Belgisch Bouwplatform ‘Bouwen en Innoveren’ – Bouwen aan de toekomst
Een visie voor een innovatieve, competitieve en duurzame bouwindustrie die producten aflevert die de levenskwaliteit van de gebruiker verhogen en die zorgt voor een veilige, gezonde en stimulerende werkomgeving voor zijn werknemers.
Ontwerp van visietekst, voorgelegd ter discussie aan het Innovatieforum van 19 januari 2006 te Brussel http://visie2030.wtcb.be
Versie september 2005
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
1 / 29
Voorwoord ‘Quand le bâtiment va, tout va!’ is een veel – te pas en te onpas – gebruikte uitdrukking. Ze geeft echter wel weer dat de brede bouwsector - met inbegrip van ontwerpers, studiebureaus, fabrikanten van bouwmaterialen en bouwproducten – een belangrijke pijler is van het economische weefsel in België. Elke menselijke economische activiteit – productie, administratie, transport … - vraagt een aangepaste omgeving die door de bouwindustrie wordt aangeleverd. Het geleverde comfort en de andere prestaties van dit bouwproduct beïnvloeden in grote mate de productiviteit van zijn gebruikers. Daarnaast bepalen de kosten voor afschrijven, onderhoud en energieverbruik van deze bouwwerken mee de productiekosten van de industriële eindproducten of diensten. Samen met het mobiliteitsnetwerk vormt de gebouwde omgeving de ruggengraat van onze maatschappij. De bouwsector kan dus met recht en reden beschouwd worden als een economisch strategische sector met een rechtstreekse invloed op de concurrentiepositie van ons land. Om die positie op peil te houden is innovatie, óók in de bouwsector, essentieel. Innovatie is de hoeksteen van de ‘Lissabon Strategie’ zoals ze werd vastgelegd op de Europese Top in maart 2000. De globale doelstelling is om van Europa tegen 2010 de meest dynamische, concurrentiële en duurzame, op kennis gebaseerde economie te maken. Voortdurend worden in de bouwsector nieuwe producten, processen en technologieën aangewend. Het zou echter verkeerd zijn om zelfgenoegzaam terug te blikken op voorbije realisaties. Innoveren is immers bouwen aan de toekomst. Om competitief te blijven, moeten bouwondernemingen continu innoveren. Want stilstaan, is achteruitgaan. Het afgelopen jaar lanceerde de European Council for Construction Research Development and Innovation (ECCREDI) het European Construction Technology Platform (ECTP). Dit technologische platform heeft tot doel een visie en een strategische agenda op te stellen voor onderzoek en ontwikkeling binnen de bouwsector. Een goed onderbouwde visie, die de verwachte ontwikkelingen in de bouwsector in de komende 25 jaar incorporeert, kan immers een krachtige motor zijn om innovatie te promoten. Innovatie, niet alleen op het vlak van het gebouw en de infrastructuur van morgen, maar ook op de aangepaste bouwwerf van morgen. De vertaling van deze gemeenschappelijke Europese visie naar de verschillende lidstaten, moet helpen om van de Europese bouwsector de meest innovatieve ter wereld te maken. Het spreekt vanzelf dat we bij die vertaling rekening moeten houden met de lokale diversiteit die precies de culturele en maatschappelijke rijkdom van Europa vormt. Een visie op het bouwen van morgen is daarom pas zinvol als ze is aangepast aan de nationale, regionale en lokale gevoeligheden en randvoorwaarden. Dit document is dan ook een eerste vertaling van hoe die Europese visie kan ingepast worden in een Belgische context. Het ligt in zijn huidige ontwerpversie voor ter commentaar en discussie. Wij hopen van harte dat dit document met uw inbreng de basis vormt voor heel wat nieuwe initiatieven die de innovatie in de bouw bevorderen.
Rob Lenaers Voorzitter WTCB
Carlo De Pauw Directeur Generaal WTCB Secretaris Generaal ECCREDI
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
2 / 29
Inhoudstafel Blz. 1. Bouwen, een innoverende sector met toekomst ............................................................................4 1.1. Meer dan een stapel stenen of een strook beton 4 1.2. Economische steunpilaar 4 1.3. Stilstaand achteruitgaan 5 1.4. Europa leidt de dans - doelstellingen 5 1.5. België en de regio’s in de slipstream 6 2. Innovatie … uitdagingen, krachten, hindernissen en perspectieven ...........................................8 2.1. Uitdagingen en drijvende krachten 8 2.1.1. Energie en binnenklimaat 8 2.1.2. Transport en mobiliteit 9 2.1.3. Klimaatverandering 9 2.1.4. Demografische verandering 9 2.1.5. Stedelijke opwaardering 10 2.1.6. Vraag naar kwaliteit en comfort 11 2.1.7. Cultureel erfgoed 11 2.1.8. Naar een positief imago 11 2.2. Hindernissen 12 2.3. Vanuit alle hoeken bekeken 12 2.3.1. Tegemoetkomen aan nieuwe normen voor milieu en duurzaamheid 12 2.3.2. Tegemoetkomen aan wensen en eisen van de gebruiker 13 2.3.3. Verbeteren van het bouwproces 13 2.3.4. Verbeteren van kwaliteit tewerkstelling 13 2.3.5. Nieuwe materialen en technologieën 14 2.4. Naar een visie voor een innovatieve, competitieve en duurzame bouwsector 14 3. Het bouwwerk in 2030 – bijdragen tot levenskwaliteit .................................................................15 3.1. Ombuigen, die strategie 15 3.2. Toegang voor iedereen 15 3.3. Veilige en gezonde gebouwen 15 3.4. Waardevolle architectuur 16 3.5. Ruimtegebruik inperken en inbreiden 16 3.6. Herbruikbare materialen 16 3.7. Energiebewuste gebouwen 16 3.8. Spaarzaam met water 17 3.9. Accumulatie van gebouwen 17 3.10. Levenscyclus-denken en aanpasbaar bouwen 17 3.11. Toekomstdromen 17 4. Het bedrijf en de werf in 2030 – Duurzaamheid, veiligheid en gezondheid ...............................21 4.1. Optimaliseren en verduurzamen van het bouwproces 21 4.1.1. Integraal bouwprocesbeheer en lean construction 21 4.1.2. Impact op hele bouwproces 22 4.1.3. Bouwbaarheid bepalen 22 4.1.4. 4D-modelleren 23 4.1.5. Virtueel bouwen 23 4.1.6. Efficiënte werf verhogen 23 4.1.7. “Just-in-time” levering 23 4.2. Ontwikkelen menselijk kapitaal 24 4.2.1. Problematisch imago 24 4.2.2. Van ongeschoolde arbeider naar kennismedewerker 24 4.2.3. Gezondheidstransformatie 24 4.2.4. Technologische ondersteuning 25 4.3. Voorbij de oplevering 25 4.4. Toekomstdromen 25 5. Tijd om te sensibiliseren, mobiliseren en implementeren...........................................................28
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
3 / 29
1. Bouwen, een innoverende sector met toekomst 1.1. Meer dan een stapel stenen of een strook beton Het gebouw van vandaag is meer dan een opeenstapeling van stenen of een neutrale constructie van beton, glas, metaal en plastic. Gebouwen zijn een wezenlijk deel van ons leven. Niet toevallig spreken we van ‘ons’ huis of ‘ons’ appartement. Net zoals we het over ‘onze’ kinderen en ‘onze’ ouders hebben. Was de woning vroeger vooral een beschermende cocon tegen weer en wind, nu vormt het voor velen de uitdrukking van wie ze zijn. ‘Laat me je huis zien en ik zeg je wie je bent’, is een uitspraak die opgaat voor heel wat Belgen. Gebouwen beroeren ons. Hoe vaak hebben we geen mening over een gebouw? We vinden het mooi of lelijk, elegant of plomp, saai en alledaags, of origineel en in het oog springend. Gebouwen kunnen inspireren, charmeren, ontroeren, bewondering opwekken, discussie uitlokken. Bouwwerken zijn van het duurzaamste wat de mens maakt. Ze gaan een heel mensenleven mee. En vaak nog langer. De meeste mensen bouwen of kopen een huis slechts een keer in hun leven. Geen wonder dat er een gevoelsmatige band ontstaat tussen de woning en zijn bewoner. Bouwproducten zijn er in 1001 maten en vormen. Zorgen voor een aangepaste woonomgeving is slechts één van de vele functies die gebouwen hebben. Andere menselijke activiteiten vragen om een aangepaste invulling. Gebouwen om te wonen verschillen van gebouwen om in te werken, te sporten, zieke mensen te verzorgen of kinderen te onderwijzen. Voor elke menselijke activiteit moet de bouwsector zorgen voor een op maat gesneden bouwwerk. De bouwindustrie doet echter meer dan gebouwen optrekken. Ze ziet zichzelf steeds meer als een toeleverancier van heel diverse diensten. Diensten die tegemoetkomen aan de noden, wensen en eisen van de gebruiker van de bebouwde omgeving. Tot die bebouwde omgeving horen de huizen waarin we wonen of de kantoren en fabrieken waarin we werken. Maar ook de straat, het riool-, gas-, elektriciteit- en waterleidingnet, de autoweg, de brug, de tunnel, de spoor- en tramlijn, het kanaal, de luchthaven en nog veel meer. Allemaal onderdelen van een infrastructuur die we vandaag vanzelfsprekend vinden en waar we bijgevolg niet meer bij stilstaan. Tot die infrastructuur hapert. Tot er geen druppel water meer uit de kraan komt, het riool verstopt is, een technische panne het spoornet lamlegt of de rijweg is opgebroken. Pas dan worden we ons opnieuw bewust van het belang van die infrastructuur. Hoe ons dagelijks functioneren ervan afhangt … hoe die vanzelfsprekende bebouwde omgeving onlosmakelijk verweven is met ons dagelijkse leven.
1.2. Economische steunpilaar De brede bouwsector - met inbegrip van ontwerpers, studiebureaus, fabrikanten van bouwmaterialen en bouwproducten – is een belangrijke economische sector in België. Hij vertegenwoordigt zowat 20 % van het bruto binnenlands product en stelt 12,3 % van de actieve Belgische bevolking tewerk1. De bouwsector heeft bovendien een invloed op de competitiviteit van alle andere economische sectoren. Elke menselijke economische activiteit – industriële productie, administratie, transport … - vraagt een aangepaste omgeving die door de bouwindustrie wordt aangeleverd. Hetzij een gebouw, hetzij een infrastructuurwerk. Het comfort en de prestatie van dit bouwproduct beïnvloedt in grote mate de productiviteit van zijn gebruikers.
1
Studie VCB in De Tijd, 29 juli 2005
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
4 / 29
Daarnaast bepalen de kosten voor het afschrijven, het onderhoud en het energieverbruik van deze bouwwerken mee de productiekosten van de industriële eindproducten of diensten. Samen met het mobiliteitsnetwerk vormt de bebouwde omgeving dé ruggengraat van onze maatschappij. De bouwsector kan dus met recht en reden beschouwd worden als een economisch strategische sector met een rechtstreekse invloed op de concurrentiepositie van ons land. Om onze concurrentiepositie op peil te houden, is innovatie - óók in de bouwsector essentieel.
1.3. Stilstaand achteruitgaan De bouwsector innoveert elke dag. Het volstaat even om de huidige gebouwen en bouwprocédés te vergelijken met deze van vijftig jaar geleden. De veranderingen en ontwikkelingen zijn enorm. Deels omdat toeleveranciers nieuwe producten hebben ontworpen of bestaande producten verbeterd, deels omdat het bouwbedrijf zelf continu innoveert2. Voortdurend worden nieuwe producten, processen en technologieën aangewend die het rendement verhogen, de druk op het milieu verlagen, betere arbeidsomstandigheden creëren, of beantwoorden aan de almaar hogere eisen van de gebruikers op het vlak van comfort, veiligheid en onderhoud. Het zou echter verkeerd zijn om zelfgenoegzaam terug te blikken op voorbije realisaties. Want stilstaan is achteruitgaan. Om competitief te blijven, moeten bouwondernemingen continu innoveren. Innoveren is bouwen aan de toekomst3.
1.4. Europa leidt de dans - doelstellingen Europa trekt volop de kaart van de innovatie. Innovatie is de sleutel tot een succesvolle toekomst. Zo werd tijdens de Europese top van Lissabon (maart 2000) gesteld dat de op kennis gebaseerde Europese economie tegen 2010 de meest dynamische, concurrerende en duurzame moest worden van de hele wereld. Deze doelstelling werd bevestigd op de Europese top van Barcelona (2002). Hier werd het engagement genomen om de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling op termijn te laten stijgen van 1,9% van het bruto Europees product (‘Gross Domestic Product –GDP’) tot een ambitieuze 3%. Hiermee wordt de achterstand ten opzichte van de VS (2,7% van het GDP) en Japan (3% van het GDP) ingelopen. Onderzoek en studiewerk zijn zonder twijfel een belangrijk element in dat innovatietraject. Het ontwikkelen, testen, optimaliseren en evalueren van nieuwe of verbeterde producten en processen vraagt immers heel wat onderzoeksinspanningen en investeringen. Maar innovatie beperkt zich niet tot onderzoek en navorsing. In het ontwerp voor het nieuwe innovatieactieplan definieert EC DG Ondernemingen en Industrie innovatie als ‘de commerciële toepassing van kennis in een nieuwe context’. Daarmee krijgt de term innovatie een breed bereik, waarin we twee welomschreven domeinen kunnen onderscheiden: ‘innovatie en onderzoek’ en ‘innovatie en ondernemerschap’. Het eerste domein heeft te maken met de creatie van kennis, het tweede met het identificeren en creëren van nieuwe kansen op de markt door te innoveren. Pas als beide domeinen evenwaardig worden gestimuleerd, schept innovatie meer werk en een hoger levenscomfort. Commissievoorzitter Barroso legde eveneens de nadruk op die tweeledigheid in de mededeling ‘Samen werken aan werkgelegenheid en groei – Een nieuwe start voor de Lissabon-strategie’ die hij hield tijdens de Europese Voorjaarsraad 20054. Innovatie moet volgens hem leiden tot • de creatie van een dynamische en competitieve Europese economie die vooral gebaseerd is op kennis en die zich engageert in duurzame ontwikkeling en een hoge levenskwaliteit voor iedereen; • de bevordering van kennis en innovatie; • acties die waarborgen dat Europa een meer attractieve regio wordt om te investeren en te werken zodat onze economische sectoren meer en betere jobs kunnen scheppen. 2 3 4
WTCB Contact nr. 5, 2005 www.bouwforum.be COM (2005) 24: Working together for growth and jobs – a new start for the Lisbon Strategy
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
5 / 29
Is er in al dit innovatief geweld een plaats weggelegd voor de bouwindustrie? Absoluut, vindt ook Barroso, want hij legde in zijn verklaring onder meer de klemtoon op een hogere investeringsgraad in een moderne en optimaal functionerende infrastructuur als één van de maatregelen om in Europa de groei en kwaliteitsvolle arbeid te doen toenemen. De Europese bouwsector is zich eveneens bewust van de nood tot innovatie. Het afgelopen jaar lanceerde de European Council for Construction Research Development and Innovation (ECCREDI) het European Construction Technology Platform (ECTP5), een technologisch platform voor de Europese bouwsector. Het doel van dit platform is een visie en een strategische agenda op te stellen voor onderzoek en ontwikkeling binnen de Europese bouwsector 6,7. De bouwsector is echter van nature en in hoofdzaak een nationaal en regionaal georiënteerde bedrijfstak. Daarom hangt het succes van een Europese visie en agenda voor innovatie in de bouwsector in hoofdzaak af van de mate waarin ze op nationaal en regionaal vlak wordt ondersteund en geïmplementeerd.
1.5. België en de regio’s in de slipstream Elk op hun niveau pleiten Belgische regionale en federale instanties voor de realisatie van de 3 %-innovatiedoelstelling die Europa zich heeft voorgenomen. Daarvan getuigen volgende recente uitspraken8: “Innovatie moet worden aangemoedigd, niet alleen om de productiviteit te verhogen maar ook om, gelet op de concurrentie vanwege nieuwe spelers op de internationale markten, onze productiestructuur toe te spitsen op de goederen en diensten waarvoor wij een comparatief voordeel kunnen laten gelden.” (Gouverneur van de Nationale Bank van België Guy Quaden) “Bovenal moeten we een punt maken van innovatie, en van de omzetting van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek in economische rijkdom.” (Serv-voorzitter Ilse Dielen) “Om de beoogde 3% innovatie-investeringen te behalen, zullen de Belgische bedrijven hun inspanningen moeten opdrijven.” (Planbureau) Een Belgische visie op innovatie en bouwen in de toekomst, moet rekening houden met de Belgische context. Zo kenmerkt de Belgische woningbouwmarkt zich voornamelijk door particuliere bouwheren zonder ervaring, een zeer groot aantal kleine tot extreem kleine bouwbedrijven - er zijn 40000 eenmansbedrijven - en kleine ontwerpbureaus. Deze kleinschalige en versnipperde aanpak laat weinig ruimte voor gespecialiseerd studiewerk en ondersteuning rond energie, akoestiek, binnenklimaat, duurzaam bouwen, … en kan daarom innovatie in de weg staan. Alleen uitgebreide technische ondersteuning en scholing van deze beroepsgroepen kan innovatie doen doordringen in de hele sector. Bovendien zijn ze essentieel voor een minimale kwaliteitsbewaking. Naast de overheid (wetgeving, stimulering, informatie, …) kan een organisatie als het WTCB daarin een belangrijke rol spelen. Het WTCB wil dan ook het initiatief nemen in de ontwikkeling van een Belgische visie op innovatie in de bouwsector. De oprichting van het Belgisch Bouwplatform ‘Bouwen en innoveren’ en het voorliggende document ‘Bouwen aan de toekomst’ vormt een eerste aanzet om de Europese visie in te passen in een Belgische context. Het doel is een innovatieve, competitieve en duurzame bouwindustrie die producten aflevert die de levenskwaliteit van de gebruiker verhogen en die zorgt voor een veilige, gezonde en stimulerende werkomgeving voor zijn werknemers.
5 6 7 8
www.ectp.org www.e-core.org/strategy Challenging and Changing Europe’s Built Environment www.destandaard.be
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
6 / 29
Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Het WTCB werd opgericht in 1960 onder impuls van de beroepsorganisaties en beklemtoont sinds vele jaren het belang van onderzoek en innovatie in het bouwbedrijf. Het WTCB spitst zijn aandacht toe op drie hoofdthema's: • wetenschappelijk en technisch onderzoek voor zijn leden. Het gaat hier om meer dan 70.000 Belgische bouwondernemingen en KMO’s (algemene aannemers, schrijnwerkers, glazenmakers, loodgieters, stukadoors, schilders, …); • technische bijstand en advies aan zijn leden; • algemene innovatie en ontwikkeling in de bouwsector door middel van contractonderzoek voor de industrie en de overheid. Bouwen is een erg complexe activiteit. Hoewel in een bouwproject de diverse bouwvakken elk een specifieke taak voor hun rekening nemen, kan een product nooit succesvol worden opgeleverd als er geen samenwerking is op en rond de bouwplaats. Om aan de bijzondere noden van de diverse betrokken partijen te beantwoorden, zijn binnen het WTCB zestien Technisch Comités9 (TC’s) actief. Deze TC’s vormen binnen elk domein een directe schakel tussen de onderzoekers en de bouwprofessionelen. Beiden zijn immers rechtstreeks vertegenwoordigd in deze comités. Deze strategie zorgt ervoor dat de onderzoeksactiviteiten van het WTCB ‘bottom-up’ bepaald worden en zo nauw mogelijk aansluiten bij de noden van de sector. Ook op het vlak van informatieverspreiding spelen deze comités een belangrijke rol. De Technische Voorlichtingen, dit zijn leidraden voor de goede uitvoering, worden immers opgesteld door werkgroepen die zijn opgericht op het initiatief van een of meerdere comités. Poort tot Europees onderzoeksbeleid Het WTCB neemt sinds meerdere jaren de belangen van de Belgische bouwsector op Europees niveau ter harte. Dit niet alleen op het vlak van de normalisatie, maar ook voor wat betreft de richting waarin het onderzoek en de technologische ontwikkeling plaatsgrijpen. Zo heeft het WTCB via de netwerken ENBRI10 en ECCREDI11 al meer dan tien jaar een direct communicatiekanaal met de relevante beleidsinstanties van de Europese Unie. Daardoor krijgt het WTCB toegang tot Europese informatie ‘uit de eerste hand’. Verder verleent het de organisatie een handvat om het beleid rond de Europese onderzoekspolitiek te beïnvloeden en creëert het een toegang om deel te nemen aan Europese onderzoeksacties.
9 10 11
WTCB Jaarverslag 2004 http://www.wtcb.be/homepage/download.cfm?dtype=presentation&doc=jv2004_nl.pdf&lang=nl European Network of Building Research Institutes, www.enbri.org The European Council for Construction Research, Development and Innovation, www.eccredi.org
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
7 / 29
2. Innovatie … uitdagingen, krachten, hindernissen en perspectieven 2.1. Uitdagingen en drijvende krachten 2.1.1. Energie en binnenklimaat De demografische wereldontwikkelingen, de energiehonger van opkomende industriële grootmachten als India en China, de afbouw van de nucleaire installaties in Europa en de toenemende druk op de emissie van broeikasgassen, maken van energie een kostbaar goed. Die toename in kostprijs zal ervoor zorgen dat slecht geïsoleerde gebouwen met energieverslindende installaties snel in waarde zullen afnemen. Bovendien zal de hogere energiefactuur een aanslag plegen op de budgetten van de gezinnen. Dat werkt verpaupering van hun woning en hun levenssituatie in de hand. Zowel vanuit comfort- als gezondheidsoogpunt worden hogere eisen gesteld aan het binnenklimaat: luchtkwaliteit, thermisch, visueel en akoestisch comfort moeten binnen aanvaardbare grenzen blijven. Zo zijn vele gebouwen onvoldoende geventileerd. Daardoor komen vochtproblemen - condensatie, schimmel - frequent voor. Of ze lijden aan oververhittingproblemen tijdens de zomer. Comfortklachten en verminderderde productiviteit zijn het gevolg, soms zelfs gezondheidsproblemen. Anderzijds kan het ondoordacht toepassen van airconditioning tot andere klachten leiden. Bovendien ontstaat een significant meerverbruik en op langere termijn zelfs een probleem met het beschikbaar piekvermogen van het elektriciteitsnet. Bij de Europese goedkeuring van het Protocol van Kyoto engageerde België zich om zijn uitstoot van broeikasgassen te verminderen met 7.5% tegenover 1990. Dit moet voor het overgrote deel gebeuren door fossiele brandstof efficiënter aan te wenden en het aandeel van hernieuwbare energiebronnen te vergroten. Het is nu al duidelijk dat ‘Kyoto’ slechts het begin is van een veel ambitieuzere doelstelling en dat een nog drastischer aanpak nodig is om een echte impact te hebben op de klimaatverandering. Voor België, met zijn dichte bewoning en sterk geïndustrialiseerde samenleving, wordt dit een gigantische opdracht. Aan die opdracht zal de bouwsector moeten meewerken. De bebouwde omgeving is immers verantwoordelijk voor ongeveer 40% van het primaire energiegebruik en een evenredig deel van de CO2-uitstoot. Nieuwe technologieën en een aangepast ontwerp kunnen de energievraag van gebouwen drastisch doen afnemen en daarmee de uitstoot van broeikasgassen beperken. Maatregelen bij nieuwbouw, zoals de isolatieverplichting en de energieprestatie-eisen, zorgen ongetwijfeld voor grote besparingen op het energiegebruik van deze nieuwe gebouwen. Door de grote inertie van het gebouwenpark is de impact op het gehele gebouwenbestand echter beperkt. Bij een vervangingsgraad van 1% per jaar duurt het honderd jaar vooraleer heel het gebouwenpark op het niveau van de huidige energieprestatieeisen is gebracht. Een cijfervoorbeeld toont de problemen zeer goed aan: uit een onderzoek blijkt dat in België 13% van de woningen dateert van voor 1918, 30% is gebouwd vóór 1945, 46% vóór 1960 en 60% vóór 1970. Slechts 21,5% is gebouwd na 198012. Het grootste deel van de woningen is bijgevolg onvoldoende, vaak zelfs helemaal niet, thermisch geïsoleerd. Toch hoeven we niet bij de pakken te blijven neerzitten en te wachten tot heel het gebouwenpark is vernieuwd. Mits enige creativiteit en innovatief denk- en doewerk kan men technieken ontwikkelen om op een economische haalbare manier de energieprestatie van bestaande gebouwen te verbeteren. Bijvoorbeeld door op een bewuste manier energie- en waterbesparende maatregelen door te voeren tijdens verbouwingen.
12
NIS (VRIND 2000)
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
8 / 29
Of door energiezuinige installaties te plaatsen bij vervanging. Immers een huis wordt vaker verbouwd dan ‘vernieuwbouwd’. Maar uiteindelijk zal ook in nieuwbouw de lat hoger moeten worden gelegd. Gebouwen hebben immers een zeer lange levensduur. Gebouwen die nu worden opgericht zullen ooit moeten opereren volgens een veel strengere CO2-reductiedoelstelling dan we vandaag voorzien. Mogelijk worden ze zelfs geconfronteerd met het aflopen van het fossiele brandstoftijdperk. Al deze factoren leiden tot een dubbel besluit: een reductie van de CO2-uitstoot met 7,5 % tegen 2012, terwijl men nu nog steeds tegen een stijging aankijkt, is met de huidige middelen een quasi onmogelijke opdracht voor de bouwsector. Bovendien zal na 2012 de uitstoot nog drastisch verder moeten dalen. Daarom is het belangrijk om de nodige acties nu al op te starten en de doelstellingen veel ambitieuzer in te vullen dan vandaag het geval is. 2.1.2. Transport en mobiliteit
Energie-efficiënt transport, beperken van de geluidsoverlast en het probleem van de vastlopende mobiliteit zijn een andere drijvende kracht om binnen de bouwindustrie te innoveren. Om het aantal auto’s en vrachtwagens op de dichtslibbende wegen te beperken, moet het openbaar vervoer verder uitbreiden en het transport langs de binnenwateren toenemen. Infrastructuur zal gebouwd worden om het verkeer te monitoren, sturen en beheren (onder meer voor het rekeningrijden). Bijkomende investeringen in de aanleg van nieuwe spoor- en tramlijnen en een modernisering van het binnenlandse kanalennet zullen noodzakelijk blijken. De lawaaioverlast door de groeiende mobiliteit moet bestreden worden via geluidsdempende infrastructuur en gebouwen dienen een betere geluidisolatie te krijgen. Dat alles moet leiden tot een modern transportnetwerk, waarop mensen en goederen snel en op een energieefficiënte en veilige manier kunnen migreren binnen Europa. Dit netwerk is een noodzakelijke voorwaarde voor economische groei. Als gevolg van de vastlopende mobiliteit zal ook het stedelijk weefsel zich aanpassen. Om de exploderende transportbehoefte in te dijken, komt in de bebouwde omgeving de nadruk meer te liggen op een gemengde residentiele en economische bestemming. Deze nieuwe bestemming betekent nieuwe kansen en opportuniteiten voor de bouwsector. 2.1.3. Klimaatverandering Stormen, overstromingen en extreme temperaturen tonen de toenemende kwetsbaarheid van ons klimaat aan. In het voorbije decennium deden zich 2,3 maal zoveel rampen voor dan in de jaren ’60 met bovendien een verzevenvoudiging van de schade13. Van het bouwbedrijf wordt een belangrijke bijdrage verwacht opdat de mens zich kan aanpassen aan het veranderende klimaat. De producten die de bouwsector aflevert, hebben immers een lange levensduur. Gebouwen en infrastructuur die nu worden opgetrokken, moeten wellicht in andere klimatologische omstandigheden functioneren dan degene die we nu kennen. Bestaande en nieuwe gebouwen zullen een grotere bestendigheid vragen tegen stormwind, extremere temperaturen en neerslag. Ook op macroniveau zijn maatregelen nodig. Onder meer om overstromingen tegen te gaan als gevolg van het hogere zeeniveau en de intensere regenval. 2.1.4. Demografische verandering Europa vergrijst: de populatie veroudert en het geboortecijfer daalt. Daardoor zullen investeringen in de publieke gezondheidszorg toenemen. 13
Munich Re, Great natural catastrophes 1950–2004, Topics Geo 2004
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
9 / 29
Ook dat heeft gevolgen voor de markt van de bouwsector. Er komt nood aan nieuwe vormen van gezondheids- en zorgverstrekking waardoor ouderen langer thuis kunnen blijven. Dit vraagt echter een bouwkundige aanpassing van de woning. Een groeimarkt voor de sector in de toekomst. Ook wijzigingen in de gezinsstructuur, met een toename van het aantal éénouder- en éénpersoonsgezinnen, brengt een evolutie op de bouwmarkt teweeg. De vraag naar kleinere, betaalbare en flexibele wooneenheden neemt toe. Vooral woningen die vlot aanpasbaar zijn aan snel veranderende noden, zullen een meerwaarde hebben. De vergrijzing heeft echter ook gevolgen voor het personeelsbestand van de bouwsector. Het aantal jonge werknemers, traditioneel de grootste en meest dynamisch inzetbare werknemersgroep, neemt sterk af. Het antwoord van de sector hierop is wellicht een toenemende industrialisering, zowel op als naast de werf. Maar ook herscholing is nodig, om tekorten in bepaalde vakgebieden op te vangen. Toch zullen industrialisering en herscholing niet volstaan om de groeiende personeelsvraag in arbeidsintensieve projecten als verbouwing, herstelling en onderhoud op te vangen. Mogelijk kan immigratie en de uitbreiding van de Europese Unie tot 25 lidstaten en meer, uitkomst bieden. Europese steden worden immers steeds meer de woon- en werkstad van miljoenen mensen afkomstig van andere delen van de wereld. Het Europa van vandaag en morgen staat voor de opdracht om diverse culturen, talen en sociale structuren met elkaar te integreren tot een vreedzame en veilige samenleving. Een samenleving waarin wederzijdse ontwikkeling mogelijk is en waarbij wordt tegemoetgekomen aan de sociale en persoonlijke noden van alle bewoners. Voor sommigen een reusachtige uitdaging, voor anderen een poort tot een ongekend aantal nieuwe mogelijkheden. Voor de bouwsector van vandaag en morgen kunnen deze bevolkingsgroepen in ieder geval een bron van jonge werkkrachten betekenen. Een bron die verder wordt aangevuld met een instroom van werknemers uit de nieuwe leden van de EU-25. Daarom kan de bouw een belangrijke bijdrage leveren tot een betere integratie. 2.1.5. Stedelijke opwaardering In de Europese steden leven nog heel veel mensen in grote woonblokken die 30 tot 50 jaar geleden werden geconstrueerd. De milieuprestaties van deze woningen zijn vaak ronduit slecht. Bovendien is het wooncomfort niet meer aangepast aan de standaarden van vandaag. Daarom zijn vele van deze wooneenheden aan vervanging of opwaardering toe. Misschien moeten we er zelfs vanuit gaan dat heel onze ruimtelijke ordening aan herziening toe is. België kent sinds eeuwen een sterk verspreide bebouwing. De invoering van gewestplannen in de jaren zeventig trachtte hierin orde op zaken te stellen door woon-, werk- en recreatiegebieden van elkaar te scheiden. In de praktijk resulteerden ze vaak in sterk versnipperde bebouwde gebieden, elk met hun eigen functie. Die absolute scheiding is met het huidige infarct van de mobiliteit niet meer van deze tijd. De bebouwde ruimte kan bewuster worden geordend. In de eerste plaats door de functies van bestaande gebouwen om te vormen en door de schaarse ruimte te verdichten. Dat geldt niet alleen voor buitenstedelijke gebieden, maar ook voor de steden zelf. Hoewel ruimte in steden een schaars goed is, springen we er vaak heel slordig mee om. Ruimte wordt soms zelfs geconsumeerd alsof het een vervangbaar product is. Als de activiteit op een plek niet meer rendabel is, wordt de plek verlaten, zonder dat ze naar behoren wordt herbenut. Zo liggen er in stedelijke gebieden tal van percelen verspreid die inefficiënt worden gebruikt. De aanwezigheid van dergelijke verlaten terreinen en gebouwen, de zogenaamde ‘brownfields’, legt een hypotheek op de toekomstige ontwikkeling van deze stadsgebieden. Het genereert een negatief toekomstperspectief en het kan een schadelijk proces van stadsverval op gang brengen. Hier liggen voor de bouwsector grote uitdagingen. Stedelijke verdichting betekent immers functionele transformatie van gebouwen via renovatie, vaak echter onder moeilijke omstandigheden.
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
10 / 29
Tegelijk betekent het ook meer verkeers-, buurt- en buurlawaai en dus noodzakelijk een vraag naar betere geluidisolatie. Maar met het ‘inbreiden’ van steden en de functionele transformatie van gebouwen, ontstaan kansen om in te spelen op tal van maatschappelijke evoluties. Onder meer op de veroudering van de bevolking, de snelle wijzigingen in gezinssituaties en de herwaardering van de stad. Een aangename stedelijke omgeving en het tegengaan van verkommering dragen bovendien bij tot een groter veiligheidsgevoel. 2.1.6. Vraag naar kwaliteit en comfort De maatschappij en de individuele gebruiker eisen ook steeds meer van het gebouw, de infrastructuur of het stedelijke gebied waar zij gebruiker van zijn. De stijging van het inkomen en de stabilisatie van de populatie hebben gezorgd voor een verschuiving in de behoeften en noden. In plaats van kwantiteit primeert nu de vraag naar kwaliteit en comfort. Zo was tot de jaren ’50 een douche of een badkamer een grote luxe, nu vind je er vaak twee in huis. De evolutie gaat erg snel: ‘Home theater’-systemen, domotica, inpassen van nieuwe communicatietechnologieën, permanente monitorsystemen die van op aftand toegankelijk zijn, hyper moderne keukenuitrustingen … ze horen vandaag de dag allemaal bij de nieuwe woning. Buur- en verkeerslawaai worden totaal niet meer getolereerd. ‘My home is my castle’, ‘cocooning’ en zoveel andere uitdrukkingen illustreren deze behoeften naar steeds meer privacy, levenskwaliteit en comfort. Bovendien hebben bepaalde groepen - ouderen, doven, blinden, rolstoelpatiënten, ouders met jonge kinderen, … - zich weten te organiseren zodat hun specifieke noden en behoeften meer op de voorgrond treden. Personen met een mobiliteitsbeperking, blinden of doven verwachten net als iedereen dat ze in de bebouwde omgeving eenvoudig van punt A naar punt B kunnen gaan, zonder dat ze daarvoor op assistentie moeten beroep doen. Men kan verwachten dat deze behoefte naar steeds meer levenskwaliteit en comfort, en aanpassing van de bebouwde omgeving aan de noden van specifieke doelgroepen in de komende decennia verder zullen blijven toenemen. 2.1.7. Cultureel erfgoed Respect voor de (bestaande) bebouwde omgeving moet verder gaan dan enkel de bescherming van het historische erfgoed. Het karakter van een buurt of wijk wordt voor een groot deel bepaald door de bestaande bebouwing. Uiteraard verdient die wel af en toe een opfrissing. 2.1.8. Naar een positief imago De bouwsector slaagt er onvoldoende in om aan zijn werknemers hoogkwalitatieve arbeidsomstandigheden aan te bieden. Op het vlak van veiligheid en gezondheid presteert de sector slecht. De omstandigheden op de werf kunnen gevaarlijk en ongezond zijn. De overlast, het lawaai en het stof die werven doorgaans met zich meebrengen, dragen evenmin bij tot een positief imago van de sector. Wil de bouwindustrie zijn imago verbeteren en de werkomstandigheden voor zijn werknemers optimaliseren, dan zal het resoluut de kaart van de innovatie moeten trekken. Alleen door het bouwproces zelf grondig te herbekijken en door verder te industrialiseren, mechaniseren en digitaliseren, zal de bouwindustrie zichzelf op het niveau kunnen brengen van andere aantrekkelijke economische sectoren.
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
11 / 29
2.2. Hindernissen Er zijn in de bouwsector echter tal van factoren die innovatie op een negatieve manier beïnvloeden. De belangrijkste zijn14: • de verschillende, soms tegenstrijdige, belangen van de partners die betrokken zijn bij een bouwproject; • de complexiteit van het ontwerpen en optrekken van een gebouw of een infrastructuur; • het gebrek aan competitie gebaseerd op prestatienormen; • de nadruk die ligt op de initiële kostprijs; • de korte duur van de relaties tussen de bouwpartners onderling en met de klanten; • het gebrek aan professionaliteit van de bouwheer (particulieren, …) waardoor zeer weinig in prestatietermen en op lange termijn wordt gedacht; • het feit dat de sector in hoofdzaak bestaat uit kleine bedrijven; • de moeilijkheden om voldoende opgeleide vakmensen aan te trekken; • mislukte realisaties blijven lange tijd zichtbaar; • de onaangepaste en weinig dynamische regulering en normen; • de tienjarige aansprakelijkheid van ontwerper en uitvoerder. Een aantal van deze remmende factoren wordt in de hand gewerkt door de bestaande fragmentatie van verantwoordelijkheden. Andere door het gebrek aan goed management en aan adequate systemen om potentiële problemen en gevaren te identificeren.
2.3. Vanuit alle hoeken bekeken De manieren waarop onderzoek en technologische ontwikkeling kunnen bijdragen aan innovatie in de bouwsector, zijn in te delen volgens vijf verschillende invalshoeken: • samenleving en overheid. De maatschappij legt steeds strengere doelstellingen en prestatienormen op voor het behoud van het milieu, een zinvolle invulling van de ruimtelijke ordening en een verhoging van de duurzaamheid; • de gebruiker. De prestatie-, comfort-, veiligheid- en duurzaamheidnormen die de gebruiker aan zijn gebouw of infrastructuurwerk stelt, nemen toe. Ook zal een verschuiving optreden naar lange termijnrelaties tussen gebruiker en bouwbedrijf; • het proces. Bouwbedrijven willen in de toekomst efficiënter en zekerder werken; • het personeel. De werkkwaliteit en de werkomstandigheden in de bouwsector zijn aan verbetering toe. Ook het imago van de sector moet worden opgevijzeld; • de technologie. Nieuwe ontwikkelingen creëren nieuwe mogelijkheden en laten toe om de vernieuwde doelstellingen op het vlak van milieu en economische rentabiliteit te halen. 2.3.1. Tegemoetkomen aan nieuwe normen voor milieu en duurzaamheid De laatste tweehonderd jaar is het aantal mensen op aarde quasi exponentieel toegenomen. Daarmee nam ook de druk op natuurlijke hulpbronnen en het milieu toe. Die hulpbronnen zijn echter eindig, evenals de draagkracht van het milieu. Daarom legt de samenleving steeds strengere normen op aan de bouwsector op het vlak van milieuprestatie, duurzaamheid en invulling van de ruimtelijke orde. Om die strengere normen te halen kunnen onderzoek en technologisch ontwikkeling voor de bouwsector een bijdrage leveren door • het gebruik van uitputbare energie- en materiaalbronnen te beperken of te optimaliseren; • hernieuwbare energiebronnen en materialen maximaal aan te wenden; • de negatieve impact van bouwactiviteiten (stof, lawaai, …) te beperken; • milieuvriendelijke werkinstrumenten en strategieën te creëren; 14
E-CORE Strategy
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
12 / 29
•
constructies en technische uitrustingen af te leveren met een betere energieprestatie en een geringere lawaaiafstraling.
2.3.2. Tegemoetkomen aan wensen en eisen van de gebruiker De klant verwacht meer kwaliteit en comfort. Kwaliteit tijdens het bouwen, maar ook van de individuele componenten. Comfort in gebruik, op het vlak van binnenklimaat en op het vlak van gebruiksgemak. Ongetwijfeld zullen nieuwe wensen en eisen naar voor treden. Misschien wil de bouwer en gebouwgebruiker van morgen zich wel ontdoen van alle (ge)bouwbeslommeringen en gaat hij op zoek naar een beheerder van zijn gebouw. Een soort ‘facility manager’. Maar het bouwproduct moet niet alleen voorzien in een aantal diensten om de activiteiten van de individuele productgebruiker te ondersteunen. Tegelijk moet het product conform zijn met het bredere belang van de samenleving. Daarom begint elk bouwproject met het bevatten en afwegen van de noden en de wensen van de individuele gebruiker ten opzichte van de verplichtingen opgelegd door de maatschappij. Daarvoor is een open, diepgaande en gestructureerde communicatie nodig tussen klant/gebruiker, overheid (als vertegenwoordiger van de samenleving) en leverancier van het bouwproduct. Vandaag verloopt die communicatie eerder stroef bij gebrek aan betekenisvolle prestatiemaatstaven. Maar ook vanwege het onvermogen of de onwil van sommige partijen om werkelijk te communiceren en gebruik te maken van de nieuwste communicatietechnologieën. Daarom kan onderzoek en technologische ontwikkeling bijdragen door • prestatie-indicatoren (energieprestatie, geluidisolatie,…) uit te werken; • instrumenten op te zetten om deze indicatoren vlot en begrijpbaar te communiceren, controleren en de evolutie ervan op te volgen. 2.3.3. Verbeteren van het bouwproces Het gehele bouwproces, vanaf ontwerp over constructie tot en met oplevering en in productiestelling, is bijzonder complex. Doordat vandaag de verantwoordelijkheden over dit proces sterk gefragmenteerd zijn, is de kans op inefficiëntie groot en ontstaan er misverstanden. Daarom is integratie en een betere samenwerking tussen de diverse partijen een eerste vereiste om het bouwproces efficiënter te laten verlopen. Om dit te ondersteunen is er niet alleen nood aan nieuwe (technische) hulpmiddelen, er is eveneens behoefte aan nieuwe kennis. Kennis over bijvoorbeeld het gedrag van mensen en organisaties die betrokken zijn bij het bouwproces. Onderzoek en technologische ontwikkeling kunnen bijdragen tot een meer geïntegreerd en efficiënter verlopend bouwproces door • methoden op punt te stellen die rekening houden met de hele levenscyclus van een gebouw; • optimale en duurzame productietechnieken uit te werken (snelle en flexibele ‘flow’ processen; ‘lean production’); doorgedreven te industrialiseren; • geïntegreerde levering door partnering en het gebruik van ICT; • kwaliteitsbewaking en certificatie van bouwproducten en bouwwerken te stimuleren. 2.3.4. Verbeteren van kwaliteit tewerkstelling De werknemers vormen het belangrijkste kapitaal van het bouwbedrijf. Zonder geschoold en gemotiveerd personeel kan geen enkel bouwbedrijf overleven. Maar ook die personeelsleden zullen zich moeten aanpassen aan nieuwe technologieën en andere werkmethoden. Bovendien zal het voor de sector een uitdaging zijn om voldoende geschoolde werkkrachten aan te werven en te behouden. Het bouwbedrijf kampt immers met een negatief imago. In het Engels zegt men wel eens dat de bouwsector een 3D-imago heeft: dirty, dangerous en difficult (vuil, gevaarlijk en moeilijk). Aan dat imago moet dringend worden gewerkt. Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
13 / 29
De werkomgeving moet sterk verbeteren en dankzij hun vakmanschap moeten werknemers tegemoet kunnen komen aan nieuwe noden en eisen van klant en maatschappij. Daarom moeten ze volop de kans krijgen om bij te scholen en nieuwe kennis op te doen. Onderzoek en technologische ontwikkeling kunnen bijdragen tot de werkkwaliteit en tot een verbetering van het imago van de sector door • technieken op punt te stellen voor verdere mechanisering; • de nadruk te leggen op gezondheid en veiligheid op de werf; • individuele en groepsontwikkeling te stimuleren; • training en communicatie te organiseren (e-learning, …). 2.3.5. Nieuwe materialen en technologieën Dat de bouwsector een toeleverancier is van diensten voor de gebruiker van de bebouwde omgeving, is een zienswijze die steeds meer ingang vindt. Toch zal bouwen altijd gepaard gaan met de constructie en de oplevering van een fysisch goed. Het technologisch perspectief bekijkt hoe onderzoek en technologische ontwikkeling de materialen en de bouwtechnologie in de toekomst zullen wijzigen. Meer nog dan bij de andere invalshoeken, moet bij het technologisch perspectief rekening worden gehouden met vernieuwingen in andere innovatieve sectoren. Men mag van onderzoek en technologische ontwikkeling verwachten dat ze zullen bijdragen door: • nieuwe producten te creëren. Ook producten die zijn afgeleid uit spitssectoren als ICT, biotechnologie en nanotechnologie; • de prestatie van traditionele en nieuwe producten te verbeteren; • technologieën te ontwikkelen en toe te passen om nieuwe doelstellingen te halen op vlak van afvalscheiding en verwerking, duurzaamheid, flexibiliteit en hergebruik.
2.4. Naar een visie voor een innovatieve, competitieve en duurzame bouwsector De vijf invalshoeken waarlangs onderzoek en technologische ontwikkeling kunnen bijdragen tot innovatie in de bouwsector, zijn in te delen naar vraag- en aanbodzijde. De benaderingen van de kant van de ‘samenleving en overheid’ en van de ‘gebruiker’ hebben eerder betrekking op de ‘vraag’-zijde. Die van het ‘proces’, het ‘personeel’ en ‘materialen en technologieën’ bevinden zich aan de ‘aanbod’-zijde. Door respectievelijk vanuit de vraag- en aanbodzijde naar innovatie in de bouwsector te kijken, kunnen twee globale visies voor de sector naar voor worden geschoven: die van ‘het bouwwerk in 2030’ en van ‘het bedrijf en de werf in 2030’.
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
14 / 29
3. Het bouwwerk in 2030 – bijdragen tot levenskwaliteit De bouwindustrie staat voor de uitdaging om haar denken op korte termijn – een bouwwerk zo snel en goedkoop mogelijk af te leveren – te wijzigen naar een strategie op lange termijn. De bouwindustrie van morgen biedt aan zijn klanten duurzame en aanpasbare oplossingen die beantwoorden aan de individuele en maatschappelijke behoeften en die een bijdrage leveren tot de levenskwaliteit van de gebruikers.
In de globale wereldeconomie van vandaag verplaatsen kapitaal, goederen, personen en kennis zich steeds sneller. Regio’s die erin slagen economische activiteiten naar zich toe te trekken door een hoge levenskwaliteit aan zijn bewoners te bieden, zullen een competitief voordeel hebben. Hierin ligt voor Europa een kans. Zijn historische steden en moderne infrastructuur staan garant voor een unieke woon- en werkomgeving. Om de kwaliteit van die omgeving te behouden en te verbeteren, is echter groot vakmanschap en creativiteit van onder meer de bouwsector nodig. Om die uitdaging voor Europa tot een goed einde te brengen, zullen alle betrokkenen in de bouwsector hun beste beentje moeten voorzetten.
3.1. Ombuigen, die strategie Traditioneel staat bij het ontwerpen en optrekken van bouwproducten het tegemoetkomen aan technische specificaties, gekoppeld aan normen, centraal. Wil de bouwsector echter evolueren naar een sector waarin een ‘industriële output’ gekoppeld wordt aan de prestatie-eisen van de klant, dan is een transformatie nodig van zowel de bedrijfshouding als het bedrijfsproces. Deze transformatie vraagt tevens om een aantal nieuwe instrumenten die helpen de noden en verwachtingen van klant en gebruiker te definiëren en te vertalen in een taal die hanteerbaar is voor de bouwindustrie. Dergelijke instrumenten moeten niet alleen operationele noden en verwachtingen definiëren, ze moeten ook al in de ontwerp- en constructiefase bruikbaar zijn. Zo vraagt het nieuwe denken in de bouwindustrie om aangepaste visualisatie-instrumenten die de diensten en functies van het ‘bouwproduct-in-ontwerp’ simuleren en tonen aan de eindgebruiker. Deze instrumenten moeten niet alleen rekening houden met de bestaande en toekomstige ingenieurstechnieken maar ook met de hele levenscyclus van het gebouw. Daardoor bestaat de garantie dat een betrouwbaar en kwaliteitsvol bouwwerk wordt afgeleverd dat bovendien kosteneffectief is.
3.2. Toegang voor iedereen Tevens moet in de bouwfilosofie van de toekomst rekening worden gehouden met de toegankelijkheid van gebouwen en andere bouwproducten. Iedereen moet een bouwproduct kunnen betreden, ook minder mobiele mensen, blinden of doven. Bovendien moet beperkte mobiliteit breder worden opgevat dan vandaag het geval is. Ook ouders met een kinderwagen, kinderen, kleine of grote mensen en ouderen vragen om een aangepaste en veilige bebouwde omgeving. Dit moet, meer nog dan vandaag, een kritisch aandachtspunt vormen.
3.3. Veilige en gezonde gebouwen Veiligheidsaspecten van gebouwen worden steeds belangrijker tijdens de bouw- of renovatiefase. Zo vormt brandveiligheid al sinds decennia een belangrijk aandachtspunt. Maar ook banalere ongevallen kunnen worden voorkomen door een doordachte en aangepaste constructie. Ongevallen in de woning vormen immers nog steeds één van de belangrijkste doodsoorzaken bij ouderen en kinderen. Samen met de veiligheid, treedt ook het gezondheidsaspect steeds meer op de voorgrond. De gebruiker van een hedendaags gebouw verwacht immers dat hij daar geen schade aan zijn gezondheid van ondervindt. Onder meer de aandacht voor polluenten in het binnenmilieu is daarvan een voorbeeld.
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
15 / 29
3.4. Waardevolle architectuur Respect voor de bebouwde omgeving moet meer zijn dan het in stand houden van het historisch erfgoed. De aantrekkelijkheid van gebouwen en infrastructuur bepalen immers mee het imago van een stad of een streek, zelfs van een heel land. Bovendien wordt de sfeer en het karakter van een buurt vaak bepaald door de bebouwing. Steeds meer zal aan de bouwsector worden gevraagd om rekening te houden met de waarde van de bestaande architectuur of om voor de dag te komen met waardevolle alternatieve architecturale oplossingen. Bovendien stimuleren hoogstaande ontwerpen de innovatie en creativiteit van de hele sector. Grijze monotonie werkt verlammend op het innovatieproces.
3.5. Ruimtegebruik inperken en inbreiden Het optrekken van gebouwen of het aanleggen van infrastructuur voor transport neemt elk jaar in Europa grote oppervlakten, van oorsprong ‘groene zone’, in. Om dit ruimtegebruik binnen de perken te houden, zijn diverse strategieën mogelijk. Zo kan men stedelijke en residentiële zones ‘inbreiden’ in plaats van verder te laten uitbreiden. Door onbebouwde percelen in stedelijke gebieden beter te gebruiken, krijgt de bebouwde oppervlakte een hogere functionele benutting. Andere mogelijkheden zijn een hergebruik van oude industriële sites en constructie onder de grond. Elk van deze strategieën brengt echter nieuwe milieu- en maatschappelijke uitdagingen met zich mee. Ondergrondse constructie bijvoorbeeld vraagt een veel grotere initiële investering van financiële middelen. Ook het opnieuw in gebruik nemen van industriële zones kan op moeilijkheden stuiten. Soms moet het bestaande gebouw/perceel grondig worden gesaneerd omdat er vervuilende stoffen van vroegere activiteiten aanwezig zijn. Of soms is de dragende structuur van het bestaande gebouw niet aangepast aan de nieuwe voorziene functie.
3.6. Herbruikbare materialen De bouwindustrie zal in de toekomst meer rekening moeten houden met de energie-, materiaalen afvalstromen die gepaard gaan met de productie van bouwmaterialen. Meestal worden die materialen ontgonnen en verwerkt op grote afstand van de bouwwerf. Vaak zelfs in een ander land of continent. Daarom moet een globaal en mondiaal perspectief worden gehanteerd bij het in kaart brengen van de impact die de productie van bouwmaterialen en bouwproducten op het milieu heeft. Belangrijk hierbij is dat ook de invloed geassocieerd met het transport van de materialen niet wordt vergeten. Maatregelen om die milieu-impact te verminderen, zijn onder meer het inzetten van gerecycleerde materialen, het hergebruik van materialen en het beperken van afvalstromen.
3.7. Energiebewuste gebouwen Diverse studies tonen aan dat de bestaande Belgische bebouwde omgeving niet uitblinkt in energie-efficiëntie. Dankzij technologische vernieuwingen kunnen nieuwe gebouwen spectaculair zuiniger omspringen met energie dan oudere gebouwen. Toch blijkt dat het in de praktijk niet zo gemakkelijk is om energiewinst te boeken omdat de vraag naar meer comfort en levenskwaliteit nieuwe energiebehoeften creëert. Zo is bijvoorbeeld in Zuid-Europa, maar ook in Scandinavië, de energiebehoefte fors toegenomen vanwege de massale installatie van toestellen voor airconditioning. Om de wereldwijde klimaatwijziging tot staan te brengen, zullen we tegen 2050 de uitstoot van broeikasgassen moeten verminderen met 60%. Een dergelijke reductie is wellicht haalbaar voor nieuwe gebouwen. Een vergelijkbaar rendement halen in bestaande gebouwen, is echter niet evident. Hoewel efficiënte energiesystemen (boilers, branders, verlichting …) een bijdrage kunnen leveren, zal de belangrijkste strategie erin bestaan om de energieprestatie van de bouwstructuur te verbeteren tijdens renovatiewerken. Daarnaast kunnen ook installaties voor het opwekken van hernieuwbare energie aan belang winnen.
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
16 / 29
De bebouwde omgeving beschikt immers over grote oppervlakten - façades, daken en wegoppervlak - die geschikt zijn voor het opvangen van energie uit de omgeving onder de vorm van warmte of elektriciteit. Voor Europa kan tegen het midden van de 21ste eeuw deze vorm van energieopwekking uitgroeien tot een belangrijk alternatief voor fossiele brandstoffen. Om het functionele energie- en materiaalgebruik van gebouwen te optimaliseren, zal eveneens een technologie ontwikkeld moeten worden die in staat is de prestatie van een gebouw, zowel nieuwbouw als bestaande gebouwen, over de gehele levenscyclus te analyseren. Daarbij moet de aandacht zowel gaan naar aspecten van financiële als milieutechnische aard.
3.8. Spaarzaam met water De consumptie van water heeft een grote impact op het milieu. Water wordt immers van natuurlijke bronnen afgetapt en vervolgens behandeld voor menselijke consumptie. De vraag naar water stijgt naarmate het levenscomfort toeneemt. Door het veranderende klimaat zal bovendien de wateraanvoer in tal van streken afnemen. Hoewel er zich geen algemeen watertekort in Europa zal voordoen, zullen toch lokale tekorten kunnen ontstaan. Maatregelen om het watergebruik af te remmen, kunnen komen van waterzuinige toestellen. Ook het hergebruik van water of het opvangen van hemelwater voor huishoudelijk gebruik leidt tot besparingen.
3.9. Accumulatie van gebouwen De accumulatie aan gebouwen in de bebouwde omgeving leidt tot verstoringen van het milieu. Zo verhogen de ondoorlaatbare bodems de gevoeligheid voor overstromingen. Bovendien creëren steden zogenaamde hitte-eilanden terwijl het dichte stadsverkeer een bron van vervuiling en lawaai kan zijn. Deze vormen van hinder kunnen worden beperkt door een combinatie van aangepaste planning en technische vernieuwingen.
3.10. Levenscyclus-denken en aanpasbaar bouwen De ontwerpers van gebouwen zullen in de toekomst moeten rekening houden met de prestaties van het bouwproduct over zijn hele levenscyclus. Factoren die deze prestatie beïnvloeden over dergelijk lange periodes, zijn: • aftakeling van de materialen als gevolg van zonlicht, regen en luchtvervuiling; • slijtage van oppervlakken en bewegende delen door normaal gebruik; • onvoorziene groei van de behoeften van de klant zodat de eisen aan het bouwproduct wijzigen of groter worden dan oorspronkelijk voorzien; • het optreden van onvoorziene omstandigheden; • de mogelijkheid om ruimten opnieuw in te richten en de interne omgeving te wijzigen als antwoord op nieuwe modes en levensstijlen. Er is ook een noodzaak om in het levenscyclus-denken de behoeften op het vlak van onderhoud en mogelijke herinrichting van gebouwen of infrastructuur te voorzien, zowel vanuit financieel als milieuoogpunt. De kostprijs voor en de impact van afbraak en recyclage op het einde van de levensduur moeten eveneens in de levenscyclusevaluatie worden opgenomen.
3.11. Toekomstdromen Hierna worden enkele ‘gedroomde’ visies van het ‘gebouw in 2030’ voorgesteld. Ze zijn niet bedoeld als voorspelling maar eerder als verdere aanzet tot brainstorming over wat mogelijk en wat wenselijk is in de toekomst.
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
17 / 29
Case 1 – Het duurzame gebouw Het gebouw van de toekomst functioneert op hernieuwbare energie en produceert bovendien meer energie dan het verbruikt. Ook het waterverbruik zal slechts een fractie bedragen van vandaag. De bouwelementen van het huis bestaan grotendeels uit afval- en recyclageproducten. Aan het ontwerp is een kritische analyse voorafgegaan van de consumptie van materialen en energie over de gehele levensduur van het huis. Bij afbraak wordt het volledig gerecycleerd. Ook van bestaande gebouwen zal het energie- en watergebruik drastisch dalen. Oude, verslindende toestellen worden vervangen door nieuwe, zuinige toestellen. Bovendien wordt tijdens renovatie gezorgd voor een verhoging van de energieprestatie. Het summum van duurzaamheid in de bouwsector is het autonome gebouw. Deze hebben geen connecties met gecentraliseerde energie- of watervoorziening. Ze functioneren op zichzelf. Ze zijn op energetisch vlak zeer efficiënt opgebouwd en ingericht. De energie die ze toch nodig hebben, komt van hernieuwbare bronnen. De waterbehoefte wordt volledig gedekt door de opvang van regenwater en door waterrecyclage. Autonome gebouwen zijn meer dan een toekomstscenario. Ze bestaan vandaag al, hetzij onder de vorm van een enkelvoudig gebouw of van een groep van gebouwen (bvb. een kleine gemeenschap van woningen). Al blijven ze eerder uitzonderingen. Deze autonome gebouwen hebben vooral tot doel om het innovatief denken en ontwerpen te stimuleren en om het onderzoek en de technische ontwikkeling een flinke duw in de rug te geven. Immers om een gebouw autonoom te maken en toch het comfort te behouden, moeten tal van technologische en innovatieve hoogstandjes worden geleverd. Case 2 – Het slimme gebouw Het gebouw van morgen is uitgerust met sensoren en systemen om de verlichting, verwarming en luchtkwaliteit te regelen. Die staan tevens in voor inbraakbeveiliging en branddetectie. In grotere gebouwen worden systemen aangebracht die spanning op of beweging van de structuur detecteren. De passieve bouwelementen van vandaag worden actief en intelligent. Zo wijzigen glaspartijen hun lichtdoorlaatbaarheid naargelang de behoefte en de uitwendige omstandigheden. In gebieden die gevoelig zijn voor aardbevingen, vangen bouwelementen actief elke beweging van de aarde op. Brand- en veiligheidsdetectors worden rechtstreeks in bouwelementen geïntegreerd. Als de kostprijs van de chiptechnologie verder daalt, wordt elk bouwelement ‘intelligent’. Het is dan in staat om zijn ‘status’ door te geven aan het cybernetische controlesysteem van het huis. Vandaag is de façade van een gebouw statisch met een vaste verhouding tussen lichtdoorlatende en niet-lichtdoorlatende elementen. Regeling van binnenkomend licht en warmte kan enkel worden geregeld door het aanbrengen van externe beschaduwing of verduistering. Bovendien moet de façade - zeker de ramen - regelmatig worden schoongemaakt. De façades van morgen zullen opgetrokken zijn uit zelfreinigende materialen. Ze zullen zelf energie genereren of opslaan. Ze maken deel uit van een geïntegreerd controlesysteem en verbeteren op een actieve manier de visuele omgeving, de luchtkwaliteit en het algemene comfort in het gebouw.
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
18 / 29
Case 3 – Het stille gebouw In het gebouw van morgen ondervindt de vermoeide burger geen hinder meer van buitenlawaai noch trillingen. De wanden en ramen worden actieve geluiddempers die de binnenruimte afschermen van geluiden van buitenaf. De evolutie om het geluid ‘buiten te houden’ wordt onvermijdelijk daar de hoeveelheid lawaai – zowel bij de buren als buiten steeds maar toeneemt. De lawaaidemping van individuele bronnen weegt immers niet op tegen de toename van hun aantal. Bovendien gaan we ook nog eens met zijn allen steeds dichter bij elkaar wonen - een evolutie die nu al zichtbaar is in de grote stedelijke agglomeraties in Europa. Omdat de alleenstaande villa in het groen stilaan een onbereikbare droom wordt, zit er niets anders op dan de woning van morgen zelf de zekerheid van rust en stilte te laten leveren. De lucht- en contactgeluidisolatie in het gebouw van de toekomst zijn zó goed, dat het er niet meer toe doet of de buren al dan niet rustige mensen zijn. Politie hoeft dan niet meer in burenruzies over lawaaioverlast tussen te komen (nu tot 40% van de nachtelijke politionele interventies in grootsteden). Bovendien zijn de technische uitrustingen in de woning fluisterstil: leidinglawaai, luchtbehandeling, verwarming, ventilatie, keukenapparaten en liften werken optimaal én onhoorbaar. Omgekeerd kan de burger zijn woonkamer veranderen in een echte virtuele en akoestisch optimale muziek- en filmruimte zonder dat hij bang hoeft te zijn om de buren te storen. De luxueuzere gebouwen laten ook toe om individuele ruimten van elkaar te isoleren. De gebruiker weet wat hij koopt of laat bouwen: de akoestische kwaliteit van de woning wordt bij de verkoopsakte en/of de oplevering duidelijk bepaald en opgegeven. Case 4 - De gezondheidswoning Met de ontwikkeling van nieuwe ICT-systemen in de gezondheidszorg, krijgt de woning van morgen een centrale plaats in een actieve en preventieve gezondheidszorg. Het monitoren van de gezondheidsstatus zal thuis gebeuren. Allerhande sensoren worden ingebouwd in de dagelijkse leefomgeving. Temperatuur-, hartslag- en bloeddrukmeters in kleding, suiker-, hormoon- en eiwitsensoren in het toilet, een cariësdetector in de tandenborstel, bewegingssensoren in de matras en het kussen etc. Ingebouwde medische expertsoftware zal beslissen of gezondheidsgegevens worden doorgestuurd naar een gezondheidsverstrekker (huisarts, specialist, ziekenhuis, eerste hulpdienst). Een ‘gezondheidscentrum’ binnenshuis zal via een videolink verbonden zijn met een medisch adviescentrum van waaruit een gecontroleerde verstrekking van geneesmiddelen kan plaatsvinden. Mogelijk wordt de badkamer van morgen de centrale kamer waar al deze medische monitoring plaatsgrijpt. Het gezondheidshuis zal toelaten dat gespecialiseerde gezondheidscentra – zoals ziekenhuizen, eerste hulpdiensten etc. – zich meer kunnen toeleggen op patiënten die werkelijk medisch hulpbehoevend zijn. Case 5 – Het levende gebouw De biotechnologie en microbiologie doen hun intrede in het gebouw van morgen. Bioorganische kleefstoffen - geproduceerd door bacteriën – binden aggregaten van zand, aarde, stof en steen aan elkaar tot nieuwe bouwmaterialen. Door specifieke combinaties van bacteriën in te zetten, kunnen ingenieurs de sterkte, densiteit, permeabiliteit en thermische isolatiegraad van deze composieten variëren. De luchtkwaliteit in het gebouw van morgen wordt gemeten door biosensoren. Vervuilende stoffen in ventilatiecircuits wordt geëlimineerd met behulp van biotechnologie. Levende muurbedekking bestaande uit korstmossen zal de binnenlucht zuiveren, zuurstof regenereren en zorgen voor natuurlijke geurstoffen. Op een gelijkaardige manier zullen wanden uit biologische materialen de luchtvochtigheid regelen, warmteverlies tegengaan en voorkomen dat vuil en stof zich opstapelen.
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
19 / 29
Case 6 – Het nanogebouw Nanotechnologie bevindt zich op het snijvlak van de fysica en de scheikunde. Het is een technologie die de kennis, karakterisering en uiteindelijk ook de controle mogelijk maakt op het niveau van het atoom. Nanotechnologie laat toe om conventionele bouwmaterialen (bvb. beton) te produceren met specifieke karakteristieken waaronder sterkte, vervormbaarheid, porositeit of weerstand tegen corrosie. Onderzoek in nanotechnologie is verder gericht op de interface tussen materialen, nieuwe composieten, duurzame verstevigingmaterialen enzovoort. De bouwsector kan van nanotechnologie onder meer materialen verwachten met volgende eigenschappen: • • • • •
zelfreinigend (oa. glas, maar ook sanitair en tegels); verwijdering van polluenten uit de binnen- en buitenatmosfeer; verhoogde resistentie tegen erosie door wind en neerslag; zelfherstellend; zelfcontrolerende aanpassing aan de omgeving van wanden (akoestisch, thermisch, visueel).
Van nanotechnologie worden echter ook doorbraken verwacht in de opwekking van energie (oa. zonnecellen) en in de ICT-sector (sensoren, systemen voor gegevensopslag en – verwerking). Spin-offs van deze ontwikkelingen zullen we ook in de gebouwen van morgen terugvinden.
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
20 / 29
4. Het bedrijf en de werf in 2030 – Duurzaamheid, veiligheid en gezondheid Het creëren van efficiënte, sociaalvoelende en welvarende bouwbedrijven is een noodzakelijke voorwaarde voor een duurzame ontwikkeling van de sector. De kwaliteit van de tewerkstelling, in het bijzonder de aanwezigheid van gezonde en stimulerende arbeidsvoorwaarden, vormt een cruciale factor voor het bereiken van deze duurzaamheid.
Een duurzame bouwsector moet zich in de toekomst toeleggen op een verdere integratie van bouwprocessen en bouwteams. Bouwbedrijven moeten blijvende relaties met elkaar aanknopen. Alleen op die manier wordt een relatie op lange termijn tussen cliënt en leverancier van het bouwproduct mogelijk en kan de bouwindustrie producten en diensten afleveren met een goed gedefinieerde en gegarandeerde prestatienorm over de hele levenscyclus van het bouwproduct. Het garanderen van die prestatienorm op lange termijn is een noodzakelijke voorwaarde opdat de sector zich zou kunnen opwerpen als een gewaardeerde en betrouwbare partner in de ontwikkeling en het beheer van een duurzaam bebouwde omgeving. Binnen deze benadering van een duurzame bouwsector is er overigens nog voldoende ruimte voor concurrentie. Het gemeenschappelijk objectief van duurzaamheid en concurrentie bestaat immers uit de aflevering van een bouwproduct waarbij hulpbronnen – hetzij natuurlijke hulpbronnen of menselijk kapitaal – op een optimale manier worden ingezet en waarbij de beste prestatienormen over de hele levensduur van het bouwproduct worden gehaald. Bovendien stimuleert concurrentie de zoektocht naar innovaties in het gebruik van mankracht en materialen. Diverse ontwikkelingsgebieden kunnen bijdragen tot een duurzame bouwsector: • optimaliseren en verduurzamen van het bouwproces – de ontwikkeling en toepassing van moderne processen en productietechnieken die leiden tot prijs- en prestatie-efficiënte bouwproducten. Concepttechnologieën die men hiervoor kan inschakelen zijn die van de ‘lean construction’ en ‘integraal bouwprocesbeheer’ (Construction Supply Chain Management). • ontwikkelen menselijk kapitaal – de sector moet attractieve arbeidsvoorwaarden scheppen zodat werknemers zich aangetrokken voelen tot de bouwindustrie en er ook blijven werken. Die arbeidsvoorwaarden moeten toelaten dat werknemers hun vakmanschap ten volle kunnen waarmaken en dat ze zich verder ontwikkelen door nieuwe vaardigheden aan te leren; • uitbreiden van de dienstverlening vanuit de sector. Niet alleen het bouwen, maar ook het beheer, onderhoud, facility management, etc.
4.1. Optimaliseren en verduurzamen van het bouwproces 4.1.1. Integraal bouwprocesbeheer en lean construction Het concept van ‘Supply Chain Management’ (SCM) – integraal ketenbeheer – maakte al opgang in tal van andere industriële sectoren. Integraal ketenbeheer omvat alle activiteiten die er op gericht zijn om de diverse partijen in de keten zodanig te laten samenwerken dat de consument optimaal wordt bediend en de gezamenlijke kosten toch zo laag mogelijk worden gehouden. Bij integraal ketenbeheer wordt beroep gedaan op een aantal samenhangende managementactiviteiten15 als ‘efficient replenishment’, ‘efficient operations’, ‘efficient administration’, ‘efficient assortment’, ‘efficient promotion’ en ‘efficient product development’. Naast het integraal ketenbeheer wordt in sommige industriële sectoren ook ‘lean production’16 als managementtechniek toegepast. 15 16
Nyenrode University Press; 1997 – Jack A.A. van der Veen & Henry S.J. Robben Initieel ontwikkeld voor Toyota en ook wel gekend als het ‘Toyota Production System’.
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
21 / 29
Lean production is er op gericht om verspilling in het productieproces te verminderen en daarmee systematisch kosten te besparen. De methode die voor lean production wordt gebruikt, baseert zich op het onderkennen en opvangen van probleempunten, het uitschakelen van overbodige processtappen, het combineren van meerdere processtappen in één stap en het voorkomen van afval. De technologie van de lean production en supply chain management kan ook zijn toepassing vinden in het bouwproces. We kunnen daarom spreken van ‘lean construction’ en ‘Construction Supply Chain Management’ (C-SCM) – integraal bouwprocesbeheer. Beiden zorgen voor een afslanking een stroomlijning van het bouwproces waarbij elke vorm van verspilling – hetzij op het vlak van materialen of van menselijke kapitaal – vermeden wordt. 4.1.2. Impact op hele bouwproces Lean construction en integraal bouwprocesbeheer hebben hun impact op alle fasen van het bouwproces: • het ontwerp – als de noden, verwachtingen, behoeften en eisen van klant en gebruiker onvoldoende in de beginfase worden gedefinieerd en gecommuniceerd, moet het ontwerp vaak (meermaals) worden herzien. Of erger nog, er wordt een bouwproduct afgeleverd dat niet beantwoordt aan de eisen van de gebruiker. Bovendien worden bij ondoordacht en slordig ontwerp niet alle kansen benut om het bouwproces te optimaliseren en een duurzaam bouwproduct af te leveren. Diverse nieuwe ontwerpmethoden trachten dergelijke problemen te voorkomen. Voorbeelden zijn Eco-design, Eco-innovatie en Eco-efficiëntie. Bij deze methoden slaat het voorvoegsel ‘Eco-‘ in eerste instantie op ecologie, maar uiteraard ook op economie. • het proces – bouwprojecten zijn complexe processen waarin meerdere partijen zijn betrokken, elk met hun eigen expertise. Precies hierin ligt een groot risico op het optreden van communicatieproblemen. Die problemen kunnen leiden tot constructiefouten, met gedeeltelijke afbraak en heropbouw tot gevolg. Soms zelfs tot het niet bereiken van de beoogde bouwprestatie; • de werf – de productiviteit op de werf varieert sterk. Uit studies blijkt dat een bouwvakker gemiddeld slechts voor 50% van zijn of haar werktijd productief is. Het andere deel van de tijd wordt besteed aan noodzakelijke randactiviteiten – zoals veiligheid op de werf – maar ook aan vermijdbare (on)werkzaamheden. Zo is slechte planning, waarbij materialen, belangrijke uitrusting of gereedschap niet tijdig op de werf aanwezig zijn, een belangrijke oorzaak van productiviteitsverlies; • materialen – de bouwindustrie produceert ontzettend veel afval. Dat afval is vooral afkomstig van afbraak en is dus in veel gevallen onvermijdelijk. Toch produceert de sector nog steeds grote hoeveelheden afval dat eigenlijk te voorkomen was. Zo wordt 15% van al het nieuwe materiaal dat op de werf arriveert, uiteindelijk weer afgevoerd als afval. Dergelijke verspilling wordt in de toekomst ontoelaatbaar. Desondanks is een deel van deze afvalproductie niet te vermijden. Bijvoorbeeld bij reparatie en herinrichting zijn exacte materiaalbenodigdheden moeilijk op voorhand in te schatten. Anderzijds kan een groter bewustzijn voor het afvalprobleem tijdens de ontwerpfase al heel wat onheil voorkomen. 4.1.3. Bouwbaarheid bepalen Verspilling voorkomen, impliceert ook dat de ‘haalbaarheid’ van een bouwproject een factor wordt in het ontwerpproces. Bouwwerken die moeilijk haalbaar zijn, leiden automatisch tot een grote mate van verspilling, zowel op het vlak van mankracht als van materiaal. Systemen om de haalbaarheid van een ontwerp te evalueren, zijn er al, maar moeten verder ontwikkeld worden.
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
22 / 29
4.1.4. 4D-modelleren Een nieuw ontwerp kan worden geëvalueerd met modelsystemen die het bouwproces simuleren in 4D (3D + tijdsdimensie). Naast de normale fysische aspecten van het ontworpen gebouw, zal het model ook de verschillende tijdsgebonden stappen in het bouwproces visualiseren. Zulke systemen, nu al routinematig gebruikt bij geavanceerde projecten, zullen zich uitbreiden naar minder technologische bouwprojecten. Deze nieuwe instrumenten zijn cruciaal om het gehele productieproces te ‘her’-ontwerpen. Onder meer om een optimale balans te vinden tussen productie in de fabriekshal en productie op de werf. De productie op de werf zal overigens een heuse transformatie ondergaan door de digitalisering van de werflocatie. Dat zal de transparantie van het werfgebeuren voor de bouwvakkers en de klant gevoelig verbeteren. 4.1.5. Virtueel bouwen nD-modelleren of virtueel ontwerpen integreert de informatie (akoestische eigenschappen, gegevens in verband met planning, begroting, onderhoud, …) van de verschillende samenstellende onderdelen in één digitaal ontwerp. Deze virtuele gebouwen bieden mogelijkheden tot simulatie en laten toe de planning te controleren, kostencalculaties en begrotingen op te maken, constructieberekeningen uit te voeren, het bouwwerk te visualiseren, levenscyclusanalyses uit te voeren, etc. Virtueel bouwen laat toe betere inzichten te realiseren op het vlak van uitvoerbaarheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, onderhoud, akoestiek, lichtinval en thermische behoeftes. 4.1.6. Efficiënte werf verhogen Het is onvermijdelijk dat werven, op eender welke schaal, een verstoring van de lokale omgeving teweeg brengen. Deze verstoring kan echter beperkt worden door de werken sneller uit te voeren en het aantal activiteiten op de werf te beperken. Zo kan de productie en assemblage van bouwcomponenten in de fabriekshal bijdragen aan beide doelstellingen. Daar staat tegenover dat het transport van grote bouwelementen verstorend kan zijn voor andere buurten. Een negatief effect waarmee men rekening moet houden. Anderzijds is het mogelijk om het bouwproces en de grootte van de werf te optimaliseren door een betere opvolging te combineren met een automatische gegevensverwerking. Een strikte supervisie laat toe om fouten in een vroeg stadium op te vangen waardoor minder afbraak en herstel nodig is en vertragingen vermeden worden. 4.1.7. “Just-in-time” levering Lean construction en integraal bouwprocesbeheer zorgen ook voor een vermindering van de onzekerheden tijdens het finale assemblageproces. Een gedetailleerde productieplanning wordt gekoppeld aan een programma om alle bouwcomponenten en expertises precies op de juiste tijd op de werf te brengen. Deze just-in-time-levering optimaliseert bovendien de inzet van financiële middelen en leidt tot een besparing op materialen door afvalvorming en beschadiging te voorkomen. Just-in-time-levering vraagt echter wel het vertrouwen van alle partners in het bouwproces en het vermogen van de leveranciers om de afgesproken deadlines te halen. De snelle ontwikkeling van ICT is een belangrijke stuwende kracht achter deze naadloze afstemming van het leveringsproces op het productie- en assemblageproces. Het delen van informatiesystemen en het gebruik van gemeenschappelijke gegevensbanken moet in de toekomst leiden tot gestroomlijnde communicatie en doorzichtigheid voor leverancier, bouwbedrijf en klant.
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
23 / 29
4.2. Ontwikkelen menselijk kapitaal De mensen die er werken, vormen de belangrijkste hulpbron voor de bouwsector. Als de bouwsector zich op een duurzame manier wil ontwikkelen, zal zij moeten zorgen voor stabiele en hoogkwalitatieve jobs waarin de werknemer volledig tot zijn recht komt en zijn vakmanschap kan tonen. 4.2.1. Problematisch imago Helaas kan de bouwsector deze ambitie onvoldoende waarmaken. De bouwindustrie heet een sector te zijn met lage lonen en lage status, waar ongezonde en gevaarlijke werkomstandigheden heersen en werkonzekerheid troef is. De zichtbare en vaak boekdelensprekende werkomstandigheden op sommige werven, versterken dat beeld. Dit negatieve imago vormt een ernstig probleem voor de bouwsector. Door dit imago is het moeilijk om hoogopgeleide werknemers aan te trekken. Zo geldt de bouw als een onaantrekkelijke sector voor hen die een carrière in management of een hogere technische functie ambiëren. Het rekruteringprobleem wordt nog versterkt door de wijziging die optreedt in de Europese demografie. In de landen van de traditionele EU15 is de instroom van jonge werknemers immers flink afgenomen terwijl de sector van oudsher ‘draait’ op deze jonge, meestal mannelijke, werkkrachten. Een aanpassing van de werkomstandigheden is daarom dringend nodig zodat niet alleen oudere werknemers maar ook vrouwen het beroep van bouwvakker kunnen uitoefenen. Aan de tijd dat de sector kan teren op de helft van de actieve beroepsbevolking komt immers snel een einde. 4.2.2. Van ongeschoolde arbeider naar kennismedewerker Net als in andere industriële sectoren zal ook in de bouwindustrie ongeschoolde, maar niettemin dure arbeid steeds meer plaats moeten maken voor mechanisatie, robotisering en ICT. Daarom zullen voor het managen en controleren van die toekomstige werf, steeds hoger opgeleide arbeidskrachten nodig zijn. Bovendien worden werknemers op de werf steeds meer geconfronteerd met de toenemende complexiteit van het af te leveren bouwproduct en moeten ze beslissingen nemen, waarbij ze rekening dienen te houden met een groeiend aantal externe factoren als milieuregelgeving, normen en standaarden, prestatiegerichtheid van het finale bouwproduct etc. Kortom, training, (bij)scholing en voortdurende professionele ontwikkeling zullen aan belang winnen. De bouwvakker zal zich moeten ontwikkelen tot een kennis- en competentiemedewerker die opereert in een kennisrijke bouwomgeving. Voor de bouwindustrie zal het erop aankomen om zijn personeel, op en naast de werf, ‘just in time’ te voorzien van al deze nieuwe kennis en competenties. Elke werknemer moet de kans krijgen om deel uit te maken van deze nieuwe, complexere, maar uiteindelijk veiligere en gezondere bouwomgeving. 4.2.3. Gezondheidstransformatie Natuurlijk spreekt het voor zich dat het bouwproces zich nooit volledig kan voltrekken in de beschermde omgeving van het kantoor. Bouwwerven zijn onderhevig aan de invloeden van het weer, de lokale gesteldheid van de bodem (rots, zand, moeras …) en ze zullen altijd haarden van stof en vuil blijven. Aan de andere kant vormt precies deze buitenomgeving een attractiepool voor veel werknemers. Zij verkiezen een job in openlucht boven een zitje in het kantoor of een plaats aan de lopende band. Toch zal het bouwproces, net als talrijke andere industriële processen in het verleden, een transformatie ondergaan door de invoering van nieuwe werkinstrumenten en door een strengere controle op gezondheid en veiligheid. Eén manier om de werkomstandigheden te verbeteren is om bouwvakkers niet langer in te zetten voor gevaarlijke taken of taken die plaatsgrijpen in lastige en veeleisende omstandigheden.
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
24 / 29
Door het aantal werknemers in de relatief onbeschutte en ongecontroleerde omgeving van de werf te verminderen, zullen de gezondheids- en veiligheidsrisico’s in het algemeen in de bouwindustrie erop verbeteren. 4.2.4. Technologische ondersteuning Van onderzoek en technologische ontwikkeling mag men verwachten dat ze zorgt voor nieuwe informatie- en communicatie-instrumenten om te komen tot gezonde en veilige werkomstandigheden op en naast de werf. Draadloze breedbandcommunicatie moet het mogelijk maken om op de werf toegang te krijgen tot veiligheidsgegevens en –sturing. Onder meer door beelden of video-opnames van concrete werfsituaties door te sturen voor onmiddellijk extern advies. Intelligente helmen en kleding kunnen noodsignalen uitzenden wanneer een werknemer in gevaar is en tal van andere technische innovaties zitten in de pijplijn. Maar technologische vernieuwing op zich, is onvoldoende om de veiligheid op de werf gevoelig te verbeteren zolang er geen mentaliteitswijziging komt. De bouwvakker moet zich meer bewust worden van de gevaren en risico’s die hij loopt op de werf. Daarvoor is vooral een brede informatie- en opleidingscampagne nodig die de neuzen van alle betrokken partners in dezelfde, veilige en gezonde, richting zet.
4.3. Voorbij de oplevering Als de bouwsector zich wil openstellen voor innovatie, zal het denken op korte termijn - dat er nu nog vaak heerst - moeten plaatsmaken voor een relatie tussen sector en gebruiker op lange termijn. Een relatie ook waarbij het succes van de bouwprestatie minder wordt afgemeten aan de hand van de initiële kostprijs van het bouwproduct, maar de nadruk eerder ligt op de prestaties en kostprijs over de gehele levensduur van het product. Daarom zou de sector zich niet langer alleen moeten toespitsen op de éénmalige oplevering van het bouwproduct. Wellicht zou de sector beter zijn dienstverlening uitbreiden tot het beheer, onderhoud en herstel van het bouwproduct over zijn hele levensduur. Kortom, alle aspecten van de ‘facility management’ zouden moeten opgenomen worden door de sector als kerntaken. Om tot die nieuwe instelling en werkvorm te komen, moeten echter ook andere belanghebbenden - klanten en hun organisaties, toeleveranciers, ondersteunende sectoren (oa. banken en verzekeraars) – worden aangesproken zodat ze mee kunnen evolueren.
4.4. Toekomstdromen Hierna worden enkele ‘gedroomde’ visies van ‘het bouwbedrijf en de werf in 2030’ voorgesteld. Ze zijn niet bedoeld als voorspelling maar eerder als verdere aanzet tot brainstorming over wat mogelijk en wat wenselijk is in de toekomst. Case 1- De alerte, risicobewuste onderneming Zelfs met een hoge graad van planning, krijgen activiteiten op de werf steeds af te rekenen met onverwachte gebeurtenissen die een negatieve impact hebben op de vooropgestelde timing, het budget en/of de prestaties van het bouwproduct. Onbekende bodemcondities, vertraging bij levering, ontbreken van het juiste materiaal of gewoonweg slechte weersomstandigheden, zijn enkele elementen die een voortdurende bijstelling van de werfactiviteiten noodzakelijk maken. Hoewel in die bijstelling alle partijen – bouwbedrijf, klant, leverancier, onderaannemer – moeten betrokken worden, is er toch een sleutelrol weggelegd voor de bouwvakkers op de werf zelf. Daarom moeten zij worden uitgerust met instrumenten om risico’s en impact van een mogelijk probleem in te schatten, activiteiten optimaal bij te sturen en dreigende ongelukken te voorkomen.
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
25 / 29
Het hele bouwbedrijf moet de werknemer op de werf hierin bijstaan. Dat kan door van risicomanagement - het beheersen van risico’s die een bepaalde impact hebben op de vooropgestelde timing, budget en/of kwaliteit - een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsstrategie te maken. Collectief wordt het bouwbedrijf op die manier een ‘Vigilant Organisation’ - een alerte, risicobewuste organisatie. Een dergelijke organisatie kenmerkt zich door een samenbundeling van kennis, competentie, vakmanschap en communicatievaardigheid zodat op een dynamische manier de optimale beslissingen worden genomen om het proces zo efficiënt en veilig mogelijk te laten verlopen. Voor wat betreft de veiligheid kenmerkt de ‘alerte organisatie’ zich door het opwerpen van een drievoudige barrière tegen ongevallen: risicobewustzijn, implementatie van aangepaste methoden en procedures, en het beschikken over een degelijke uitrusting en informatieen communicatiesystemen. Case 2 – De controlekamer Onderzoek en technologische ontwikkeling voorzien steeds meer in gesofisticeerde systemen om bouwmachines te besturen, te monitoren en te controleren. Het doel van die ontwikkeling is om al het gevaarlijke werk op de werf te laten uitvoeren door machines. Zo kan bijvoorbeeld bij het graven van tunnels expertise en technologie geleend worden uit de ruimtevaart of de onderwaterexploratie. Maar ook op meer conventionele werven kan de werking en inzet van machines in de toekomst beter gepland en gestuurd worden met behulp van systemen die rekening houden met ontwerpgegevens of met andere structuren die op dat ogenblik in de opbouwfase zitten. Volledige automatisering van de werfactiviteiten is echter nooit haalbaar. Onder meer gezien de toename van het segment van renovatie en herinrichting. Bij renovatie worden de activiteiten immers gestuurd door onverwachte omstandigheden die onmogelijk op voorhand kunnen voorzien worden. Niettemin zal de toepassing van technologieën voor het bedienen van machines op afstand, progressief geassisteerd met intelligente systemen voor het vastleggen en interpreteren van visuele gegevens, leiden tot een werf met een grotere veiligheid. Het stelt meteen ook de inrichting van de ‘controlekamer’ op de werf in het licht. Deze controlekamer, vergelijkbaar met die van een productie-eenheid in een fabriek en voorzien van gelijkaardige controlepanelen en beeldschermen, zal weldra een onderdeel vormen van elk belangrijk bouwproject. Case 3 - Duplo in de bouw Het belang van ‘connectiviteit’ en ‘modulariteit’ zal groeien in de bouwsector. Nieuwe protocollen voor assemblage en opbouw zullen ontstaan. Elke sectie van een gebouw zal al voor de assemblage zijn uitgerust met zijn eigen nutsvoorzieningen. Deze zullen met elkaar verbonden worden via een enkelvoudig en gestandaardiseerd aansluitingssysteem, een zogenaamde ‘single bus’. Deze standaardisering laat toe om zelfs modules van verschillende producenten met elkaar te combineren. Net zoals in andere branches (bvb. videotoestellen, computers …) zullen de producenten van dergelijke modules aanvankelijk nog hun (nationale) markt afschermen van concurrenten door eigen standaarden te ontwikkelen. Men mag echter verwachten dat op termijn ook in de bouwsector verregaande modulaire integratie mogelijk wordt door de ontwikkeling van ‘open standaardsystemen’.
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
26 / 29
Case 4 – Het flexibele massaontwerp Traditioneel worden de meeste bouwprojecten specifiek ontworpen voor de locatie waar ze terechtkomen. Die specificiteit beperkt de mogelijkheid om kennis, lessen en ervaring van het ene project naar het andere over te dragen. Dat bemoeilijkt standaardisering en optimalisering van het bouwproces. Aan de andere kant wordt standaardontwerp van bouwproducten vaak geassocieerd met saaie uniformiteit en een inspiratieloze bebouwde omgeving. In de toekomst zal saaie standaardisering echter plaatsmaken voor ‘mass customisation’. Bij mass customisation worden de basisontwerpen gepersonaliseerd door tijdens het ontwerp- en productieproces op een flexibele manier rekening te houden met de wensen van de individuele consument. Standaardisering en graduele opbouw van ervaring laat toe om hulpbronnen optimaler te gebruiken en de prestatie van het bouwproduct voortdurend te verbeteren. Dit beperkt tevens het risico dat niet-geteste combinaties van materialen of componenten worden ingezet zodat fouten of minder optimale oplossingen ontstaan. Daarnaast zijn er ook andere voordelen aan mass customisation. Door een grotere standaardisering kunnen materialen in onmiddellijk bruikbare maten en hoeveelheden worden aangeleverd. Hierdoor kan het werk op de werf efficiënter verlopen, worden werkomstandigheden verbeterd en de productie van afval voorkomen. Als er al afval is, wordt dat in de fabriek geproduceerd en is het om die reden gemakkelijker te recycleren. Bovendien schakelt de transfer van bouwactiviteiten naar de beschermde omgeving van de fabriekshal, een andere belangrijke factor van inefficiëntie in de bouwindustrie uit: het weer. Case 5 – Het virtuele ontwerp ‘Digitaal bouwen’ betekent dat het te realiseren bouwwerk eerst als driedimensionaal model (3D CAD17) wordt ontworpen. Het finale bouwproduct wordt opgesplitst in verschillende componenten waaraan informatie wordt toegevoegd (akoestische eigenschappen, planninggegevens, calculatiegegevens, gegevens in verband met onderhoud,…). In dit geval spreekt men ook wel van nD-ontwerpen. Deze ontwerpen bezitten de mogelijkheid tot simulatie en controle van de planning, het maken van kostencalculaties en begrotingen, het uitvoeren van constructieberekeningen, het visualiseren van het bouwwerk, het uitvoeren van levenscyclusanalyses, etc. Virtueel bouwen laat toe betere inzichten te realiseren op het vlak van uitvoerbaarheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, onderhoud, akoestiek, lichtinval en thermische behoeftes. Het virtuele en flexibele ontwerp stimuleert eveneens de creativiteit, het laat toe om nieuwe en originele ideeën op een visuele manier over te brengen en kennis vanuit de verschillende perspectieven van de spelers in het bouwproces te integreren. Het is duidelijk dat op dit vlak heel wat technologietransfer mogelijk is vanuit de wereld van de computerspelletjes en de media. Ook op het vlak van ITT (Initial Type Testing) van producten kan men een sterke inbreng verwachten vanuit de digitale sector en de creatie van virtuele modellen. Niet alleen voor sterkteberekeningen maar ook voor het begroten van thermische en akoestische eigenschappen van bouwelementen staat binnen EOTA18 en CEN19 het aanvaarden van testen op numerieke modellen in het middelpunt van de belangstelling. Ook op betontechnologisch vlak zijn virtuele modellen in opgang zowel voor het beoordelen van hydratatieprocessen als het verwerven van inzichten in korrelopbouw etc.
17 18 19
CAD = Computer Aided Design EOTA = European Organisation for Technical Approvals. CEN = Comité Européen de Normalisation
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
27 / 29
5. Tijd om te sensibiliseren, mobiliseren en implementeren Een bouwindustrie die gericht is op het vervaardigen van een duurzame en prestatiegerichte bebouwde omgeving, moet zijn traditionele denkpatronen bijsturen. Dat brengt ongetwijfeld talrijke nieuwe uitdagingen met zich mee. Niet alleen voor de professionelen binnen de bouwindustrie, maar ook voor de overheid, private klanten, onderwijs- en opleidingssystemen, financiers, verzekeringen en banken, enzovoort. Realisme is nodig - de omschakeling zal niet van vandaag op morgen plaatsgrijpen – niettemin is ook optimisme gewettigd. Er zijn immers talrijke voorbeelden die aantonen dat de bouwindustrie kan veranderen en dat de resultaten van die veranderingen mogen gezien worden. Om die veranderingen door te voeren, moet een goede balans worden gevonden tussen regionale, nationale en Europese innovatieprogramma’s. Zonder integratie en afstemming van al die programma’s op elkaar, zullen de beschikbare middelen ontoereikend zijn. In het beste scenario zullen de Europese programma’s het voortouw nemen en katalyserend werken als initiator van nationale en regionale initiatieven. Bovendien kan een Europese bovenbouw de internationale verspreiding van nationale en regionale onderzoeksresultaten versoepelen. Natuurlijk is er diversiteit binnen de verschillende bouwsectoren in Europa. Daarom moet een Europese toekomststrategie voor onderzoek en technologische ontwikkeling in de bouwsector vertaald en aangepast worden naar de specificiteit van elk land. Vanuit de Belgische context draagt deze tekst bij tot de ontwikkeling van een Europese Visie op het gebouw, het bouwbedrijf en de werf in 2030. Onderwijs en opleiding zullen vitale instrumenten zijn in het klaarstomen van de jongere generaties om de uitdagingen van deze sector aan te kunnen. Want innovatie loopt vast als mensen intellectueel niet de mogelijkheden krijgen om mee op de innovatietrein te stappen. Voor het onderwijs van vandaag en morgen moet het aanbieden van die opstap een belangrijke doelstelling zijn. Zoals aangegeven in dit document zijn de acties die nodig zijn heel divers. De bouwsector kan echter innovatieve onderzoekstoepassingen en technologische ontwikkelingen overnemen die in andere sectoren al zijn ingeburgerd. Het vastleggen van specifieke en gedetailleerde doelstellingen voor onderzoek en technologische ontwikkeling vereisen daarom dialoog en overeenstemming met andere sectoren en met talrijke disciplines in de wetenschappen, niet alleen de exacte en de toegepaste wetenschappen, ook de menswetenschappen. Ongetwijfeld is er al een innoverende dynamiek aanwezig in de bouw. Deze innovatie geniet zonder meer de belangstelling van de overheid. Het begeleiden van heel dit innovatiedenken is echter een uitdaging op zich en kan alleen slagen als alle partners er actief bij betrokken worden. Op het Bouwforum werd reeds de oprichting van een Belgisch nationaal platform aangekondigd. De bedoeling is hierbij een breed gedragen programmaraad op te richten, bestaande uit vertegenwoordigers van alle Belgische bouwpartners (aannemers, leveranciers, ontwerpers, gebruikers, financiers, overheid...). De taakstelling van deze raad is dubbel: • een Belgische visie op innovatie in de bouw uit te werken en deze in de toekomst bij te sturen en te bekrachtigen; • toe te zien op de afstemming van onderzoek en ontwikkeling op deze visie. Het Belgisch Bouwplatform ‘Bouwen en innoveren’ kan aldus een kader scheppen waarin innovatie versneld kan plaatsgrijpen. Op Europees vlak zal het platform fungeren als communicatielink met het ECTP en andere technologieplatforms20 voor de bouw.
20
http://www.cordis.lu/technology-platforms/home.html
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
28 / 29
Het Belgische platform zal er tevens voor zorgen dat onderzoeksprojecten, technologische ontwikkelingen en innovaties gecoördineerd worden met andere partners in Europa. Het komt er nu op aan de nodige actielijnen uit te zetten om de innovatiedynamiek concrete vorm te geven. Het Innovatieforum kan reeds een eerste invulling geven aan mogelijke actielijnen zoals: • het verhogen van de energie-efficiëntie van gebouwen; • tegemoetkomen aan de behoeften van de gebruiker; • het verbeteren van de bebouwde omgeving; • het moderniseren van het bouwproces; • de ontwikkeling van nieuwe materialen en technologieën; • het verbeteren van opleiding, training, kennistransfer, werkgelegenheid en innovatie; • het ondersteunen van virtueel bouwen; • …
Visietekst – Belgisch Bouwplatform
Versie september 2005
29 / 29