Interventie
Bewust actief leren (BAL)
Samenvatting Doel De jongeren hebben een realistisch zelfbeeld ontwikkeld, voldoende vertrouwen in zichzelf en in anderen in hun omgeving gekweekt en beschikken over voldoende communicatieve- en sociale vaardigheden en over adequate cognities.De jongeren kunnen in psychosociaal opzicht zonder noemenswaardige problemen functioneren. Doelgroep BAL is bedoeld voor jongeren van 12 tot 18 jaar die problemen hebben met hun psychosociaal functioneren en onvoldoende sociale en communicatieve vaardigheden hebben. Voor een deel zijn de jongeren al opgenomen in een jeugdzorgprogramma. Bij deze jongeren is een extra impuls nodig om de beoogde vaardigheden te leren en de bedoelde gedragsverandering te bereiken. Voor een klein deel van de deelnemers is BAL (voorlopig) het enige programma waaraan zij deelnemen. Concrete problemen van de jongeren zijn: een negatief of overdreven positief zelfbeeld en gebrek aan zelfvertrouwen, angstig en teruggetrokken gedrag, dominant en (verbaal) agressief gedrag, een negatieve houding ten opzichte van anderen en onvermogen om ruzies bij te leggen.De jongeren hebben een leerstijl waarbij actief ervaren centraal staat, in plaats van praten over problemen. Aanpak De interventie bestaat uit 10 wekelijkse bijeenkomsten verdeeld in drie fasen. BAL is gebaseerd op de methodiek van het ervarend leren, waarbij de leercyclus van Kolb wordt gehanteerd. Iedere bijeenkomst neemt één dagdeel in beslag. Het programma bestaat uit sportieve activiteiten, reviews van het gedrag en huiswerkopdrachten met het oog op de transfer van het geleerde in de dagelijkse praktijk. De ouders en wijdere sociale omgeving worden bij de training betrokken. Via activiteiten die voor het grootste deel alleen met behulp van groepsgenoten kunnen worden uitgevoerd, leren de jongeren sociale en communicatieve vaardigheden die in het alledaagse leven worden geoefend met begeleiding op afstand. Materiaal De uitvoerend werkers, de BAL-trainers, beschikken over een methodiekbeschrijving, een praktische handleiding met uit te voeren activiteiten en een bundel met theoretische achtergronden. Onderzoek effectiviteit Er zijn geen studies voorhanden. Ontwikkeld door Lindenhout Heijenoordseweg 1 6800 AH Arnhem Email:
[email protected] Telefoon: 026 - 35 43 333 Contactpersoon: Saskia Sliedrecht
Email:
[email protected] Telefoon: 026 - 35 44 360 Erkenning Erkend door Deelcommissie jeugdzorg en psychosociale/pedagogische preventie d.d 08-03-2012 Oordeel: Goed onderbouwd Toelichting: De interventie sluit goed aan bij de praktijk. De onderbouwing voor het inzetten van lichamelijke beweging voor deze doelgroep is helder. De referentie naar dit document is: Maarten Elling (april, 2011). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving 'Bewust actief leren (BAL)'.Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload van www.nji.nl/jeugdinterventies
1. Toelichting naam van de interventie Bewust Actief Leren staat voor een traject waarbij processen die zich tijdens sportieve groepsactiviteiten afspelen, zowel bij de individuele deelnemers als binnen de trainingsgroep als geheel, bewust worden gemaakt en als leermomenten worden gehanteerd. Zoals eerder opgemerkt gaat het om 'ervarend leren'. Een speelse bijkomstigheid is dat de afkorting BAL een sportieve associatie heeft.
2. Risico en/of probleem waar de interventie zich op richt Het is niet precies bekend hoeveel jongeren binnen de doelgroep van de interventie vallen. Wel zijn er wat cijfers over de prevalentie van angst- en stemmingsproblemen, gedragsproblemen en de combinatie van problemen bij jongeren. Van alle 11- tot 18-jarigen vertoont 8% angst- en stemmingsproblemen (NJi a). Bij 13% van de schoolpopulatie van 11 tot 18 jaar zijn gedragsproblemen vastgesteld (NJi b). Het betreft cijfers over de jongerenpopulatie in het algemeen. Voor jongeren in de jeugdzorg liggen de cijfers hoger omdat het problematisch functioneren op psychosociaal gebied in veel gevallen een reden voor hulpverlening is. Volgens schaarse onderzoekingen naar het vóórkomen van combinaties van problemen is er in de adolescentie vaak ook sprake van meervoudige problematiek (Junger e.a., 2003). Men spreekt van comorbiditeit, het naast elkaar bestaan van problemen van twee of meer categorieën. Uit Nederlands onderzoek (Verhulst e.a., 1997) blijkt bij 6,9% van de 13-18-jarigen sprake van stoornissen uit twee of meer van zes diagnostische categorieën, waaronder angst-, stemming- en gedragsstoornissen. Een andere studie, "het scholierenonderzoek" (Garnefski & Diekstra, 1997), toont aan dat bij 2,3% van de 16-18-jarigen sprake is van zowel emotionele als gedragsproblemen. Deze schaarse gegevens zijn een indicatie dat de combinatie van internaliserend en externaliserend gedrag een reëel probleem is. Voor deze jongeren geldt dat zij over de hele linie problematisch functioneren en dat zij vaak ontevreden zijn met de sociale steun die zij van hun ouders en leeftijdgenoten ontvangen (Junger, 2003). Dit leidt nogal eens tot (een gevoel van) uitsluiting en naar-mate daar meer sprake van is, zijn de kansen om zichzelf evenwichtig te ontwikkelen en om te leren van de ervaringen die men in de jeugdfase opdoet kleiner. Wanneer deze jongeren niet worden geholpen is de kans groot dat in het latere leven gedrags- en contactstoornissen verharden en dat zij de nodige sociale vaardigheden blijvend zullen missen. De jeugdzorg heeft veel jongeren met dit soort problemen in behandeling. Volgens mondelinge rapportage van medewerkers van Lindenhout - een instelling voor jeugdzorg in Gelderland - heeft naar schatting 20 tot 30% van deze jongeren niet voldoende aan de reguliere hulptrajecten die aan deze jon-geren en hun gezinnen worden aangeboden. Zij hebben daarbij twee typen jongeren voor ogen: l l
jongeren die zich vooral uiten door middel van verongelijkt, dominant en/of agressief gedrag, en jongeren die zich extreem timide of subassertief gedragen.
Voor veel van deze jongeren is de reguliere behandeling/begeleiding te verbaal van aard, waardoor zij niet worden "aangesproken". Een andere factor is dat het aantal beschikbare uren in een regulier traject soms te beperkt is om een doorbraak ten goede te bewerkstelligen. Behalve via reguliere hulptrajecten komen hulpverleners ook via bijvoorbeeld buurtnetwerken in aanraking met jongeren die vergelijkbare problemen hebben en moeilijk te motiveren zijn voor gangbare hulp. Een soort
van "ver-leidende hulp" biedt mogelijk soelaas. Over het algemeen hebben de jongeren die men hier voor ogen heeft een negatief zelfbeeld en een gebrek aan inzicht in de zelfbepaling (locus of control). Concreet uit zich dat in externaliserend probleemgedrag dan wel in internaliserende problemen. Soms vertonen dezelfde jongeren nu eens het ene en dan weer het andere gedrag. Ook hebben zij een opvallend gebrek aan sociale vaardigheden. Omdat gebleken is dat deze jongeren niet tot gedragsverandering te bewegen zijn door middel van interventies waarbij gesprekken de hoofdmoot zijn, is een activiteitenprogramma ontwikkeld.
3. Doel van de interventie Bewust Actief Leren is een interventie waarmee jongeren via sportieve activiteiten in groepsverband 1) sociale en communicatieve vaardigheden leren, 2) een realistisch zelfbeeld ontwikkelen en 3) hun zelfvertrouwen vergroten. BAL heeft tot doel dat de jongeren in psychosociaal opzicht zonder noemenswaardige problemen kunnen functioneren en dat zij beschikken over voldoende sociale en communicatieve vaardigheden en adequate cognities. Concreet betekent dat dat de jongere die deelgenomen heeft aan BAL l l l l l
een realistisch zelfbeeld heeft voldoende zelfvertrouwen heeft voldoende vertrouwen in anderen heeft haar/zijn gevoelens of emoties in voldoende mate kan hanteren over voldoende sociale en communicatieve vaardigheden en adequate cognities beschikt.
Adequate cognities en sociale/communicatieve vaardigheden houden in dat de jongere: l
l
redelijke en effectieve gedachten en gevoelens over zichzelf en de sociale omgeving heeft - bijvoorbeeld geen buitensporige angsten om contacten met anderen aan te gaan en a priori geen vijandbeeld m.b.t. de anderen zich via communicatie/interactie voldoende kan uitdrukken en tegenover anderen zijn bedoelingen kan
l
uiten zich in sociaal contact weerbaarheid weet op te stellen zelfstandig problemen kan oplossen en adequate beslissingen kan nemen zonder daarbij al te zeer van
l
anderen afhankelijk te zijn contact met leeftijdgenoten zonder al te grote problemen en tot tevredenheid van de betrokkenen kan
l
onderhouden. Een bijkomende doelstelling is dat de jongere, indien nodig, gemotiveerd is voor verdergaande hulpverlening.
4. Doelgroep van de interventie Voor wie is de interventie bedoeld De interventie BAL is bedoeld voor jongeren van 12 tot 18 jaar die problemen hebben met hun psychosociaal functioneren en over onvoldoende sociale vaardigheden beschikken. Voor een deel zijn de jongeren al opgenomen in een jeugdzorgprogramma. Bij deze jongeren is een extra impuls nodig om de beoogde gedragsverandering te bereiken. Voor een deel van de deelnemers is BAL (voorlopig) het enige programma waaraan zij deelnemen. De jongeren die al zijn opgenomen in een hulptraject en voor BAL worden geselecteerd zijn bekend bij de hulpverleners van het reguliere traject. In gesprekken met de jongeren blijkt dat zij extra hulp nodig hebben en dat BAL een interventie is die hen aanspreekt. De jongeren die niet via een ander hulptraject instromen zijn bekend bij andere professionals zoals de jeugd-hulpverleners van BJZ. Zij worden door deze professionals gemotiveerd voorgedragen. Definitieve toelating vindt altijd plaats na een intakegesprek (zie paragraaf 4). Volgens het Classificatiesysteem Aard Problematiek Jeugdzorg, CAP-J (Konijn e.a., 2009), zijn de problemen van de doelgroep van BAL vooral te classificeren op de assen A (emotionele problemen, angst- en stemmingsstoornissen, gedragsproblemen) en C (problemen met sociale vaardigheden en communicatie). Concreet gaat het om jongeren die één of meer van de vol-gende problemen ervaren: l
negatief zelfbeeld en ernstig gebrek aan zelfvertrouwen
l
angstig en teruggetrokken in de omgang met andere jongeren en/of volwassenen gebrek aan assertiviteit, zich laten domineren en zich afhankelijk stellen van anderen
l
weinig vertrouwen in anderen en een negatieve houding ten opzichte van anderen
l
l l
irreëel positief zelfbeeld, drang om te domineren en als dat er niet in zit het af laten weten gebrek aan sociale- en communicatieve vaardigheden
l
problemen met het nemen van adequate beslissingen het niet kunnen incasseren van teleurstellingen onvermogen om ruzies bij te leggen.
l
onvermogen of angst om zich blijvend bij clubs en andere verbanden aan te sluiten.
l l
Grofweg gaat het om twee typen jongeren: teruggetrokken, zichtbaar onzekere jongeren en overmatig drukke, stoere en dominante jongeren, die overigens ook onzeker kunnen zijn (zie paragraaf 6). Indicatie- en contra-indicatiecriteria BAL is vooral geschikt is voor jongeren die bij andere vormen van hulp moeilijk tot reflectie, denken, praten en gedragsverandering kunnen worden gebracht. BAL is dus een nuttig programma voor jongeren die hulp nodig hebben, maar waarbij hulpvormen met gesprekken als hoofdbestanddeel onvoldoende resultaat geven Ook richt BAL zich op jongeren die voor gangbare hulp niet te motiveren zijn. Indien dit laatste het geval is, kan het BAL-programma als een motiverend programma worden ingezet. Contra-indicaties Jongeren die 12 of 13 jaar zijn, maar nog op de basisschool zitten, worden niet tot het programma toegelaten. Het BAL-programma is niet geschikt voor jongeren met agressief gedrag, verslavingsproblematiek en psychiatrische problematiek van een dusdanige aard en ernst, dat ze daardoor niet in een groep kunnen functioneren. Verder geldt als contra-indicatie een te laag IQ om tot zelfinzicht te komen en om redelijk vlot nieuw gedrag te kunnen leren.Ook jongeren die totaal geen affiniteit hebben met sport en spel en jongeren die niet te motiveren zijn voor een programma van drie tot vier uur op 10 wekelijkse dagdelen worden van BAL uitgesloten. Toepassing bij migranten Wanneer jongeren met een niet Nederlandse achtergrond de Nederlandse taal enigszins beheersen, kunnen zij wel heel goed aan het programma deelnemen.Het programma heeft geen speciale faciliteiten, zoals vertaalde schriftelijke instructies of tolken, om migrantengroepen in het bijzonder te kunnen bedienen. Aangezien het vooral gaat om "doen", is minimale kennis van het Nederlands voldoende om te kunnen profiteren van een BAL training.
5. Aanpak Opzet van de interventie Aan ieder BAL traject doen zes jongeren mee tussen de 12 en de 18 jaar. De BAL-trainers streven naar een evenwichtige verdeling van jongens en meisjes per groep: minimaal twee jongens en vier meisjes of andersom. Als het zo uit komt, wordt er gewerkt met een groep bestaande uit enkel jongens of enkel meisjes. Het is een voordeel wanneer de leden van de groep op verschillende gebieden problemen hebben met het sociaal psychologisch functioneren en op verschillende manieren moeite hebben met sociale en communicatieve vaardigheden. Wanneer er zowel extreem assertieve als buitenge-woon verlegen jongeren in de groep aanwezig zijn, biedt dit de deelnemers in de groep veel oefenmogelijkheden om ruimte aan anderen te geven en ruimte tegenover anderen op te eisen. Tijdens het BAL-traject zijn de confrontaties met de verschillende "hebbelijkheden" even zovele aanknopingspunten voor reflectie en dus voor leermomenten. De groep van zes jongeren wordt begeleid door twee sportieve sociaal-pedagogisch medewerkers, hier BALtrainers genoemd, die op hun beurt worden gecoacht en begeleid door een gedragswetenschapper. Aan het BAL programma gaat een uitgebreid geprotocolleerd kennismakingsgesprek vooraf (Lindenhout, 2010a). Daarbij zijn aanwezig: de betreffende jongere, zijn ouders of één van hen, één van de BAL-trainers en de ambulant hulpverlener van de jongere en zijn gezin. De achtergrond hiervan is dat bij Lindenhout, waar BAL is ontwikkeld en wordt uitgevoerd, altijd een ambulant hulpverlener wordt toegewezen die de voortgang van de hulpverlening bewaakt. Hij is verantwoordelijk voor een zorgvuldige overdracht van de ene naar de andere "module", eventuele doorverwijzing en beëindiging van de hulp.
In het kennismakingsgesprek wordt de jongere onder meer gevraagd voorlopige persoonlijke doelen voor de training te formuleren en wordt besproken wat de jongere met betrekking tot dat doel al kan en wat hij/zij binnen BAL zou willen leren. Door de doelen concreet te formuleren kan na afloop van de training, wanneer nog eens hetzelfde wordt gevraagd, de vooruitgang worden gemeten op een Goal Attainment Scale. De training zelf bestaat uit 10 dagdelen eens per week. De bijeenkomsten vinden deels plaats in een sportzaal, deels in de buitenlucht. Er zijn drie fasen: Fase 1 bestaat uit de twee eerste bijeenkomsten. Het is de kennismaking- en oriëntatiefase. De jongeren vormen een groep met elkaar en komen van elkaar te weten wat iedereen precies wil leren. In fase 2, de bijeenkomsten 3 t/m 8, de verdiepingsfase, gaan de jongeren aan hun persoonlijke doelen werken. De bijeenkomsten 9 en 10 vormen de afrondingsfase: de jongeren kijken terug op wat zij hebben geleerd en bespreken zo nodig met de trainers de mogelijkheid en wenselijkheid van vervolghulp. Na de bijeenkomsten 1 t/m 9 krijgen de jongeren huiswerkopdrachten mee. Halverwege de week is er een 'midweek call' met een van de trainers, waarin wordt geïnformeerd hoe het gaat en hoe het met de huiswerkopdracht staat. Ook wordt dan even met de ouders gesproken. Halverwege de training is er een ouderdag. Ouders kunnen op die manier meemaken wat er op de BALtraining gebeurt. Samen met hun zoon of dochter voeren zij opdrachten uit. Communicatie tussen ouder-kind staat op die training centraal.Na afloop van de training vindt een afrondingsgesprek plaats met dezelfde deelnemers die aan het kennismakingsgesprek deelnamen. Er wordt gemeten in hoeverre de doelen zijn behaald en de mate van tevredenheid van de cliënt met de module wordt besproken Inhoud van de interventie Zoals opgemerkt hebben de BAL-trainers voorafgaand aan de training altijd een kennismakingsgesprek met iedere individuele jongere, met een of beide ouders en met de ambulant hulpverlener die bij de jongere betrokken is. In dit kennismakingsgesprek wordt bekeken of de jongere aan de indicatiecriteria voldoet. Ook wordt informatie gegeven over de aard van de sportieve activiteiten die worden uitgevoerd, de bedoeling daarvan, de ondersteuning die wordt gegeven en het verloop van de interventie. Bij het gesprek ligt de nadruk voor de trainer, naast het inschatten of de training voor de jongere het passende antwoord is, op het motiveren van de jongere. Hierbij doen de BAL-trainers een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de jongeren. Het is "hun training" en niet dat van de ouders of de hulpverleners. Dit versterkt de verantwoordelijkheid en de motivatie. Met de ouders en de ambulant hulpverlener wordt afgesproken dat zij regelmatig op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen, zodat zij de gedragsverandering van de jongere positief kunnen ondersteunen. Verder geven de jongeren in het gesprek aan wat hun belangrijkste doelen zijn. Voorbeelden van persoonlijke doelen zijn: 'meer zelfvertrouwen kweken, zodat ik een vraag durf te stellen in de klas', 'meer opkomen voor jezelf (nee durven zeggen)', het adequaat hanteren van boosheid'. De activiteiten die tijdens de BAL training worden ondernomen, zijn alle beschreven in een praktische handleiding die de BAL-trainers de afgelopen jaren zelf hebben samengesteld, op basis van hun ervaringen met de uitvoering van de training. De enkele voorbeelden van activiteiten die hierna worden genoemd, zijn uit deze handleiding afkomstig. Fase 1. De eerste twee bijeenkomsten staan in het teken van onderling kennismaken en oriëntatie op elkaar en op de training. Er worden verschillende activiteiten ondernomen waardoor de jongeren elkaar leren kennen en er achter komen wat de sterke en zwakke punten zijn van de deelnemers. Dit gebeurt bijvoorbeeld door een zware mountainbiketocht die de maximale inzet van elk van de deelnemers vereist. Tijdens de training praten de trainers met de jongeren in aansprekende metaforen: steile heuvels zijn problemen die ze aan het overwinnen zijn. Afdalingen wekken angstige gevoelens op maar als je goed nadenkt over hoe je dat aan gaat pakken kun je je angst overwinnen en de klus klaren en blijf je overeind. De jongeren worden gestimuleerd elkaar te helpen: het is belangrijk dat iedereen de eindstreep haalt. Het blijkt dat ieder-een zwakke punten heeft. Het geeft een goed gevoel van tijd tot tijd de leden van je groep te kunnen helpen. Ook is het prettig om in moeilijke omstandig-heden hulp te kunnen krijgen. Op deze manier werken de trainers tijdens de eerste activiteiten aan een positieve groepscultuur. De uitwerking van deze activiteit is dat het zelfvertrouwen van de deelnemers, hun vertrouwen in eigen kunnen, wordt versterkt. Zij hebben iets gedaan waartoe zij zichzelf niet in staat achtten. Het animerend optreden van de trainers werkt ook moti-verend om met de training door te gaan.
Fase 2.In de tweede fase, bijeenkomst 3 t/m 8, werken de jongeren aan het realiseren van hun persoonlijke doelen terwijl ze permanent met nieuwe ervaringen worden uitgedaagd en bewust worden gemaakt van de manier waarop ze op deze nieuwe ervaringen reageren. De eerste bijeenkomst in deze fase vindt altijd plaats in een sportzaal. Het centrale thema is samenwerking. Op basis van wat de groep samen in de eerste bijeenkomsten heeft beleefd, kan nu worden geoefend met het beproeven van andere denkpatronen en het geven van opbouwende feedback tijdens de oefeningen waarbij zij noodzakelijkerwijs moeten samenwerken. Een voorbeeld van activiteiten tijdens de volgende bijeenkomsten is klimmen op een klimmuur in een klimhal. De jongeren hebben afwisselend de rol van klimmer en zekeraar. Individueel stellen zij zichzelf een doel over bijvoorbeeld de hoogte of de moeilijkheidsgraad. De zekeraar moet aanmoedigen, advies geven en complimenten geven. De klimmer moet op de zekeraar vertrouwen en aanwijzingen geven zodat hij zijn doel kan bereiken. Na afloop wordt het geheel in spelvorm geëvalueerd. De jongeren leren tijdens dergelijke oefeningen onder meer naar elkaar luisteren, duidelijke aanwijzingen geven en met elkaar meedenken. De activiteiten bieden altijd aanknopingspunten voor gesprek. Dat vindt plaats in de zogenaamde reviews: de jongeren worden uitgenodigd om te vertellen over hun ervaringen tijdens de activiteit en wat ze van de andere deelnemers vonden. Er wordt gericht gevraagd positieve feedback te geven en aan te geven wat de ander anders had kunnen doen. Er wordt doorgevraagd op de antwoorden van de jongeren. Hierbij kunnen ook vaste denkpatronen die de jongeren hanteren aan de orde komen. Deze denkpatronen kunnen blokkades vormen voor de beoogde gedragsveranderingen. Zo staat bijvoorbeeld het denken over leeftijdgenoten als permanente rivalen en het denken over volwassenen als mensen die altijd gelijk moeten hebben, een onbevangen ontwikkeling van de jongeren in de weg. Verandering van dit soort denkpatronen is een voorwaarde voor gedragsverandering en de vorming van een meer evenwichtige identiteit. Immers: met potentiële "rivalen" bouw je immers geen vertrouwensband op en "mensen die altijd gelijk moeten hebben" kun je in de meeste gevallen maar beter mijden (Lindenhout, 2010b). Door reviews, nabesprekingen met de groep en op individuele basis komen er nieuwe inzichten bij de jongeren, die ze mee kunnen nemen naar de volgende activiteit of in een bepaalde oefenvorm meekrijgen als huiswerkopdrachten. Bijvoorbeeld: als je twijfelt aan de bedoeling van een ander, vraag dan nog eens wat hij precies bedoelt en ga niet op voorhand uit van boze opzet van die ander. Tijdens de training wordt ook gebruik gemaakt van elementen uit het psycho-fysieke programma Rots & Water. De jongeren leren in dat verband hun kracht beheersen. Zonder training gebruiken ze die vaak onbeheerst met ne-gatieve gevolgen. Andere, meer verlegen jongeren leren om bij tegenslag of moeilijke opdrachten overeind te blijven. Gewoonlijk kruipen zij onder dergelijke omstandigheden weg en maken zij zich 'onzichtbaar'. Een andere techniek die systematisch wordt gebruikt is die van het 'oplossingsgericht coachen': bij moeilijke opdrachten - bijvoorbeeld een klimactiviteit - waarvoor sommige jongeren terug schrikken, wordt niet het probleem van het onvermogen of het gebrek aan durf centraal gesteld, maar juist de mogelijkheden om een deel van de opdracht uit te voeren of stap voor stap, gebruik makend van de nuttige aanwijzingen en de realistische aanmoediging van andere jongeren, toch de hele opdracht. Het is wezenlijk dat de jongeren datgene wat zij tijdens de training hebben geleerd, leren toepassen in het alledaagse leven. Er moet met andere woorden 'transfer' worden bewerkstelligd. De ontwikkelaars en uitvoerders van BAL geven tijdens het traject op verschillende wijze vorm en inhoud aan die 'transfer'. 1. Huiswerkopdrachten Naar aanleiding van wat er in de reviews ter sprake komt en in verband met de persoonlijke doelen worden steeds huiswerkopdrachten aan de jongeren meegegeven. Een voorbeeld: Een 'flap-uit' die zichzelf graag hoort. Hij geeft overal impulsief commentaar op waarmee hij enerzijds lachers op zijn hand krijgt en anderzijds vaak ruzie krijgt. Tijdens een activiteit was dat ook weer eens gebeurd. Tijdens de review kreeg hij veel waardering voor zijn grappen maar kritiek op de andere helft van zijn opmerkingen. Dat kwam hard aan. De 'flap-uit' leert de truc van Stop-denk-doe en krijgt de opdracht die methode de komende week toe te passen en twee voorvallen te beschrijven: één voorval waarbij het gelukt is en één voorval waarbij hij zich vergaloppeerd heeft. Daarbij moet hij zich er rekenschap van geven wat er precies gebeurde en wat zijn gevoelens daarbij waren. Een ander voorbeeld: een jongere heeft al een paar keer ervaren dat anderen de boventoon voeren en dat hij bij uit te voeren opdrachten in de dienstbare rol wordt gedrukt. Als anderen zeggen wat hij moet doen, doet hij dat altijd. In een van de reviews wordt hem door de trainer gevraagd wat hij van die dienstbare rol vindt. Het blijkt dat hij ook wel eens wat anders wil maar daarvoor de ruimte niet krijgt. Als huiswerk krijgt de
jongere de opdracht meer voor zichzelf op te komen, nee te zeggen als vrienden hem iets vragen wat hij niet wil en over afspraken te overleggen. Over twee keer dat hij dat heeft geprobeerd moet hij de volgende keer verslag uitbrengen. 2. Midweek call Aan de opdrachten moet serieus worden gewerkt. Omdat het voor de jongeren moeilijke leerpunten zijn, kunnen zij geneigd zijn de zaak voor zich uit te schuiven. Ook kunnen zij gedurende de week vragen krijgen over de opdracht. Om een vinger aan de pols te houden, houden de BAL-trainers halverwege de week een zogenaamde midweek call. Bij die gelegenheid wordt de jongere gevraagd hoe het met zijn huiswerk staat, wat hem moeite kost, of hij de juiste gelegenheid heeft kunnen vinden om zijn opdracht uit te voeren en hoe eventuele belemmeringen en weerstanden overwonnen kunnen worden. 3. Contact met ouders/verzorgers en andere hulpverleners Zoals al eerder is opgemerkt worden ook de ouders /verzorgers van de jongeren, al dan niet samen met de ambulante hulpverleners in het gezin, bij het traject betrokken. Het is immers de bedoeling dat zij het veranderend gedrag van de jongeren positief ondersteunen en op die manier de veranderingen ten goede versterken. Ook zij worden eens per week gebeld door een van de BAL-trainers. Zo nodig worden ook de leraren van de jongeren op de hoogte gebracht met hetzelfde doel: versterken van positieve ontwikkelingen en voorkómen dat deze ontwikkelingen vanuit onbegrip worden tegengewerkt. Het mag natuurlijk niet gebeuren dat een jongere die juist probeert wat assertiever te worden door een leraar wordt gestraft vanwege 'brutaal' gedrag of dat een jongere die geleerd heeft even een ommetje te maken als hij boosheid voelt opkomen de klas niet meer in mag als hij bekoeld is. De BAL-medewerkers zijn bereid om contact van de ouders met de leraren over dit soort zaken daadwerkelijk te ondersteunen.Halverwege het BAL-traject, op de vijfde bijeenkomst worden de ouders uitgenodigd om mee te doen. Zij krijgen op deze manier een goede indruk van wat er gebeurt, hoe hun kind meedoet, hoe met de jongeren wordt gepraat, hoe er naar hen wordt geluisterd en hoe de jongeren reageren op het stimulerend gedrag van de BAL-trainers. Ook is er aandacht voor de communicatie tussen ouders en kind. Als hierin opvallendheden zijn, zal de BAL werker dit met ouders, jongere en de ambulant hulpverlener bespreken. 4. Het fotoboek Per bijeenkomst worden er foto's gemaakt die de jongere aan het eind van de volgende bijeenkomst in zijn BAL-boekje kan plakken. Gezichten van groepsgenoten, inspannende oefeningen, ernstige en vrolijke momenten worden vastgelegd. Aan de hand van de foto's kunnen de jongeren gemakke-lijker hun verhaal vertellen aan anderen en kunnen zij positieve momenten gemakkelijker herbeleven wanneer de training is afgelopen. De ontwikkelaars van BAL beschouwen dit als een belangrijk modern middel bij de transfer. Fase 3. In de laatste twee bijeenkomsten, de bijeenkomsten 9 en 10, werken de BAL-trainers naar de afronding van het traject toe. Zij bereiden deze bijeenkomsten gedegen voor in overleg met de gedragswetenschapper die als coach en begeleider op de achtergrond steeds aanwezig is geweest. Per jongere wordt bekeken in hoeverre doelen zijn behaald er wat er in de laatste twee sessies nog "uitgehaald" kan worden. Gedragswetenschapper en BAL-trainers gaan zorgvuldig na hoe het programma zo kan worden ingericht, dat het rendement voor de jongeren optimaal is. Definitieve afronding Vier tot vijf weken na afloop van het BAL-programma vindt het eindgesprek plaats in dezelfde samenstelling als het kennismakingsgesprek. Enerzijds heeft dit gesprek het karakter van een evaluatie, waarbij de jongeren zelf op een lijst kunnen scoren in welke mate zij hun doelen hebben gerealiseerd. Aan de andere kant kijkt men ook vooruit. Daarbij komen eventuele adviezen voor vervolghulp aan de orde. Evenals het kennismakingsgesprek is er voor dit eindgesprek een model bij wijze van checklist aan het methodiekboek toegevoegd.Over het algemeen is er vanuit BAL geen nazorg omdat de meeste jongeren een ambulant hulpverlener hebben die dit voor zijn rekening neemt. In die gevallen waarin de jongeren niet zijn ingebed in een ambulant hulptraject, bieden de BAL-trainers in beperkte mate nazorg. Vaak gaat dit telefonisch.
6. Materialen en links Voor de uitvoerders van BAL zijn drie publicaties beschikbaar: 1 Een methodiekboek (Lindenhout, 2010a) 2 Een bundel met theorie die aan de interventie ten grondslag ligt (Lindenhout, 2010b) 3 Een praktisch handboek met oefeningen (Lindenhout, 2009)
7. Verantwoording van de doelen, de doelgroep en de aanpak De jongeren en hun problemen De doelgroep van BAL bestaat uit jongeren die zich extreem timide opstellen of die zich stoer, dominant en/of agressief manifesteren. Er is bovendien een aanzienlijke groep waarbij sprake is van co-morbiditeit: meervoudige problematiek wat erin resulteert dat de jongere zich nu eens stoer en dan weer angstig of timide gedraagt. Voor al deze jongeren geldt dat zij belangrijke sociale vaardigheden missen die men van de leeftijdsgroep mag verwachten en die nodig zijn om zich in de maatschappij geïntegreerd te kunnen bewegen en te handhaven. Het is waarschijnlijk dat dezelfde cognitieve risicofactoren een rol spelen bij zowel de timide groep als bij de dominante en enigszins agressieve groep, alsook bij de groep met de meervoudige problematiek. Bij alle groepen is immers sprake van inadequate 'zelfperceptie' - een zelfbeeld dat ofwel negatief, ofwel buitensporig positief is - en beide groepen hebben een zogenaamde inadequate 'attributiestijl' (Junger, 2003). De term attributiestijl verwijst naar de manier waarop een jongere gebeurtenissen interpreteert, verklaart en aan welke factoren hij het gebeurde toeschrijft. Vaak hebben jongeren die extra timide zijn een negatieve zelfperceptie en een 'depressieve attributiestijl'. De jongeren hebben het gevoel incompetent te zijn en hebben een lage zelfwaardering op verschillende gebieden. Een depressieve attributiestijl leidt vaak tot "aangeleerde hulpeloosheid", waarbij de betrokkene meent geen controle over situaties te hebben en gebeurtenissen toeschrijft aan factoren buiten zichzelf. Over de relatie tussen externaliserend gedrag bij jongeren en hun zelfperceptie is meer onduidelijkheid. Het is nog weinig onderzocht. Junger (2003) meldt dat enkele studies aantonen dat adolescenten met externaliserende problemen, net als jongeren met internaliserende problemen, een negatief zelfbeeld hebben. De oorzaak hiervan kan te maken hebben met een zekere mate van comorbiditeit van agressieve en depressieve kenmerken. Bij de attributiestijl van jongeren met externaliserend gedrag valt op dat situaties en gebeurtenissen in een sociale context vertekend en selectief worden waargenomen en geïnterpreteerd. Deze jongeren hebben de neiging om gedrag van anderen snel als negatief en vijandig te interpreteren. Ook besteden zij veel aandacht aan vijandige gedragingen van anderen, ten kost van de aandacht voor ander sociaal gedrag. Daardoor reageren deze jongeren vaak bazig en agressief, ook wanneer de situatie daar niet direct aanleiding toe geeft. Zowel de zelfperceptie, de attributiestijlen als het gebrek aan sociale vaardigheden zijn verschijnselen die goeddeels zijn terug te voeren op cognitieve factoren (Junger, 2003). Die factoren kunnen worden aangepakt met training en begeleiding waarbij de cognities worden beïnvloed en het gedrag wordt getraind. Bij BAL gebeurt dat via een traject van ervaringsleren. Ervaringsleren (Duindam, 1996; Ruikes, 1994; Van der Ploeg, 2011) Het karakteristieke van het BAL traject - en van ervaringsleren in het algemeen - is vervat in de volgende volzin die bij deze vorm van leren als een soort leidraad geldt: Het individu ervaart een balansverstoring door plaatsing in een vreemde situatie met een steunend klimaat waarin confrontatie plaatsvindt met uitdagende en oplosbare opdrachten die leiden tot gevoelens van succes welke toenemen door het bewerken van die ervaringen, dat generalisatie en transfer naar toekomstige initiatieven mogelijk maakt (Koek-koek, 2001). De basis voor het ervaringsleren is gelegd door de Duitse sportleraar en pedagoog Kurt Hahn en door de Amerikaanse leerpsycholoog en pedagoog David Kolb (Van der Ploeg, 2011). Onder invloed van Hahn, een van de eerste ontwikkelars van ervaringsleren, is ervaringsleren van oudsher verbonden geweest met sport en spelen en het uitvoeren van 'levensechte taken'. Volgen Hahn leveren sport en spel leermomenten waarbij een confrontatie plaatsvindt met de eigen grenzen en er mogelijkheden zijn om deze te leren kennen en te verleggen. Op basis van de ideeën van Hahn kunnen in de interventie BAL de volgende werkzame ingrediënten van het sport- en spelprogramma worden onderkend: l
het ontdekken dat men fysiek meer kan dan gedacht, uitdagingen overwinnen
l
het ontdekken dat men gebruik moet maken van de adviezen van en samenwerking met anderen om een
l
doel te bereiken het leren communiceren over ieders rol en bijdrage bij het bereiken van een sportief doel
l
beslissingen nemen over de aanpak
l
plannen maken over het uitvoeren van opdrachten
l
opdrachten binnen een bepaalde periode tot een goed einde brengen.
Volgens de theorie van Kolb is effectief of duurzaam leren het resultaat van het cyclisch doorlopen van een proces waarbij vier opeenvolgende stappen op elkaar inhaken. De vier stappen van Kolb zijn: 1 Concreet ervaren of ondervindend leren, dat wil zeggen: het opdoen van concrete ervaring in een bepaalde werkelijkheid. Omdat het bij deze methodiek zo veel mogelijk gaat om nieuwe, niet alledaagse ervaringen, heeft de 'leerling' geen standaard reactie in zijn repertoire. De jongere zal vanuit een zekere onbevangenheid moeten reageren. 2 Reflectie plegen in de zin van nadenken over de ervaringen en wat men daarbij heeft gevoeld en waargenomen. Terwijl een activiteit wordt uitgevoerd, letten de trainers op allerlei gedragingen bij de jongeren. In zogenaamde reviews wordt hierover met de jongeren gereflecteerd. Trainers geven de jongeren feedback en stimuleren de jongeren ook onderling feedback te geven. 3 Begripsvorming en veralgemeniseren / generaliseren. Er wordt nagegaan in hoeverre de ervaringen en reflecties die samenhangen met deze éne activiteit ook overeenkomen met de ervaringen die eerder zijn opgedaan. Het is met andere woorden de vraag of er iets algemeens uit kan worden geleerd? Er wordt een hypothese geformuleerd over mogelijk adequaat gedrag in moeilijke situaties. Deze hypothese wordt bij de eerstvolgende gelegenheid getoetst. Een voorbeeld: als je iets niet begrijpt of ongebruikelijk vindt, moet je niet boos worden of in paniek raken, maar een vraag stellen. Je zult dan zien dat de ander dan ook beter reageert en dat je er al pratend samen wel uit komt. En wat gek of onbegrijpelijk leek, is bij nader inzien misschien best een goed idee. Met name in dit stadium zoeken de trainers aansluiting bij het gedachtegoed van de cognitieve gedragstherapie. Inadequate kernovertuigingen en denkpatronen worden bewust ter discussie gesteld en geherstructureerd (Lindenhout, 2010b). Dit gebeurt met betrekking tot: l
l
relaties en vertrouwen in anderen; voorbeelden: volwassenen zijn niet te vertrouwen, niemand zorgt voor mij dus pak ik wat ik pakken kan. zelfvertrouwen; voorbeelden: ik ben nu eenmaal een 'loser', of, niemand hoeft mij iets uit te leggen, ik kom er zelf wel achter.
l
verantwoordelijkheid en zorg; voorbeelden: ieder moet het voor zich maar uitzoeken, als een ander wat overkomt, is dat zijn probleem.
4. Toepassen, waarbij de eerste toepassingen het karakter hebben van actief experimenteren of experimenterend leren. De leerling toetst of het nieuw bedachte gedrag werkt en de bedachte effecten heeft. Dit gebeurt experimenteel door middel van nieuwe activiteiten. Om dit te kunnen doen, moet men in staat zijn beslissingen te nemen en die daadwerkelijk uit te voeren. Deze laatste stap leidt tot het opdoen van nieuwe ervaringen, reflecties en concepten waarbij de leercyclus versnelt en steeds opnieuw wordt gevolgd.Bij dit alles staan dus de actuele leeractiviteiten centraal en niet de leerstofopbouw, zoals bij het schoolse leren. De training verloopt planmatig en gestructureerd volgens drie fasen aan de hand van een methodiekboek en een activiteitenbundel. Daarbij komen de persoonlijke doelstellingen die iedere jongere in overleg met de trainers hebben geformuleerd gedurende de training steeds weer aan bod. Algemeen geldt dat het grootste probleem van dergelijke trajecten gelegen is in de transfer van de nieuw verworven vaardigheden naar de alledaagse situatie (Ruikes, 1994; Van der Ploeg, 2011). Veel projecten van ervaringsleren vinden immers plaats gedurende een aaneengesloten periode in een omgeving ver van huis. Ruikes (1994) noemt, met dit soort projecten voor ogen, een aantal transferproblemen. 1 De alledaagse leefomgeving waarnaar het geleerde moet worden "overgebracht" - de thuissituatie - en de trainingssituatie zijn onvergelijkbaar. De alledaagse situatie is complexer met sociale druk en verleidingen. 2 De leerervaring is relatief kort van duur. 3 De jongeren worden tijdens het transferproces in de meeste gevallen niet begeleid. 4 Het vakantiegevoel van de trainingsperiode blokkeert en remt de motivatie om het geleerde in de praktijk toe te passen. 5 Er wordt in de toepassingssituatie te weinig geoefend met de opgedane ervaringen. 6 Er is weinig structuur in het gehele transferproces. Transfer bij BAL In het BAL-traject wordt met deze barrières rekening gehouden. Zij worden bewust zoveel mogelijk geslecht.
Tijdens het traject ontstaat een positieve groepscultuur waarin het duidelijk is dat bepaalde gedragingen en vaardigheden vruchten afwerpen. De trainingssituatie en de alledaagse leefomgeving liggen echter niet zo ver uit elkaar als bij projecten van ervaringsleren vaak het geval is. Het alledaagse leven gaat gewoon door terwijl eens in de week een training van een dagdeel wordt georganiseerd. Iedere week weer moeten de deelnemers door middel van hun huiswerkopdrachten contacten aangaan met jongeren en volwassenen uit hun alledaagse leefwereld. Daar moeten ze oefenen zich adequaat te manifesteren, te communiceren, vertrouwen te geven en vertrouwen van anderen te winnen. De jongeren worden door de week begeleid via de midweek-calls en zo mogelijk ook door de ouders en ambulante hulpverleners, die via telefoongesprekken en het bezoek halverwege de training op de hoogte zijn van wat er tijdens de training gebeurt. De transfer is dus geïntegreerd in het geheel van de training. Bovendien is er veel begeleiding tijdens de transfer. Wanneer bepaalde dingen door de week minder goed zijn gegaan, wordt daarover gesproken en worden de oefeningen voor de komende week daarop afgestemd. De trainers bespreken de problemen van de jongeren op regelmatige tijden met de gedragswetenschapper die vervolgens gerichte aanwijzingen kan geven. Met het oog op de transfer worden tijdens de training bewust foto's gemaakt van leuke en succesvolle momenten. Het bekijken en aan anderen laten zien van foto's maakt de herinneringen weer levend. Het kan bewerkstelligen dat men met plezier terugkijkt op een periode waarin men veel plezier heeft gehad en veel heeft geleerd. De diverse doelgroep van BAL en de doelen In een BAL-traject wordt een beperkt aantal jongeren met twee trainers samengebracht met als doel in nieuwe situaties hun psychosociale problemen op een bevredigende manier te leren hanteren, en adequate communicatie en dito gedrag aan te leren. Hoewel de jongeren hun gedrag op verschillende manieren uiten sommigen internaliserend, anderen meer externaliserend en anderen weer soms internaliserend en soms externaliserend - zijn er grosso modo twee risicofactoren die zij allen delen, te weten een inadequate zelfperceptie en problemen met betrekking tot hun attributiestijl. Elk van de jongeren ondervindt daarvan de problemen in het dagelijks functioneren. In de BAL-trainingsgroep zijn het zelfconcept en de attributiestijl punten waaraan veel aandacht wordt besteed. De trainers creëren via (in)spannende activiteiten een groepscultuur waarin de jongeren, ieder met hun eigen gedragsuitingen, eigen zelfperceptie en attributiestijl op elkaar aangewezen zijn. Tijdens de transfer worden gevoelens van hulpeloosheid, dominant gedrag, gevoelens van superioriteit en de wijze waarop de jongeren het gedrag van anderen interpreteren permanent ter discussie gesteld. Zij gaan op den duur ook elkaars gedrag, gevoelens en denkbeelden bespreken, elkaars denkfouten bekritiseren, en ten opzichte van elkaar en in hun alledaagse "huiswerksituaties" adequate sociale vaardigheden aanleren. In de dagelijkse praktijk leggen de timide jongeren het altijd af tegen de dominante typen, terwijl de dominante en externaliserende jongeren veelal kritiekloos hun gang kunnen gaan. Zij worden juist gemeden door jongeren die niet op hun gedrag gesteld zijn. Het BAL traject doorbreekt dit proces. In de BAL-groep met de vertrouwenwekkende sfeer en positieve groepscultuur worden l
de verschillende gedachten, gevoelens, interpretaties van de werkelijkheid (attributiestijl) en daaruit voortkomende gedragingen naar aanleiding van gezamenlijke ervaringen "gereviewed" en veranderd,
l
verwachtingen aan hen gesteld, die zij in het dagelijks leven proberen te mijden, maar waaraan zij wel
l
blijken te kunnen voldoen, meer adequate communicatieve-, sociale- en beslisvaardigheden aangeleerd die bovendien op hun effectiviteit in het dagelijks leven worden getoetst.
Doordat de jongeren ervaren dat zij in staat zijn tot inspanningen die zij niet voor mogelijk hielden en meer adequaat gedrag kunnen vertonen waarmee zij voor zichzelf en met hun "vrienden" in een prettige sfeer meer bereiken, verandert ook hun zelfconcept in positieve zin. Hun zelfvertrouwen en hun self-efficacy groeien waardoor zij meer zelfwaardering krijgen. Tevens krijgen zij meer vertrouwen in anderen waardoor zij het contact met hun leeftijdgenoten beter kunnen laten verlopen. Wanneer de training nog niet genoeg blijkt, hebben de trainers zo'n relatie met de jongere opgebouwd dat zij in staat zijn de jongere voor verdere hulpverlening of gespecialiseerde therapie te motiveren. ,k>Sport en psychische gezondheid In de bundel met theoretische achtergronden van BAL (Lindenhout, 2010) worden tot slot nog enige conclusies met betrekking tot het verband tussen sporten en psychische gezondheid vermeld.
Zo blijkt uit de Nemesis-studie (Ten Have e.a., 2009) dat mensen die sporten minder vaak psychische stoornissen hebben dan mensen die niet sporten. Verder blijkt dat mensen die sporten minder vaak voor het eerst in hun leven een psychische stoornis ontwikkelen dan mensen die niet sporten. Tenslotte is aangetoond dat mensen die sporten en enigerlei psychische stoornis hadden na drie jaar 1,5 keer zo vaak hersteld waren dan mensen die niet sporten en enigerlei psychische stoornis hadden. Bij angststoornissen en in het bijzonder specifieke fobie ligt de herstelkans van de sporters zelfs nog wat hoger. Ook anderen (Jellema & Bosscher, 2009) onderstrepen het belang van met name buitensport. In navolging van het rapport Natuur en gezondheid van de Gezondheidsraad uit 2004, onderstrepen deze auteurs de positieve invloed van de natuur op het sociaal, psychisch en lichamelijk welbevinden van kinderen en volwassenen. Kinderen die veel buiten spelen, in plaats van tv kijken en computerspelletjes spelen, zouden minder gedragsproblemen vertonen. Hoewel ook hier - evenmin als in de eerder aangehaalde Nemesis-studie - geen sprake is van een causaal verband, kan wel worden gesteld dat het buiten in de natuur zijn naar verwachting bijdraagt aan de therapeutische waarde van de training (Lindenhout, 2010b).
8. Samenvatting van de onderbouwing Jongeren met externaliserend en/of internaliserend gedrag leren meer adequaat gedrag in een tien weken durend traject van ervaringsleren, bestaande uit sportieve groepsactiviteiten. Via reflecties over het gedrag tijdens de trai-ning worden de jongeren tot gedragsverandering gebracht. Zij oefenen dit gedrag via huiswerkopdrachten in alledaagse situaties. De ouders en anderen uit hun sociale omgeving worden bij de training betrokken.
9. Randvoorwaarden voor uitvoering en kwaliteitsbewaking Eisen ten aanzien van opleiding De BAL-trainers hebben een Hogere Beroepsopleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening afgerond en inservice trainingen op het gebied van Ambulante Hulpverlening gevolgd, alsook de training Rots & Water.De trainers moeten bedreven zijn in een aantal sporten en trainingen hebben gevolgd, waardoor zij veilig verschillende activiteiten mogen begeleiden. De trainers moeten in het bezit zijn van een geldig Bedrijfs Hulpverleningscertificaat. Protocol / handleiding Er is geen handleiding of protocol voor overdracht of implementatie. Vooralsnog moet overdracht en implementatie plaatsvinden aan de hand van de handleiding en het activiteitenboek. Eisen ten aanzien van kwaliteitsbewaking Van het kennismakingsgesprek en het eindgesprek wordt zorgvuldig verslag gemaakt. Ook van de huiswerkopdrachten en de relatie met de persoonlijke doelen van de individuele jongeren, alsook van de tussentijdse telefoongesprekken worden aantekeningen in het dossier bijgehouden. Op basis van de dossiergegevens hebben de trainers eens in de twee weken overleg met de gedragswetenschapper. In dat overleg bespreken zij welke jongeren nog wat meer ondersteuning nodig hebben om actief deel te kunnen nemen. Zij geven zich rekenschap van de vraag op welke punten die ondersteuning gewenst is en hoe die steun het beste kan worden gegeven. Tijdens het eindgesprek vindt een scoring van de doelen plaats op een Goal Attainment Scale. Daarnaast wordt gevraagd naar de cliënttevredenheid. Ook van het eindgesprek wordt verslag gemaakt.De informatie wordt, na goedkeuring door de gedragswetenschapper, met instemming van de jongere en zijn ouders zorgvuldig overgedragen aan de ambulant hulpverlener. Kosten Voor een groep met zes deelnemer bedragen de kosten van een BAL-traject ongeveer € 12.000, Het merendeel, ongeveer € 11.000, bestaat uit personeelskosten. De rest van het bedrag gaat op aan zaalhuur en materiaalkosten.Een en ander volgens prijspeil 2010.
10. Onderzoek naar de uitvoering van de interventies Er is geen onderzoek gedaan naar de uitvoering van de interventie
11. Nederlandse effectstudies Studies naar de effectiviteit van de interventie in Nederland Er is geen Nederlands onderzoek naar de effectiviteit van de interventie uitgevoerd.
12. Buitenlandse effectstudies Er is geen buitenlands onderzoek naar de effectiviteit van een dergelijke interventie bekend.
13. Uitvoering van de interventies Het BAL-programma wordt uitgevoerd door de instelling voor jeugd en opvoedhulp Lindenhout te Arnhem. Deze organisatie heeft de provincie Gel-derland als werkgebied. BAL wordt door Lindenhout op verschillende locaties uitgevoerd.Voor de uitvoering en bekostiging is een indicatie van Bureau Jeugdzorg nodig.
14. Overeenkomsten met andere interventies Blijkens een artikel in het Maandblad Geestelijke volksgezondheid (Jellema & Bosscher, 2009) is er het sterk op BAL gelijkende programma Buitensportactiviteiten in de jeugdhulpverlening. Deze interventie wordt gepresenteerd als een vaardigheidstraining. De training sluit aan bij 'structural learning therapy' van Goldstein, het competen-tiemodel van Spanjaard & Slot en het ervarend leren waarbij de leercyclus van Kolb richtinggevend is.Het verschil is gelegen in het aantal bijeenkomsten en, voor zover valt na te gaan, in de betrokkenheid van het ouderlijk milieu en de maatschappelijke omgeving. Zoals aangegeven telt BAL tien wekelijkse bijeenkomsten van ongeveer een dagdeel, terwijl het buitensportactiviteitenprogramma van Jel-lema & Bosscher acht bijeenkomsten omvat. Over de intensiteit van de begeleiding bij het buitensportprogramma van Jellema & Bosscher ontbreken gegevens. Bij BAL is de begeleiding vrij intensief.
15. Lijst met aangehaalde literatuur Duindam, T., Glas, M. & Van der Ploeg, J.D. (1996).De sprong wagen, Activerende hulpverlening in de jeugdzorg. Utrecht: NIZW. Garnefsky, N. & Diekstra, R.F.W. (1997). 'Comorbidity' of emotional, behavioural and cognitive problems in adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 26, 321-328 Jellema, M. & Bosscher, R. (2009). Buitensportactiviteiten in de jeugdhulp-verlening. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 64 (10), 875-886. Junger,M., Mesman, J. & Meeus, W. (2003). Psychosociale problemen bij adolescenten, Prevalenyie, risicofactoren en preventie. Ministerie van VWS, Van Gorcum. Koekkoek, B. (2001). Op vreemd terrein. Ervarend leren in de geestelijke gezondheidszorg. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 56 (4), 315-330. Lindenhout (2010a). BAL, Bewust Actief Leren, deel I, Methodiekboek. Arnhem: Lindenhout. Lindenhout (2010b). BAL, Bewust Actief Leren, deel II, Theoretische aspecten bij de BAL-methodiek. Arnhem: Lindenhout. Lindenhout (2009). BAL, Bewust Actief Leren, deel III,BAL Praktisch Handboek. Arnhem: Lindenhout. NJi a. (Nederlands Jeugdinstituut). Webdossier Angst- en stemmingspro-blemen. http://www.nji.nl/angstenstemmingsproblemen Gedownload op 25 maart 2011. NJi b. (Nederlands Jeugdinstituut). Webdossier Gedragsproblemen. http://www.nji.nl/gedragsproblemen Gedownload op 25 maart 2011. Ploeg, J.D. van der. (2011). Ervaringsleren; theorie en praktijk. Lemniscaat, Rotterdam. Ruikes, J.M. (1994). Ervaren en Leren, Theorie en praktijk van ervaringsleren voor jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en jeugdwerk. Amsterdam: SWP. Ten Have, M., De Graaf, R. & Monshouwer, K. (2009). Sporten en Psychische gezondheid, Resultaten van de 'Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study' (NEMESIS). Utrecht: Trimbos instituut. Verhulst, F.C., Ende, J. van der, Ferdinand, R.F. & Kasius M.C. (1997)."De prevalentie van psychiatrische stoornissen bij Nederlandse adolescenten. Ned Tijdschr Geneeskd. 1997;141:777-81
Deze informatie is op 4 juli 2016 gedownload van www.nji.nl.
Samenwerking erkenningstraject Het erkenningstraject wordt in samenwerking uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut (NJi), het RIVM Centrum Gezond Leven (CGL), het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ), het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) en MOVISIE. Door samen te werken aan het beoordelen van interventies volgens eenduidige criteria streven wij naar kwaliteitsverbetering in de betrokken werkvelden.