Beroepsinstantie inzake openbaarheid van bestuur en hergebruik van overheidsinformatie Vlaamse Regering Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid Kanselarij Boudewijnlaan 30 1000 Brussel tel. secretariaat: 02/553.57.03 fax secretariaat: 02/553.57.02 e-mail:
[email protected] Dossiernummer: OVB/2012/79
De beroepsinstantie, afdeling openbaarheid van bestuur Gelet op het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2007 tot oprichting van de beroepsinstantie inzake openbaarheid van bestuur en hergebruik van overheidsinformatie; Gelet op de aanvraag die xxx, per brief van 30 maart 2012 bij de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid hebben ingediend tot het verkrijgen van een afschrift van de stukken waar de stedenbouwkundige inspecteur in zijn herstelvordering naar verwijst: 1. uittreksel gewestplan; 2. uittreksel kadasterplannen; 3. uittreksel luchtfoto; 4. uittreksel stafkaarten; 5. vergunning 14/06/1993 en bijlagen; 6. vergund plan 14/06/1993; 7. brief van college van burgemeester en schepenen 21/09/2009; 8. PV 28/10/2009 en foto; 9. bekrachtigingsbeslissing 30/10/2009; 10. vaststelling 02/07/2010 en foto’s; 11. eensluidend advies HRH 20/12/2010; 12. vaststelling 19/10/2011 en foto’s; 13. vaststelling 02/02/2011 en foto’s. Gelet op de beslissing van 12 april 2012 van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid waarbij de aanvraag gedeeltelijk wordt ingewilligd en een afschrift van de gevraagde stukken wordt overhandigd, met uitzondering van de stukken nr. zes, acht, tien, twaalf en dertien; Gelet op het beroepschrift dat xxx per e-mail op 7 mei 2012 heeft ingediend tegen de beslissing van 12 april, in de mate dat de aanvraag van 30 maart niet wordt ingewilligd; Gelet op de registratie van het beroepschrift op 8 mei 2012; 1
Wat de ontvankelijkheid betreft: Overwegende dat de in beroep aangevochten beslissing op 12 april 2012 is genomen; dat de beslissing het recht van beroep en de beroepstermijn en –modaliteiten vermeldt; dat het beroepschrift dateert van 7 mei 2012 en op 8 mei is geregistreerd; dat daaruit volgt dat het beroep binnen de in artikel 22, tweede lid van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur (hierna Decreet Openbaarheid) gestelde termijn van dertig dagen is ingediend; Overwegende dat het beroepschrift ontvankelijk is;
Wat de gegrondheid betreft: Overwegende dat in overeenstemming met artikel 7, lid 2 van het Decreet Openbaarheid het recht op openbaarmaking van bestuursdocumenten een recht op inzage, een recht op uitleg of een recht op een afschrift inhoudt; dat een instantie de openbaarmaking van een bestuursdocument, naargelang het geval, mag of moet weigeren met toepassing van een uitzonderingsgrond bepaald in de artikelen 11 tot en met 15; dat artikel 3, 4° van het Decreet Openbaarheid een bestuursdocument definieert als de drager, in welke vorm ook, van informatie waarover een instantie beschikt; Overwegende dat xxx in eerste aanleg per brief van 30 maart 2012 bij de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna: HRH) een aanvraag hebben ingediend om een afschrift in handen te krijgen van de stukken waar de stedenbouwkundige inspecteur in zijn herstelvordering naar verwijst; dat de herstelvordering betrekking heeft op een vermoed stedenbouwmisdrijf op naam van xxx bestaande uit het oprichten van een nieuwe loods na het slopen van een afgebrande bedrijfsloods en het stapelen van allerhande materialen op een perceel te Maasmechelen; dat de geviseerde stukken als bijlagen bij de herstelvordering zijn gevoegd; Overwegende dat de HRH op 12 april 2012 heeft beslist de aanvraag gedeeltelijk in te willigen; dat een afschrift van de geviseerde bestuursdocumenten wordt overhandigd, met uitzondering van de stukken nr. zes, acht, tien, twaalf en dertien; dat van het bouwplan, stuk nr. zes, wegens de auteursrechtelijke bescherming geen afschrift wordt overhandigd; dat de stukken acht, tien, twaalf en dertien processen-verbaal zijn die onder het geheim karakter van het strafonderzoek vallen; dat de HRH aanvoert dat de mededeling daarvan wordt geregeld door artikel 1380, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek waaraan uitvoering is gegeven bij artikel 125 van het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende het tarief in strafzaken dat bepaalt dat geen uitgifte of afschrift van de akten van onderzoek of rechtspleging in criminele, correctionele, politie- en tuchtzaken mag worden afgegeven zonder de uitdrukkelijke machtiging van de procureur-generaal bij het hof van beroep of de auditeurgeneraal; dat de machtiging die de HRH van het College van Procureurs-generaal heeft gekregen om processen-verbaal en andere stukken van het strafdossier te gebruiken, alleen betrekking heeft op het eigen gebruik ervan door de HRH om zijn wettelijke adviesopdrachten te kunnen vervullen; dat op 7 mei beroep tegen deze beslissing is ingesteld, voor zover een afschrift van het bouwplan en de processen-verbaal wordt geweigerd; Overwegende dat artikel 13, 4° van het Decreet Openbaarheid een instantie verplicht een aanvraag tot openbaarmaking af te wijzen als het gaat om bestuursdocumenten die uitsluitend ten behoeve van de strafvordering werden opgesteld; dat deze uitzonderingsgrond belet dat het goede verloop van het strafonderzoek, de rechten van verdediging en het vermoeden van 2
onschuld worden geschaad; dat deze uitzonderingsgrond aldus moet worden toegepast als de vrijgave van de gevraagde bestuursdocumenten schade toebrengt aan het opsporen en vervolgen van strafbare feiten of de rechten van verdediging in het gedrang brengt; dat deze uitzonderingsgrond enkel kan worden ingeroepen als de gevraagde bestuursdocumenten uitsluitend met het oog op de strafvordering werden opgesteld; Overwegende dat bestuursdocumenten die nuttig of bruikbaar voor het strafonderzoek zijn, maar niet uitsluitend met het oogmerk van de strafvordering zijn opgesteld, niet onder het toepassingsgebied van de uitzonderingsgrond van artikel 13, 4° van het Decreet Openbaarheid vallen; dat dergelijke bestuursdocumenten wel onder de uitzonderingsgrond bepaald in artikel 6, § 1, 5° van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur (hierna: Wet Openbaarheid) kunnen vallen; dat op grond van deze bepaling een aanvraag tot openbaarmaking moet worden afgewezen als het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van de opsporing of vervolging van strafbare feiten; Overwegende dat de beroepsinstantie op 10 mei de HRH per e-mail heeft gevraagd om haar een afschrift van de beoogde processen-verbaal te bezorgen; dat alleen met de stukken zelf in handen de beroepsinstantie zich ervan kan vergewissen of de uitzonderingsgrond van artikel 13, 4° van het Decreet Openbaarheid dan wel artikel 6, § 1, 5°van de Wet Openbaarheid effectief van toepassing is en met kennis van zaken over het beroep kan beslissen; Overwegende dat de HRH op 16 mei heeft geantwoord dat hij niet op de vraag van de beroepsinstantie kan ingaan; dat de HRH verwijst naar de beslissing van het College van Procureurs-generaal van 15 maart 2012 waarbij een aanvulling van de bestaande machtiging van de HRH tot het gebruik van processen-verbaal voor de eigen advisering wordt geweigerd; dat de HRH bij brief van 24 mei 2011 om een dergelijke aanvulling had verzocht; dat de HRH in zijn e-mail aan de beroepsinstantie stelt dat de processen-verbaal niet als bestuursdocumenten kunnen worden beschouwd en bij ontstentenis van een machtiging van het College van procureurs-generaal geen afschrift mag bezorgen; Overwegende dat artikel 3, 4° van het Decreet Openbaarheid een ‘bestuursdocument’ definieert als de drager, in welke vorm ook, van informatie waarover een instantie beschikt; dat artikel 6.1.6, § 2, eerste lid van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de HRH als een orgaan van actief bestuur bestempelt; dat de HRH een instantie is in de zin van artikel 3, 3° van het Decreet Openbaarheid; dat de stukken waarover de HRH beschikt, dan ook als bestuursdocumenten in de zin van artikel 3, 4° van het Decreet Openbaarheid moeten worden beschouwd; dat de herkomst geen rol speelt bij de vraag of een stuk al dan niet als een bestuursdocument moet worden gekwalificeerd; dat ook stukken die uit een strafdossier komen als bestuursdocumenten moeten worden beschouwd zodra ze in het bezit zijn van een instantie die onder het Decreet Openbaarheid valt; dat de Raad van State in meerdere arresten heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat stukken in een strafdossier zijn opgenomen, niet verhindert dat ze het karakter van een ‘bestuursdocument’ hebben waarop de openbaarheidswetgeving van toepassing is (onder meer in arrest nr. 216.175 van 7 november 2011, arrest nr. 216.174 van 7 november 2011, arrest nr. 216.173 van 7 november 2011, arrest nr. 216.064 van 27 oktober 2011, arrest nr. 215.950 van 24 oktober 2011, arrest nr. 215.949 van 24 oktober 2011, arrest nr. 215.944 van 24 oktober 2011); dat die opvatting al in het arrest nr. 94.419 van 28 maart 2001 terug te vinden is; dat de Raad van State daarin met zoveel woorden overweegt dat de stukken uit een strafdossier die aan de administratie worden bezorgd, bestuursdocumenten zijn en dat voor de openbaarmaking van die stukken de toestemming van de procureur-generaal niet nodig is; dat de HRH zich ten onrechte op het 3
KB van 28 december 1950 houdende het tarief in strafzaken beroept om de kwalificatie van de geviseerde processen-verbaal als bestuursdocumenten en de toepasselijkheid van het Decreet Openbaarheid te ontkennen; Overwegende dat ook de vraag rijst waarvoor de uitzonderingsgronden van artikel 13, 4° van het Decreet Openbaarheid en artikel 6, § 1, 5°van de Wet Openbaarheid nog dienen als processen-verbaal en bij uitbreiding alle stukken die uit een strafdossier komen, zoals de HRH voorhoudt, toch per definitie geen bestuursdocumenten zijn; dat de reden dat die uitzonderingsgronden in de federale en gewestelijke wetgeving zijn opgenomen, juist de wetenschap is dat instanties die onder de passieve openbaarheid van bestuur vallen, stukken in handen kunnen krijgen die uit een strafdossier komen; dat de wet- en de decreetgever die uitzonderingsgronden als overbodig hadden kunnen weglaten als die stukken per definitie geen bestuursdocumenten zijn; dat overigens moet worden vastgesteld dat de HRH in overeenstemming met artikel 35 van het Decreet Openbaarheid in zijn beslissing de aanvrager op het recht van beroep bij de beroepsinstantie heeft gewezen; dat het een tegenspraak is om aan de ene kant de aanvrager door te verwijzen en aldus de bevoegdheid van de beroepsinstantie te erkennen, en aan de andere kant te stellen dat het niet om bestuursdocumenten gaat en aldus de bevoegdheid van de beroepsinstantie weer te ontkennen; Overwegende dat de HRH in zijn e-mail van 16 mei preciseert dat het gaat om: • het proces-verbaal van 28 oktober 2009 met nr. xxx; • het proces-verbaal van 2 juli 2010 met kenmerk xxx; • het proces-verbaal van 19 oktober 2011 met kenmerk xxx; • het proces-verbaal van 2 februari 2011 met kenmerk xxx. Overwegende dat de beroepsinstantie, ook al heeft ze de stukken niet in handen, niet blindweg de openbaarmaking van deze processen-verbaal mag bevelen; dat op zicht van deze gegevens moet worden aangenomen dat deze processen-verbaal uitsluitend ten behoeve van de strafvordering zijn opgesteld en op grond van artikel 13, 4° van het Decreet Openbaarheid aan de openbaarmaking moeten worden onttrokken, minstens dat ze vallen onder artikel 6, § 1, 5° van de Wet Openbaarheid; Overwegende dat in het beroepschrift van 7 mei 2012 wordt aangevoerd dat de bedoelde uitzonderingsgronden niet mogen worden toegepast en dat de niet-openbaarmaking een schending van de rechten van verdediging en van het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens inhoudt en dat interne wetgeving daaraan geen afbreuk kan doen; dat moet worden vastgesteld dat de beroeper zich beperkt tot de loutere bewering dat de ‘uitzonderingsbepalingen zoals in de nationale wetgeving omschreven niet aan de criteria zoals voorzien in het Europees Verdrag (voldoen)’; dat daarvoor geen begin van argumentatie wordt gegeven; dat het beroep, voor zover het betrekking heeft op de processen-verbaal, ongegrond moet worden verklaard; Overwegende dat, wat het bouwplan betreft, in het Decreet Openbaarheid de bescherming van het auteursrecht niet als uitzonderingsgrond voorkomt; dat de intellectuele eigendom volgens artikel 6, § 1, VI, lid 5, 7° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen een federale aangelegenheid is; dat het ontbreken van regels op het vlak van de bescherming van intellectuele rechten, waaronder het auteursrecht, een gevolg is van de onbevoegdheid van de decreetgever; dat het Decreet Openbaarheid de federale regelgeving betreffende intellectuele rechten onverlet laat en instanties er niet van ontslaat die regelgeving te eerbiedigen bij het nemen van beslissingen over aanvragen tot openbaarmaking; 4
Overwegende dat artikel 1, § 1 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten het recht om een werk van letterkunde of kunst te reproduceren op welke wijze en in welke vorm ook, direct of indirect, tijdelijk of duurzaam, volledig of gedeeltelijk, uitsluitend voorbehoudt aan de auteur; dat een werk de bescherming geniet van het auteursrecht als het van oorspronkelijkheid getuigt, wat inhoudt dat het werk de persoonlijke stempel draagt van de maker; dat de bescherming van rechtswege ontstaat; Overwegende dat bouwplannen het vereiste individuele karakter vertonen om door het auteursrecht te worden beschermd; dat het overhandigen van een afschrift zonder toestemming van de rechthebbende een schending inhoudt van het auteursrecht; Overwegende dat de beroeper zonder toestemming van de architect of zijn rechthebbende geen recht heeft op een afschrift van het geviseerde bouwplan; dat het beroepschrift ook op dit punt ongegrond is; Na beraadslaging,
BESLUIT: Het beroepschrift dat xxx op 7 mei 2012 heeft ingediend tegen de beslissing van 12 april 2012 van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid, in de mate dat de aanvraag van 30 maart niet wordt ingewilligd, wordt ontvankelijk en ongegrond verklaard.
Brussel, 31 mei 2012
Voor de beroepsinstantie, Afdeling openbaarheid van bestuur,
Bruno ASSCHERICKX Voorzitter
5