er een optimaal resultaat behaald kan worden.
G
Voor leerlingen die het eindniveau Engels groep 8 overstijgen wordt het onderwijsaanbod zodanig aangepast aan de onderwijsbehoefte dat er een optimaal resultaat behaald kan worden.
G
B. Leerstofaanbod Het leerstofaanbod richt zich op toerusting en vorming, werkt motiverend, dekt de kerndoelen en bied gelegenheid tot optimaal leren en bereid de leerlingen zo voor op het vervolgonderwijs. Het leerstofaanbod is dekt de standaard vvto – Engels
G
Bij de aangeboden leerinhouden voor 'Engels' gaan we uit van de standaard vvto – Engels als te bereiken doelstellingen
S en G
Het onderwijsaanbod Engels sluit aan bij de leeftijd en het taalontwikkelingsniveau van het kind.
S
Leerkrachten zijn in staat om relevante (aanvullende) materialen m.b.t. Engels voor hun leerlingen te selecteren en aan te passen.
S
De leeromgeving biedt een gevarieerd en aantrekkelijk aanbod Engelse taal.
G
Er zijn aanvullende lesmaterialen in het Engels voor elke groep.
G
14
Het leerstofaanbod Engels wordt aan voldoende leerlingen aangeboden tot en met het eindniveau groep 8.
S
Er is sprake van een ononderbroken leerlijn Engels.
S
Gedurende de basisschoolloopbaan heeft elke leerling aan enige gerichte internationale activiteiten meegedaan.
G
Elke leerling heeft in het Engels gecommuniceerd met leerlingen in het buitenland via persoonlijk en/of digitaal contact.
G
De aangeboden leerstofinhouden Engels bereiden de leerlingen voor op het verantwoord kunnen functioneren in de samenleving. Leerlingen worden bewust gemaakt van en voorbereid op een meertalige omgeving.
G
Leerlingen zijn zich bewust van de relatie tussen het binnen- en buitenschools leren van Engels.
G
S
C. Onderwijstijd De leerlingen krijgen voldoende onderwijstijd om zich de leerinhouden Engels eigen te maken De school roostert voldoende onderwijstijd in waardoor alle leerlingen zich het leerstofaanbod Engels eigen kunnen maken.
S
Aan het einde van de basisschool hebben de kinderen minimaal 300 uur les gehad in Engels (uitgaande van een gemiddelde van 60 minuten per week en dat 38 effectieve schoolweken)
S
Opmerking: Denk hierbij ook aan dagelijkse activiteiten in het Engels. Dit is niet altijd zichtbaar in de roostertijd. De genoemde onderwijstijd wordt zo goed mogelijk gespreid over de leerjaren.
S
15
De school realiseert in de dagelijkse praktijk voldoende onderwijstijd zodat alle leerlingen zich het leerstofaanbod eigen kunnen maken.
S
Er worden jaarlijks schoolbreed minimaal 300 uur Engelstalige lessen / lesonderdelen gerealiseerd
S
D. Schoolklimaat Het schoolklimaat wordt gekenmerkt door een goede sfeer waarin betrokkenheid en meeleven kernwoorden zijn en waarin leerkrachten en leerlingen zich veilig en geaccepteerd voelen Het pedagogisch handelen van de leerkrachten is betrokken en motiverend. Er is een uitnodigend en veilig werkklimaat voor Engelstalige activiteiten op school waarbij men komt tot uitdagende interactiemogelijkheden.
B S
De sfeer op school wordt gekenmerkt wordt door een respectvolle, plezierige omgang.
B
De school betrekt de ouders/verzorgers bij het schoolgebeuren.
B
De leerkrachten en leerlingen voelen zich veilig in en om de school.
B
De leerlingen voelen zich geaccepteerd door hun medeleerlingen.
B
E. Zorg en begeleiding De leerlingenzorg en –begeleiding en zorgstructuur is erop gericht dat de leerlingen zich naar hun mogelijkheden ontwikkelen en passende zorg krijgen De begeleiding is erop gericht dat de leerlingen zich naar hun mogelijkheden ontwikkelen. De vorderingen in het vakgebied Engels van de leerlingen worden gedocumenteerd, bijvoorbeeld in de vorm van een taalportfolio, examen of leerlingvolgsysteem.
B G
16
De leerlingen ontvangen zorg passend bij hun onderwijsbehoefte. De school gaat na of de leerlingen functioneren naar vermogen (en heeft daartoe streefniveaus per (sub)groep geformuleerd; dit volgt nog!).
B
De leerlingen doorlopen zonder onnodige vertraging de verschillende leerjaren.
B
Er is sprake zorgstructuur.
B
van
een
goed
functionerende
F. Kwaliteitszorg De school zorgt systematisch voor behoud en verbetering van de kwaliteit van haar onderwijs
B
De voorwaarden voor zorg voor kwaliteit zijn aanwezig. Vvto-Engels is opgenomen in het beleidsplan van de school.
B
Het programma en de lessen en activiteiten Engels worden jaarlijks geëvalueerd en waar nodig bijgesteld.
S
Basisscholen onderschrijven deze kwaliteitsformulering (dit document) van het vvto Engels en nemen deel aan de bijbehorende activiteiten welke o.a. bestaan uit activiteiten georganiseerd op en door de….. (naam van VO)
S
De school neemt de competenties1 voor leerkrachten vvto Engels op in zijn personeelsbeleid, bijvoorbeeld in het aannamebeleid.
G
De school gaat voor het vakgebied Engels na hoe leerlingen zich handhaven in het vervolgonderwijs.
G
De school rapporteert jaarlijks over de vorderingen m.b.t. het vakgebied Engels aan het schoolbestuur, ouders en het vervolgonderwijs.
S
De school zorgt systematisch voor behoud en verbetering van de kwaliteit van haar onderwijs.
B
1
S
Zie hiervoor het als schoolplan, hoofdstuk: Kerndoelen Engels en de eisen van het Voortgezet Onderwijs
17
Er is een samenwerking met de ontvangende scholen voor voortgezet onderwijs over het programma en het uitstroomniveau van leerlingen.
S
De school heeft een scholingsprogramma Engels voor leerkrachten
S
De school heeft een coördinator / werkgroep Engels/vvto benoemd
S
Burgerschap en sociale integratie wordt op een verantwoorde wijze gestimuleerd
B
G. Schoolontwikkeling De schoolontwikkeling wordt gekenmerkt door een goede inzet, bekwaamheid en resultaatgerichtheid van het personeel, zodat veranderingen gerealiseerd kunnen worden en blijvend voldaan wordt aan criteria van de inspectie binnen de grondslag van de school. Het personeel toont een goede inzet en is vakbekwaam.
B
Leerkrachten die Engels aanbieden hebben een scholing, gericht op ‘Classroom English’ gevolgd en zijn bereid tot nascholing.
S
Leerkrachten bezitten een taalvaardigheid op ten minste niveau B2 van het ERK voor alle deelvaardigheden (voor schrijven volstaat niveau B1).
G
Leerkrachten hanteren voor Engels het principe doeltaal = voertaal.
S
Leerkrachten staan positief tegenover het leren van Engels en de rol van het Engels in de meertalige samenleving.
S
De leerkrachten voldoen aan het profiel dat omschreven is in de competenties voor de leerkrachten die vvto Engels geven.
G
Leerkrachten worden voldoende gefaciliteerd om vvto Engels voor te bereiden en uit te voeren. Dit komt onder meer tot uiting in de beschikbaarheid van middelen voor:
S
Nascholing en deskundigheidsbevordering 18
Coördinatie van het vvto-programma Het team is medeverantwoordelijk voor een samenhangend curriculum en een doorlopende leerlijn Engels, zowel in de school zelf als met de ontvangende scholen voor voortgezet onderwijs.
Het handelen binnen de school is resultaatgericht.
G
B
De school heeft voor Engels streefniveaus opgesteld per leerjaar en gaat na of deze behaald worden. (Volgt nog)!
S en G
Het bestuur volgt en stimuleert op effectieve wijze de kwaliteit van het onderwijs.
B
19
Versie II: versie leerkracht Kwaliteitskaart
Doel
Waardering / (Zelf)evaluatie
Score (0-3)
Omschrijving
A. Onderwijsleerproces De school zorgt ervoor dat het onderwijsleerproces gekenmerkt wordt door de actieve en zelfstandige rol van de leerlingen binnen de onderwijsactiviteiten, de afstemming door de leraren op de onderwijsbehoeften en de ondersteuning van het leren van de leerlingen door het didactisch handelen Het handelen van de leerkracht stimuleert een taakgerichte werksfeer
B
Er wordt voldoende gebruik gemaakt van Engelstalige digitale en audiovisuele leermiddelen.
S
De leerlingen worden voor hun ontwikkeling Engels gestimuleerd door de aankleding van het lokaal en de overige ruimtes op school.
S
Engels is zo veel mogelijk doeltaal in alle interacties tijdens de les.
S
Leerlingen worden gestimuleerd tot Engelse taalproductie, waarbij begrip en communicatie centraal staan.
S
Engels wordt gebruikt als communicatiemedium in diverse leergebieden en activiteiten.
G
B. Leerstofaanbod Het leerstofaanbod richt zich op toerusting en vorming, werkt motiverend, dekt de kerndoelen en bied gelegenheid tot optimaal leren en bereid de leerlingen zo voor op het vervolgonderwijs. Leerkrachten zijn in staat om relevante (aanvullende) materialen m.b.t. Engels voor hun leerlingen te selecteren en aan te passen.
S
Er zijn aanvullende lesmaterialen in het Engels voor elke groep.
G
20
De leerlingenzorg en –begeleiding en zorgstructuur is erop gericht dat de leerlingen zich naar hun mogelijkheden ontwikkelen en passende zorg krijgen De vorderingen in het vakgebied Engels van de leerlingen worden gedocumenteerd, bijvoorbeeld in de vorm van een taalportfolio, examen of leerlingvolgsysteem.
G
C. Kwaliteitszorg De school zorgt systematisch voor behoud en verbetering van de kwaliteit van haar onderwijs.
B
Er is een samenwerking met de ontvangende scholen voor voortgezet onderwijs over het programma en het uitstroomniveau van leerlingen.
S
D. Schoolontwikkeling Leerkrachten die Engels aanbieden hebben een scholing, gericht op ‘Classroom English’ gevolgd en zijn bereid tot nascholing.
S
Leerkrachten bezitten een taalvaardigheid op ten minste niveau B2 van het ERK voor alle deelvaardigheden (voor schrijven volstaat niveau B1).
G
Leerkrachten hanteren voor Engels het principe doeltaal = voertaal.
S
21
Bijlage 4: Woordlijsten (Basiswoordenschat en Basic Idioms) De woorden van basiswoordenschat kunnen worden geoefend op www.wrts.nl Inlognaam:
[email protected]
Wachtwoord:
engels
22
WEEK 1 English word
Sentence
Dutch word
Clothes dress shirt T-shirt trousers skirt boots socks shoes trainers hat watch jeans jacket tie coat
The girl with the fair hair wears a summer dress. The boy’s shirt is very dirty. The yellow T-shirt is new. On Sundays I wear my blue trousers to church. The girl likes to wear her purple skirt with a white shirt. In winter I like to wear my boots. Put your socks into your shoes when you go in the water. A lot of children in Africa do not have shoes. When I go for a run I wear my trainers. Girls wear a hat to church on Sundays. I got a watch for my birthday. I like to wear a pair of jeans when I play outside. A jacket and a pair of trousers can look very neat. My father wears a tie to the office. In winter a coat keeps me nice and warm.
jurk shirt, blouse T-shirt broek rok laarzen sokken schoenen sportschoenen hoed horloge spijkerbroek jasje stropdas mantel
A cake with cream is really delicious . In summer I like to eat ice-cream. When it’s hot outside ice-tea is a nice drink . Biscuits with tea is great. A hotdog for lunch is really nice. A fish has bones, be careful when you eat it. There are a lot of fruits in the fruit salad. An English breakfast is fantastic. Lunch time starts at 12 o’clock. The whole family has dinner together. In the shop you can buy different flavours of crisps. Chips with mayonnaise …. Mmmmm! . Potatoes grow in the ground. Sweets are nice but not good for your teeth.
cake, taart ijsje ice-tea koekjes, kaakjes hotdog vis salade ontbijt lunch diner chips friet aardappels Snoepjes
WEEK 2 Food, meals and drink cake ice-cream ice-tea biscuits hotdog fish salad breakfast lunch dinner crisps chips potatoes sweets
23
WEEK 3 omelette party milk juice bread tea coffee water lemonade egg chicken sandwich sugar ketchup butter
An omelette is made of eggs. When it´s my birthday I invite my friends to my party. A glass of white milk is good for you. I drink a glass of juice with my snack at 10 o´clock. Bread is made of grains. Tea with a spoonful of honey is great. My parents eat a cookie when they drink coffee. The best drink of all is water. Too much lemonade a day is not healthy. The hen lays one (1) egg every day. Our chickens sleep in the chicken coop. On my sandwich is ham and cheese. Sugar and milk in your coffee? Spaghetti with a lot of tomato ketchup is nice. I also put butter on my sandwich.
omelet feestje melk sap brood thee koffie water limonade ei kip sandwich suiker ketchup, curry boter
A penguin lives on the South Pole. Parrots can be very colourful. A male duck is a drake. The hen lays her egg in a nest. A male chicken is a rooster and a female a hen. The monkey swings in a tree. Lions, cheetahs, and leopards are predators. A bear can stand on two(2) legs. An elephant has a trunk. Crocodiles can live in the water and on the land. Our cat likes to catch mice. A dog and a cat are not normally friends. Be careful snakes can be venemous . A tiger is also a predator. A zebra looks a lot like a horse. Rabbits have very soft fur. Careful mouse, the cat is going to eat you!
pinguin papegaai eend hen kip aap leeuw beer olifant krokodil kat hond slang tijger zebra konijn Muis
WEEK 4 Animals Penguin parrot duck hen chicken monkey lion bear elephant crocodile cat dog snake tiger zebra rabbit mouse
24
WEEK 5 Animals fox frog spider hippo giraffe horse sheep cows pets dolphin octopus shark whale goldfish fish farm animals wild animals
The fox is a sly animal. The colour of the frog can be brown, black or yellow. A tarantula is a very big spider. The hippo usually grazes at night. A giraffe’s tongue is brown. A horse is a very strong animal. In spring the farmer sheers the sheep. Dairy products are made of the milk of cows. A cat and dog are pets. Dolphins are very intelligent animals. An octopus has 8 legs . The shark with his sharp teeth lives in the sea. A whale lives on plankton. You can have a small goldfish in a fish bowl. You can catch a fish in the river, dam or sea. Farm animals are domestic animals. Some wild animals live in the jungle.
vos kikker spin nijlpaard giraffe paard schaap/schapen koeien huisdieren dolfijn octopus haai walvis goudvis vis boerderij dieren wilde dieren
Teachers work at school. When you are sick you can go to the doctor The farmer has a lot of animals on his farm. The secretary sends a lot of emails.
businessman/woman A businessman/woman *has to be professional. policeman/woman The policeman/woman can catch the thief. shop assistant The shop assistant helps customers in the shop. in the army Boys like to go to the army. student A student goes to university.
docent, leraar dokter boer secretaris, secretaresse zakenman/vrouw politieman/vrouw winkelbediende in het leger student, leerling
School pen pencil rubber ruler book desk
pen potlood gum liniaal boek bureau
WEEK 6 Jobs Teacher doctor farmer secretary
I write with my pen in my exercise book. With a pencil I can make a nice drawing. You can erase your pencil drawing with a rubber. With a ruler you can draw a straight line. A story book can have a lot of pictures in it. The teacher sometimes sits at her desk.
25
WEEK 7 School computer blackboard classroom bag friend notebook exercise book diary teacher classmate homework work test exam student lesson
You can save a lot of documents on the computer. The teacher writes with chalk on the blackboard. The classroom is decorated with colourful pictures. My school bag is full of books. I have a girl friend and a boy friend. My mom makes a note in the notebook. My exercise book is full of writing. I have to write my homework in my diary. My teacher likes to tell stories. I have 25 classmates in my group. In group 7 we get quite a bit of homework. If you work very hard then you get good marks. Every week we do an English test. My brother has an exam at the end of the year. A student goes to university. The biology lessons are very interesting.
computer schoolbord klaslokaal tas vriend/vriendin notitieboekje Schrift agenda leraar, docent klasgenoot huiswerk werk toets examen tudent, leerling Les
A helicopter has rotor blades to fly. A boat can float on the water. The bus driver drives the bus to the city. A bicycle/bike has two (2) wheels. A car needs petrol to drive. A train is a form of public transport. When you ride on a motorbike you need a helmet. With an aeroplane you can make a trip to Africa. The taxi drives the tourists to the museum Farmers use a tractor to plough the land. The lorry/truck delivers the goods to the shop The boat sails from Amsterdam to Rotterdam. People travel by water taxi to go to work. You can take the ferry to go to England.
helicopter boot bus fiets auto trein motorfiets vliegtuig taxi tractor vrachtwagen boot water taxi Pond
WEEK 8 Transport helicopter boat bus bicycle/bike car train motorbike aeroplane taxi tractor lorry/truck boat water taxi ferry
26
WEEK 9 Household television The news is shown on television video It’s better not to watch a video too often. chair The chair in the kitchen is brown table Tables and chairs are furniture. house A house is built with bricks and cement. cassette-player You can put a cassette in a cassette-player. bed My bed is made of wood. bath The bath in our house has pictures of dolphins. clock The hands of the clock show 3 o’clock. picture The picture on the wall is a real painting. vase On the table is a vase of beautiful flowers. photo You can see my family members on the photo. radio You can hear the news on the radio. door Open the door, it’s very hot today! window On the window is a picture of a spider.
televisie video stoel tafel huis radio/cd-speler bed bad klok plaatje, foto vaas foto radio deur raam
WEEK 10 Household floor cupboard mirror armchair sofa shower wardrobe kitchen furniture knife lamp dining room living room bathroom attic
There is a blue carpet on the floor. The cups and saucers are in the cupboard. You can find a mirror in the hall and the bathroom. The armchair has two (2) arm rests. I can relax on a sofa in the living room. Some houses have a shower in the bathroom. Hang your clothes in the wardrobe. My mother prepares our meals in the kitchen. Tables, chairs, bookcases and a sofa is furniture. The blade of the knife is very sharp. The lamp hangs on the ceiling of the bedroom. We eat our meals in the dining room. The piano is in the living room. In the bathroom you can find towel and face cloths. The attic is a place to find treasures.
vloer (keuken) kastje spiegel Leunstoel/fauteuil bank douche kledingkast keuken meubels mes lamp eetkamer woonkamer badkamer zolder, vliering
27
WEEK 11 Household roof garden stairs upstairs downstairs loo/toilet fork knife spoon glass plate bowl cup saucer oven
The roof of our house is made of tiles. In the garden grow a lot of vegetables With the stairs you can go up or down. Please go upstairs to your bedroom! The kitchen, living room and dining room are downstairs. Go to the loo/toilet before you go to bed. A fork is cutlery. You use it to eat your food. You need a knife to cut your bread. With a spoon you can eat your soup. I like to drink my cold drink from a glass. A plate can be plastic but it can also be ceramic. Fruit in a bowl on the table looks good. On the cup is a picture of a bird. You can put your cup on the saucer. My mother bakes cakes in the oven.
dak tuin trap boven beneden toilet, WC vork mes lepel glas bord kom kopje schoteltje oven
Sport tennis soccer swimming basketball volleyball baseball fishing soccer match tennis racket running
To play tennis you need 2 (two) rackets and a ball. There are 11 players in a soccer team. In summer I like swimming in the river. You have to through the ball in the basket to score. You need 2 (two) teams to play a volleyball match. Baseball is a bat-and-ball-sport. You need a fishing rod and bait to go fishing. Two (2) teams are playing in a soccer match. A tennis racket consists of a handle and an oval frame. The girl is running to the station.
tennis voetbal zwemmen basketball volleyball baseball vissen voetbalwedstrijd tennis racket rennen
Garden flower tree grass bush
A rose is a beautiful flower. A oak tree can grow very tall. I like to feel grass under my feet. A mouse lives in a hole or under a bush.
bloem boom gras bos
WEEK 12
28
WEEK 13 Vegetables and fruit potato Chips is made from a potato. tomato It is better to eat a tomato when it is ripened by the sun. carrot Carrots grow in the ground. onion When you prepare an onion your eyes water. cabbage A cabbage can be red of green. lettuce You can make a nice salad with lettuce. cauliflower Cauliflower is nice to eat with a cheese sauce. pear Pears, apples, bananas, kiwi’s are healthy fruits. apple An apple a day keeps the doctor away. peach A peach is a fruit with a very big pip. banana Bananas are curved and yellow. lemon A lemon looks like an orange but is sour. orange An orange is orange. cherry A cherry is a red fruit and grows on trees. strawberry A strawberry on a cake is a nice decoration. melon When a melon is ripe it smells very sweet.
aardappel tomaat wortel ui kool sla bloemkool peer appel perzik banana citroen sinaasappel kers aardbei meloen
WEEK 14 Days of the week, months/seasons of the year Sunday Sunday is the first (1st) day of the week. Monday Monday is the second (2nd) day of the week. Tuesday Tuesday is the third (3rd) of the week. Wednesday Wednesday is the fourth (4th) day of the week. Thursday Thursday is the fifth (5th) day of the week. Friday Friday is the sixth (6th) day of the week. Saturday Saturday is the seventh (7th) day of the week. January January is the first (1st) month of the year. February February is the second (2nd) month of the year. March March is the third (3rd) month of the year. April April is the fourth (4th) month of the year. May May is the fifth (5th) month of the year. June June is the sixth (6th) month of the year. July July is the seventh (7th) month of the year. August August is the eighth (8th) month of the year. September September is the nineth (9th) month of the year. October October is the tenth (10th) month of the year. November November is the eleventh (11th) month of the year. December December is the twelfth (12th )month of the year. spring Spring is the season when the lambs are born. summer Summer is the season when I have summer holiday. autumn In Autumn the leaves fall from the trees. winter When it snows then it is really winter.
zondag maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december voorjaar zomer herfst winter 29
WEEK 15 Places park garden home school shop house kitchen bedroom bathroom living room zoo farm supermarket office cinema
My dog likes to play in the park. Plants and flowers grow in our garden. The place where my family lives is my home. I go to school seven (7) days a week. In the shop you can buy clothes or food. The house is built with bricks and cement. In the kitchen my mother prepares a meal. I have a nice bed in my bedroom. There is a shower and a bath in our bathroom. The coffee table and sofa are in the living room. There are a lot of animals in the zoo. A cow, horse, pig, sheep all live on a farm. My mother buys groceries at the supermarket. You can go the post office to post a letter. In the cinema you can watch a film.
park tuin huis school winkel huis keuken slaapkamer badkamer woonkamer dierentuin boerderij supermarkt kantoor bioscoop
WEEK 16 Places cafe It is nice to drink a cup of coffee in a café. café restaurant In a restaurant you can eat a lovely meal. restaurant car park My father parks his car in the car park. parkeerplaats/parkeergarage flat A flat is a tall building where a lot of people live. flat swimming pool The water in the swimming pool is warm. zwembad town centre The post office is in the town centre. stadscentrum beach The beach is a super large sand pit. strand sea Another name for ocean is sea. zee mountains The highest mountain in the world is Mt. Everest. Bergen town A town is smaller than a city. dorp city A city is bigger than a town. stad village A village is smaller than a town. dorpje. fields Flowers grow in the fields. velden, platteland country The Netherlands, Germany and France are countries. land countryside It is nice to live in the countryside. platteland
30
WEEK 17 Musical instruments guitar A guitar has either nylon or steel strings. piano A piano is a very popular musical instrument. drum A drum makes an awful noise.
gitaar piano drum
Toys ball kite castle soldiers paint puppet gun
bal vlieger kasteel soldaten verven poppetje pistool
You can play a lot of games with a ball. Flying a kite on a windy day is fun. It’s great to build a castle in the sand. A lot of boys like to dress themselves as soldiers. To paint a nice picture is not so easy. A puppet show can be really funny The police normally carries a gun.
Parts of the body hair People with red hair burn easily in the sun. eyes Red hair and green eyes often go together. mouth You can open and close your mouth. nose You can smell with your nose. face Everybody’s face is different. arms Two arms and 2 legs makes 4. legs Two legs and 2 arms makes 4. foot/feet Your feet can take you wherever you want head Head , shoulders, knees and toes is a song hands If you are happy and you know it clap your hands.
haar ogen mond neus gezicht armen benen voet/voeten hoofd handen
31
WEEK 18 Family members Father/dad My father works very hard. mother/mum A mother is a very important person in the family. brother My brother is my father and mother’s son. sister My sister is my father and mother’s daughter. baby A baby is a little boy or girl. girl My sister is a girl. boy My brother is a boy. children Some people have children living overseas. uncle My father’s brother is my uncle aunt My father’s sister is my aunt. cousin My uncle or aunt’s children are my cousins. nephew My brother or sisters boys are my nephews. niece
My brother or sisters girls are my nieces.
grandson son daughter grandmother grandfather man woman friend
I am my grandfathers grandson. I am my fathers son. I am my fathers daughter. My grandmother likes to bake cookies. My grandfather likes to read his newspaper. My father is a man. My mother is a woman. I like to go out with my friend.
vader moeder broer zus baby meisje jongen kinderen oom tante neefje, nichtje neefje (kind van broer of zus) nichtje (kind van broer of zus) kleinzoon zoon dochter oma opa man vrouw vriend, vriendin
WEEK 19 Time expressions four fifteen (a) quarter past four (a) quarter to four half past four ten past four ten to four morning evening today
At four fifteen I have to go to music lesson. At quarter past four I have to go to music lesson. At quarter to four I can play a game. At half past four I play on the piano. At ten past four I have to go home. At ten to four I eat a sweet. In the morning I eat breakfast In the evening we sing a song. Today we have to learn this lesson.
kwart over vier kwart over vier kwart voor vier half vijf tien over vier tien voor vier morgen avond vandaag
Shapes square circle triangle rectangle
A square has four (4) equal sides. A circle is round. A triangle has three (3) side. A rectangle has 2 long sides and 2 short sides.
vierkant cirkel driehoek rechthoek
32
WEEK 20 Cardinal numbers one One is the first cardinal number. two Two comes after one. twee three Three is before four. four Four is two numbers after 2. five Three plus two is five. six Three plus three is six. seven Seven is before eight. eight Eight is the number after seven. nine Nine is the number after eight. ten Ten is the number between nine and eleven. eleven Two ones standing next to each other makes eleven. twelve Ten plus two makes twelve. thriteen Thirteen comes after twelve. fourteen Fourteen is the number before fifteen. fifteen Fifteen is the fifteenth number. sixteen Ten + six equals sixteen. seventeen Seventeen times zero is Seventeen. eighteen Twenty minus two is eighteen nineteen Nineteen is ten plus nine. twenty Two and zero is twenty.
één drie vier vijf Zes zeven acht negen tien elf twaalf dertien veertien vijftien zestien zeventien achttien negentien twintig
WEEK 21 Ordinal numbers first My birthday is on the first (1st) of January. second On the second of May is my mother’s birthday. third The third person is number three. fourth The fourth person in the row gets pencil. fifth The fifth day is Thursday. sixth The sixth day is Friday. seventh The seventh day is Saturday. eighth The eight month is August. ninth The ninth month is September. tenth The tenth month is October. eleventh The eleventh month is November. twelfth The twelfth month is December. thirteenth The thirteenth day of the month not always Friday. fourteenth The fourteenth day is before the thirteenth day. fifteenth The fifteenth day is before the fourteenth day. sixteenth The sixteenth day is before the fifteenth day. seventeenth The seventeenth day is before the sixteenth day. eighteenth The eighteenth day is after the sixteenth day. nineteenth The nineteenth day is after the eighteenth day. twentieth The twentieth day is after the nineteenth day. twenty-first The twenty-first day is after the twentieth day
eerste tweede derde vierde vijfde zesde zevende achtste negende tiende elfde twaalfde dertiende veertiende vijftiende zestiende zeventiende achttiende negentiende twintigste één en twintigste 33
WEEK 22 Shapes square circle triangle rectangle
A square has four (4) equal sides. vierkant A circle is round and can be big or small. cirkel A triangle has three (3) corners and is also a musical instrument. driehoek A rectangle has four (4) corners. Rechthoek
Exams letters words sentence question answer story
I write my letters on the computer. To write a letter you have to use words. To write a sentence you have to use letters and words. The teacher asks a lot of questions. If I know the answer I raise my hand. I like to read a lot of story books.
General film newspaper magazine star moon thing stamp
A film can be about animals. film My father likes to read the newspaper. krant My mother likes to read a magazine about nature. tijdschrift At night, when it’s dark there are a lot of stars in the sky. ster At night, when it/s dark the moon shines. maan A table is a thing with four (4) legs. ding Before I post my letter I have to put a stamp on the envelope. postzegel
letters, brieven woorden zin vraag antwoord verhaal
WEEK 23 Size tall short big small large little
When a tree is very high we say it is a tall tree. A very small person is short. An elephant is a very big animal. A mouse is a very small animal. The pacific ocean is a very large ocean. An ant is a very little insect.
lang kort groot klein groot klein
Feelings happy sad favourite best unhappy fun
Usually I’m very happy when it’s my birthday. It makes me sad to see poor people sufferin. An apple is my favourite fruit. The best pudding is banana flavoured custard. I am unhappy when my mom is not at home. It’s fun to swim in the swimming pool.
gelukkig, blij verdrietig favoriet beste ongelukkig plezierig, leuk
34
WEEK 24 Colours black blue green yellow white orange red grey brown pink purple light dark
Black is the colour of my computer. When the sun shines the sky is blue. The colour of the grass is green. The colour yellow makes me happy. White is the colour of my shoes. The orange is orange. The Dutch flag is red, white and blue If you mix white and black, you get the colour grey. The colour of soil is brown. If you mix red and white you get pink. If you mix blue and red you get purple. You can get light colours and dark colours. You can get light colours and dark colours.
zwart blauw groen geel wit oranje rood grijs bruin roze paars licht donker
Age old young new adult children kids seniors
My father is 42 years old. The young girl is 6 years old. I have a new bicycle for my birthday. My brother who is 21 year old is an adult. There are 3 children in my family. My parents sometimes say: These are my kids.” My grandparents are seniors .
oud jong nieuw volwassene kinderen kinderen senioren, ouderen
Other clever nice good smart
A parrot is a very clever animal. She is a nice girl./The red dress looks nice on the girl. The boy is good at playing the piano. The person that always get a 10 on his report is smart.
slim aardig, leuk goed knap
WEEK 25
Question words What What is the weather like today? When When are you going to eat your food? Where Where do you live? Why Why don’t you like ice-cream? Who Who is your friend? Whose Whose pen and pencil is this? How many How many cars can you count in front of the school?
wat wanneer waar waarom wie wiens hoeveel
35
WEEK 26 Adverbs (Bijwoorden) today Today is my birthday. now I would like an ice-cream now. at the moment I am working very hard at the moment. never I never eat sprouts. always I always do my homework first. sometimes Sometimes I help my mother in the kitchen. often My father often visits my grandmother. usually We usually go on holiday during the summertime. every day We have breakfast, lunch and dinner every day. every week We have a computer lesson every week.
vandaag nu op dit moment nooit altijd soms vaak gewoonlijk elke dag elke week
Verbs (werkwoorden) watch My father like to watch me playing a hockey match. kijken play My brother likes to play the piano. spelen listen I like to listen to music. luisteren cook My mother likes to cook a nice diner. koken wear The policemen wear a uniform. dragen (van kleding)
WEEK 27 Verbs (werkwoorden) To go We go to the station when we travel by train. To read When we finish our work we read our books. To write I like to write a mail to my pen-pals. To eat We eat our food with a knife and a fork. To drink In summer I like to have a cold drink. To smile The friendly lady gave me a nice smile. To sit The teacher says: “sit down. To stand The teacher says: “stand up. Have/ hebben I have I have a cat and a dog. You have You have a hamster and a rabbit. He/she/it has He/she/it has 2 legs. We have we have a cool teacher. You have You have nice friend. They have They have nice grandparents.
gaan lezen schrijven eten drinken glimlachen zitten staan Ik heb Jij hebt hij/zij/het heeft Wij hebben Jij hebt/Jullie hebben Zij hebben
36
WEEK 28 Verbs (werkwoorden) To be/ zijn I am You are He/she/it is We are You are They are To walk To ask To run To do To speak To talk To look To take To open To close
I am in group 7 You are in group 7 He/she/it is in group 7 We are in group 7 You are They are The boys and girls walk to school. Ask the teacher for help. The girls run very fast. You have to do your homework. Speak louder, I can not hear you. The boys talk about their boat. If you look in the water you can see yourself. Take your pencil and write down your name. Open your books, says the teacher. Close your exercise books please.
Ik ben Jij bent Hij/zij/het is Wij zijn Jij bent/Jullie zijn Zij zijn lopen vragen rennen doen spreken praten kijken nemen, pakken openen dichtdoen, sluiten
WEEK 29 Verbs (werkwoorden) To hear Can you hear the birds calling? To think I think I know the answer. To learn You have to learn this work for tomorrow. To do your homework You have to do your homework for next week. To live We live in the Netherlands. To make You are so funny, you make me laugh. To understand Do you understand what I say to you. To want I want to sleep, please be quiet. To like Do you like to eat ice-cream? To can Can you help me carry this heavy box? To get up I like to get up early in summer. To start When you enter, you can start the game. To buy You can buy a lot of food in the supermarket. To tell Can you tell me the time please? To clean Clean the table please, it’s dirty. To wash My sisters wash the dishes after dinner. To count Can you count to a thousand?
horen denken leren je huiswerk maken/doen wonen maken begrijpen willen houden van kunnen opstaan starten, beginnen kopen vertellen schoonmaken wassen tellen
37
Bijlage 5:
Boekenlijst
Groep 1: Algemeen: Panda Bear what do you see? My first 100 animals Oh where, oh where Miffy in hospital My first 100 words My name is Tom – My family
Eric Carle John Paton Dick Bruna
Groep 2: Algemeen: Spot goes to the farm Guess how much I love you Do you want to be my friend First 100 machines My name is Tom – My house
Eric Hill Sam Mc Bratney Eric Carle
Groep 3: Algemeen: Can´t you sleep little bear Spot can count My name is Tom – My School
Martin Waddell Eric Carle
Wings boekjes: Food Grandpa and me The fish bowl What can sing? Where a cat sleeps In the garden Hair My body Looking after a dog Ben runs
38
Groep 4: Algemeen: Jip and Janneke, two kids from Holland Bedtime little Bear From head to toe My name is Tom – My Birthday
Fiep Westendorp John Lander Eric Carle
Wings boekjes: Water Pet day Friends Grandma and me Soccer Days at the beach Jo and the spider The king´s slippers Five senses Table-top soccer
Groep 5: Algemeen: Boris and Barbara The Very Busy Spider Bas en Tom gaan voetballen Say it in English, Pupils book 1 Brown Bear, what do you see? Wings boekjes:
Have you been? My shadow clock Pancakes Seasons project Trees My New Pet Sports Bag Who is Taller Hats What´s in Here?
123 GO! Boekjes:
Fighter Pilot Free Dive Astronaut Sky Dive
Dick Bruna Eric Carle Dagmar Stam Meulenhoff Ed. Eric Carle
39
Groep 6: Algemeen: Can´t you sleep little Bear? Say it in English, pupils book 2 Guess how much I love you Dora´s chicks The very hungry caterpillar Bruno the Bear The forbidden path
Martin Waddell Meulenhoff Ed. Sam Mc Bratney Julie Sykes Eric Carle W.G. v/d Hulst W.G. v/d Hulst
Wings boekjes: Joan´s goat Keep Pet Chickens Looking After a pony Rubbish The Fox and the Crow The Queen Can´t Sleep My Two Grandmas Two Week Diary Making a Magnet Vegetables Prize Goat 123 GO! Boekjes: Stunt Man Free Run Formula One Powerboat Race Drag Race
40
Groep 7: Algemeen: The tiger who came to tea The very selfish crocodile
Judith Kerr Faustin Charles Michael Terry
Wings boekjes: Camping Out The Skateboarder Animal Shelters Honey for Wolf The River Antarctica Dino World Jack and the Beanstalk King Midas Wetland Birds Bear in the Air Info Quest boekjes: Horsepower No Need for Words Our place in Space Waterbirds Gifts from Greece Ocean Explorers Our Changing Planet Strenght in Numbers
41
Groep 8: Algemeen: My Bible Story Book Brown Bear, brown bear, what do you see? The safe place A tale of two goats Miffy is crying The crucifixion of Jesus The birth of Jesus The resurrection of Jesus
Wings boekjes:
Carine Mackenzie Eric Carle Patricia st. John Tom Barber Dick Bruna B.A. Ramsbottom B.A. Ramsbottom B.A. Ramsbottom
Diary of a Dog It´s a True Story Keep Rivers Clean The Hatchling A Magnifying Glass Bones The Hotdogs What´s This?
Info Quest boekjes: Designed for living Living in Two Worlds Medieval Days Shifting Sands Survivors Grassland Safari Keeping Time Lands of Ice and Snow Mapping the World Oceans of the World Trailblazers:
Extreme sports UFOs: are they Real Comets Speed Don't Try This At Home Crime Sea Killers Great Journe
42
6:
Jaarplannen 2013-2014 en 2014-2015
2013-2014: September 2013:
Hoe komt Engels aan bod tijdens de lln-besprekingen? Aan het einde van het jaar 2013-2014 wordt met de IB-er gekeken naar een manier om Engels op de leerlingbespreking terug te laten komen. PJE kijkt naar een manier van toetsing in de groepen 3-8. Engels in de plusklas? De dagopening is in het Engels. Verder wordt er op een speelse manier mee omgegaan. Nieuwsbrief Engels naar de ouders en nadenken over hoe we ouders betrekken bij het vak Engels
Site actueel maken met Engelse nieuwtjes e.d.
Maart 2014: Nieuwsbrief Engels mee naar huis. Vaststellen hoe we omgaan met CITO in groep 7 en 8 Aan het einde van het jaar 2013-2014 wordt met de IB-er gekeken naar een manier om Engels op de leerlingbespreking terug te laten komen. PJE kijkt naar een manier van toetsing in de groepen 3-8. Evt. nieuwe toetsen Holmwoods! Mei 2014: Gaan we Engels becijferen/normeren in de groepen 1-4? Zo ja, hoe? Vaststellen manier van becijferen in de groepen 5 en 6 Wie van de collega’s krijgt een diploma ‘Engels’? Evaluatie MNIT gr. 5 en 6 Evaluatie tijdsbesteding gr. 1-8 Evaluatie gestelde doelen per groep Vaststellen hoe en hoe hoog we het uitstroomniveau Engels bepalen 2014-2015: Oktober 2014: Rapportcijfer Engels groep 7 vaststellen Lessen maken bij posters van de onderbouw maken en vaststellen welke posters bij welke groep horen. Hoe gaan we differentiëren in de groepen 6-8 2015-2016: Oktober 2015: Rapportcijfer Engels groep 8 vaststellen 43