BELEIDSNOTITIE Doelgroepen bepaling en toeleiding VVE in de GEMEENTEN Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn
Inhoudsopgave
blz.
1. Achtergrond 1.1 Aanleiding 1.2 Doel 1.3 Leeswijzer 2 Beleidskaders VVE 2.1 Wettelijk kader 2.2 Definitie doelgroepkinderen 2.3 Risicofactoren 3 Uitvoering VVE 3.1 Signaleren van doelgroepkinderen 3.1.1 Werkwijze JGZ 0-4 jaar 3.1.2 Werkwijze peuterspeelzaal en kinderopvang 3.2 Bereik VVE 3.3 Kwaliteitseisen VVE-aanbod 3.4 Toeleiding VVE 3.5 Registratie, monitoring en rapportage
3 3 3 3 4 4 4 5 6 6 6 6 6 7 7 7
Bijlagen Bijlage 1 Stroomschema doelgroepenbepaling Bijlage 2 Berekening leerlinggewicht Bijlage 3 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie
8 9 10
1. Achtergrond 1.1 Aanleiding In 2010 is de Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (Wet OKE) van kracht geworden waarmee de Rijksoverheid heeft vastgesteld dat gemeenten de verantwoordelijkheid hebben voldoende aanbod te realiseren van Voor en Vroegschoolse Educatie (VVE) voor kinderen, die het risico hebben een (taal)achterstand op te lopen. De gemeenten zijn hierbij wettelijk verplicht te zorgen voor voldoende en kwalitatief goed VVE-aanbod voor de doelgroepkinderen maar zij zijn hierbij vrij de definitie van 'doelgroepkind' te formuleren. Om VVE te realiseren ontvangen gemeenten hiervoor extra rijkssubsidie, zo ook de gemeenten Grootegast, Leek en Marum. De gemeente Zuidhorn ontvangt geen extra middelen vanuit het onderwijsachterstandenbeleid . Deze rijkssubsidie wordt bepaald aan de hand van het aantal kinderen in de gemeente met een leerlinggewicht op basis van het opleidingsniveau van de ouders zoals deze op de school wordt vastgesteld. Deze subsidie is geoormerkt voor de bestrijding van onderwijsachterstanden bij jonge kinderen. De gemeenten in het Westerkwartier zijn mede afhankelijk van de organisaties voor het bekostigen van een adequaat VVE-aanbod. De gemeenten in het Westerkwartier werken reeds op meerdere terreinen samen en willen ook op het gebied van VVE gezamenlijk beleid vaststellen. Met het oog op de naderende herindeling wordt daar waar mogelijk het beleid reeds geharmoniseerd. Hierbij moet opgemerkt worden dat in de uitvoering er voorlopig lokaal verschillen kunnen ontstaan mede in verband met verschillende aanbieders voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang. Concreet betekent dit dat er een knip gemaakt kan worden na hoofdstuk 2 waarin het wettelijk kader en de definitie doelgroepkinderen wordt beschreven. Gezien er in de gemeente Marum vooralsnog geen VVE-aanbod is waar naartoe geleid kan worden zal voor Marum gelden dat de mate waarin uitvoering gegeven kan worden aan hoofdstuk 3 mede afhankelijk zal zijn van de hiervoor beschikbare middelen. Voor de overige Westerkwartiergemeenten geldt dat hoofdstuk 3 wel van toepassing is en het kader vormt waarbinnen uitvoering wordt gegeven aan VVE.
1.2. Doel Landelijk wordt gesteld dat VVE bedoeld is voor kinderen uit onderwijsachterstandgezinnen. Zoals gezegd hebben gemeenten de beleidsvrijheid om de doelgroepbepaling uit te breiden en de plicht om dit vast te stellen. Het doel van VVE is om deze zogenoemde doelgroepkinderen middels een integraal VVEprogramma, dat verder reikt dan alleen het bestrijden van taalachterstand, zover te krijgen dat wanneer ze naar groep 3 van de basisschool gaan de achterstand hebben ingehaald en gewoon kunnen meedoen. De verantwoordelijkheid voor vroegschoolse educatie die in groep 1 en 2 van de basisschool wordt verzorgd ligt bij de schoolbesturen die daarvoor middelen ontvangen vanuit het Rijk. VVE start dus al in de voorschoolse voorzieningen en loopt door tot in de basisschool waardoor het van belang is om afspraken te maken met het onderwijs zodat de doorgaande lijn geborgd wordt. Vroegtijdig signaleren en registreren door de Jeugdgezondheidszorg en de voorschoolse voorzieningen is niet alleen een middel om het aantal, bereik en deelname van doelgroepkinderen te monitoren in de gemeente. Vroegtijdig signaleren is ook van belang doordat uit onderzoek is gebleken dat als een taal- of spraakachterstand vroeg onderkend en ondersteund wordt, uitval op latere leeftijd voorkomen kan worden. Een eenmaal opgelopen achterstand is op latere leeftijd vaak moeilijker te bestrijden.
1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 van deze notitie worden de wettelijke kaders en de definitie doelgroepkinderen benoemd. In hoofdstuk 3 wordt verder verder beschreven op welke wijze er gesignaleerd, geregistreerd en gemonitord wordt, een beschrijving van het bereik en de wijze van toeleiding. In bijlage 1 wordt de toeleiding in een stroomschema weergegeven en in bijlage 2 staat een nadere toelichting op de berekening van het leerlinggewicht.
2. Beleidskaders VVE 2.1 Wettelijk kader De gemeenten hebben de taak zorg te dragen voor voldoende én kwalitatief goede kindplaatsen in de voorschoolse educatie en het realiseren van een voldoende bezetting. Daarnaast hebben gemeenten de taak om afspraken te maken over de invulling van VVE met de voorschoolse voorzieningen (voorschools) en de schoolbesturen (vroegschools). 1 Het wettelijk kader voor de kwaliteitsbeoordeling wordt gevormd door de wet OKE en de daarmee samenhangende regelingen. Peuterspeelzalen en Kindercentra die VVE aanbieden moeten voldoen aan een aantal kwaliteitseisen welke zijn beschreven in het Besluit Kwaliteit Kinderopvang en Peuterspeelzalen. Onderstaand waaraan zij moeten voldoen: VVE wordt ten minste vier dagdelen of 10 uur per week gegeven op een peuterspeelzaal of een kinderdagverblijf. Op een groep waaraan VVE wordt aangeboden staat minimaal één beroepskracht per 8 kinderen. In groepen van 9 tot maximaal 16 kinderen staan twee beroepskrachten. De beroepskrachten hebben ten minste een opleiding gevolgd op PW3 niveau. Onderdeel van deze beroepsopleiding, vormt ten minste één module over het verzorgen van voorschoolse educatie. Als de beroepskracht niet deze module heeft gevolgd, bezit deze een bewijs dat specifieke scholing is afgerond over voorschoolse educatie. De houder van een kindercentrum of peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden, stelt jaarlijks een opleidingsplan op waarin staat beschreven hoe de kennis en vaardigheden in voorschoolse educatie van beroepskrachten worden onderhouden. Voor de voorschoolse educatie wordt een breed programma gebruikt dat zich op gestructureerde en samenhangende wijze richt op het stimuleren van de ontwikkeling op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.
2.2 Definitie doelgroepkinderen Beoogd wordt om met voldoende en een kwalitatief goed VVE-aanbod op de peuterspeelzaal en/of kindercentra onderwijs-achterstanden bij kinderen in de voorschoolse periode vroegtijdig op te sporen en te bestrijden. Dit in samenwerking met de Jeugdgezondheidszorg 0-4 jaar (JGZ 0-4 jaar) en de aanbieders van de voorschoolse voorzieningen. Bij de definiëring van de doelgroepbepaling in de voorschoolse periode wordt aangesloten bij de risicoregistratie zoals deze bij de JGZ 0-4 jaar gehanteerd wordt. Een (dreigende) taalachterstand kan ook geconstateerd worden door het peuterspeelzaalwerk of de kindercentra maar het aanmerken als doelgroepkind en het toeleiden geschiedt slechts door de JGZ 0-4 jaar. Doelgroep kinderen zijn: kinderen die op de risicosignalering, afgenomen door de JGZ 0-4 jaar, op vier of meer risicofactoren scoren of bij wie een (dreigende) taalachterstand wordt geconstateerd op basis van professionele inschatting door de JGZ 0-4 jaar, het peuterspeelzaalwerk of de kindercentra.
1 De Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie is een wet waarin verschillende andere wetten worden gewijzigd zoals de Wet Kinderopvang, de Wet op het Onderwijstoezicht en de Wet op het Primair Onderwijs.
2.3 Risicofactoren Bij de bepaling of er sprake is van een zogenoemd doelgroepkind zijn er een aantal risicofactoren die in kaart gebracht worden. Deze factoren zijn gecategoriseerd in kindgericht, oudergericht en overige factoren welke in onderstaande tabel worden weergegeven.
Kind Ernstig prematuur, minder dan 34 wk./ geboortegewicht lager dan -2SD Slechte start/Apgar minder dan 6 na 5 min. Adoptie-/pleegkind Chronisch ziek kind Achterstand in ontwikkeling Ernstige aangeboren afwijking Asielzoekerskind Illegaal Ontwikkelingsstoornis Veel huilen (baby)
Ouder Lft. Moeder bij bevalling jonger dan 20 jaar
Overige Huisvestingsproblemen
Alcohol-/drugsgebruik in de zwangerschap Geen gebruik JGZ/alleen vaccinaties Eenoudergezin Ouders in scheiding (NB niet combineren met eenoudergezin) Langdurige werkloosheid Verzorgende ouder spreekt geen Nederlands (Vermoeden van) verzorgende ouder verslaafd alcohol (Vermoeden van) Verzorgende ouder verslaafd drugs (vermoeden van) Andere ouder verslaafd alcohol (vermoeden van) Andere ouder verslaafd drugs Verzorgende ouder heeft verstandelijke beperking Psychiatrisch probleem Als kind mishandeld Lage opleiding (geen van de ouders heeft een opleiding hoger dan LBO) Ontbreken sociaal netwerk
Financiële problemen Huiselijk geweld Vervuiling
3. Uitvoering VVE 3.1 Signaleren van doelgroepkinderen De belangrijkste bij signalering betrokken instanties zijn de JGZ 0-4 jaar en de voorschoolse voorzieningen. Daarnaast blijft het mogelijk voor andere professionals zoals huisartsen, logopedisten, gastouders etc. om een signaal af te geven bij de JGZ 0-4 jaar.
3.1.1 Werkwijze JGZ 0-4 jaar Signaleren is een reguliere taak van de JGZ 0-4 jaar en de risicoregistratie valt onder de reguliere werkzaamheden (RSU) van de JGZ. Bij elk contact met een kind wordt nagegaan of er sprake is van 4 of meer risicofactoren. Ook signalen van ketenpartners en/ of overige professionals met betrekking tot risicofactoren bij peuters worden hierin meegenomen. Contactmomenten met de JGZ0-4 jaar zijn: Consultatiebureaubezoek Huisbezoek Telefonisch consult / contact Inloopspreekuur
3.1.2 Werkwijze peuterspeelzaal en kinderopvang Zowel bij de peuterspeelzaal als bij de kinderopvang vindt een intake/ aanmeldingsgesprek plaats en wordt de ontwikkeling van het kind besproken met de ouders. Dit is een eerste moment waarop een eventuele achterstand of een verhoogd risico hierop gesignaleerd kan worden. Daarnaast zijn peuterspeelzalen en kinderopvangcentra wettelijk verplicht gebruik te maken van een kind-volg-systeem om een kind te kunnen volgen in zijn/ haar ontwikkeling. Naast het observeren in de groep is dit een instrument ter ondersteuning van de professionele inschatting om te signaleren of er sprake is van een achterstand in de ontwikkeling. In het beleid van de voorschoolse voorzieningen zijn de stappen beschreven die de voorschoolse voorziening onderneemt, wanneer er zorgen zijn over de ontwikkeling/ leefsituatie van het kind. De JGZ 0-4 jaar onderhoudt hierover contact met de voorschoolse voorzieningen.
3.2 Bereik VVE Het bereik wordt beoordeeld op basis van het aanbod in de voorschoolse voorzieningen. De gemeenten sluiten aan bij de criteria zoals deze worden gehanteerd door de Onderwijsinspectie. Er moeten voldoende kindplaatsen beschikbaar zijn en geregistreerd moet worden hoeveel VVE-kindplaatsen worden bezet door doelgroepkinderen. De uitkomst van onderstaande berekening is het minimum aantal kindplaatsen voorschoolse educatie dat gerealiseerd moet worden.
75% van het aantal 4- en 5-jarigen in de gemeente met een leerlinggewicht (DUO gegevens) op teldatum 1 oktober 2009.
In deze notitie hanteren we een bredere doelgroepdefinitie waardoor het aantal “benodigde” kindplaatsen mogelijk afwijkt van de uitkomst van bovengenoemde gewichtenformule. Desalniettemin houden wij in deze notitie vast aan het aantal kindplaatsen op basis van de gewichtenformule. Doelgroepkinderen kunnen niet worden gedwongen om gebruik te maken van deze kindplaatsen. Lokaal zullen afspraken gemaakt moeten worden met de aanbieders over de bekostiging, het aantal kindplaatsen en het wel of niet naar boven bijstellen van het aanbod en eventuele verrekening hiervan. Een nadere toelichting op de registratie en monitoring van het bereik wordt gegeven onder 3.4 van deze notitie.
3.3 Kwaliteitseisen VVE aanbod Het aanbod VVE moet tenminste voldoen aan de basisvoorwaarden zoals opgenomen in het “Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie”. Dit houdt onder andere in dat de leidsters geschoold moeten zijn en dat er een jaarlijks opleidingsplan moet zijn om de kennis en vaardigheden van de leidsters te onderhouden. Of het VVE-aanbod voldoet aan de basisvoorwaarden kwaliteit VVE (domein 8) wordt getoetst door de GGD die de beoordeling hiervan meeneemt in de reguliere controle van de voorschoolse voorzieningen. Indien het inspectierapport hiertoe aanleiding geeft kunnen gemeenten handhavend optreden en mogelijk besluiten tot het korten dan wel stopzetten van de subsidie voor VVE. Ingeval van geconstateerde tekortkomingen dient de GGD het inspectierapport in afschrift aan de Inspectie van het Onderwijs te sturen die sinds 1 oktober 2010 toezicht houdt op de kwaliteit van de VVE.
3.4 Toeleiding VVE Toeleiding van doelgroepkinderen gebeurt via de JGZ 0-4 jaar. De JGZ 0-4 jaar neemt hierin een actieve houding en gaat op huisbezoek met als doel toeleiding naar het VVE- aanbod op de peuterspeelzaal en/of kinderdagcentra in de gemeente. Uitgangspunt is dat doelgroepkinderen die nog geen voorschoolse voorziening bezoeken met voorrang geplaatst kunnen worden. Hierover zullen echter afspraken gemaakt moeten worden met de lokale aanbieders van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang die VVE aanbieden. Wanneer er sprake is van vier of meerdere risicofactoren wordt door de JGZ 0-4 jaar een toeleidingshuisbezoek aan de ouder(s)/verzorger(s) gebracht met één of meerdere van onderstaande doelen: de ouder(s)/verzorger(s) te motiveren voor een VVE aanbod; de peuter naar de peuterspeelzaal en/of kinderdagverblijf met voorschoolse educatie toe te leiden (indien deze geen voorschoolse voorziening bezoekt); de ouder(s)/verzorger(s) te motiveren voor andere voorzieningen zoals bijvoorbeeld MKD, wanneer er sprake is van een lichamelijke of verstandelijke handicap; de ouder/verzorger te motiveren deel te nemen aan een themabijeenkomst. Uitkomsten van een toeleidingsbezoek worden geregistreerd en meegenomen in de jaarlijkse evaluatie.
3.5 Registratie, monitoring en rapportage Jaarlijks vóór 1 maart zal de JGZ 0-4 jaar een rapportage verstrekken aan de gemeenten. Bij de totstandkoming hiervan zoeken zij de samenwerking met de voorschoolse voorzieningen en de schoolbesturen. De rapportage beschrijft op welke wijze invulling is gegeven aan de opdracht en omvat minimaal: een beschrijving van de manier waarop is voldaan aan de te leveren prestaties; het aantal kinderen waaraan een toeleidingshuisbezoek is gebracht door de JGZ 0-4 jaar; het aantal kinderen dat na een toeleidingsbezoek(en) geen gebruik maakt van het VVE aanbod; overzicht van de reden(en) dat doelgroepkinderen geen gebruik maken van het VVE-aanbod; overzicht van redenen waarom doelgroepkinderen geen voorschoolse voorziening bezoeken; totaal aantal doelgroepkinderen dat een voorziening bezoekt; totaal aantal kinderen dat gebruik maakt van het VVE-aanbod; aantal doelgroepkinderen per dorpskern in de gemeente; een globaal overzicht van risicofactoren en/of de ontwikkelingsgebieden waar zorgen over zijn bij de doelgroepkinderen die deel nemen/ hebben genomen aan het VVE aanbod overzicht van het aangeboden VVE-programma; het aantal verwijzingen naar andere voorzieningen en uit welke dorpskern deze kinderen afkomstig zijn; overzicht van naar welke andere voorzieningen kinderen verwezen zijn; een beschrijving van de knelpunten die zich in de uitvoering van VVE voordoen; conclusies en aanbevelingen voor een vervolg.
Bijlage 1 Stroomschema doelgroepen bepaling
Bijlage 2 Berekening leerling gewicht (bron CMO Groningen)
Gevolgde opleiding
opleidingsniveau ouder
Maximaal basisonderwijs of (v) so-zmlk
1
2 Maximaal LBO / VBO, praktijkonderwijs VMBO basis- of kaderberoepsgerichte leerweg Maximaal twee jaar onderwijs in een andere schoolopleiding in het voortgezet onderwijs aansluitend op het basisonderwijs
In de praktijk komen hiervoor de volgende (verouderde) benamingen voor: lager beroepsonderwijs (lbo), lager agrarisch onderwijs (las), lagere technische school (lts), lager economisch en administratief onderwijs (leao), lager huishoud- en nijverheidsonderwijs (lhno), ambachtsschool, huishoudschool, technische school
3
Overige voortgezet onderwijs en hoger 3 of 4 jaar MAVO (c- of d-niveau) 3 of 4 jaar VMBO gemengde leerweg of theoretische leerweg meer dan 2 jaar HAVO of VWO / MBO, HBO of universiteit.
Voor MAVO/HAVO/VWO kunnen ook oudere opleidingen worden gelezen (m)ulo, mms, hbs.
Bij situatie met twee ouders opleidingsniveau ouder 1 1 1 1 2 2 3
opleidingsniveau ouder 2 1 2 3 2 3 3
leerlingengewicht kind 1,2 1,2 0 0,3 0 0
Bij éénoudergezin
opleidingsniveau ouder 1 2 3
leerlingengewicht kind 1,2 0,3 0
Bijlage 3 Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie Artikel 1. Basisvoorwaarden Voor voorschoolse educatie gelden ten minste de in dit besluit opgenomen basisvoorwaarden voor kwaliteit. Artikel 2. Basisvoorwaarden voor omvang voorschoolse educatie Voorschoolse educatie omvat per week ten minste vier dagdelen van ten minste 2,5 uur of per week ten minste 10 uur aan activiteiten gericht op het stimuleren van de ontwikkelingsdomeinen, bedoeld in artikel 5. Artikel 3. Basisvoorwaarden voor aantal beroepskrachten en groepsgrootte 1. De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het feitelijk aantal aanwezige kinderen in een groep waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden bedraagt ten minste één beroepskracht per acht kinderen. 2. Een groep kinderen waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden bestaat uit ten hoogste 16 feitelijk aanwezige kinderen. Artikel 4. Basisvoorwaarden voor kwaliteit van beroepskrachten 1. De houder van een kindercentrum of peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden draagt er zorg voor dat de beroepskrachten voorschoolse educatie in het bezit zijn van: a. een getuigschrift van met gunstig gevolg afgelegd examen van een bij ministeriële regeling aan te wijzen opleiding op ten minste het niveau, bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, specifiek gericht op het opdoen van pedagogische vaardigheden; of b. een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EGberoepskwalificaties, verleend ten aanzien van de door hen te verrichten beroepswerkzaamheden. 2. Onderdeel van de beroepsopleiding waarvoor het getuigschrift, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is behaald, vormt ten minste één module over het verzorgen van voorschoolse educatie. 3. Indien aan het tweede lid niet is voldaan bezit de beroepskracht voorschoolse educatie naast het getuigschrift, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, een bewijs dat met gunstig gevolg scholing is afgerond specifiek gericht op het vroegtijdig bestrijden van achterstanden bij jonge kinderen of het werken met vooren vroegschoolse educatieprogramma’s. 4. De houder van een kindercentrum of peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden stelt jaarlijks een opleidingsplan op waarin tot uitdrukking komt op welke wijze de kennis van en de vaardigheden van de beroepskracht voorschoolse educatie in het vroegtijdig bestrijden van achterstanden door middel van voorschoolse educatie worden onderhouden. 5. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de beroepskracht voorschoolse educatie die: a. is geboren vóór 1 januari 1955; b. op 1 januari 2010 tenminste 15 jaar als beroepskracht als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen werkzaam was, en c. scholing voor voor- of vroegschoolse educatie heeft gevolgd die hoort bij een programma als bedoeld in artikel 5. 6. Indien in een groep waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden feitelijk meer dan acht kinderen aanwezig zijn, dan is ten minste één beroepskracht aanwezig die in het bezit is van een getuigschrift of erkenning als bedoeld in het eerste lid. Artikel 5. Gebruik voorschools educatie-programma Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaalemotionele ontwikkeling. Artikel 6. Basisvoorwaarde kwaliteit lokatie Voorschoolse educatie vindt plaats in een kindercentrum of peuterspeelzaal.
Artikel 7 [Vervallen per 01-01-2011] Artikel 8 [Vervallen per 01-01-2012] Artikel 9. Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 25 juni 2009 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Kamerstukken II 2008/09, 31 989, nr. 2), nadat het tot wet verheven is, in werking treedt. Artikel 10. Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.