Limburg
"—'lie iis^c^p&fcp*^1''**
1
Gescand n u m m e r : 1 2 i 0 0 1 0 7 2 3
■ «I it's 't *~** .■■w * » ~ n r . ''wgMwgnii '**""""i*"'gii»-iwii.i--B
2 1 SER 2012 Gemeente Kerkrade T.a.v. het college van B&W Postbus 600 6460 AP KE RKRADE
Hoofdkantoor Heerlen Schinkelstraat 22 Postbus 103, 6400 AC Tel. 045 560 57 05 Fax 045 560 57 06
Regiokantoor Roermond St. Christoffelstraat 10
Postbus 653,6040 AR Tel. 0475 35 61 00 Fax 0475 35 61 01
Regiokantoor Maastricht Randwycksingel 22 Postbus 103 6400 AC Heerlen Tel. 043 350 21 00 Fax 043 321 07 50
Regiokantoor Sittard-Geleen Odasingel 90 Postbus 180, 6130 AD Tel. 046 457 00 70 Fax 046 457 00 71
Datum 19 september 2012
Onderwerp Bankreglement Kredietbank Limburg 2012
No.:
Behandeld door drs. J.B. Kuperus
Ons kenmerk UIT-BMO1200808
Uw kenmerk
Geacht College, Hierbij bieden wij U het Bankreglement Kredietbank Limburg 2012 ter vaststelling aan. Op de "eigenaren" van kredietbanken rust op grond van de gewijzigde wet- en regelgeving de verplichting om in een reglement van bedrijfsvoering aan te geven hoe de bank aan de verplichtingen zal voldoen, die voortvloeien uit de Wet op het financieel toezicht. In deze wet worden de belangrijkste kwaliteitskenmerken van financiële dienstverlening, te weten deskundigheid, betrouwbaarheid en zorgvuldige advisering van de consument, wettelijk vastgelegd. Het Bankreglement is gelijkluidend aan het Model Bankreglement zoals dat is opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Schuldhulpverlening en Sociaal Bankieren (NW K). Na vaststelling door de colleges van de deelnemende gemeenten zal het Bankreglement ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten worden voorgelegd. Wij vertrouwen erop Uw College hiermee genoegzaam te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke hoogachting, Kredietbank Limburg, namens deae,
\J.B. Kuperus ieen directeur
Bank Nederlandse Gemeenten Rekening 28.51.42.860 IBAN: NL46BNGH0285142860 BIC: BNGH NL 2G
Kredietbank Limburg (KBL) is een Gemeenschappelijke Regeling van de gemeenten Maastricht, Sittard-Geleen, Heerlen, Brunssum, Kerkrade en Landgraaf.
I
i T
,i'.
Krediet
Èr
Limburg
I
K-JP
.»
f i
;
r.V» *'»t
.•>»
-a
-;■*'*-jen,
-,
.
■ '. " r t p ■■.;■
.
!f^.
..-\i
. - -tT' f.i^^W-.'^
r/--.
",:ƒ v
—" -
.
■■"-'"- i." v '
Ï
'./■=
*
4J^
• f'
'fV
Ï '
-• i
y*y?+'
•*«* *■ ' *. • li-J ■ .. * ^ » ** -.*- "-' J
'
• - -•
Kredietbank Limburg H Postbus 103, 6400 AC Heerlen S 045-5605705 M
[email protected] # www.kredietbanklimburg.nl
nV.'.
■■■ • ' . . . - -
,■.'-'-'• A : V ! "
i
i
BANKREGLEMENT KREDIETBANK LIMBURG als bedoeld in artikel 4:37 Wet op het financieel
2012 toezicht
Vastgesteld door: de Burgemeesters en wethouders van de aan de gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg volgens de in de bijlagen opgenomen goedkeuringsbesluiten. HOOFDSTUK I
ALGEMENE B E P A L I N G E N
Artikel 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement bepaalde wordt verstaan onder: Begeleide Beleidsregel Bemiddelen
Besluit Bestuur
Bevoegd Gezag
Budgetbegeleiding Budgetbeheer Budgethulp Cliënt
Consumptief krediet Directeur Financiële dienst
: de natuurlijke persoon met wie de kredietbank een overeenkomst tot budgetbegeleiding heeft gesloten; : een regel waarbij nadere invulling wordt gegeven aan de eisen van de wet en het Besluit, niet zijnde een beleidsregel als bedoeld in artikel 1.3 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht; : a. alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een overeenkomst inzake een ander financieel product dan een financieel instrument, krediet of verzekering tussen een cliënt en een aanbieder; b. alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een overeenkomst inzake krediet tussen een cliënt en een aanbieder of het assisteren bij het beheer en de uitvoering van een dergelijke overeenkomst; c. alle werkzaamheden in de uitoefening van een beroep of bedrijf gericht op het als tussenpersoon tot stand brengen van een verzekering tussen een cliënt en een verzekeraar of op het assisteren bij het beheer en uitvoering van een verzekering; : Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft; : het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling voor Sociale Kredietverlening en Schuldhulpverlening in Limburg, zoals bedoeld in paragraaf 1 van hoofdstuk 4 van de Gemeenschappelijke Regeling, hierna te noemen "Bestuur"; : het Dagelijks Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling voor Sociale Kredietverlening en Schuldhulpverlening in Limburg, zoals bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 4 van de Gemeenschappelijke Regeling; : het stimuleren, motiveren en ondersteunen van een natuurlijke persoon teneinde te komen tot een verantwoord financieel beheer en het aanreiken van vaardigheden; : het beheren van het inkomen van een natuurlijke persoon door het openen van een rekening bij de kredietbank gericht op een zelfstandig financieel beheer; : het beheer van de financiële middelen en het begeleiden van natuurlijke personen bij het op verantwoorde wijze besteden van zijn financiële middelen; : de niet in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf handelende natuurlijke persoon waaraan de kredietbank een financiële dienst verleent of aan wie de kredietbank voornemens is een financiële dienst te verlenen; : krediet, niet zijnde hypothecair krediet, starterskrediet of onderhoudskrediet; : de directeur van de kredietbank handelend krachtens door het bestuur vastgesteld directiestatuut; : het aanbieden, adviseren of bemiddelen ter zake van een financieel product;
Financiële dienstverlening
Financieel product:
Hypothecair krediet
Krediet Kredietbank Kredietnemer Kredietovereenkomst Onderhoudskrediet
Overeenkomst op afstand
Pandhuiskrediet
Rekeninghouder Representatieve organisatie Saneringskrediet
Schuldenaar Schuldhulpverlening Schuldregeling
het verlenen van diensten als bedoeld in de wet, zijnde: a. het aanbieden van krediet, behoudens starterskrediet; b. het aanbieden van budgetbeheerrekeningen; c. het bemiddelen bij het tot stand komen van verzekeringen; :is: a. krediet; b. budgetbeheerrekening, voorzover dit niet plaatsvindt in het kader van integrale schuldhulpverlening; c. verzekeringen; : een krediet dat door de kredietbank op grond van haar publieke taak wordt verstrekt, waarbij de kredietnemer aan de kredietbank tot zekerheid voor de nakoming van de vordering het recht van hypotheek op een registergoed verleent; : het aan de kredietnemer ter beschikking stellen van een geldsom, waarbij de kredietnemer gehouden is ter zake een of meer betalingen te verrichten; : Kredietbank Limburg, gevestigd te Heerlen en kantoorhoudende te Heerlen, Maastricht, Roermond en Sittard-Geleen; : de niet in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf handelende natuurlijke persoon waarmee de kredietbank een overeenkomst tot kredietverlening sluit; : de overeenkomst waarbij de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking stelt en waarbij de kredietnemer gehouden is ter zake één of meer betalingen te verrichten; : een krediet dat door de kredietbank wordt verstrekt in het kader van het volkshuisvestingsbeleid van de gemeenten welke deelnemen in de gemeenschappelijke regeling dan wel waarmee de kredietbank een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten; : een overeenkomst inzake een financiële dienst of financieel product tussen de kredietbank en een cliënt die wordt gesloten in het kader van een door de kredietbank georganiseerd systeem voor de verkoop of dienstverrichting op afstand, waarbij tot en met de totstandkoming van deze overeenkomst gebruik wordt gemaakt van één of meer technieken voor communicatie op afstand; : een krediet dat door de kredietbank wordt verstrekt op basis van de Pandhuiswet, waarbij de kredietnemer aan de kredietgever een recht van pand verleent tot zekerheid van de voldoening van de vordering; de natuurlijke persoon die met de kredietbank een overeenkomst tot budgetbeheer heeft gesloten; de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet, statutair gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende te 2512 HE Den Haag aan het Westeinde 40; : een krediet dat door de kredietbank op basis van de Gedragscode Schuldregeling van de representatieve organisatie wordt verstrekt, teneinde de schulden van de kredietnemer integraal of tegen finale kwijting te voldoen; de niet in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf handelende natuurlijke persoon die een aanvraag voor een schuldregeling indient; het geheel van activiteiten in het kader van het verlenen van hulp bij financiële problemen. Schuldhulpverlening is een verzamelnaam en omvat schuldregeling, budgethulp en preventie; : bij een schuldregeling bemiddelt de kredietbank tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers om een minnelijke regeling van de totale schuldenlast te bewerkstelligen;
Schuldregelingsovereenkomst
Toezicht Toezichthouder Uitvoeringsregeling Wet
: een overeenkomst waarin de rechten, verplichtingen en voorwaarden van de schuldenaar en de kredietbank ter zake van de schuldregeling zijn opgenomen; : een krediet dat door de kredietbank, anders dan in de vorm van een saneringskrediet, in overeenstemming met de Wet financiering decentrale overheden aan de kredietnemer ter beschikking wordt gesteld; : een krediet dat door de kredietbank op grond van haar publieke taak aan een startende ondernemer wordt verstrekt, waarbij de kredietnemer cumulatief aan de volgende voorwaarden dient te voldoen: a. maximaal vijfjaar een onderneming voert; en b. beschikt over een schriftelijke afwijzing voor een gelijke aanvraag bij een onder toezicht van de Nederlandsche Bank NV staande financiële instelling; en c. een ondernemingsplan overlegt dat door of namens het dagelijks bestuur wordt goedgekeurd; en d. het krediet gebruikt ten behoeve van het (door)starten van de onderneming. : het toezicht als bedoeld in artikel 4:37 lid 3 van de wet; : het Algemeen Bestuur van Kredietbank Limburg; : Uitvoeringsregeling Wfc; : Wet op het financieel toezicht (Wft).
HOOFDSTUK I I
DOEL, T A A K S T E L L I N G , BEHEER EN T O E Z I C H T
Sociaal krediet
Starterskrediet
Artikel 2 Doel De kredietbank heeft tot doel: 1. het bevorderen van het op sociaal/maatschappelijk verantwoorde wijze verstrekken van krediet; 2. het uitvoeren van de publieke taak zoals deze voor de kredietbank onder meer is vastgelegd in de Wet financiering decentrale overheden en de daarop gebaseerde besluiten; 3. het bevorderen van maatregelen op lokaal niveau ter voorkoming van overkreditering en andere financiële misstanden; 4. het bevorderen van een uniforme werkwijze op het terrein van schuldhulpverlening. Artikel 3 Taakstelling De kredietbank tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door: 1. het op sociaal/maatschappelijk verantwoorde wijze verstrekken van kredieten; 2. het aanhouden van budgetbeheerrekeningen; 3. het verzorgen van budgetbegeleiding; 4. het verrichten van schuldregelende werkzaamheden ten behoeve van natuurlijke personen in een (problematische) schuldsituatie; 5. het opstellen van gemeentelijke verklaringen als bedoeld in artikel 285 lid 1 sub f Faillissementswet; 6. het bieden van faciliteiten voor de uitvoering van de bewindvoering als bedoeld in titel 19 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek; 7. het verrichten van overige diensten welke een bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van het doel van de kredietbank als bedoeld in artikel 2 van dit reglement. Artikel 4 Beheer 1. De kredietbank wordt beheerd door het Dagelijks Bestuur. 2. De feitelijke leiding van de kredietbank berust bij de directeur. 3. Het Bestuur kan de uitvoering van de in artikel 3 genoemde taken aan de directeur mandateren of hem daartoe volmacht verlenen. 4. Indien het Bestuur gebruik maakt van zijn in het voorgaande lid bedoelde bevoegdheid, wordt dit vastgelegd in een besluit of in het directiestatuut.
Artikel 5 Toezicht Het Algemeen Bestuur ziet in overeenstemming met artikel 4:37 lid 3 van de wet toe op de naleving van dit reglement door de kredietbank. HOOFDSTUK I I I
FINANCIËLE DIENSTVERLENING
Artikel 6 Toepassingsbereik De artikelen 7 tot en met 16 zijn alleen van toepassing op financiële diensten en financiële producten waarop de wet van toepassing is. Artikel 7 Betrouwbaarheid 1. De kredietbank draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen buiten twijfel staat. 2. De kredietbank draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de werknemers en andere personen die zich onder verantwoordelijkheid van de kredietbank rechtstreeks met financiële dienstverlening bezighouden, buiten twijfel staat. 3. De kredietbank bepaalt de betrouwbaarheid van de in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde personen op basis van de in de beleidsregel 1 genoemde normen. 4. De artikelen 12 tot en met 16 van het Besluit zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 8 Deskundigheid 1. De kredietbank draagt er zorg voor dat de personen van de kredietbank die het dagelijkse beleid bepalen deskundig zijn in verband met de bedrijfsvoering van de kredietbank. 2. De kredietbank draagt zorg voor de deskundigheid van zijn werknemers en van andere natuurlijke personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten aan cliënten. 3. De kredietbank beschikt in ieder geval over een zodanig aantal feitelijk leidinggevenden met voldoende vakbekwaamheid, dat de kwaliteit van de financiële diensten aan de cliënten kan worden gewaarborgd. 4. De deskundigheid van de personen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt vastgesteld op basis van de in beleidsregel 2 genoemde normen. 5. Op de deskundigheid van de personen als bedoeld in het tweede lid van dit artikel is artikel 5 van het Besluit van toepassing. Artikel 9 Integere bedrijfsvoering en toezicht 1. De kredietbank voert een adequaat beleid dat een integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. 2. Met het oog op het bevorderen en handhaven van een integere bedrijfsvoering draagt de kredietbank zorg voor adequate maatregelen gericht op het voorkomen van betrokkenheid van de kredietbank en haar medewerkers bij strafbare feiten die het vertrouwen in de kredietbank of in de financiële markten in het algemeen schaden. 3. De kredietbank is niet met personen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur die in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op de kredietbank. 4. De kredietbank richt de bedrijfsvoering zodanig in dat deze een beheerste en integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt. 5. De kredietbank stelt de beheerste en integere bedrijfsvoering vast op basis van de in beleidsregel 3 genoemde normen. Artikel 10 Zorgvuldige dienstverlening 1. De kredietbank draagt er zorg voor dat de door of namens haar verstrekte of beschikbaar gestelde informatie ter zake van een financieel product of financiële dienst, waaronder reclame-uitingen, geen afbreuk doet aan de bij of krachtens de wet aan de cliënt te verstrekken of beschikbaar te stellen informatie. 2. De door de kredietbank verstrekte informatie is feitelijk juist, begrijpelijk en niet misleidend. 3. De kredietbank verstrekt de cliënt voorafgaand aan het adviseren of de totstandkoming van de overeenkomst inzake een financieel product informatie voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van dat product.
4.
De kredietbank verstrekt de cliënt gedurende de looptijd van een overeenkomst inzake een financieel product of een financiële dienst tijdig informatie over wezenlijke wijzigingen in de informatie bedoeld in het derde lid van dit artikel, voor zover deze informatie redelijkerwijs relevant is voor de cliënt dan wel informatie over bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere onderwerpen. 5. De artikelen 32, 33, 49, 53, 54, 57, 68 en 111 tot en met 115 van het Besluit en de beleidsregel 7, 8 en 12 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11 Adviseren en niet adviseren fexecution onlv) 1. Indien de kredietbank een cliënt adviseert: a. wint de kredietbank in het belang van de cliënt informatie in over zijn financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid, voor zover dit redelijkerwijs relevant is voor het advies; b. draagt de kredietbank er zorg voor dat zijn advies, voor zover redelijkerwijs mogelijk, rekening houdt met de onder a bedoelde informatie; c. licht de kredietbank de overwegingen toe die ten grondslag liggen aan het advies, voor zover dit nodig is voor een goed begrip van het advies. 2. Indien de kredietbank bij het verlenen van een financiële dienst aan een cliënt niet adviseert (execution only), maakt de kredietbank dat bij de aanvang van de dienstverlening aan de cliënt kenbaar. 3. De kredietbank legt het klantprofiel zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel vast op basis van het in beleidsregel 4 opgenomen model. Artikel 12 Informatieverstrekking als bemiddelaar in verzekeringen 1. De kredietbank bemiddelt bij de totstandkoming van schadeverzekeringen. 2. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van dit reglement informeert de kredietbank voorafgaande aan de totstandkoming van de overeenkomst tot schadeverzekering de cliënt over de volgende onderwerpen: a. de kredietbank adviseert niet op grond van een objectieve analyse; b. de kredietbank heeft uitsluitend een contractuele verplichting om voor één aanbieder te bemiddelen. De kredietbank deelt de cliënt tevens desgevraagd de naam van deze aanbieder mede; c. de wijze waarop de kredietbank wordt beloond; d. de kredietbank houdt geen gekwalificeerde deelneming in de aanbieder; e. deze aanbieder of een bepaalde moederonderneming van deze aanbieder houdt geen gekwalificeerde deelneming in de kredietbank; f. bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere onderwerpen. 3. Artikel 61 van het besluit en beleidsregel 8 zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 13 Zorgvuldige behandeling van de cliënt 1. De kredietbank houdt zich aan de bij de behandeling van de cliënt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen nadere regels met betrekking tot de in acht te nemen zorgvuldigheid. 2. Artikel 81 van het Besluit en artikel 10 van beleidsregel 10 zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 14 Uitbesteding werkzaamheden 1. Bij uitbesteding van werkzaamheden aan een derde draagt de kredietbank er zorg voor dat deze derde de ingevolge de wet met betrekking tot die werkzaamheden op de kredietbank van toepassing zijnde regels naleeft. 2. Artikel 37 van het Besluit is van overeenkomstige toepassing. Artikel 15 Verkoop OP afstand 1. De artikelen 4:20, 4:28, 4:29 en 4:30 van de wet zijn van toepassing op het sluiten van overeenkomsten op afstand. 2. De artikelen 77 tot en met 80 van het Besluit en beleidsregel 10 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16 Bemiddelaar in verzekeringen 1. De kredietbank dient te beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening. 2. De artikelen 159 en 160 van het Besluit en beleidsregel 5 zijn van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK I V Paragraaf 1
KREDIETVERLENING
Inleidende bepalingen
Artikel 17 Kredietverlening 1. De kredietbank kan kredieten verstrekken aan inwoners van gemeenten die deel uitmaken van de gemeenschappelijke regeling en aan inwoners van een gemeente waarmee een overeenkomst is gesloten. 2. Het Bestuur kan de bevoegdheid tot het verlenen van kredieten aan de directeur mandateren en wel tot een nader door het Bestuur vast te stellen bedrag. 3. De kredietverlening vindt plaats met in achtneming van de Gedragscode Sociale Kredietverlening van de representatieve organisatie. Artikel 18 Kredietregistratie De kredietbank neemt deel aan een stelsel van kredietregistratie. Artikel 19 Kredietprospectus 1. De kredietbank houdt een kredietprospectus beschikbaar op het internet. 2. De kredietbank verstrekt de kredietprospectus op verzoek van de cliënt schriftelijk, onverwijld en kosteloos. 3. De kredietbank verstrekt voorafgaand aan het tot stand komen een kredietprospectus aan de cliënt, indien de kredietbank geen kredietprospectus op het internet beschikbaar houdt, en wel kosteloos. 4. Artikel 112 van het Besluit en beleidsregel 8 zijn van overeenkomstige toepassing. Paragraaf 2
Kredietaanvraag en afwijzing
Artikel 20 Aanvraag 1. Een krediet kan bij de kredietbank, dan wel via daartoe aangewezen derden, worden aangevraagd. 2. De aanvraag tot kredietverlening vindt plaats op een daartoe door de kredietbank, op verzoek van de cliënt, ter beschikking te stellen Aanvraagformulier Krediet. 3. De kredietbank gebruikt het model aanvraagformulier van de representatieve organisatie. Artikel 2 1 Beoordeling 1. De kredietbank legt de criteria vast die de kredietbank ten grondslag legt aan de beoordeling van de kredietaanvraag van een cliënt en past deze criteria toe bij de beoordeling van de kredietaanvraag. 2. De artikelen 113 lid 1 en 114 lid 1 van het Besluit zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 22 Afwijzing aanvraag 1. Indien de kredietbank besluit de kredietaanvraag af te wijzen, doet de kredietbank hiervan schriftelijk mededeling aan de aanvrager van een krediet onder opgaaf van redenen. 2. In de schriftelijke mededeling wordt tevens vermeld welke klachtmogelijkheden tegen afwijzing van de kredietaanvraag openstaan.
Paragraaf 3
Kredietovereenkomst
Artikel 23 Algemeen 1. De kredietovereenkomst wordt aangegaan bij een door alle partijen ondertekende onderhandse akte. 2. De kredietbank verstrekt een door de kredietbank ondertekend afschrift van de kredietovereenkomst aan de kredietnemer. 3. Voorafgaand aan de totstandkoming van een kredietovereenkomst wint de kredietbank, in het belang van de kredietnemer, informatie in over zijn financiële positie en beoordeelt de kredietbank, ter voorkoming van overkreditering van de kredietnemer, of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is. 4. De kredietbank gaat geen kredietovereenkomst aan met een kredietnemer indien dit, met het oog op het voorkomen van overkreditering van de kredietnemer, onverantwoord is. 5. De artikelen 113 lid 1, 114 lid 1 en 115 lid 1 van het Besluit zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 24 Inhoud van de overeenkomst 1. Van elke kredietovereenkomst wordt een onderhandse akte opgemaakt waarin in ieder geval worden vermeld: a. de naam en het adres van ieder van de partijen; b. de naam en het adres van de kredietbemiddelaar die bij de totstandkoming van de kredietovereenkomst betrokken is geweest; c. kredietsom in cijfers en in letterschrift; d. het totale bedrag van de kredietvergoeding voor zover het niet betreft een doorlopend krediet of een krediettransactie waarbij de kredietvergoeding variabel is; e. de effectieve rente op jaarbasis, berekend op de door de Minister van Financiën aangegeven wijze; f. de betalingsregeling; g. de bedingen betreffende zekerheidsrechten van de kredietbank, met inbegrip van een afzonderlijke aanduiding van de zaak waarop een zodanig recht rust; h. de bevoegdheid van de kredietnemer tot volledige of gedeeltelijke vervroegde aflossing; i. de plaats en datum van ondertekening. 2. Indien niet voldaan wordt aan het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, is de overeenkomst vernietigbaar. 3. Alleen de kredietnemer kan een beroep op de vernietigbaarheid doen. Artikel 25 Ter beschikkinastellinq van het kredietbedraq 1. Na het sluiten van de kredietovereenkomst wordt: a. bij een aflopend krediet (persoonlijke lening), niet zijnde een saneringskrediet, de kredietsom die bij de kredietovereenkomst is bepaald, door de kredietbank in zijn geheel aan de kredietnemer beschikbaar gesteld; b. bij een aflopend krediet, zijnde een saneringskrediet, de kredietsom die bij de kredietovereenkomst is bepaald, door de kredietbank in zijn geheel aan de bij de kredietbank bekende schuldeisers uitgekeerd en wel na daartoe verkregen akkoord van alle bekende schuldeisers; c. bij een doorlopend krediet, de kredietnemer in de gelegenheid gesteld geldsommen bij de kredietbank op te nemen, voor zover het saldo van deze bedragen de kredietlimiet niet overschrijdt. 2. Indien de ter beschikkingstelling als bedoeld in lid 1 sub a of b van dit artikel op onjuiste wijze plaatsvindt en dit geheel of in overwegende mate te wijten is aan onregelmatigheden aan de kant van de kredietnemer, is dit geheel voor rekening en risico van de kredietnemer. 3. Indien de opname als bedoeld in lid 1 sub c van dit artikel op onjuiste wijze plaatsvindt en dit geheel of in overwegende mate te wijten is aan onregelmatigheden aan de kant van de kredietnemer, is dit geheel voor rekening en risico van de kredietnemer. 4. Ten aanzien van de ter beschikkingstelling van het krediet kan de kredietbank aanvullende voorwaarden stellen.
Artikel 26 Algemene voorwaarden 1. Het Bestuur stelt de algemene voorwaarden op die van toepassing zijn op de door de kredietbank gesloten kredietovereenkomsten. 2. De algemene voorwaarden dienen in ieder geval de volgende bepalingen te bevatten: a. de boeken, dit in ruimste zin van het woord, van de kredietbank strekken tot volledig bewijs van: alle door de kredietbank aan of voor rekening van de kredietnemer gedane betalingen; alle door of vanwege de kredietnemer aan de kredietbank gedane betalingen; de hoogte van de vordering; één en ander onverminderd het recht van de kredietnemer tot het leveren van tegenbewijs; b. de kredietbank zal ook in rechte ten bewijze van haar vordering kunnen volstaan met het produceren van door de kredietbank conform getekende uittreksels uit haar boeken; c. de kredietbank is bevoegd het krediet vervroegd op te eisen in de gevallen als bedoeld in artikel 34 van dit reglement. 3. Het Bestuur kan het opstellen van algemene voorwaarden aan de directeur mandateren. 4. Indien het opstellen van de algemene voorwaarden geschiedt door de directeur, dan worden deze ter goedkeuring voorgelegd aan het Bestuur. 5. De kredietbank draagt er zorg voor dat de aanvrager van een krediet uiterlijk voor of bij het sluiten van de kredietovereenkomst van de algemene voorwaarden een schriftelijk exemplaar ontvangt. Artikel 27 Zakelijke of persoonlijke zekerheid Indien omstandigheden met betrekking tot de kredietnemer dan wel het doel van de kredietverlening dit rechtvaardigen, kan de kredietbank verlangen dat zakelijke of persoonlijke zekerheid wordt gesteld. Artikel 28 Overige bepalingen 1. Van elke aflossing wordt de kredietnemer een bewijs verstrekt, tenzij betaling is geschied door tussenkomst van een aan het giraal verkeer deelnemende instelling. 2. De kredietbank berekent de theoretische looptijd van een doorlopend krediet overeenkomstig artikel 1 dd van het Besluit alsmede beleidsregel 9. 3. De kredietbank informeert de cliënt gedurende de looptijd van de kredietovereenkomst overeenkomstig artikel 68 en artikel 80 van het Besluit alsmede beleidsregel 1 1 . Paragraaf 4
Betalingsregeling (maandlast) en vervroegde aflossing
Artikel 29 Betalingsregeling 1. De kredietbank houdt bij de vaststelling van de betalingsregeling van het krediet rekening met de draagkracht van de kredietnemer. 2. De kredietbank kan aan de kredietnemer een vergoeding wegens vervroegde aflossing in rekening brengen. Artikel 30 Vervroegde aflossing De kredietnemer is te allen tijde bevoegd tot gehele of gedeeltelijke vervroegde aflossing. Paragraaf 5
Kredietvergoeding
Artikel 3 1 Kredietverooedino niet doorlopend krediet Indien een krediet met een van tevoren vastgelegde kredietsom is overeengekomen kunnen door de kredietbank vergoedingen in rekening worden gebracht: a. voor de afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling van de krediettransactie; b. indien de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de krediettransactie; c. indien de kredietnemer vervroegd aflost.
Artikel 32 Kredietverqoedinq doorlopend krediet Indien een krediet met een tevoren vastgestelde kredietlimiet is overeengekomen kunnen door de kredietbank vergoedingen in rekening worden gebracht: a. voor de afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling van de krediettransactie; b. indien de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de krediettransactie. Artikel 33 Vaststelling kredietverqoedinq 1. De kredietvergoedingen worden vastgesteld door het Bestuur. 2. Het Bestuur kan de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid aan de directeur mandateren of ter uitvoering daarvan volmacht verlenen. 3. De kredietvergoedingen bedragen ten hoogste de door de Minister van Financiën toegelaten maximum kredietvergoedingen voor zover deze betrekking hebben op consumptief krediet. Paragraaf 6
Opeisbaarheid en kwijtschelding
Artikel 34 Opeisbaarheid De kredietbank is bevoegd het krediet vervroegd op te eisen, indien: a. de kredietnemer gedurende tenminste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen maandtermijn, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen; b. de kredietnemer Nederland metterwoon heeft verlaten, dan wel redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de kredietnemer Nederland binnen enkele maanden zal verlaten; c. de kredietnemer is overleden en de kredietbank gegronde redenen heeft om aan te nemen dat zijn verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst niet zullen worden nagekomen; d. de kredietnemer in staat van faillissement is komen te verkeren of ten aanzien van de kredietnemer de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard; e. de kredietnemer de tot zekerheid verbonden zaak heeft verduisterd; f. de kredietnemer aan de kredietbank, met het oog op het aangaan van de kredietovereenkomst, bewust onjuiste inlichtingen heeft verstrekt van dien aard, dat de kredietbank de kredietovereenkomst geheel niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan indien de kredietbank met de juiste stand van zaken bekend zou zijn geweest. Artikel 35 Kwijtschelding bii overlijden 1. Het Bestuur kan het nog niet afgeloste deel van het krediet tot een nader vast te stellen bedrag kwijtschelden, indien de eerste kredietnemer overlijdt. 2. De in het voorgaande lid bedoelde kwijtschelding geldt in ieder geval niet: a. voor zover deze betrekking heeft op betalingen van achterstallige termijnen en daaruit voortvloeiende bijkomende kosten; b. voor zover deze betrekking heeft op vervroegd betaalde termijnen; c. indien het overlijden het rechtstreekse gevolg is van binnenlandse onlusten, epidemische ziekten, natuurrampen, oorlogsgeweld en terrorisme; d. indien het overlijden het gevolg is van suïcide dan wel een poging daartoe plaatsvindt binnen zes maanden na het sluiten van de kredietovereenkomst; e. indien dit uitdrukkelijk door de kredietbank en de kredietnemer is overeengekomen. 3. Het Bestuur kan besluiten, indien het voorgaande lid van toepassing is, wegens bijzondere omstandigheden alsnog kwijtschelding te verlenen. 4. Het Bestuur kan de bevoegdheden als bedoeld in het eerste en derde lid van dit artikel aan de directeur mandateren. Artikel 36 Kwijtschelding bij arbeidsongeschiktheid 1. Het Bestuur kan het nog niet afgeloste deel van het krediet tot een nader vast te stellen bedrag kwijtschelden, indien de eerste kredietnemer gedurende de looptijd van de kredietovereenkomst arbeidsongeschikt wordt verklaard.
2.
De in het voorgaande lid bedoelde kwijtschelding vindt niet plaats, indien: a. de kredietnemer al bij het aangaan van de kredietovereenkomst inkomsten genoot uit één of meerdere sociale verzekeringen, dan wel uit een overeenkomst van verzekering ter vervanging van de sociale verzekeringen; b. de kredietnemer al bij het aangaan van de kredietovereenkomst niet in staat was zijn werkzaamheden, op grond van zijn gezondheid, naar behoren te verrichten; c. de kredietnemer bij het beroep op kwijtschelding geen verklaring kan overleggen van de uitkerende instantie dat de arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100% en deze arbeidsongeschiktheid een langdurig karakter heeft. 3. Het Bestuur kan besluiten, indien het voorgaande lid van toepassing is, wegens bijzondere omstandigheden van het geval alsnog kwijtschelding te verlenen. 4. Het Bestuur kan de bevoegdheden als bedoeld in het eerste en derde lid van dit artikel aan de directeur mandateren. Paragraaf 7
Hypothecair krediet, onderhoudskrediet en starterskrediet
Artikel 37 Hypothecair krediet De artikelen 20, 2 1 , 22, 25 lid 1, 26, 28, 29, 30, 33, 34, 35 en 36 van dit reglement zijn overeenkomstige toepassing op het verstrekken van hypothecair krediet, tenzij hiervan bij de kredietovereenkomst of in de algemene voorwaarden wordt afgeweken. Artikel 38 Onderhoudskrediet De artikelen 20, 2 1 , 22, 25 lid 1, 26, 27, 28, 29, 30, 33, 34, 35 en 36 van dit reglement zijn van overeenkomstige toepassing op het verstrekken van een onderhoudskrediet, tenzij hiervan bij de kredietovereenkomst of in de algemene voorwaarden wordt afgeweken. Artikel 39 Starterskrediet De artikelen 20, 2 1 , 22, 25 lid 1, 26, 27, 28, 29, 30, 33, 34, 35 en 36 van dit reglement zijn van overeenkomstige toepassing op het verstrekken van een starterskrediet, tenzij hiervan bij de kredietovereenkomst of in de algemene voorwaarden wordt afgeweken. Paragraaf 8
Bijzondere bepalingen pandhuiskrediet
Artikel 40 Pandhuiswet 1. Op hoofdstuk IV, paragraaf 8, is de Pandhuiswet 1910 van toepassing. 2. In overeenstemming met de verplichtingen van de Pandhuiswet 1910 bevat dit reglement nadere bepalingen ten aanzien van: a. de zaken waarop het pandrecht rust; b. de schatting van de verkoopwaarde; c. het pandbewijs; d. bewaring, termijn en verzekering; e. verkoop; f. opbrengst verkoop; g. aangifte verloren of vervreemde zaken; h. tarieven. 3. Het Bestuur stelt beleidsregels op met betrekking tot de nadere uitleg van het verstrekken van pandhuiskrediet door de kredietbank. 4. Het Bestuur kan deze bevoegdheid aan de directeur delegeren, mandateren dan wel ter uitvoering daarvan volmacht verlenen. 5. Indien het Bestuur uitvoering geeft aan het voorgaande lid van dit artikel, worden de door de directeur opgestelde beleidsregels aan het Bestuur ter goedkeuring voorgelegd. Artikel 4 1 Wet melding ongebruikelijke transacties 1. Op het pandhuis is de Wet melding ongebruikelijke transacties van toepassing. 2. De Wet melding ongebruikelijke transacties is van toepassing op het in bewaring nemen van edelmetalen en andere waarden. 3. Een melding dient plaats te vinden en te voldoen aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties. 4. Een melding dient plaats te vinden, indien de beleensom meer bedraagt dan het bedrag dat door de Minister van Financiën wordt vastgesteld op grond van de Wet melding ongebruikelijke transacties en de daarbij behorende indicatoren.
Artikel 42 Zaken Het recht van pand kan gevestigd worden tot zekerheid van de nakoming van de kredietovereenkomst op zaken, edelmetalen en juwelen, met uitzondering van: a. zaken die kennelijk tot de eredienst behoren of kennelijk afkomstig zijn van instellingen van weldadigheid; b. zaken die behoren tot de huidige kleding, uitrusting of wapening van militairen; c. zaken die met een duidelijke omschrijving bij de kredietbank als ontvreemd of verloren zijn aangegeven; d. onreine of niet behoorlijk schoongemaakte zaken; e. zaken waarop niet tenminste een door het Bestuur vast te stellen minimumbedrag kan worden verstrekt; f. zaken die voor de kredietbank moeilijk verkoopbaar zijn of waarvan de verkoopwaarde als bedoeld in het eerste lid van artikel 37 lid 2 van dit reglement door de kredietbank moeilijk kan worden geschat. Artikel 43 Schatting verkoopwaarde 1. De in pand aangeboden zaken worden op hun verkoopwaarde geschat. 2. De schatting van de verkoopwaarde bedraagt niet meer dan de vermoedelijke opbrengst van het pand bij openbare veiling door de kredietbank. 3. De kredietsom bedraagt maximaal 8/10 gedeelte van de schatting van de verkoopwaarde van het tot zekerheid van de nakoming van de kredietovereenkomst in pand gegeven zaak. Artikel 44 Pandbewiis 1. De pandgever wordt gelijk met het verstrekken van het krediet, een pandbewijs uitgereikt. 2. Het duplicaat van het pandbewijs wordt aan de in pand gegeven zaak gehecht. 3. Op het pandbewijs wordt het navolgende vermeld: a. de naam en het adres van de pandgever; b. de omschrijving van het pand; c. de geschatte verkoopwaarde van de in pand gegeven zaak, zoals bedoeld in artikel 44 van dit reglement; d. de kredietsom; e. de datum en het volgnummer van het pandhuiskrediet; f. een korte opgave van de voornaamste bepalingen ter zake van het pandhuiskrediet; g. de vervaldatum van het pandhuiskrediet. Artikel 45 Bewaring, termiin en verzekering 1. De in pand aangenomen zaken worden met de grootst mogelijke zorg bewaard in daarvoor bestemde bewaarplaatsen van de kredietbank voor zover mogelijk in brandvrije kluizen. 2. De in pand aangenomen zaken zijn met in achtneming van een termijn van zes maanden inlosbaar. 3. De in pand aangenomen zaken worden op aanwijzingen van het Bestuur verzekerd tegen brandschade, diefstal, verduistering en overval. Artikel 46 Verkoop 1. De in pand genomen zaak wordt in een openbare veiling verkocht teneinde de kredietsom en de daarbij komende kosten op de opbrengst van die zaak te verhalen, indien het pand uiterlijk zes maanden, te rekenen vanaf de dag van het aangaan van de kredietovereenkomst, niet is ingelost c.q. het pandhuiskrediet niet is vernieuwd. 2. De veilingen worden in het openbaar gehouden op door het Bestuur te bepalen tijdstippen en plaatsen. 3. De te veilen zaken dienen tenminste één dag, kort voorafgaand aan de dag van de veiling, gedurende tenminste vier uren voor het publiek ter bezichtiging worden gesteld. 4. In één of meer plaatselijke nieuwsbladen wordt tenminste veertien dagen voor de veiling en daarna tenminste nog éénmaal vóór iedere kijkdag, het tijdstip en de plaats van de openbare verkoop bekend gemaakt.
5.
In de aankondigingen wordt vermeld in welke maanden de te veilen zaken bij de kredietbank in pand zijn gegeven alsmede wanneer eventuele overschotten van de opbrengst van de verkoop van deze zaken zullen worden uitbetaald. 6. Een in pand genomen zaak kan bij de verkoop worden opgehouden indien niet tenminste het bedrag van de kredietsom en hetgeen ter zake van het krediet verschuldigd is, kan opbrengen. 7. Indien sprake is van het ophouden van een zaak, kan de zaak vervolgens onderhands worden verkocht. Artikel 47 Opbrengst 1. De overschotten van de opbrengst van de verkoop blijven ter beschikking van de houder van het pandbewijs gedurende twaalf maanden na de dag waarop de uitbetaling van de overschotten is aangevangen. 2. Na het verstrijken van de in het eerste lid van dit artikel genoemde termijn vervallen deze overschotten aan de kredietbank. 3. Indien de persoon die het overschot opvordert niet de oorspronkelijke pandgever is, dient deze persoon aan te tonen dat hij rechthebbende is van de in pand gegeven zaak dan wel te beschikken over een schriftelijke en ondertekende verklaring van de oorspronkelijke pandgever dat deze persoon bevoegd is tot het in ontvangst nemen van het overschot. Artikel 48 Aangifte verloren en ontvreemde zaken 1. Op het kantoor van de kredietbank wordt aantekening gehouden van aangifte van en inlichtingen omtrent zaken die verloren of ontvreemd zijn of waarvan vermoed wordt dat zij verloren of ontvreemd zijn. 2. In pand aangeboden zaken, die met een duidelijke omschrijving als ontvreemd of verloren bij de kredietbank zijn aangegeven of waarvan vermoed wordt dat zij ontvreemd of verloren zijn, worden aangehouden. 3. Aan de directeur en aan de politie wordt onverwijld kennis gegeven van de aanbieding en aanhouding als bedoeld in lid 2 van dit artikel. 4. Aangehouden zaken worden niet afgegeven of in pand aangenomen dan na schriftelijke machtiging van het hoofd van de plaatselijke politie. 5. De kredietbank is verplicht, dit na daartoe verkregen machtiging van het Bestuur en tegen ontvangstbewijs, de panden die door de justitiële autoriteiten worden opgeëist voor de duur van het justitiële onderzoek af te geven. Artikel 49 Tarieven 1. Bij inlossing of veiling van de in pand aangenomen zaak of bij vernieuwing van het pandhuiskrediet worden de volgende kosten in rekening gebracht: a. administratiekosten; b. rentevergoeding over de kredietsom te berekenen per maand of per gedeelte daarvan; c. eventuele kosten van waarborging; d. eventuele transportkosten. 2. Het Bestuur kan geheel of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van één of meer van de in lid 1 van dit artikel bedoelde vergoedingen. 3. Het Bestuur kan deze bevoegdheid aan de directeur delegeren, mandateren öfter uitvoering daarvan volmacht verlenen. HOOFDSTUK V Paragraaf 1
SCHULDREGELING
Schuldregeling
Artikel 50 Schuldregeling algemeen 1. De kredietbank verricht werkzaamheden ten behoeve van natuurlijke personen die zich in een schuldsituatie bevinden, dan wel daarin dreigen te geraken. 2. De dienstverlening van de kredietbank kan zowel een begeleidend, regelend, adviserend als administratief karakter hebben. 3. De werkzaamheden van de kredietbank zullen bij een problematische schuldsituatie plaatsvinden in overeenstemming met de richtlijnen van de Gedragscode Schuldregeling van de representatieve organisatie.
4.
Indien de kredietbank heeft vastgesteld dat van een problematische schuldsituatie geen sprake is en toch ten behoeve van de schuldenaar een schuldregeling wil opzetten, dient de kredietbank bij een voorstel aan de schuldeisers expliciet aan te geven dat op deze regeling de Gedragscode Schuldregeling niet van toepassing is. 5. Bij het regelen van schulden treedt de kredietbank op als bemiddelaar tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers dan wel namens de schuldeisers optredende derden, om een minnelijke regeling van de schuldenlast tot stand te brengen. 6. De kredietbank kan aan een schuldregeling verplichtingen verbinden. Paragraaf 2
Aanvraag en afwijzing
Artikel 5 1 Aanvraag schuldregeling 1. Een schuldregeling kan bij de kredietbank, dan wel via daartoe aangewezen derden, worden aangevraagd. 2. De aanvraag voor een schuldregeling dient plaats te vinden op een daartoe door de kredietbank, op verzoek, ter beschikking te stellen Aanvraagformulier Schuldregeling. 3. De kredietbank gebruikt het model Aanvraagformulier Schuldregeling van de representatieve organisatie. Artikel 52 Beoordeling aanvraag De kredietbank legt de criteria vast die de kredietbank ten grondslag legt aan de beoordeling van een aanvraag schuldregeling door de aanvrager. Artikel 53 Afwijzing aanvraag 1. Indien de kredietbank besluit om de aanvraag voor een schuldregeling af te wijzen, doet de kredietbank hiervan schriftelijk mededeling aan de aanvrager onder opgaaf van redenen. 2. In de schriftelijke mededeling wordt tevens vermeld welke mogelijkheden tot het indienen van een klacht tegen de afwijzing van de aanvraag openstaan. Paragraaf 3
Overeenkomst tot schuldregeling
Artikel 54 Overeenkomst tot schuldregeling 1. De rechten en verplichtingen van de kredietbank en de schuldenaar worden vastgelegd in een overeenkomst tot schuldregeling. 2. De kredietbank hanteert daarbij het model, zoals dit door de representatieve organisatie is vastgesteld, als basis. 3. De bemiddeling van de kredietbank kan leiden tot een voortzetting van de overeenkomst tot schuldregeling, het verstrekken van een saneringskrediet of beëindiging van de overeenkomst tot schuldregeling. 4. De kredietbank verstrekt aan de schuldenaar een door de kredietbank ondertekend afschrift van de overeenkomst tot schuldregeling en de overeenkomst tot kredietverlening bij het verstrekken van een saneringskrediet. 5. Op het saneringskrediet is hoofdstuk IV en wel de paragrafen 1 tot en met 6 van toepassing, zulks met uitzondering van de artikelen 17, 25 lid 1 sub a en c en lid 3, 28 en 32 van dit reglement. Artikel 55 Algemene voorwaarden 1. Het Bestuur stelt de algemene voorwaarden op die van toepassing zijn op de door de kredietbank gesloten overeenkomst tot schuldregeling. 2. De kredietbank draagt er zorg voor dat de schuldenaar uiterlijk voor of bij het sluiten van de overeenkomst tot schuldregeling daarvan een schriftelijk exemplaar ontvangt. 3. De kredietbank hanteert daarbij het model, zoals dit door de representatieve organisatie is vastgesteld, als basis. 4. De kredietbank registreert de overeenkomst tot schuldregeling bij Bureau Krediet Registratie voor zover daarbij sprake is van een problematische schuldsituatie. 5. Het Bestuur kan het opstellen van de algemene voorwaarden aan de directeur mandateren.
Paragraaf 4
Overige bepalingen
Artikel 56 Overige bepalingen schuldregeling 1. De kredietbank verstrekt op verzoek van de schuldenaar kosteloos een gespecificeerd overzicht van de in het kader van de schuldregeling ten behoeve van de schuldeisers gereserveerde gelden, voor zover dit in redelijkheid van de kredietbank kan worden gevraagd. 2. De kredietbank verstrekt op verzoek van de schuldenaar kosteloos een gespecificeerde eindafrekening. 3. De kredietbank is op grond van artikel 8.1 van de Gedragscode Schuldregeling bevoegd vergoedingen voor de schuldregelende werkzaamheden in rekening te brengen. 4. De hoogte van de maximale vergoedingen wordt bepaald door de representatieve organisatie. Paragraaf 5
Schuldhulpverlening
Artikel 57 Begeleiding algemeen 1. De kredietbank kan begeleiding geven in de vorm van preventieve en curatieve voorlichting. 2. De kredietbank kan deze voorlichting doen uitvoeren door andere instellingen werkzaam op het terrein van schuldhulpverlening. Artikel 58 Integrale schuldhulpverlening 1. De kredietbank heeft een expliciete rol bij de vormgeving en uitvoering van de lokale integrale schuldhulpverlening. 2. De kredietbank kan centra, meld- en coördinatiepunten voor integrale schuldhulpverlening in de gemeenten waarmee een samenwerkingsverband is gesloten dan wel die behoren tot de gemeenschappelijke regeling initiëren, activeren en faciliteren. HOOFDSTUK V I Paragraaf 1
BUDGETBEHEER EN BUDGETBEGELEIDING
Algemene bepalingen
Artikel 59 Budaetbeheer 1. De kredietbank kan een natuurlijke persoon in de gelegenheid stellen een budgetbeheerrekening bij de kredietbank te openen. 2. De werkzaamheden van de kredietbank vinden plaats in overeenstemming met de richtlijnen van de Gedragscode Budgetbeheer van de representatieve organisatie. Artikel 60 Budgetbegeleiding Bij het regelen van schulden kan de kredietbank de schuldenaar de mogelijkheid bieden om hem te begeleiden om te komen tot een verantwoorde besteding van zijn financiële middelen. Paragraaf 2
Aanvraag en afwijzing
Artikel 6 1 Aanvraag 1. Budgetbeheer en budgetbegeleiding kunnen bij de kredietbank, dan wel via een daartoe aangewezen derde, worden aangevraagd. 2. De aanvraag voor budgetbeheer dient plaats te vinden op een daartoe door de kredietbank op verzoek ter beschikking te stellen Aanvraagformulier Budgetbeheer. 3. De kredietbank gebruikt het model aanvraagformulier Budgetbeheer van de representatieve organisatie. 4. De aanvraag kan achterwege blijven indien de kredietbank budgetbeheer als voorwaarde aan een schuldregeling verbindt. 5. De aanvraag voor budgetbegeleiding dient plaats te vinden op een daartoe door de kredietbank op verzoek ter beschikking te stellen aanvraagformulier.
Artikel 62 Afwijzing aanvraag 1. Indien de kredietbank besluit de aanvraag voor budgetbeheer en/of budgetbegeleiding af te wijzen, doet de kredietbank hiervan schriftelijk mededeling aan de aanvrager onder opgaaf van redenen. 2. In de schriftelijke mededeling wordt tevens vermeld welke mogelijkheden tot het indienen van een klacht tegen de afwijzing van de aanvraag openstaan. Paragraaf 3
Overeenkomst tot budgetbeheer en budgetbegeleiding
Artikel 63 Overeenkomst tot budgetbeheer 1. De rechten en verplichtingen van de kredietbank en de rekeninghouder worden vastgelegd in een overeenkomst tot budgetbeheer. 2. De kredietbank verstrekt de rekeninghouder een door de kredietbank ondertekend exemplaar van de overeenkomst tot budgetbeheer. 3. De kredietbank hanteert het model, zoals dit door de representatieve organisatie is vastgesteld, als basis. Artikel 64 Overeenkomst tot budgetbegeleiding 1. De rechten en verplichtingen van de kredietbank en de begeleide worden vastgelegd in een overeenkomst tot budgetbegeleiding. 2. De kredietbank verstrekt de begeleide een door de kredietbank ondertekend exemplaar van de overeenkomst tot budgetbegeleiding. Artikel 65 Algemene voorwaarden 1. Het Bestuur stelt algemene voorwaarden vast die van toepassing zijn op de door de kredietbank gesloten overeenkomsten tot budgetbeheer en budgetbegeleiding. 2. De kredietbank draagt er zorg voor dat aan de rekeninghouder en/of begeleide die een aanvraag tot budgetbeheer en/of budgetbegeleiding doet, uiterlijk voor of bij het sluiten van de overeenkomst tot budgetbeheer dan wel de overeenkomst tot budgetbegeleiding daarvan een schriftelijk exemplaar ontvangt. 3. De kredietbank hanteert het model, zoals dit door de representatieve organisatie is vastgesteld, als basis. 4. Het Bestuur kan het opstellen van de algemene voorwaarden aan de directeur mandateren. Paragraaf 4
Overige bepalingen
Artikel 66 Overige bepalingen 1. De kredietbank verstrekt periodiek aan de rekeninghouder kosteloos een afschrift van het verloop van de budgetbeheerrekening. 2. De kredietbank is bevoegd aan de rekeninghouder een vergoeding in rekening te brengen voor de kosten van het budgetbeheer en/of budgetbegeleiding en voor het opnieuw verstrekken van een al eerder toegezonden periodiek afschrift en/of de eindafrekening.
HOOFDSTUK V I I
B E P A L I N G E N V A N COMPTABELE A A R D
Artikel 67 Bepalingen van comptabele aard Op dit reglement zijn van toepassing de bepalingen zoals opgenomen in hoofdstuk 7 "De administratie" van de vigerende Gemeenschappelijke Regeling voor Sociale Kredietverlening en Schuldhulpverlening in Limburg.
HOOFDSTUK VIII KLACHTEN Artikel 68 Bankreglement 1. Het Bestuur beslist over alle klachten die betrekking hebben over de uitleg van dit bankreglement. 2. Het Bestuur beslist nadat de directeur in de gelegenheid is gesteld zijn visie ten aanzien van de klacht kenbaar te maken.
Artikel 69 Klachtenprocedure 1. De kredietbank draagt zorg voor een adequate behandeling van klachten van cliënten over financiële diensten, financiële producten en andere producten van de kredietbank. De kredietbank beschikt daartoe over een interne klachtenprocedure. 2. De interne klachtenprocedure voorziet in de behandeling van klachten van natuurlijke personen met betrekking tot de beslissing en de gang van zaken rond kredietverlening, schuldregeling, budgetbeheer en budgetbegeleiding én gedragingen jegens de begeleide, de cliënt, de kredietnemer, de rekeninghouder en de schuldenaar. 3. De kredietbank geeft op afdoende wijze bekendheid aan het bestaan van een klachtenprocedure. 4. De klachtenregeling wordt bij afzonderlijk reglement door het Bestuur vastgesteld en dient in ieder geval de volgende bepalingen te bevatten: a. de mogelijkheid om tegen een beslissing over de gang van zaken bij en een gedraging van de kredietbank een klacht in te dienen; b. de mogelijkheid om tegen een beslissing over en de gang van zaken bij de kredietbank op de klacht als bedoeld onder a, beroep in te stellen; c. de mogelijkheid om tegen een rechtshandeling van de kredietbank een klacht in te dienen bij de gemeentelijke ombudsman, gemeentelijke ombudscommissie dan wel de Nationale Ombudsman; d. de mogelijkheid om op een beslissing van de kredietbank als bedoeld onder a dan wel b, een klacht in te dienen bij het Bestuur van de representatieve organisatie,voor zover deze klacht betrekking heeft op de gang van zaken rond schuldregeling, budgetbegeleiding en budgetbeheer voor zover dit plaatsvindt in het kader van integrale schuldhulpverlening; e. de mogelijkheid om een klacht voor te leggen bij de Stichting Klachteninstituut Financiële Dienstverlening dan wel haar rechtsopvolger, voor zover deze klacht betrekking heeft op een financiële dienst en/of financieel product als bedoeld in de wet. 5. Met het oog op een adequate behandeling van klachten over de door de kredietbank verleende diensten en producten beschikt de kredietbank over een behoorlijke administratie van de klachten, waarbij tenminste wordt vastgelegd: a. de naam en het adres van de natuurlijke persoon die een klacht heeft ingediend; b. de van de natuurlijke persoon ontvangen klacht, met de daarbij behorende dagtekening van ontvangst; c. een omschrijving van de klacht; en d. een beschrijving van de wijze waarop de kredietbank de klacht heeft behandeld.
HOOFDSTUK I X
SLOTBEPALINGEN
Artikel 70 Slotbepaling 1. In alle gevallen waarin niet bij of krachtens de wet of het bankreglement is voorzien, beslist het Bestuur naar redelijkheid en billijkheid. 2. Het Bestuur kan deze bevoegdheid aan de directeur mandateren. Artikel 7 1 Inwerkingtreding 1. Dit bankreglement treedt in werking met ingang van de dag volgend op de dag waarop het bankreglement door Gedeputeerde Staten van de provincie is goedgekeurd. 2. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van het bankreglement vervalt het bankreglement van Kredietbank Limburg van 14 juli 1992. Artikel 72 Citeertitel Dit bankreglement kan worden aangehaald als: "Bankreglement Kredietbank Limburg versie 17 november 2010".
I I
fi]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Beleidsregel 1
Betrouwbaarheid
(artikel 4:10 lid 3 Wft en de artikelen 12 tot en met 16, 28,102,103 lid 2 en 172 BGfo) Paragraaf 1
Inleidende bepaling
Artikel 1 Definities In deze beleidsregel wordt verstaan onder: Fw : Faillissementswet; Toezichthouder: het Bestuur/College van Burgemeester en Wethouders Wft : Wet op het financieel toezicht. Artikel 2 Algemeen 1. De kredietbank draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van de kredietbank bepalen of medebepalen buiten twijfel staat. 2. Indien binnen de kredietbank een orgaan is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken bij de kredietbank wordt dit toezicht uitgeoefend door personen waarvan de betrouwbaarheid buiten twijfel staat. 3. De kredietbank draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de medewerkers en andere personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening, buiten twijfel staat. 4. De kredietbank die voornemens is een persoon te benoemen in een functie waardoor deze persoon het beleid van de kredietbank bepaalt of mede bepaalt, gaat daartoe niet over dan nadat het College/Bestuur zijn betrouwbaarheid heeft beoordeeld en heeft medegedeeld dat deze buiten twijfel staat. Paragraaf 2
Betrouwbaarheid (mede) beleidsbepalers
Artikel 3 Betrouwbaarheid 1. Onder betrouwbaarheid wordt voor de toepassing van deze beleidsregel verstaan het zich onthouden van één of meer gedragingen die naar het oordeel van de toezichthouder in de weg staan aan het vervullen van de functie van (mede) beleidsbepaler. 2. Tot de in het eerste lid bedoelde gedragingen behoren in ieder geval gedragingen die blijk geven van het niet hebben van de eigenschappen als waarheidslievendheid, verantwoordelijkheidszin, wetgetrouwheid, openheid, oprechtheid, prudentie, punctionaliteit, onkreukbaarheid, discretie en rechtschapenheid. Artikel 4 Voornemen benoeming 1. De kredietbank meldt aan het Bestuur/College schriftelijk het voornemen tot benoeming van: a. een persoon die het beleid van de kredietbank bepaalt of mede bepaalt; b. een persoon die onderdeel is van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de kredietbank. 2. De kredietbank geeft geen uitvoering aan het voornemen, bedoeld in het eerste lid, voordat het Bestuur/College heeft vastgesteld dat de betrouwbaarheid van de betrokken persoon buiten twijfel staat. Artikel 5 Vaststelling van de feiten 1. De beoordeling van de betrouwbaarheid geschiedt door op basis van voornemens, handelingen en antecedenten, hierna gezamenlijk te noemen antecedenten, te toetsen of betrokkene blijk geeft of heeft gegeven van zodanige gedragingen dat daardoor naar het oordeel van de toezichthouder zijn betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat. 2. De bij de beoordeling van de betrouwbaarheid in acht te nemen antecedenten zijn: a. strafrechtelijke antecedenten (onderdeel 1 en 2); b. financiële antecedenten (onderdeel 3); c. toezichtsantecedenten (onderdeel 4); d. fiscaal bestuurlijksrechtelijke antecedenten (onderdeel 5); e. overige antecedenten (onderdeel 6).
Beleidsregel betrouwbaarheid Wft Bladl
HQvvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
3. Inzicht in de in het tweede lid genoemde antecedenten wordt verkregen door gebruik te maken van onder meer: a. de door betrokkene zelf verstrekte gegevens en inlichtingen; b. de mogelijkheid om bij de Landelijke Officier gegevens uit politieregisters op te vragen; c. de gegevens en inlichtingen van de Belastingdienst; d. gegevens of inlichtingen verkregen van Nederlandse of buitenlandse overheidsinstanties dan wel Nederlandse of buitenlandse van overheidswege aangewezen instanties die belast zijn met het toezicht op financiële markten of op natuurlijke personen en rechtspersonen die op die markten werkzaam zijn; e. ambtsberichten van het Openbaar Ministerie; f. inlichtingen afkomstig van door betrokkene opgegeven referenties; g. gegevens uit openbare bronnen; h. inlichtingen verkregen van curatoren of bewindvoerders met betrekking tot faillissementen, surseances, schuldsaneringen of bewindvoeringen waarbij de aan te stellen persoon betrokken is geweest; i. gegevens en inlichtingen verkregen van organisaties van huidige of voormalige beroepsgenoten van betrokkene; j . gegevens en inlichtingen verkregen uit andere bij ministeriële regeling aan te wijzen bronnen. Artikel 6 Afweging van belangen 1. Het College/Bestuur concludeert dat de betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat indien naar zijn oordeel uit de antecedenten van betrokkene blijkt dat deze één of meer van de in artikel 3 bedoelde gedragingen heeft vertoond. 2. Het College/Bestuur betrekt bij zijn oordeelsvorming: a. in voorkomend geval het onderlinge verband tussen de aan een antecedent ten grondslag liggende gedraging(en) en de overige omstandigheden van het geval; b. de belangen die de Wft en de daarop gebaseerde besluiten en regelingen beogen te beschermen; en c. de overige belangen van de kredietbank en de betrokkene. 3. Gelet op de aard en ernst van de misdrijven genoemd in onderdeel 1 worden de aan die misdrijven ten grondslag liggende gedragingen op voorhand geacht onverenigbaar te zijn met de belangen die de Wft beoogt te beschermen. Het College/Bestuur stelt vast dat de betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat indien uit de antecedenten van betrokkene blijkt dat deze bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld terzake van een misdrijf als vermeld in genoemd onderdeel, tenzij sinds de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden acht jaren of meer zijn verstreken. Paragraaf 3
Betrouwbaarheid medewerkers en andere personen als bedoeld in artikel 2 lid 2
Artikel 7 Betrouwbaarheid 1. Een persoon als bedoeld in artikel 2 lid 2 van deze beleidsregel is betrouwbaar, indien hij een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens kan overleggen. 2. Een persoon als bedoeld in artikel 2 lid 2 van deze beleidsregel is betrouwbaar, indien hij tien jaar voorafgaand niet failliet is verklaard of op hem de schuldsaneringsregeling niet van toepassing is verklaard. 3. Een persoon als bedoeld in artikel 2 lid 2 van deze beleidsregel is betrouwbaar indien hij weliswaar failliet is verklaard maar hij overeenkomstig artikel 212 Fw is gerehabiliteerd. 4. De leden 1 tot en met 3 zijn niet van toepassing op personen die zich op 1 januari 2006 al onder verantwoordelijkheid van de kredietbank rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening. Paragraaf 4
Overige bepalingen
Artikel 8 Toezichtsmaatregelen 1. In het geval dat het College/Bestuur heeft geconcludeerd dat de betrouwbaarheid niet (meer) buiten twijfel staat en uit de Wft zelf geen directe consequenties voortvloeien, stelt het College/Bestuurde kredietbank en betrokkene hiervan in kennis.
Beleidsregel betrouwbaarheid Wft Blad 2
s"i]vvk nederlandse vereniging voor volkskrediet
2. Indien de kredietbank in het kader van zijn normale bedrijfsvoering constateert dat zich een wijziging heeft voorgedaan in de voor de beoordeling van de betrouwbaarheid relevante gegevens met betrekking tot een persoon die het beleid van de kredietbank bepaalt of meebepaalt, stelt de kredietbank het College/Bestuur daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. Artikel 9 Slotbepaling 1. De beoordeling van de betrouwbaarheid kan achterwege blijven bij betrokkenen als bedoeld in paragraaf 2 van deze beleidsregel, indien ten aanzien van de (mede)beleidsbepaler(s) op grond van zijn (hun) aanstelling als lid (leden) van het College/Bestuur al een onderzoek naar de antecedenten heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 5 lid 2 van deze beleidsregel. 2. Indien het onderzoek slechts betrekking heeft op een deel van het antecedentenonderzoek als bedoeld in artikel 5 lid 2 van deze beleidsregel, vindt op de ontbrekende onderdelen nader onderzoek plaats. 3. De betrouwbaarheid van een persoon die het beleid van de kredietbank bepaalt of medebepaalt, staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door de AFM is vastgesteld voor de toepassing van de Wft, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling. Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders/Bestuur d.d
Beleidsregel betrouwbaarheid Wft Blad 3
te
fi]vvk
nederiandse vereniging voor volkskrediet
Toelichting Beleidsregel 1
Betrouwbaarheid
Algemeen De beleidsregel is gebaseerd op artikel 4:10 lid 3 Wft en de artikelen 12 tot en met 16, 28 en 172 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo). Deze bepalingen vormen een uitwerking van regels met betrekking tot de vaststelling van de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van de kredietbank bepalen en meebepalen alsmede van de betrouwbaarheid van de medewerkers van de kredietbank en de personen waarvan bij de uitvoering van de werkzaamheden gebruik wordt gemaakt. Bij werknemers en andere personen gaat het alleen om degenen die zich rechtstreeks met financiële dienstverlening bezighouden. In artikel 12 BGfo wordt bepaald, dat de Autoriteit Financiële Markten de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 4:10 Wft (beleidsbepalers) vaststelt op basis van zijn voornemens, handelingen en antecedenten. Dit is ook vastgelegd in artikel 4 lid 1 van de beleidsregel. In artikel 13 BGfo wordt vervolgens bepaald welke antecedenten daarbij in aanmerking komen. In artikel 1 van de beleidsregel wordt de reikwijdte van de wettelijk vereiste betrouwbaarheid uitgebreid tot medewerkers die zich, al dan niet als uitzendkracht of gedetacheerde, rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening. Deze uitbreiding is gebaseerd op artikel 28 BGfo. Bedoeld worden de personen die het contact met de klant hebben, voorzover daarbij informatie wordt uitgewisseld die ziet op de inhoud van de financiële dienstverlening (de zogenaamde 'klantmedewerkers'). Daartoe behoort in ieder geval degene die een klant adviseert over een financieel product. Maar ook medewerkers die een klant, al dan niet op diens verzoek, informeren over bijvoorbeeld de samenstelling of de werking van een financieel product, zonder dat de klant daadwerkelijk wordt geadviseerd, hebben inhoudelijk klantcontact. De telefoniste die klanten uitsluitend telefonisch doorverwijst naar een bepaalde afdeling heeft geen klantcontact in de hiervoor bedoelde zin en is geen medewerker 'die zich rechtstreeks bezig houdt met financiële dienstverlening'. Artikel 1 In dit artikel wordt een verklaring gegeven voor de gebruikte afkortingen. Artikel 2 Dit artikel van de beleidsregel is gebaseerd op de artikelen 4:10 Wft (lid 1 en lid 2 beleidsregel), artikel 28 BGfo (lid 2 beleidsregel) en artikel 103 lid 2 BGfo (lid 3 beleidsregel). Artikel 3 Dit artikel van de beleidsregel is gebaseerd op artikel 1 van de voormalige Beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing van de AFM. Deze gedragingen raken zo zeer aan de betrouwbaarheid van de (mede) beleidsbepaler, dat het blijk geven van gedragingen ten aanzien van het niet beschikken over de genoemde eigenschappen, leidt tot de conclusie dat de desbetreffende persoon niet betrouwbaar is. Artikel 4 Dit artikel van de beleidsregel is gebaseerd op basis van artikel 103 BGfo. Kredietbanken met een Raad van Toezicht dienen nader te bepalen hoe aan deze regeling invulling wordt gegeven. Een en ander dient beoordeeld te worden op basis van de statuten van de desbetreffende kredietbank. Artikel 5 Dit artikel van de beleidsregel is gebaseerd op de artikelen 13 en 14 BGfo. Artikel 6 Artikel 6 lid 1 is gebaseerd op artikel 3 lid 1 van de voormalige Beleidsregel betrouwbaarheidstoetsing van de AFM. Zie verder de toelichting onder artikel 3. Artikel 6 lid 2 is gebaseerd op artikel 16 BGfo en artikel 6 lid 3 op artikel 15 BGfo. Artikel 7 Dit artikel van de beleidsregel is gebaseerd op artikel 28 lid 2 Besluit GGfo. Voor de uitleg van het begrip betrouwbaarheid in artikel 28 lid 2 BGfo is aansluiting gezocht bij de richtlijn Verzekeringsbemiddeling. Beleidsregel betrouwbaarheid Wft Blad 4
ï^vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
De in het Besluit Gedragstoezicht Wft aangewezen klantmedewerkers dienen een verklaring omtrent het gedrag, als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, te kunnen overleggen. Indien een klantmedewerker een dergelijke verklaring heeft ontvangen, kan daaruit worden afgeleid dat de betreffende persoon beschikt over een blanco strafblad met betrekking tot ernstige strafbare feiten in verband met vermogensdelicten of andere met financiële activiteiten verband houdende delicten. Klantmedewerkers mogen bovendien voorheen niet failliet zijn verklaard, tenzij rehabilitatie heeft plaatsgevonden (artikel 206 e.v. Fw). Het is overigens opvallend, dat hier niet wordt verwezen naar de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Omdat het BGfo geen termijn kent, is besloten om in afwijking van deze bepaling uitte gaan van een termijn van 10 jaar. Deze termijn sluit aan bij de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Een verzoek om rehabilitatie kan bij de rechtbank worden ingediend nadat een faillissement is beëindigd op grond van de artikelen 161 Fw (homologatie van het akkoord) of 193 Fw (aan de geverifieerde schuldeisers is het volle bedrag van hun vorderingen uitgekeerd). De schuldsaneringsregeling natuurlijke personen eindigt op grond van artikel 350 lid 3 sub a Fw indien de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt zijn voldaan en het lijkt ook dat een homologatie van een akkoord in de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ook als een rehabilitatie kan worden beschouwd. De schuldsaneringsregeling natuurlijke personen verwijst overigens niet naar de artikelen 206 e.v. Fw. Op grond van artikel 172 BGfo geldt artikel 28 lid 2 BGfo niet voor personen die op 1 januari 2006 al onder de verantwoordelijkheid van de kredietbank zich rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening. Toch wordt geadviseerd om voor bestaande medewerkers een termijn van vijfjaar aan te houden. Een bestaande verklaring omtrent het gedrag mag dus niet ouder zijn dan vijfjaar. Indien deze personen in dienst treden van een andere financiële dienstverlener en zich rechtstreeks gaan bezighouden met financiële dienstverlening, geldt deze uitzondering niet. Artikel 8 | Dit artikel van de beleidsregel is gebaseerd op artikel 102 BGfoT Artikel 9 Dit artikel van de beleidsregel bepaalt, dat de beoordeling van de betrouwbaarheid van een (mede) beleidsbepaler achterwege kan blijven, indien deze beoordeling al heeft plaatsgevonden in het kader van de aanstelling als lid van het College van Burgemeester en Wethouders. Indien op bepaalde delen van het antecedentenonderzoek nog geen onderzoek heeft plaatsgevonden, dient dit alsnog plaats te vinden. Artikel 9 lid 3 van beleidsregel is gebaseerd op artikel 4:10 lid 2 Wft.
Beleidsregel betrouwbaarheid Wft Blad 5
... - - f verwijderd:
(t\vvk
nederlandse vereniging voor voikskrediet
Bijlage Onderdeel 1. Strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 5 lid 2 sub a 1.1 Veroordelingen Bij onherroepelijk vonnis is betrokkene in Nederland of in het buitenland veroordeeld terzake van een poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aam of plegen van: a. het of vanuit Nederland, beschikkende over voorwetenschap, verrichten of bewerkstellingen van transacties in bepaalde effecten (artikelen 5:53 en 5:56 Wft); b. het doorgeven van voorwetenschap als bedoeld in artikelen 5:53 en 5.56 Wft of de nadrukkelijke aanbeveling bepaalde transacties te doen zonder daarbij de voorwetenschap door te geven (artikel 5:57 Wft); c. deelneming aan een criminele of terroristische organisatie (artikelen 140 tot en met 140a Wetboek van Strafrecht (WvSr)); d. valsheid in geschrifte (artikel 2555 WvSr); e. opzettelijk verstrekken van onware gegevens (227a WvSr); f. opzettelijk schenden van de verplichting gegevens te verstrekken (227b WvSr); g. diefstal onder verzwarende omstandigheden (artikelen 311 en 312 WvSr); h. verduistering (artikelen 321 tot en met 323 WvSr); i. benadeling van schuldeisers of rechthebbenden (artikelen 340 tot en met 348 WvSr); j. opzetheling (artikel 416 WvSr); k. witwassen (artikelen 420 bis tot en met 420ter WvSr); I. overtreding van een bepaling uit de financiële toezichtswetgeving, als misdrijf strafbaar gesteld in artikel 2 juncto 6 van de Wet op de economische delicten en waarvoor betrokkene is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete van tenminste de vierde categorie; of m. overtreding van één of meer in het buitenland geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de hierboven genoemde. Onderdeel 2. Overige strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 5 lid 2 sub a 2.1 Veroordelingen Bij vonnis is betrokkene in Nederland of in het buitenland veroordeeld terzake van poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokken van, mislukte uitlokking van, medeplegen van, medeplichtingheid aan of plegen van: Wetboek van Strafrecht a. openbare orde en discriminatie (artikelen 131 tot en met 151a); b. gemeengevaarlijke misdrijven (artikelen 157 tot en met 175); c. openbaar gezag (artikelen 177 tot en met 207a); d. muntmisdrijven (artikelen 208 tot en met 215); e. anderen valsheidsdelicten dan muntmisdrijven (artikelen 216 tot en met 235); f. opzettelijk verstrekken van onware gegevens (artikel 227a); g. opzettelijk schenden van de verplichting gegevens te verstrekken (artikel 227b); h. misdrijven tegen de zeden (artikelen 242 tot en met 250 en 250ter); i. bedreiging met geweld of misdrijf (artikel 285); j. geweldsmisdrijven tegen het leven (artikel 287 tot en met 294); k. mishandeling (artikelen 300 tot 306); I. dood en lichamelijk letsel door schuld (artikelen 307 tot en met 309); m. eenvoudige diefstal (artikel 310); n. diefstal onder verzwarende omstandigheden (artikel 311); o. diefstal met geweld (artikel 312); p. afpersing (artikel 317); q. verduistering (artikelen 321 tot en met 323); r. bedrog (artikelen 326 tot en met 337); s. benadeling van schuldeisers of rechthebbenden (artikelen 340 tot en met 348); t. vernieling (artikel 350 tot en met 354); Beleidsregel betrouwbaarheid Wft Blad 6
ïgvvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
u. v. w. x. y. z. aa. bb. cc.
ambtsmisdrijven (artikelen 355 tot en met 380); heling en schuldheling (artikelen 416 tot en met 417bis); witwassen (artikelen 420bis tot en met 420quinquies); opgave van valse naam, academische titel etc. (artikel 435); onbevoegd uitoefenen makelaardij (artikel 436a); indruk wekken van officieel gesteund en erkend optreden (artikel 435b); eigenmachtig handelen tijdens surseance (artikel 442); verstrekken van onware gegevens (artikel 447c); of schenden van de verplichting gegevens te verstrekken (artikel 447d).
Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR): a. overtreding fiscale wetgeving (artikelen 68 en 69). Opiumwet: a. met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben, etc. van harddrugs (artikel 2, eerste lid); b. met opzet smokkelen, bereiden, verkopen, afleveren, aanwezig hebben en vervaardigen van softdrugs (artikel 3, eerste lid); c. voorbereidingshandelingen met betrekking tot bereiden, verkopen, afleveren etc. en smokkelen van harddrugs (artikel 10a, eerste lid). Wet op de economische delicten (WED): Door de WED strafbaar gestelde gedragingen, met name verbodsbepalingen uit de financiële toezichtswetgeving, artikel 9 Wet melding ongebruikelijke transacties en de artikelen 2, eerste, tweede en zesde lid, 5, 6, 7, 8 van de Wet identificatie bij dienstverlening 1993 (Wid). Wet wapens en munitie: a. zonder erkenning wapen of munitie vervaardigen etc. (artikel 9, eerste lid), vervaardigen, voorhanden hebben etc. van bepaalde wapens (artikel 13, eerste lid); b. zonder consent bepaalde wapens of munitie doen binnenkomen of uitgaan etc. (artikel 14, eerste lid); c. zonder vergunning of verlof vervoeren van bepaalde wapens of munitie (artikel 22, eerste lid); d. verboden voorhanden hebben van bepaalde wapens of munitie (artikel 26, eerste lid); of e. verboden overdragen van bepaalde wapens of munitie (artikel 31, eerste lid). Wegenverkeerswet 1994: a. dood of letsel door schuld (artikel 6); b. doorrijden na ongeval (artikel 7); c. rijden onder invloed (artikel 8); d. motorvoertuig besturen na ontzegging (artikel 9); e. joyriding (artikel 11); of f. medewerking weigeren aan onderzoek (artikel 163). Buitenlandse strafbepalingen: Onder veroordelingen wordt ook verstaan veroordelingen in het buitenland wegens overtreding van een of meer aldaar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hierboven genoemde. 2.2 Transacties met het Openbaar Ministerie Betrokkene heeft een transactie als bedoeld in artikel 74 WvSr gedaan ter zake van één of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder transacties wordt ook verstaan transacties in het buitenland met de ter zake bevoegde autoriteiten ter zake van overtreding van één of meer aldaar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hiervoor genoemde. 2.3 (Voorwaardelijk) sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging Betrokkene wordt ter zake van één of meer van de hiervoor onder 2.1 genoemde strafbare feiten niet of niet verder vervolgd of voorwaardelijk niet of niet verder vervolgd, of is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging.
Beleidsregel betrouwbaarheid Wft Blad 7
^jvvk
nederlandse vereniging voor voikskrediet
Onder al dan niet voorwaardelijk sepot, niet verdere vervolging, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging worden ook verstaan soortgelijke uitspraken en maatregelen in het buitenland ter zake van overtreding van één of meer daar geldende strafbepalingen vergelijkbaar met de hiervoor genoemde. 2.4 Andere feiten of omstandigheden Andere feiten of omstandigheden die redelijkerwijs voor de toezichthouder van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van betrokkene, zoals blijkend uit door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren opgemaakte processen-verbaal of rapporten die erop wijzen dat betrokkene betrokken is (geweest) bij één of meer van de onder 2.1 genoemde strafbare feiten. Onder processen-verbaal of rapporten wordt ook verstaan soortgelijke documenten met gelijke bewijskracht, opgemaakt door tot de opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren in het buitenland ter zake van daar geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de onder 2.1 genoemde. Onderdeel 3. Financiële antecedenten als bedoeld in artikel 5 lid 2 sub b 3.1 Persoonlijk a. betrokkene heeft belangrijke persoonlijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische, invorderings- of incassoprocedures geleid; b. ten aanzien van betrokkene is surséance van betaling, faillissement, schuldsanering of schuldeisersakkoord aangevraagd of uitgesproken; c. betrokkene is thans in Nederland of elders verwikkeld in één of meer juridische procedures naar aanleiding van persoonlijke financiële problemen, dan wel verwacht daarin betrokken te raken; of d. de persoonlijke financiële verplichtingen staan naar algemene maatstaven niet in een gezonde verhouding tot de inkomsten of vermogen. 3.2 Zakelijk a. de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, heeft belangrijke financiële problemen gehad en deze hebben tot juridische procedures in Nederland of elders geleid; b. met betrekking tot de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap over het beleid uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is surséance van betaling of faillissement aangevraagd of uitgesproken; of c. betrokkene is veroordeeld tot het voldoen van openstaande schulden wegens aansprakelijkheid voor het faillissement van een vennootschap of rechtspersoon op grond van de toepasselijke bepalingen van Boek 2 Burgerlijk Wetboek (artikelen 50a, 138, 149, 248, 259 en 300a). 3.3 Andere feiten of omstandigheden Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer financiële gedragingen, voor zover die redelijkerwijs voor de toezichthouder van belang kunnen zijn voor de beoordeling van zijn betrouwbaarheid. Onderdeel 4. Toezichtantecedenten als bedoeld in artikel 5 lid 2 sub c a. het onjuist of onvolledig invullen van gegevens aan een toezichthouder of toezichthoudende instantie; b. betrokkene of een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is een toelating, vergunning of ontheffing geweigerd door een toezichthouder of toezichthoudende instantie;
Beleidsregel betrouwbaarheid Wft Blad 8
j"i]vvk
nederlandse vereniging voor voikskrediet
c. een aan betrokkene of aan een vennootschap of rechtspersoon waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is een verleende toelating, vergunning of ontheffing ingetrokken door een toezichthouder of toezichthoudende instantie; d. betrokkene, of zijn huidige of één van zijn voormalige werkgevers of een vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon bekleedt of bekleedde, feitelijk zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, een verklaring door de Minister van Justitie ter zake van de oprichting van dan wel van de wijziging van de statuten van een vennootschap geweigerd op gronden genoemd in de artikelen 68, tweede lid, 179, tweede lid, 125, tweede lid onderscheidenlijk 235, tweede lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. 4.2 Andere feiten en omstandigheden Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen ter zake waarvan in Nederlandse of buitenlandse financiële toezichtswetgeving regels zijn gesteld, die gedraging of gedragingen die redelijkerwijs voor de toezichthouder van belang kunnen zijn voor de beoordeling van zijn betrouwbaarheid. Onderdeel 5. Fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 5 lid 2 sub d 5.1 Persoonlijk Aan betrokkene is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten: a. opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d); b. het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of c. het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f). 5.2 Zakelijk Aan de huidige of één van de voormalige werkgevers of enige vennootschap of rechtspersoon, waarbij betrokkene een functie bekleedt of bekleedde als beleidsbepalende of medebeleidsbepalende persoon, feitelijke zeggenschap in het bestuur uitoefent of uitoefende of anderszins (mede)verantwoordelijk is of was voor het beleid, is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een vergrijpboete opgelegd op basis ter zake van één of meer van de hieronder genoemde strafbare feiten: a. opzettelijk een onjuiste of onvolledige belastingaangifte doen (artikel 67d); b. het is aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten dat een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e); of c. het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige te wijten is dat de belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de termijn is betaald (artikel 67f). 5.3 Andere feiten of omstandigheden Andere feiten of omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van betrokkene bij één of meer gedragingen op fiscaal gebied die redelijkerwijs voor de toezichthouder van belang kunnen zijn voor de beoordeling van zijn betrouwbaarheid. Onderdeel 6. Overige antecedenten als bedoeld in artikel 5 lid 2 sub e a. de inschrijving van betrokkene behoort bij het Dutch Securities Institute is door die instelling beëindigd; b. betrokkene is onderworpen of onderworpen geweest aan een procedure tot het treffen van tuchtrechtelijke, disciplinaire of andere vergelijkbare maatregelen door of vanwege een organisatie van zijn beroepsgenoten in of buiten Nederland en deze procedure heeft jegens betrokkene tot maatregelen geleid; of
Beleidsregel betrouwbaarheid Wft Blad 9
^|vvk
nederlandse vereniging voor voikskrediet
betrokkene is betrokken of betrokken geweest bij enig conflict met zijn huidige dan wel een vorige werkgever aangaande de correcte vervulling van zijn functie of naleving van gedragsnormen in verband met die taakvervulling en dit conflict heeft geleid tot het opleggen van een arbeidsrechtelijke sanctie aan betrokkene (zoals bijvoorbeeld in de vorm van een waarschuwing, berisping, schorsing of ontslag).
Beleidsregel betrouwbaarheid Wft Blad 10
rqvvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Beleidsregel 2
Vakbekwaamheid
(artikel 4:9 Wft en de artikelen 5 tot en met 7 en 171 BGfo) Paragraaf 1
Inleidende bepaling
Artikel 1 Definities In deze beleidsregel wordt verstaan onder: Besluit : Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen; (Bestuur : Bestuur van de gemeenschappelijke regeling/stichting) Cliënt : de cliënt en consument als bedoeld in artikel 1:1 Wft; College : College van Burgemeester en Wethouders; Wft : Wet op het financieel toezicht. Artikel 2 Algemeen 1. De kredietbank draagt er zorg voor dat de personen die het dagelijkse beleid van de kredietbank bepalen deskundig zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van de kredietbank. 2. De kredietbank draagt zorg voor de vakbekwaamheid van zijn werknemers en andere natuurlijke personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten aan cliënten. 3. Ter uitvoering van lid 2 van dit artikel van de beleidsregel beschikt in ieder geval een zodanig aantal feitelijk leidinggevenden van de kredietbank over voldoende vakbekwaamheid dat de kwaliteit van de financiële diensten aan de cliënt kan worden gewaarborgd. Paragraaf 2
Dagelijks beleid
Artikel 3 Algemeen 1. De personen die het dagelijkse beleid van de kredietbank bepalen dienen minimaal te beschikken over een managementopleiding gevolgd aan een instelling voor hoger economisch en administratief onderwijs of een opleiding op een vergelijkbaar niveau. 2. De personen die het dagelijkse beleid van de kredietbank bepalen en niet beschikken over een managementopleiding gevolgd aan een instelling voor hoger economisch en administratief onderwijs, maar beschikken over een werkervaring van minimaal 10 jaar bij een financiële onderneming als bedoeld in artikel 1:1 Wft, worden in het kader van deze beleidsregel gelijk gesteld met de personen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. 3. Het College/Bestuur kan gemotiveerd van het bepaalde in de leden 1 en 2 van dit artikel afwijken. Paragraaf 3
Feitelijk leidinggevers, werknemers en andere personen
Artikel 4 Algemeen 1. De personen als bedoeld in artikel 2 lid 2 en 3 worden als deskundig beschouwd indien zij voldoen aan de in bijlage 2.1 van deze beleidsregel opgenomen eindtermen. 2. De personen als bedoeld in artikel 2 lid 2 en 3 van deze beleidsregel die zich rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten aan cliënten ten aanzien van de hierna volgende producten dienen te voldoen aan de eindtermen opgenomen in de volgende bijlagen bij deze beleidsregel: a. consumptief krediet: bijlage 2.2; b. schadeverzekeringen: bijlage 2.3. Artikel 5 Bewijs van deskundigheid 1. De kredietbank voldoet aan het bepaalde in artikel 2 lid 2, indien: a. zijn werknemers en andere personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening, met uitzondering van feitelijk leidinggevenden, allen beschikken over een geldig diploma voor de in hun geval geldende eindtermen, bedoeld in artikel 4 en afgegeven door een door de Minister van Financiën erkend exameninstituut; of b. de bedrijfsvoering zodanig is ingericht dat deze een vakbekwame financiële dienstverlening aan cliënten voldoende waarborgt.
Beleidsregel vakbekwaamheid Wft Bladl
HQvvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
2. De kredietbank voldoet aan het bepaalde in artikel 2 lid 3 van deze beleidsregel, indien: a. de feitelijk leidinggevenden beschikken over een geldig diploma voor de in hun geval relevante eindtermen, bedoeld in artikel 4, afgegeven door een door de Minister van Financiën erkend exameninstituut; of b. de kredietbank een financiële dienstverlener is met een op jaarbasis gemiddeld aantal voltijdse medewerkers van meer dan 50 en de kredietbank zijn bedrijfsvoering zodanig heeft ingericht dat deze een vakbekwame financiële dienstverlening aan cliënten voldoende waarborgt. 3. Onverminderd het bepaalde in de leden 1 en 2 van dit artikel voldoet de kredietbank als verbonden bemiddelaar ook aan het bepaalde in artikel 2 lid 2 en 3, indien de bedrijfsvoering van de kredietbank onder de verantwoordelijkheid van de verzekeraar, voor wie de kredietbank bemiddelt, zodanig is ingericht dat een vakbekwame financiële dienstverlening aan de cliënten voldoende is gewaarborgd. Artikel 6 Geldigheid diploma 1. Een diploma is geldig, tenzij de houder ervan: a. niet binnen 18 maanden na de openbaarmaking, bedoeld in artikel 8 lid 3 Besluit, op de door de Minister van Financiën vastgestelde wijze voldoet aan de in zijn geval relevante toetstermen voor permanente educatie, bedoeld in artikel 8 lid 2 Besluit; of b. niet binnen 18 maanden na de openbaarmaking, bedoeld in artikel 8 lid 3 Besluit, van toetstermen voor permanente educatie met goed gevolg een examen heeft afgelegd van een door de Minister van Financiën erkend exameninstituut dat voldoet aan de in zijn geval relevante toetstermen die tegelijkertijd met eerder genoemde toetstermen voor permanente educatie openbaar zijn gemaakt. 2. Indien een houder van een diploma niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn heeft voldaan aan de in zijn geval relevante toetstermen voor permanente educatie, is het diploma ongeldig tot op het moment dat de houder alsnog daaraan voldoet. Artikel 7 Overgangsregeling diploma 1. Een diploma is voor de toepassing van artikel 5 lid 1 sub a of lid 2 sub a van deze beleidsregel geldig, indien het diploma: a. tussen 1 januari 2000 en 1 oktober 2007 is behaald; en b. wordt genoemde in de eerste kolom van bijlage F behorende bij artikel 171 Besluit, en is afgegeven door een in de tweede kolom genoemde instelling, voor de eindtermen, bedoeld in de derde kolom van de tabel. 2. Een diploma is voor de toepassing van artikel 5 lid 1 sub a of lid 2 sub a van deze beleidsregel geldig, indien het diploma: a. vóór 1 januari 2007 is behaald; b. wordt genoemd in de eerste kolom van bijlage F behorend bij artikel 171 Besluit, en is afgegeven door een in de tweede kolom genoemde instelling, voor de eindtermen, bedoeld in de derde kolom van de tabel; en c. wordt gehouden door een persoon die in de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2006 tenminste drie jaar relevante werkervaring heeft. Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders/Bestuur d.d
Beleidsregel vakbekwaamheid Wft Blad 2
te
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Toelichting Beleidsregel 2
Deskundigheid
Algemeen De beleidsregel is gebaseerd op de artikel 4:9 Wft en de artikelen 5 tot en met 7 en 172 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo). Deze artikelen vormen een uitwerking van de wijze waarop de kredietbank kan voldoen aan de wettelijke vereisten terzake van vakbekwaamheid, waarbij artikel 7 BGfo ziet op de permanente educatie. Artikel 1 In dit artikel wordt de verklaring gegeven voor de gebruikte afkortingen. Artikel 2 Dit artikel stemt overeen met artikel 4:9 Wft. Artikel 3 In dit artikel worden de deskundigheidseisen benoemd voor personen die het dagelijkse beleid van de kredietbank bepalen. Artikel 4:9 lid 1 Wft wordt niet nader uitgewerkt in het BGfo. Daarom is gekozen voor een eigen regeling. Artikel 4 Dit artikel stemt overeen met artikel 5 BGfo. Omdat de kredietbanken zich niet bezighouden met levensverzekeringen zijn de verwijzingen naar die bijlage van het BGfo hier niet opgenomen. Dit geldt ook voor het hypothecaire krediet. Zie de toelichting op het model bankreglement 2007. Artikel 5 Artikel 5 lid 1 van de beleidsregel (artikel 6 lid 1 BGfo) bepaalt, dat de kredietbank op twee manieren kan voldoen aan het vereiste dat een klantmedewerker inhoudelijk vakbekwaam dient te zijn, te weten: a. door middel van een geldig diploma afgegeven door een erkend exameninstituut; b. door te beschikken over een zodanige bedrijfsvoering dat een deskundige financiële dienstverlening aan de consument voldoende is gewaarborgd. Deze bepaling biedt bijvoorbeeld uitkomst aan kredietbanken die beschikken over een uitgebreid systeem van interne opleidingstrajecten. Ook kan worden gedacht aan kredietbanken met een bedrijfsvoering waarbij wordt voorzien in een systeem waarbij deskundige personen binnen de organisatie hun kennis en vaardigheden voor klantmedewerkers toegankelijk maken door deze kennis en vaardigheden bijvoorbeeld in computersystemen of handleidingen te vatten. Voorop staat dat de vakbekwame financiële dienstverlening aan de cliënten in de bedrijfsvoering voldoende moet zijn gewaarborgd. Artikel 5 lid 2 van de beleidsregel (artikel 6 lid 2 BGfo) geeft aan op welke wijze de kredietbank kan voldoen aan het vereiste dat zijn feitelijk leidinggevenden vakbekwaam zijn. Feitelijk leidinggevenden zijn degenen die het verkoopproces (het klantencontact) inhoudelijk effectief kunnen sturen of beïnvloeden. In de praktijk hoeft dit niet in alle gevallen de hiërarchisch leidinggevende van een klantmedewerker te zijn. Indien een klantmedewerker met betrekking tot het verkooptraject van een financieel product inhoudelijk wordt gestuurd door de productspecialist binnen de organisatie (van wie hij bijvoorbeeld de inhoudelijke instructies voor de verkoop van het product ontvangt en bij wie hij terecht kan voor nadere vragen ten aanzien van een bepaald product) en niet door zijn eigen directe leidinggevende, dient de desbetreffende productspecialist te worden aangemerkt als de feitelijk leidinggevende in de zin van het BGfo. De eigen direct leidinggevende is in dit voorbeeld weliswaar aan te merken als de manager van de klantmedewerker, maar niet als feitelijk leidinggevende in de zin van het BGfo. Ook kan de situatie zich voordoen dat een team van klantmedewerkers in het verkooptraject inhoudelijk wordt aangestuurd door een andere ervaren en gespecialiseerde klantmedewerker uit het team. In dit geval wordt de ervaren en gespecialiseerde klantmedewerker aangemerkt als de feitelijk leidinggevende in de zin van het BGfo. De manager van het desbetreffende verkoopteam is geen feitelijk leidinggevende indien hij zich niet inhoudelijk bemoeit met het verkooptraject.
Beleidsregel vakbekwaamheid Wft Blad 3
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Voorop staat dat niet alle feitelijke leidinggevenden van een financiële dienstverlener vallen onder de reikwijdte van artikel 5 lid 2 van de beleidsregel (artikel 6 lid 2 BGfo). Slechts 'een zodanig aantal' feitelijk leidinggevenden dat de kwaliteit van de financiële dienstverlening aan de cliënten kan worden gewaarborgd. Met andere woorden, bepalend voor het aantal feitelijk leidinggevenden waarvan de deskundigheid op grond van art. 5 lid 2 van de beleidsregel dient te worden aangetoond, is het aantal feitelijk leidinggevenden dat binnen de organisatie van de kredietbank nodig is om de deskundigheid van het verkooptraject van de klantmedewerkers voldoende te kunnen waarborgen. Bij de vraag hoeveel klantmedewerkers een feitelijk leidinggevende inhoudelijk kan aansturen kunnen verschillende factoren een rol spelen: in hoeverre wordt de feitelijk leidinggevende ondersteund door protocollen, hebben de klantmedewerkers zelf diploma's etc. De regeling in het tweede lid ten aanzien van feitelijk leidinggevenden is vergelijkbaar met het eerste lid. Feitelijk leidinggevenden dienen te beschikken over: a. een geldig diploma, afgegeven door een erkend exameninstituut; of b. er moet sprake zijn van een zodanige bedrijfsvoering dat een deskundige financiële dienstverlening aan de cliënt voldoende is gewaarborgd. Het ligt in de rede dat de AFM nadere beleidsregels ontwikkelt ten aanzien van de criteria die zij hanteert bij de beoordeling of de bedrijfsvoering van een financiële dienstverlener kan dienen als alternatief voor diploma's. Deze nadere beleidsregels maken ook onderdeel uit van deze beleidsregel. In artikel 5 lid 3 van de beleidsregel (artikel 6 lid 4 BGfo) wordt bepaald, dat de verbonden bemiddelaar de deskundigheid van zijn eigen werknemers (inclusief feitelijk leidinggevenden) behalve door middel van diploma's en door te beschikken over een eigen bedrijfsvoering die een deskundige financiële dienstverlening aan de cliënt voldoende waarborgt, ook kan aantonen door zijn bedrijfsvoering zo in te richten dat de aanbieder voor wie hij als bemiddelaar optreedt een vakbekwame financiële dienstverlening (van de verbonden bemiddelaar) richting de cliënt voldoende waarborgt. Deze regeling voor de verbonden bemiddelaar is vergelijkbaar met de wijze waarop een financiële dienstverlener de deskundigheid van eigen werknemers kan aantonen (artikel 5 lid 1 beleidsregel). Reden hiervoor is de bijzondere relatie tussen de verbonden bemiddelaar en de aanbieder die de verantwoordelijkheid neemt voor het handelen van de verbonden bemiddelaar via welke hij overeenkomsten met cliënten aangaat. Artikel 6 In artikel 6 van de beleidsregel (artikel 7 BGfo) ligt de verplichting tot permanente educatie besloten. Dit artikel dient te worden gelezen in samenhang met artikel 5 van de beleidsregel (artikel 6 BGfo). Daar waar artikel 5 bepaalt dat de deskundigheid kan worden aangetoond door een geldig diploma, regelt artikel 6 wanneer er sprake is van een geldig diploma. Door aan deze geldigheid in onderdeel a van het eerste lid de verplichting te koppelen dat binnen achttien maanden op de door de Minister van Financiën vastgestelde wijze moet zijn voldaan aan de openbaar gemaakte toetstermen voor permanente educatie, ontstaat een systeem van verplichte permanente educatie. Onderdeel b vormt een alternatief op de verplichting om binnen achttien maanden te voldoen aan de nieuw vastgestelde toetstermen voor permanente educatie. Dit alternatief houdt in dat een persoon die binnen dezelfde periode van achttien maanden met goed gevolg een examen heeft afgelegd, voldoet aan de meest recente door de Minister van Financiën openbaar gemaakte toetstermen voor examens. In die toetstermen voor examens zullen immers de nieuwe toetstermen voor permanente educatie zijn verwerkt. Stel dat op 1 januari 2008 nieuwe toetstermen voor zowel examens als permanente educatie openbaar worden gemaakt. In de nieuwe toetstermen voor examens zullen de nieuwe eisen in het kader van permanente educatie zijn verwerkt. Op grond van artikel 10 lid 4 BGfo dient een door een erkend exameninstituut af te nemen examen binnen zes maanden na openbaarmaking te voldoen aan de nieuwe toetstermen voor examens. Indien het exameninstituut vanaf maart 2008 het nieuwe aangepaste examen aanbiedt en een persoon kiest er voor om het nieuwe examen in augustus af te leggen, dan hoeft hij daarnaast niet ook nog aan de nieuwe verplichtingen in het kader van permanente educatie te voldoen (mits hij het examen met goed gevolg aflegt). Indien een persoon er voor kiest om in maart 2008 het 'oude' examen te doen, zal hij daarnaast vóór 1 juni 2009 ook aan de op 1 januari 2008 openbaar gemaakte toetstermen voor permanente educatie moeten voldoen.
Beleidsregel vakbekwaamheid Wfl Blad 4
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Het tweede lid is opgenomen, omdat zonder deze bepaling onduidelijkheid zou kunnen ontstaan over de wijze waarop een kredietbank waarvan de werknemer(s) niet tijdig heeft of hebben voldaan aan de verplichting tot permanente educatie, deze situatie zou kunnen herstellen. Het tweede lid maakt duidelijk dat 'alleen' de achterstallige permanente educatie dient te worden ingehaald en dat de desbetreffende personen niet opnieuw een diploma hoeven te behalen. Artikel 7 In artikel 7 van de beleidsregel is de overgangsregeling van artikel 171 BGfo , voor zover voor de kredietbanken op dit moment relevant, overgenomen. Het regime houdt in dat, de in bijlage F van het BGfo (bijlage 2.4) genoemde bestaande diploma's gelijk worden gesteld met diploma's afgegeven door een door de Minister van Financiën erkend exameninstituut. Voorwaarde is wel dat deze bestaande diploma's moeten zijn behaald in de periode van 1 januari 2000 tot 1 oktober 2007. Indien een dergelijk diploma vóór 1 januari 2000 is behaald, geldt de aanvullende voorwaarde dat de houder van het diploma in de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2006 tenminste drie jaar relevante werkervaring moet hebben opgedaan. Naar verwachting zal de AFM door het formuleren van beleid een nadere uitwerking gaan geven aan het begrip 'relevante werkervaring'. Deze nadere beleidsregels zijn ook op deze beleidsregel van toepassing. Indien de houder van een bestaand diploma voldoet aan de voorwaarden van artikel 7 van de beleidsregel (artikel 171 BGfo) en zijn diploma daarom wordt beschouwd als een geldig Wft-diploma in de zin van artikel 5 lid 1 sub a of lid 2 sub a (artikel 6 lid 1 onder a of lid 2 onder a BGfo), is daarmee ook artikel 7 van de beleidsregel (artikel 171 BGfo) van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat het 'omgezette' diploma geldig blijft zolang de houder ervan tijdig aan de verplichtingen in het kader van permanente educatie voldoet.
Beleidsregel vakbekwaamheid Wft Blad 5
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Bijlage 2.1
Basismodule vakbekwaamheid
Artikel 1 Voor de vaststelling van de vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de beleidsregeling (artikel 4:9 lid 2 Wft) gelden de eindtermen in de artikelen 2 tot en met 7 van deze bijlage. Artikel 2 De personen zijn in staat: a. de begrippen consument, cliënt, producent, sparen, ontsparen en lenen aan de hand van een eenvoudige economische kringloop uit te leggen; b. eenvoudige financiële overzichten (opbrengsten/uitgaven en bezittingen/schulden) voor een consumentenhuishouding op te stellen; c. eenvoudige financiële overzichten (opbrengsten/uitgaven en bezittingen/schulden) voor een consumentenhuishouding voor een moment in de toekomst, rekening houdend met het levensfasemodel, op te stellen; d. een eenvoudig vermogensplan voor een consument of cliënt op basis van de huidige en toekomstige financiële positie op te stellen; e. aan te geven welke risico's de consument of cliënt loopt ten aanzien van bezit, vermogen, inkomen en overlijden en welke maatregelen hiervoor getroffen moeten worden; f. informatiebronnen die gericht zijn op de consument of cliënt te noemen; g. uit te leggen waarom prudentieel toezicht en gedragstoezicht op de financiële markten nodig zijn om de consument of cliënt te beschermen en vertrouwen in de financiële sector te geven; h. aan te geven welke klachtenregelingen en buitengerechtelijke geschillenbeslechtingsregelingen voor de consument of cliënt van toepassing zijn; i. de juridische positie van een consument of cliënt te inventariseren en omschrijven; en j. de fiscale positie van een consument of cliënt te inventariseren en omschrijven. Artikel 3 De personen zijn in staat met betrekking tot het aanbieden van: a. betaal- en spaarrekeningen met inbegrip van de daaraan verbonden betaal- en spaarfaciliteiten: 1. de rol en de taken van de aanbieder in het chartale en girale betalingsverkeer te beschrijven; en 2. de rol en de taken van de aanbieder bij het aantrekken van spaargeld te beschrijven. b. krediet: 1. de rol en de taken van de aanbieder bij het verstrekken van consumptief en hypothecair krediet te beschrijven; 2. de advies- en bemiddelingstaken van de aanbieder van krediet te beschrijven; en 3. aan te geven waar de aanbieder van krediet voor eigen rekening en risico opereert en welke risico's de aanbieder van krediet daarbij loopt; c. verzekeringen: 1. de risico's vast te stellen die de cliënt kan lopen; 2. de rol en de taken van de aanbieder te beschrijven met betrekking tot het afdekken van de financiële gevolgen van risico's die de cliënt kan lopen; 3. het principe van verzekeren uit te leggen; 4. uit te leggen hoe de verzekeringsovereenkomst tot stand komt; 5. de hoofdlijnen van het verzekeringsrecht te beschrijven; 6. de structuur van de verzekeringssector uit te leggen; en 7. uit te leggen wanneer de verzekeringsovereenkomst wordt beëindigd; en d. effecten, de rechten van deelneming in beleggingsinstellingen en beleggingsobjecten; 1. de rol van beleggingsinstellingen te beschrijven; 2. de kenmerken van de beleggingsmaatschappijen en beleggingsfondsen te noemen; 3. vijf beleggingscategorieën te noemen en toe te lichten; 4. te motiveren waarom beleggen in een beleggingsinstelling voor de consument geschikter kan zijn dan beleggen in afzonderlijke fondsen; en 5. de kenmerken van giraal beleggen (beleggingsrekening) te benoemen en aan te geven welk verschil er is met beleggen via/in een beleggingsmaatschappij en een beleggingsfonds.
Beleidsregel vakbekwaamheid Wft Blad 6
rgwk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Artikel 4 De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in financiële producten: a. het verschil tussen rechtstreekse verkoop door de aanbieder en verkoop via een onafhankelijk distributiekanaal uit te leggen; b. de werkzaamheden die de bemiddelaar kan verrichten voor de consument of cliënt te beschrijven; c. de gebieden waarop bemiddelaars actief zijn voor producten van een bank, verzekeraar, pensioenfonds en institutionele beleggers te noemen; d. de verschillende soorten bemiddelaars te omschrijven; en e. de activiteiten van andere bemiddelaars te beschrijven. Artikel 5 De personen zijn in staat de schakels tussen uitgevende instellingen en eindbelegger in het kader van het verlenen van beleggingsinstellingen te beschrijven. Artikel 6 De personen zijn in staat met betrekking tot het verlenen vanfinanciëlediensten inzake: a. betaalrekeningen met inbegrip van de daaraan verbonden betaalfaciliteiten: 1. te beschrijven hoe een betaalrekening geopend wordt en waarop in het bijzonder gelet moet worden; 2. aan te geven hoe geld omgezet wordt in een andere vorm en waarop in het bijzonder gelet moet worden; 3. producten voor toonbankbetaling en girale betalingen te beschrijven; 4. toe te lichten op welke punten de koop op afstand afwijkt van koop in directe aanwezigheid van de financiële onderneming; en 5. uit te leggen wat een money transfer is en waarom het Ministerie van Justitie dit product nauwlettend observeert; b. krediet: 1. uit te leggen wat een consumptief krediet is, in welke situaties het product geschikt is en welke factoren een rol spelen bij het verlenen van krediet; 2. uit te leggen wat een hypothecair krediet is, in welke situaties het geschikt is en welke factoren een rol spelen bij het verlenen van het krediet; en 3. de belangrijkste hypotheekvormen en rentecondities te omschrijven; c. spaarrekeningen met inbegrip van daaraan verbonden spaarfaciliteiten, financiële instrumenten en beleggingsobjecten: 1. spaarproducten waarbij het tegoed direct opneembaar is te beschrijven; 2. spaarproducten waarbij een looptijd wordt afgesproken, te beschrijven; en 3. de meest gangbare beleggingsobjecten te beschrijven; en d. verzekeringen: 1. de producten waarmee de risico's kunnen worden verzekerd die betrekking hebben op het bezit te beschrijven; 2. de producten waarmee de risico's kunnen worden verzekerd die betrekking hebben op verkeer, aansprakelijkheid en rechtsbijstand, inkomen en arbeidsongeschiktheid te beschrijven; en 3. de producten waarmee de risico's kunnen worden verzekerd die betrekking hebben op het leven, de dood en de gezondheid en zorg te beschrijven. Artikel 7 De personen zijn in staat met betrekking tot: a. de regulering van de financiële sector in algemene zin: 1. de voorwaarden voor een rechtsgeldige financiële overeenkomst te noemen; 2. toe te lichten waarom de overheid zorgplichten wettelijk regelt, welk type regels hierbij gebruikt worden en op wie deze van toepassing zijn; 3. de inhoud van de verschillende typen regels te schetsen; 4. het werkgebied en de taken van de financiële toezichthouders te omschrijven; en 5. de collectieve garantieregeling te omschrijven; Beleidsregel vakbekwaamheid Wft Blad 7
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
b. het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van de wet: 1. de doelstelling en de werkwijze weer te geven; 2. de terminologie toe te lichten; 3. de reikwijdte aan te geven; 4. uit te leggen waarom het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen kiest voor consistente regels voor alle distributiekanalen en branches; 5. de kwaliteitskenmerken van het distributiekanaal te noemen; 6. aan te geven waar en waarom het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen ruimte laat voor zelfregulering; 7. uit te leggen waarom een vergunningstelsel nodig is en hoe dit functioneert; en 8. uit te leggen waar het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen past in de internationale ontwikkelingen; en c. het toezicht op gedragsaspecten: 1. de eisen waaraan financiële ondernemingen moeten voldoen te noemen; en 2. te beschrijven hoe en op welke punten AFM toezicht uitoefent op financiële ondernemingen.
Beleidsregel vakbekwaamheid Wft Blad 8
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Bijlage 2.2
Consumptief krediet
Artikel 1 Voor de vaststelling van de vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de beleidsregel (artikel 4:9 lid 2 Wft) gelden met betrekking tot consumptief krediet de eindtermen genoemd in de artikelen 2 tot en met 4 van deze bijlage. Artikel 2 De personen zijn in staat met betrekking tot consumptief krediet: a. ten behoeve van een juist en verantwoord advies de kredietbehoefte van de consument vast te stellen in termen van wensen en mogelijkheden, mede op basis van diens toekomstige situatie; b. te bepalen of voor het realiseren van het financieringsdoel alternatieve oplossingen mogelijk zijn; en c. de benodigde informatie te verzamelen zodat om alle relevante aspecten te kunnen meenemen in het advies. Artikel 3 De personen zijn in staat ten aanzien met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over consumptief krediet: a. de wettelijke regels met betrekking tot de financiële dienst alsmede de voorschriften ingevolge zelfregulering toe te passen; b. op basis van de beschikbare informatie te bepalen welke kredietvorm aansluit op de gegeven situatie; c. te bepalen welke (extra) zekerheden vereist zijn en de gevolgen hiervan voor de consument duidelijk maken; d. de regels ten aanzien van beschikkingsbevoegdheid toe te passen; e. invulling te geven aan de variabele looptijd en het termijnbedrag zodat de (maand)lasten bij de gevraagde kredietsom voor de consument inzichtelijk worden; f. de fiscale gevolgen van het kredietvoorstel in te schatten zodat de bruto- en nettolasten op de juiste wijze kunnen worden berekend, ook in geval van een krediet bestemd voor de eigen woning; g. de consument te informeren over de relevante krediettechnische aspecten; h. het rentetarief en eventuele andere kosten te verklaren zodat de consument dit kan plaatsen ten opzichte van andere kredietproducten; i. een aanvraag vooraf te beoordelen zodat een inschatting terzake de acceptatie kan worden gemaakt; j . met de consument een aanvraagformulier voor een consumptief krediet in te vullen, dan wel een reeds ingevuld formulier te controleren; k. de consument duidelijk te maken hoe het aanvraagproces verloopt; I. het resultaat van de kredietaanvraag naar de consument terug te koppelen waarbij inzicht wordt verschaft in de afwegingen die bij de beoordeling een rol hebben gespeeld; m. de kredietovereenkomst en andere relevante stukken te interpreteren en vragen van de consument hierover te beantwoorden; en n. de betekenis van het arbeidsongeschiktheidsrisico in het kader van de kredietovereenkomst uit te leggen en het risico te vertalen in een correct advies over de aan het krediet gekoppelde arbeidsongeschiktheidsverzekering. Artikel 4 De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en mutatie van de overeenkomst inzake consumptief krediet: a. op grond van signalen of periodieke revisie in te schatten of aanpassing van het krediet wenselijk is zodat de verstrekking ook op langere termijn passend is; b. de belangrijkste begrippen uit het kredietbeheer toe te lichten zodat in voorkomende gevallen de consument hierover kan worden geïnformeerd; c. in een situatie van extra aflossing op basis van de beschikbare gegevens de renterestitutie en administratiekosten voor de consument te berekenen; d. de consument duidelijk te maken hoe en wanneer vertragingsrente in rekening wordt gebracht; en e. de consument te informeren over de mogelijke consequenties van non-betaling.
Beleidsregel vakbekwaamheid Wft Blad 9
rgwk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Bijlage 2.3
Schadeverzekeringen
Artikel 1 Voor de vaststelling van de vakbekwaamheid als bedoeld in art. 5 lid 1 van de beleidsregel (artikel 4:9 lid 2 Wft) gelden met betrekking tot schadeverzekeringen de eindtermen genoemd in de artikelen 2 tot en met 5 van deze bijlage. Artikel 2 De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen inzake bezit, verkeer, transport, aansprakelijkheid en rechtsbijstand, inkomen en arbeidsongeschiktheid en gezondheid en zorg, hierna te noemen: "de schadeverzekeringen": a. de behoefte en risico's te inventariseren en te interpreteren ten behoeve van de advisering van de cliënt; b. de preventiemaatregelen te inventariseren en te interpreteren ten behoeve van de advisering van de cliënt; c. de mogelijke preventiemaatregelen te verduidelijken, ten behoeve van de advisering van de cliënt; d. de meest geschikte verzekeringsvoorwaarden te selecteren ten behoeve van de advisering van de cliënt; en e. de geselecteerde verzekeringsvoorwaarden voor te vergelijken ten behoeve van de advisering van de cliënt. Artikel 3 De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en adviseren over de schadeverzekeringen: a. de mogelijke risico's en verzekeringsvormen te verduidelijken; b. de premie te berekenen met behulp van de beschikbare informatie; c. met de cliënt op correcte wijze een aanvraagformulier in te vullen; d. een ingevuld aanvraagformulier op juistheid te controleren; en e. op correcte wijze een aanvraag te verzenden. Artikel 4 De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake de schadeverzekeringen: a. de cliënt tijdig te informeren over de acceptatiebeslissingen deze, en overige informatie vast te leggen; b. de polisdocumenten en overige informatie op juistheid te controleren, te verzenden aan de cliënt en vastte leggen; c. het advies te wijzigen, om aan te sluiten bij de gewijzigde persoonlijke situatie van de cliënt; en d. de gewenste wijzigingen op een bestaande schadeverzekering te verzenden aan de verzekeraar en deze na acceptatie en ontvangst op juistheid te controleren en vast te leggen. Artikel 5 De personen zijn in staat met betrekking tot schadeverzekeringen bij een mogelijke aanspraak/vordering: a. de cliënt te adviseren en diens belangen te bewaken in de contacten met de verzekeraar; b. de cliënt te informeren over de mogelijke aanspraak op vergoeding en de benodigde gegevens te verwerken om; c. eventueel een onafhankelijke deskundige in te schakelen; d. eventuele gedekte en niet-gedekte aanspraken te verduidelijken aan de cliënt; e. met de cliënt op correcte wijze een meldingsformulier in te vullen; f. een ingevuld meldingsformulier op juistheid te controleren; en g. op correcte wijze het meldingsformulier en overige informatie te verzenden aan de verzekeraar.
Beleidsregel vakbekwaamheid Wft Blad 10
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Bijlage 2.4
Schema
Onderstaand volgt het schematisch overzicht van de opleidingseisen. Diploma
....
Oriëntatie financiële instellingen Algemene opleiding bankbedrijf Oriëntatie bankbedrijf Inleiding verzekeringsbedrijf Basiscursus intermediair A-Algemeen Financiële planning (IFAP1 en IFAP 2) FFP diploma en aansluitende ononderbroken FFP PE
| Instelling NI BE-S W
Bijlage beleidsregel
| Eindtermen 1 van bijlage
Bijlage 2.1
1 1 1 1 1 1
Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
NIBE-SW NIBE-SW SEA/SEFD SEA/SEFD SEA/SEFD NIBE-SW
Onderdeel B* Onderdeel Onderdeel Onderdeel Onderdeel Onderdeel Onderdeel
FFP
Onderdeel 1 van bijlage B Bijlage 2.1
Consumentenkrediet
NIBE-SW
Bijlagen 2.1 en 2.2
Financiering
SEA/SEFD
FFP diploma en aansluitende ononderbroken FFP PE Financiële planning (IFAP1 en I FAP2) Consumptief krediet
FFP
Consumentenkrediet
Innovam
Onderdelen 1 en 3 van bijlage B Onderdelen 1 en 3 van bijlage B Onderdelen 1 en 3 van bijlage B Onderdelen 1en 3 van bijlage B Onderdelen 1 en 3 van bijlage B Ondedelen 1 en 3 van bijlage B
Assurantiebemiddeling B
SEA/SEFD
1 en 4 van
Bijlagen 2.1 en2.3
Erkend assurantieagent (B)
SEA/SEFD
1 en 4 van
Bijlagen 2.1. en 2.3
Assurantiebemiddeling A
SEA/SEFD
1 en 4 van
Bijlagen 2.1 en 2.3
Verklaring bedoeld in artikel 4 lid 8 (tweede volzin) Wet assurantiebemiddeling A-modules: Algemeen, Brand, Transport en Varia Branchediploma's: Brand, Transport, M&S en Varia
Sociaal Economise he Raad SEA/SEFD
Onderdelen bijlage B Onderdelen bijlage B Onderdelen bijlage B Onderdelen bijlage B
1 en 4 van
Bijlagen 2.1 en 2.3
Onderdelen 1 en 4 van bijlage B Onderdelen 1 en 4 van bijlage B
Bijlagen 2.1 en 2.3
NIBE-SW SEA/SEFD
SEA/SEFD
van bijlage B van bijlage B van bijlage B van bijlage B van bijlage B van bijlage B
2.1 2.1 2.1 2.1 2.1 2.1
Bijlagen 2.1 en 2.2 Bijlagen 2.1. en 2.2 Bijlagen 2.1. en 2.2 Bijlagen 2.1 en 2.2 Bijlagen 2.1. en 2.2
Bijlagen 2.1 en 2.3
* Hier zijn alleen de opleidingen vermeld, die voor de kredietbanken van belang zijn. Bijlage B verwijst naar de bijlage bij het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen.
Beleidsregel vakbekwaamheid Wft Blad 11
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Beleidsregel 3
Adequate en integere bedrijfsvoering
(artikelen 4:11,4:13 en 4:15 Wft en de artikelen 28, 29, 32 en 33 BGfo) Paragraaf 1
Inleidende bepaling
Artikel 1 Definities In deze beleidsregel wordt verstaan onder: BGfo : Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen; (Bestuur : Bestuur van de gemeenschappelijke regeling/stichting) College : College van Burgemeester en Wethouders; Fw : Faillissementswet; Wft : Wet op het financieel toezicht. Artikel 2 Algemeen 1. De kredietbank voert een adequaat beleid dat de integere uitvoering van zijn bedrijf waarborgt. 2. Hieronder wordt verstaan dat wordt tegengegaan dat de kredietbank of zijn medewerkers strafbare feiten of andere wetsovertredingen begaan die het vertrouwen in de kredietbank of in de financiële markten kunnen schaden. 3. De kredietbank richt de bedrijfsvoering zodanig in dat deze een adequate en integere bedrijfsvoering waarborgt. 4. De bedrijfsvoering van de kredietbank stelt het College/Bestuur in staat toezicht te houden op de naleving van de bij of krachtens de Wft gestelde regels. Artikel 3 Integriteit personeel 1. De kredietbank draagt er zorg voor dat de betrouwbaarheid van de werknemers en andere natuurlijke personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten, buiten twijfel staat. 2. Een persoon als bedoeld in het eerste lid is betrouwbaar, indien hij een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens kan overleggen, en hij niet failliet is verklaard, tenzij rehabilitatie als bedoeld in artikel 212 Fw heeft plaatsgevonden. 3. De Beleidsregel Betrouwbaarheid is van overeenkomstige toepassing. Artikel 4 Incidenten 1. De kredietbank stelt procedures en maatregelen vast met betrekking tot de omgang met en vastlegging van incidenten. 2. De kredietbank neemt naar aanleiding van een incident passende maatregelen. Deze maatregelen zijn gericht op het beheersen van de opgetreden risico's en het voorkomen van herhaling. 3. De kredietbank informeert het College/Bestuur onverwijld omtrent incidenten. Artikel 5 Maatregelen De maatregelen als bedoeld in artikel 4 lid 1 betreffen in ieder geval de behandeling en de administratieve vastlegging van incidenten die een ernstig gevaar vormen voor een adequate en integere bedrijfsvoering, voorzover het gedragingen betreft van personen die: a. het dagelijks beleid bepalen dan wel medebepalen van de kredietbank; b. een leidinggevende functie bekleden anders dan de personen bedoeld onder a; c. zich onder verantwoordelijkheid van de kredietbank rechtstreeks bezighouden met financiële dienstverlening; of d. een functie bekleden waaraan een wezenlijk risico is verbonden voor de integere bedrijfsvoering van de kredietbank. Artikel 6 Vastlegging incidenten 1. De administratieve vastlegging van incidenten als bedoeld in artikel 4 lid 1 omvat tenminste de feiten en omstandigheden van het incident, informatie over de functie van degene of degenen die het incident heeft of hebben bewerkstelligd en de maatregelen die naar aanleiding van het incident zijn genomen. 2. De kredietbank bewaart de aldus vastgelegde gegevens gedurende tenminste vijf jaar.
Beleidsregel adequate en integere bedrijfsvoering Wft Blad!
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Artikel 7 Informatie College/Bestuur 1. De kredietbank informeert het College/Bestuur omtrent een incident als bedoeld in artikel 4 indien: a. aangifte van het incident bij justitiële autoriteiten is of zal worden gedaan; b. het voortbestaan van de kredietbank door het incident zou kunnen worden bedreigd of wordt bedreigd; of c. de ernst, de omvang of de overige omstandigheden van het incident in aanmerking genomen, het College/Bestuur in verband met haar toezichthoudende taak redelijkerwijs behoort te worden geïnformeerd. 2. De in het eerste lid bedoelde informatie betreft tenminste: a. de feiten en omstandigheden van het incident; b. informatie over de functie van degene of degenen die het incident heeft of hebben bewerkstelligd. Artikel 8 Zeqqenschapsstructuur De kredietbank is niet met personen verbonden in een formele of feitelijke zeggenschap die in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op de kredietbank. Artikel 9 Bewaren gegevens 1. De kredietbank die een cliënt adviseert, bewaart, indien de advisering leidt tot het aangaan van een overeenkomst inzake het aanbevolen product met de cliënt, de informatie die de kredietbank op grond van artikel 4:23 lid 1 sub a Wft heeft ingewonnen alsmede de gegevens betreffende het verkochte financiële product, gedurende tenminste één jaar vanaf het moment van advisering. 2. De kredietbank die als bemiddelaar adviseert, bewaart, indien de advisering leidt tot het aangaan van een overeenkomst met de cliënt inzake het aanbevolen product, de informatie die de kredietbank op grond van artikel 4: 23 lid 1 sub a Wft heeft ingewonnen alsmede de gegevens betreffende het aanbevolen financiële product, gedurende tenminste één jaar vanaf het moment van advisering. 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de kredietbank die bij advisering uitsluitend te werk gaat volgens een gestandaardiseerde en gesystematiseerde procedure die voor het College/Bestuur verifieerbaar is en die aan de hand van deze procedure aan het College/Bestuur kan aantonen welke informatie de kredietbank overeenkomstig artikel 4:23 lid 1 sub a Wft over cliënten inwint en welke adviezen cliënten op basis van de aldus ingewonnen informatie worden gegeven. 4. De kredietbank die als aanbieder of bemiddelaar in het kader van een door hem verstrekt advies met een cliënt een overeenkomst aangaat onderscheidenlijk bemiddelt bij de totstandkoming van een overeenkomst, inzake een ander financieel product dan waarover de kredietbank de cliënt heeft geadviseerd, dient gedurende tenminste één jaar na de totstandkoming van de overeenkomst aan het College/Bestuur aan te kunnen tonen dat de cliënt in weerwil van het advies de keuze heeft gemaakt voor het aangaan van die overeenkomst. Artikel 10 Bewaren informatie bij kredietverlening De kredietbank bewaart de informatie die de kredietbank op grond van de artikelen 4:34 lid 1 Wft en 113 en 114 BGfo heeft ingewonnen, alsmede de door hem aangeboden overeenkomst inzake krediet, indien die overeenkomst tot stand is gekomen, tenminste tot vijfjaren na de dag waarop die overeenkomst is afgewikkeld. Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders/Bestuur d.d
Beleidsregel adequate en Integere bedrijfsvoering Wft Blad 2
te
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Toelichting beleidsregel 3
Adequate en integere bedrijfsvoering
Algemeen De beleidsregel is gebaseerd op de artikelen 4:11, 4:13 en 4:15 Wft en de artikelen 28 tot en met 30, 32 en 33 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo). De artikelen van het BGfo vormen een nadere uitwerking van de bepalingen betreffende de adequate en integere bedrijfsvoering. De bedrijfsvoering van de kredietbank moet het College/Bestuur in staat stellen om een adequaat toezicht te houden op de naleving van de regels van de Wft en daarop gebaseerde regels. De bewijslast met betrekking tot de naleving van deze regels ligt bij de kredietbank. Het is de kredietbank die aan het College/Bestuur moet kunnen aantonen dat de regels van de Wft worden nageleefd. Daarvoor kunnen verschillende toezichtmodellen worden uitgewerkt variërend van het opstellen van stringente en gedetailleerde eisen aan de bedrijfsvoering - zowel protocollering als aan de output - tot het geheel achterwege laten van voorschriften. Er is gekozen voor een zoveel mogelijk "vormvrij" toezichtmodel. In dit model kan de kredietbank grotendeels zelf bepalen op welke wijze de naleving van de Wft en de daarop gebaseerde regels aan het College/Bestuur worden aangetoond. Op slechts enkele punten is de wettelijke bepaling betreffende de bedrijfsvoering concreet uitgewerkt in de Wft of in het BGfo. De bepalingen over de adequate en integere bedrijfsvoering zijn in belangrijke mate gebaseerd op het Besluit integere bedrijfsvoering kredietinstellingen en verzekeraars en hebben tot doel de integriteitsrisico's die zijn verbonden aan het bedrijf van de kredietbank te beheersen. De beheersing van integriteitsrisico's omvat de bewustwording, de bevordering en de handhaving van integer handelen binnen de kredietbank. Daarbij is van belang dat de kredietbank zelf er naar streeft zijn integriteit te handhaven. De verantwoordelijkheid voor de handhaving van de integriteit ligt in de eerste plaats bij de kredietbank zelf. Artikel 1 In dit artikel wordt de verklaring gegeven voor de gebruikte afkortingen. Artikel 2 Dit artikel is gebaseerd op de artikel 4:11 lid 3 en 4:15 Wft. Deze artikelen zijn op grond van artikel 4:37 lid 1 Wft onverkort op de kredietbanken van toepassing en daarmee ook de desbetreffende bepalingen van het Besluit Gedragstoezicht Wft. Het derde lid is gebaseerd op het oude artikel 28 lid 1 Wet financiële dienstverlening (Wfd). In de Wft is het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (gedragstoezicht) geregeld in de artikelen 1:72 en volgende Wft. Deze bepalingen hebben echter meer een algemene strekking ten aanzien van het toezicht op de handhaving. Mede om deze reden is besloten om dit lid te handhaven en wel als derde lid van artikel 2. Artikel 3 De betrouwbaarheid van de medewerkers en andere natuurlijke personen die zich onder verantwoordelijkheid van de kredietbanken bezighouden met het verlenen van financiële diensten maakt deel uit van het adequaat beleid dat een integere uitoefening van het bedrijf van de kredietbank waarborgt. In zoverre is er enige overlap met de Beleidsregel Betrouwbaarheid. Omdat de regels van de Wft betreffende betrouwbaarheid zich ook richten op het management van de kredietbank is besloten om de regels ten aanzien van de betrouwbaarheid van de medewerkers en andere natuurlijke personen waarvan de kredietbank gebruik maakt. In het derde lid van artikel 3 is daarom een verwijzing naar de Beleidsregel Betrouwbaarheid opgenomen. Dit artikel is gebaseerd op artikel 28 BGfo. Artikel 4 Deze bepaling is gebaseerd op artikel 29 BGfo. In tegenstelling tot het Besluit financiële dienstverlening wordt deze regel in het BGfo vooralsnog niet verder uitgewerkt. Besloten is daarom de artikelen 3 tot en met 5 uit de Beleidsregel integere en adequate bedrijfsvoering (Beleidsregel 3 Wfd) te handhaven. Het vaststellen van de procedures is verder een interne aangelegenheid van de kredietbank.
Beleidsregel adequate en Integere bedrijfsvoering Wft Blad 3
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Het is van belang dat naar aanleiding van incidenten passende maatregelen tegen de desbetreffende persoon of personen wordt genomen. Welke maatregelen passend zijn, moet aan de hand van de bijzondere omstandigheden van het geval beoordeeld kunnen worden. De meeste extreme maatregel is ontslag op staande voet. Artikelen 5 en 6 Artikel 5 vormt een nadere uitwerking van artikel 4 lid 1 van de beleidsregel en is gebaseerd op artikel 10 van het oude Besluit financiële dienstverlening (Bfd). Artikel 5 van de beleidsregel bepaalt welke gegevens minimaal moeten worden vastgelegd en dit artikel is gebaseerd op artikel 11 Bfd. Tot de bedoelde maatregelen ter bevordering van een integere bedrijfsvoering behoort in ieder geval de behandeling en administratieve vastlegging van incidenten die een ernstig gevaar vormen voor de adequate en integere bedrijfsvoering van de kredietbank. Het is van groot belang dat dergelijke incidenten zorgvuldig worden vastgesteld en afgehandeld, omdat er een zeker risico bestaat dat het vertrouwen in de kredietbank of in de financiële markten in het algemeen wordt geschaad. De kredietbank moet ten aanzien van de behandeling en administratieve vastlegging van incidenten zelf een beleid bepalen en dat beleid ook daadwerkelijk uitvoeren. Van de kredietbank wordt verwacht dat deze systematisch en vooraf heeft nagedacht over de omgang met incidenten. In beginsel beslist de kredietbank zelf hoe zij invulling geeft aan "incidentenmanagement". In art. 5 van de beleidsregel wordt op basis van artikel 11 Bfd voorgeschreven wat de kredietbank minimaal met betrekking tot een incident dient vast te leggen. De uitwerking en implementatie van het beleid in organisatorische en administratieve procedures en maatregelen is een cruciale stap. De procedures en maatregelen moeten bijdragen aan een integriteitsbewuste bedrijfscultuur en moeten geïntegreerd zijn in de bedrijfsprocessen. De interne processen van de kredietbank moeten zodanig zijn opgezet dat incidenten die inbreuk maken of hebben gemaakt op de integriteit van de kredietbank, worden geconstateerd, vastgelegd en aanleiding zijn tot het nemen van corrigerende maatregelen. Behalve maatregelen ten aanzien van degene die het incident heeft bewerkstelligd, kunnen passende maatregelen ook bestaan uit het verbeteren van interne procedures of het aanpassen van het beleid om incidenten te voorkomen (artikel 6 Beleidsregel). Artikel 7 De administratieve vastlegging van incidenten is in de eerste plaats ten behoeve van de kredietbank zelf. Het College/Bestuur zal de administratieve vastlegging van incidenten weliswaar in het kader van het lopende toezicht kunnen inzien, maar dit toezicht is vooral gericht om te verifiëren of de kredietbank op de juiste manier met de onderhavige verplichtingen omgaat en of hij in zijn beleid serieuze aandacht geeft aan genoemde integriteitsaspecten. Dit moet blijken aan de hand van duidelijke documenten waarin het beleid is verwoord. Artikel 7 is gebaseerd op artikel 12 Bfd en vormt een nadere uitwerking van artikel 4 lid 3 Beleidsregel. De uitvoering van de artikelen 4 tot en met 6 van de beleidsregel betekent, dat er verwerking van persoonsgegevens zal plaatsvinden door de kredietbank. Dat betekent dat de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing is. Het is de verantwoordelijkheid van de kredietbank om de volgens de Wbp vereiste formaliteiten te verrichten. Artikel 8 Dit artikel beoogt de transparantie van de organisatie van de kredietbank te borgen. De organisatiestructuur van bepaalde financiële dienstverleners kan vrij ingewikkeld zijn. Dit artikel beoogt niet het kiezen van een bepaalde structuur of rechtsvorm te beperken, maar stelt de voorwaarde dat het College/Bestuur bij de uitoefening van haar toezichttaak geen belemmering mag ondervinden van onnodig ingewikkelde structuren binnen de organisatie van de kredietbank of de wijze waarop deze worden gepresenteerd. Hoewel bij de huidige kredietbanken van een dergelijke belemmering van het toezicht geen sprake is, is deze bepaling volledigheidshalve toch opgenomen. Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:13 lid 1 Wft. Artikel 9 Dit artikel van de beleidsregel is gebaseerd op artikel 32 BGfo.
Beleidsregel adequate en integere bedrijfsvoering Wft Blad 4
.^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Uitgangspunt bij de uitwerking van de wettelijke bepaling met betrekking tot de adequate bedrijfsvoering is, dat de kredietbank in beginsel zelf moet kunnen bepalen op welke wijze de naleving van de Wft en de daarop gebaseerde regels plaatsvindt en dit aan het College/Bestuur aantoont. Voor enkele specifieke onderwerpen bevat het Besluit Gedragstoezicht Wft concrete voorschriften ten aanzien van de bedrijfsvoering. De eerste uitzondering op het 'vormvrije' toezichtmodel betreft de reconstrueerbaarheid van een verstrekt advies (artikel 9 lid 1 beleidsregel en artikel 32 lid 1 BGfo). Dit artikel schrijft concreet voor hoe de kredietbank zijn bedrijfsvoering dient in te richten indien de kredietbank cliënten adviseert over financiële producten. Om aan te kunnen tonen dat de kredietbank heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 4:23 Wft - namelijk dat een door de kredietbank geadviseerd financieel product past bij de informatie die de kredietbank op grond van artikel 4:23 Wft over de consument moet hebben ingewonnen - dient de kredietbank de bij de consument ingewonnen informatie over zijn financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid (het zogenaamde klantprofiel) en de gegevens omtrent het door de kredietbank verkochte product gedurende een jaar vanaf het moment van advisering te bewaren. Het klantprofiel moet zo duidelijk zijn dat de kredietbank aan de hand van die informatie aannemelijk kan maken dat het verkochte product past bij de cliënt. Met de "gegevens omtrent het verkochte product" worden de gegevens bedoeld aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welk financieel product aan de cliënt is geadviseerd. Gekozen is voor een bewaartermijn van één jaar omdat deze termijn het College/Bestuur in staat stelt zich een redelijk beeld te vormen van de algemene kwaliteit van advisering door de kredietbank. In lid 2 is een bijzondere bepaling opgenomen voor de kredietbank die optreedt als bemiddelaar. In artikel 9 lid 3 van de beleidsregel (artikel 32 lid 4 BGfo) wordt tot uitdrukking gebracht dat de kredietbank mag afwijken van de bewaarplicht indien de kredietbank aan het College/Bestuur kan aantonen dat de wijze waarop het adviesproces door de kredietbank is geprotocolleerd, waarborgt dat aan een consument altijd de relevante vragen worden gesteld en dat er altijd sprake is van een logisch verband tussen de antwoorden op die vragen en het geadviseerde product. Van de uitzondering kan alleen gebruik worden gemaakt indien toepassing van de gestandaardiseerde en gesystematiseerde procedure uitsluit dat financiële producten worden aanbevolen die onvoldoende passen bij de kenmerken van de cliënt. Bovendien dient te zijn gewaarborgd dat de adviezen die door (klant)medewerkers van de kredietbank worden verstrekt, altijd de uitkomst zijn van de toegepaste gestandaardiseerde en gesystematiseerde procedure. Naar verwachting zal hiervan bij de kredietbanken op dit moment geen sprake zijn. Er zijn situaties denkbaar waarin een aan een cliënt verkocht financieel product niet past bij het door de kredietbank opgestelde klantprofiel van die cliënt. Dit betekent niet per definitie dat de kredietbank de adviesregels niet heeft nageleefd. Gedacht kan worden aan de situatie waarin een cliënt besluit om in weerwil van een door de kredietbank verstrekt advies, bij de kredietbank een ander financieel product te kopen dan hem is aanbevolen. De kredietbank is op grond van artikel 9 lid 4 (artikel 32 lid 5 BGfo) verplicht om tenminste gedurende één jaar aan het College/Bestuur aan te kunnen tonen dat de cliënt zelf de keuze heeft gemaakt voor het aangaan van een andere overeenkomst dan ten aanzien van het financieel product waarover de kredietbank de cliënt heeft geadviseerd. Indien de consument na afloop van een advies buiten medeweten van de kredietbank die hem heeft geadviseerd, besluit tot het aanschaffen van een ander financieel product afkomstig van of via een andere financiële dienstverlener, kan van de adviserende kredietbank niet worden verlangd dat de kredietbank dit signaleert. In dat geval kan de situatie ontstaan dat een cliënt bijvoorbeeld eerst een bepaald financieel product wordt geadviseerd op het bankfiliaal, waarna hij terugkeert naar huis om vervolgens zelf via de website van de kredietbank toch een ander financieel product te kopen dan hem door de kredietbank was geadviseerd. Ook in dat geval kan van de kredietbank niet worden verlangd dat deze signaleert dat de cliënt een ander financieel product koopt dan hem is aanbevolen. In een dergelijke situatie kan van de kredietbank evenmin worden verlangd dat deze aan het College/Bestuur moet kunnen laten zien dat de consument zelf het initiatief heeft genomen tot het kopen van dat andere (niet aanbevolen) product.
Beleidsregel adequate en Integere bedrijfsvoering Wft Blad 5
^]vvk
nederlandse vereniging voor voikskrediet
ArtikeMO Dit artikel van beleidsregel is gebaseerd op artikel 33 BGfo. Deze bepaling is een aanvulling op de bewaarplicht zoals die nu is vastgelegd in artikel 15 a Boek 3 BW. De bewaarplicht strekt zich uit tot de informatie met betrekking tot de kredietwaardigheidtoets, namelijk de informatie die is verzameld op grond van het bepaalde in artikel 4:34 Wft en de artikelen 113 en 114 BGfo, en de aangeboden overeenkomst zelf. Nadrukkelijk is gekozen voor het bewaren van de aangeboden overeenkomst, zodat het overdragen van een portefeuille niet kan leiden tot het verloren gaan van de administratie, aangezien onder het aanbieden op grond van onderdeel a van de definitie van aanbieden in artikel 1:1 Wft ook het als wederpartij beheren dan wel uitvoeren van de overeenkomst wordt verstaan. De bewaarplicht ziet niet op een eventueel verstrekt advies. Daarvoor geldt artikel 32 BGfo. De termijn van vijfjaar begint te lopen vanaf het moment dat de kredietovereenkomst volledig is afgewikkeld. In het geval dat er wel een aanbod voor het sluiten van een overeenkomst wordt gedaan, maar geen overeenkomst wordt afgesloten, geldt de bewaarplicht niet.
Beleidsregel adequate en Integere bedrijfsvoering Wft Blad 6
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Beleidsregel 4 Klantprofiel (artikel 4:15 Wft en artikel 32 BGfo) Artikel 1 Definitie In deze beleidsregel wordt verstaan onder: Wft : Wet op het financieel toezicht Artikel 2 Klantprofiel De kredietbank die een cliënt adviseert, bewaart, voorzover de advisering leidt tot het aangaan van een overeenkomst inzake het aanbevolen product, de informatie die de kredietbank overeenkomstig art. 4:23 lid 1 sub a Wft heeft ingewonnen, alsmede de gegevens betreffende het verkochte financiële product, gedurende tenminste één jaar vanaf het moment van advisering.
Beleidsregel Klantprofiel Wil Bladl
HQvvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Toelichting beleidsregel 4
Klantprofiel
Artikel 1 In dit artikel wordt de verklaring gegeven voor de gebruikte afkorting. Artikel 2 Zie de toelichting bij artikel 9 van de Beleidsregel beheerste en integere bedrijfsvoering. Dit artikel is gebaseerd op artikel 32 lid 1 BGfo. Model klantprofiel Ten behoeve van de kredietbank is een model voor het vastleggen van het klantprofiel ontwikkeld. Bij kredietverlening speelt de risicobereidheid van de cliënt geen rol, omdat de ontwikkeling van de waarde van het financieel product niet afhankelijk is van ontwikkelingen op de financiële markten. Dit bijvoorbeeld in tegenstelling tot een hypothecair krediet met een beleggingselement of een levensverzekering. Hierbij spelen de waardeontwikkelingen op de financiële markten wel een rol.
Beleidsregel Klantprofiel Wft Blad 2
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
KLANTPROFIEL Algemeen deel Naam Adres Postcode Woonplaats Burgerlijke staat
□ gehuwd in gemeenschap van goederen Dj gehuwd op huwelijkse voorwaarden D geregistreerd partnerschap Gf samenlevend met samenlevingscontract Gt samenlevend zonder samenlevingscontract Gt alleenstaand : !□ arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht Arbeidsrelatie □T onbepaalde tijd D bepaalde tijd D aanstellingsovereenkomst D onbepaalde tijd D bepaalde tijd D zelfstandig :€ (netto maandinkomen) Inkomen Vermogen :D ja (verklaring van de aard van het vermogen bijvoegen) D nee Lopende financiële producten: : D doorlopend krediet D persoonlijke lening D hypothecair krediet D saneringskrediet D budgetbeheerrekening D verzekeringen D andere financiële verplichtingen (overzicht bijvoegen) : € (bedrag van de totale maandelijkse aflossingverplichtingen) Financiële lasten: Bijzonder deel krediet Kennis van de cliënt met betrekking tot het financiële product:
Ervaring van de cliënt met betrekking tot het financiële product:
Doelstellingen van de cliënt:
Beleidsregel Klantprofiel Wft Blad 3
ïqvvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Beleidsregel 5 Beroepsaansprakelijkheidsverzekering (artikel 4:75 Wft, artikelen 159 en 160 BGfo en artikel 15 Uitvoeringsregeling Wft) Artikel 1 Toepassingsbereik Deze beleidsregel is van toepassing op de kredietbank die optreedt als bemiddelaar in verzekeringen. Artikel 2 Beroepsaansprakelijkheidsverzekering 1. De beroepsaansprakelijkheid dekt de aansprakelijkheid van de kredietbank als bemiddelaar in verzekeringen wegens fouten, verzuim en nalatigheden begaan in de uitoefening van zijn beroep en voorgevallen op het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is. 2. De beroepsaansprakelijkheidsverzekering wordt gesloten bij: a. een financiële onderneming die voor het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar een door de Nederlandsche bank verleende vergunning heeft voor de branche Algemene aansprakelijkheid; of b. een financiële onderneming met een zetel in een andere lidstaat die als schadeverzekeraar haar bedrijf mag uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middelen van het verrichten van diensten naar Nederland. Artikel 3 Vergelijkbare voorziening 1. Onder een vergelijkbare voorziening wordt verstaan een onvoorwaardelijke garantstelling voor alle verplichtingen voortvloeiend uit aansprakelijkheid van de kredietbank als bemiddelaar in verzekeringen wegens fouten, verzuimen of nalatigheden, begaan in de uitoefening van zijn beroep en voorgevallen op het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is. 2. De onvoorwaardelijke garantstelling wordt verstrekt door: a. een financiële onderneming die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning heeft; b. een financiële onderneming met zetel in een andere lidstaat die als bank haar bedrijf mag uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland; c. een bank met zetel in de Verenigde Staten van Amerika, Japan, Australië, Canada of Zwitserland die in de staat van haar zetel onder toezicht staat. Artikel 4 Dekking De dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering of daarmee vergelijkbare voorziening bedraagt tenminste € 1.000,00 per schadegeval en ten minste € 1.500.000 per jaar voor alle schadegevallen gezamenlijk. Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders/Bestuur d.d
Beleidsregel beroepsaansprakelijkheidsverzekering Wft Bladl
te
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Toelichting beleidsregel 5
Beroepsaansprakeliikheidsverzekering
Algemeen Een aantal kredietbanken treedt op als bemiddelaar in verzekeringen. Op deze kredietbanken is artikel 4:75 Wft van toepassing. Artikel 4:75 Wft wordt uitgewerkt in de artikelen 159 en 160 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) en artikel 15 Uitvoeringsregeling Wft. De wijziging van de bedragen is gebaseerd op artikel 4:75 lid 3 Wft. Artikel 1 In dit artikel wordt het toepassingbereik van de beleidsregel bepaald. Volgens artikel 159 BGfo zijn de bepalingen inzake de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van toepassing op alle verzekeringen. Op grond van artikel 4:75 lid 4 Wft geldt er voor bepaalde bemiddelaars een uitzondering op de verplichting tot het hebben van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. In 1:21 Wft wordt bepaald, dat de wet niet van toepassing is op: a. het bemiddelen in verzekeren voorzover: 1e. het bemiddelen slechts kennis vergt van de verzekeringsdekking die geboden wordt; 2e. het een verzekering betreft die geen levensverzekering is en geen aansprakelijkheidsrisico's dekt; 3e. de betreffende bemiddelaar een andere hoofdberoepswerkzaamheid heeft dan verzekeringsbemiddeling; 4e. het een verzekering betreft die een aanvulling is op de levering van een zaak of de verlening van een dienst door de betreffende bemiddelaar, hetgeen het geval is indien de betreffende verzekering het risico dekt van defect, verlies of beschadiging van door die bemiddelaar geleverde zaken dan wel het risico dekt van beschadiging of verlies van bagage of andere risico's die verband houden met een bij die bemiddelaar geboekte reis, ook indien de verzekering levensverzekering- of aansprakelijkheidsrisico's dekt indien dat een bijkomende dekking is ten opzichte van de hoofddekking betreffende de met die reis verband houdende risico's; en 5e. het een verzekering betreft waarvan het bedrag van de jaarlijkse premie niet hoger is dan € 500,en de volledige looptijd van de verzekering, met inbegrip van eventuele verlengingen, niet langer is dan een periode van vijfjaar; en b. financiële diensten met betrekking tot verzekeringen met betrekking tot risico's en verplichtingen die zijn gelegen in een staat die geen lidstaat is. Het bemiddelen in een aantal verzekeringsproducten is op deze wijze uitgesloten van de reikwijdte van de Wft. Alleen als aan alle vijf voorwaarden is voldaan, is de Wft niet van toepassing. Met betrekking tot de vijfde voorwaarde geldt als uitgangspunt, dat indien een verzekeringsovereenkomst een looptijd heeft, of door verlenging( en) kan krijgen, van langer dan vijfjaar, niet wordt voldaan aan de vijfde voorwaarde. Daarbij is niet relevant of daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot verlenging. Is bijvoorbeeld sprake van een verzekeringsovereenkomst die is aangegaan voor drie jaar en de overeenkomst biedt de verzekeringnemer de onbeperkte mogelijkheid tot (al dan niet stilzwijgende) verlenging van de overeenkomst met telkens een jaar, dan valt deze verzekeringsovereenkomst niet onder de uitzondering en is de Wft van toepassing. Biedt de overeenkomst de verzekeringsnemer na die drie jaar slechts tweemaal de mogelijkheid de overeenkomst te verlengen met een jaar (tot in totaal maximaal vijfjaar), dan valt de verzekeringsovereenkomst wel onder de uitzondering, althans dan is voldaan aan de vijfde voorwaarde. In de praktijk geldt de uitzondering in het bijzonder voor bepaalde reisverzekeringen en fietsverzekeringen. Artikel 2 Dit artikel is gebaseerd op artikel 159 BGfo. Artikel 4:75 Wft bepaalt, dat iedere verzekeringsbemiddelaar over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare voorziening moet beschikken. Artikel 2 van de beleidsregel (artikel 159 BGfo) schrijft voor aan welke eisen de wettelijk verplichte beroepsaansprakelijkheidsverzekering moet voldoen. In artikel 2 lid 2 van de beleidsregel (artikel 159 BGfo) is een aanvullende voorwaarde opgenomen: de beroepsaansprakelijkheidsverzekering moet zijn gesloten bij een financiële onderneming die voor het uitoefenen van het bedrijf van schadeverzekeraar een door de Nederlandsche Bank vergunning heeft voor de branche Algemene aansprakelijkheid.
Beleidsregel beroepsaansprakelijkheidsverzekering Wft Blad 2
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Deze aanvullende voorwaarde is opgenomen ter bescherming van degene ten gunste van wie in een voorkomend geval een uitkering wordt gedaan uit hoofde van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Aangezien de beroepsaansprakelijkheidsverzekering moet worden afgesloten bij een financiële onderneming die onder prudentieel toezicht staat, is de kans zeer groot dat de geboden dekking in een voorkomend geval ook daadwerkelijk door de betrokken financiële onderneming kan worden verleend in de vorm van een uitkering. Deze kans wordt aanzienlijk kleiner indien de beroepsaansprakelijkheidsverzekering ook door derden die niet onder prudentieel toezicht staan, zouden kunnen worden verkocht. In dat geval wordt de door artikel 4:75 Wft beoogde bescherming uitgehold. De uitzondering op de verplichte beroepsaansprakelijkheidsverzekering of de daarmee vergelijkbare voorziening is geregeld in artikel 5 tot en met 9 (prudentieel toezicht) en de artikelen 47 tot en met 50 (gedragstoezicht) van de Vrijstellingsregeling Wft. Zo wordt in artikel 47 Vrijstellingsregeling Wft bepaald, dat het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen niet van toepassing is op gemeenten voorzover zij bemiddelen in zorgverzekeringen of ziektekostenverzekeringen ter aanvulling van een zorgverzekering tussen financiële dienstverleners en consumenten van wie het inkomen niet meer dan 130% van de relevante bijstandsnorm als bedoeld in Hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand bedraagt. Dit betekent, dat de gemeente niet hoeft te beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. De grondslag voor dit artikel van de Vrijstellingsregeling Wft ligt in artikel 4:7 Wft. Artikel 3 Dit artikel is gebaseerd op artikel 160 BGfo. Artikel 4:75 Wft bepaalt, dat het ook voldoende is indien de bemiddelaar in verzekeringen beschikt over een voorziening die vergelijkbaar is met een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Artikel 3 van de beleidsregel (artikel 160 BGfo) geeft aan wat onder "een daarmee vergelijkbare voorziening" wordt verstaan. Het gaat hierbij om een onvoorwaardelijke garantiestelling van bijvoorbeeld een financiële onderneming die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning heeft. In lid 2 van artikel 160 BGfo worden nog twee mogelijkheden genoemd. De vraag of een concerngarantie voldoende zekerheid biedt, heeft de wetgever ontkennend beantwoord. Deze biedt te weinig zekerheid om te kunnen worden aangemerkt als een vergelijkbare voorziening. De vraag in dit verband is of bijvoorbeeld een garantie van de gemeente wel als een vergelijkbare voorziening kan worden aangemerkt. Een gemeentegarantie wordt waarschijnlijk gelijk gesteld met een concerngarantie. Ook deze biedt te weinig zekerheid. Artikel 4 Het bedrag van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en voorziening wordt vastgesteld in artikel 15 Uitvoeringsbesluit Wft. Dit minimum bedrag bedraagt tenminste € 1.000.000,- per schadegeval en in totaal tenminste € 1.500.000,- per jaar voor alle schadegevallen gezamenlijk.
Beleidsregel beroepsaansprakelijkheidsverzekering Wft Blad 3
fgwk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Beleidsregel 6 Informatievoorziening (artikel 4:22 Wft en artikel 49 BGfo) Artikel 1 Definities In deze beleidsregel wordt verstaan onder: BGfo : Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft; Wft : Wet op het financieel toezicht. Artikel 2 Algemeen 1. De kredietbank verstrekt, voor zover van toepassing, de krachtens afdeling 8.1 BGfo (beleidsregels 7 en 8) en de artikelen 4:72 lid 1 en 4:73 lid 1 Wft aan de cliënt te verstrekken informatie schriftelijk, tenzij in afdeling 8.1 BGfo anders wordt bepaald. 2. De kredietbank die bemiddelt in verzekeringen verstrekt de krachtens artikel 4:73 Wft aan de cliënt te verstrekken informatie schriftelijk, tenzij hiervan in afdeling 8.1 BGfo wordt afgeweken. 3. De kredietbank kan de informatie via een andere duurzame drager verstrekken, indien de kredietbank zich ervan heeft vergewist dat de cliënt over de benodigde middelen beschikt om kennis te nemen van de aldus te verstrekken informatie. Artikel 3 Nederlandse taal 1. De kredietbank verstrekt de informatie als bedoeld in art. 2 lid 1en lid 2 in de Nederlandse taal. 2. De informatie kan in een andere taal worden verstrekt, indien: a. de cliënt daarom verzoekt en de kredietbank hiermee heeft ingestemd; b. partijen een keuze hebben gemaakt voor de toepasselijkheid van het recht van een andere staat op de overeenkomst inzake een financieel product. Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders/Bestuur d.d
Beleidsregel Informatieverstrekking algemeen Wft Bladl
te
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Toelichting beleidsregel 6
Informatievoorziening
Algemeen De Wft en het daarop gebaseerde BGfo kennen een uitgebreid stelsel van voorschriften ten aanzien van de informatieverstrekking aan de cliënt. De artikelen 49 tot en met 86 hebben achtereenvolgens betrekking op de algemene informatieverstrekking (artikel 49 tot en met 51 BGfo), de onverplichte precontractuele informatieverstrekking (artikelen 52 tot en met 56 BGfo), de verplichte precontractuele informatie (artikelen 57 tot en met 63 BGfo), de financiële bijsluiter (artikelen 64 tot en met 66 BGfo), de informatieverstrekking gedurende de looptijd van een overeenkomst (artikelen 67 tot en met 75), informatieverstrekking in het kader van een overeenkomst op afstand (artikelen 76 tot en met 80) en de overige bepalingen met betrekking tot zorgvuldige dienstverlening. Niet alle bepalingen zijn gezien het takenpakket van de kredietbank van belang. In beleidsregel 7 worden de reclame-uitingen en de andere onverplichte precontractuele informatie verder uitgewerkt. Het gaat hier om de reclame-uitingen inzake krediet. In beleidsregel 8 wordt de verplichte precontractuele informatie verder uitgewerkt. Naast algemene informatie gaat het hier bijvoorbeeld om informatie die door de bemiddelaar in schadeverzekeringen moet worden verstrekt (artikel 61 BGfo) en de beschikbaarheid van een prospectus bij kredietverlening (artikel 4:33 Wft geregeld in artikel 112 BGfo). De financiële bijsluiter wordt niet uitgewerkt, omdat deze alleen betrekking heeft op complexe producten. In beleidsregel 9 wordt de berekening van de theoretische looptijd van een doorlopend krediet uitgewerkt en in beleidsregel 10 wordt vervolgens distributiespecifieke informatieverstrekking uitgewerkt. Het gaat hierbij om het de totstandkoming van overeenkomsten op afstand en de bijzondere informatieregels die in acht moeten worden genomen. In beleidsregel 11 wordt tenslotte de informatieverstrekking gedurende de looptijd van een kredietovereenkomst uitgewerkt. Artikel 1 In dit artikel wordt de verklaring gegeven voor de gebruikte afkortingen. Artikel 2 Artikel 2 is gebaseerd op artikel 49 BGfo en vormt het inleidende artikel van afdeling 8.1 BGfo. Artikel 49 BGfo is van toepassing op alle financiële ondernemingen en is zelf gebaseerd op artikel 4:22 Wft. In artikel 49 BGfo wordt behalve op afdeling 8.1 BGFo ook op de artikelen 4:72 lid 1 (adviseren) en artikel 4:73 lid 1 (bemiddelen) gewezen. Volgens deze bepalingen kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze en vorm van te verstrekken informatie, de objectieve analyse en de beloning of de vergoeding voor het adviseren over respectievelijk het bemiddelen in financiële producten, in welke vorm ook, en de wijze van uitbetaling daarvan. De te verstrekken informatie moet op papier of via een andere duurzame drager van gegevens worden overgedragen en daarmee blijvend ter beschikking komen aan de cliënt. Deze verplichting geldt bijvoorbeeld voor de kredietbank die als aanbieder van krediet op grond van artikel 112 BGfo, al dan niet op verzoek van de cliënt, verplicht is een prospectus te verstrekken. Deze verplichting geldt uiteraard niet wanneer een kredietbank gehouden is bepaalde informatie op zijn website beschikbaar te houden. In artikel 53 lid 14 BGfo is een uitzondering opgenomen ten aanzien van de reikwijdte van artikel 49 lid 1 BGfo . Zie hiervoor beleidsregel 7. Onder een duurzame drager wordt volgens artikel 1:1 Wft verstaan: ieder hulpmiddel dat een persoon in staat stelt om aan hem persoonlijk gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt. Hierbij moet in het bijzonder worden gedacht aan computerdiskettes, cd-rom's en de harde schijf van de computer (voor de opslag van elektronische boodschappen). De computerdiskettes of cd-rom's moeten aan de cliënt worden toegestuurd. Het gegeven dat de harde schijf van een computer (voor de opslag van elektronische boodschappen) eveneens als duurzame drager wordt beschouwd, heeft tot gevolg dat de leverancier de voorgeschreven informatie ook per elektronische post kan toesturen aan de cliënt, zodat de cliënt het elektronische bericht kan opslaan op de harde schijf van zijn computer. Of de cliënt het elektronische bericht na ontvangst daadwerkelijk opslaat op de harde schijf, komt niet voor risico van de kredietbank. Beleidsregel informatieverstrekking algemeen Wft Blad 2
(t\vvk
nederlandSB vereniging voor volkskrediet
Internet websites worden in beginsel niet als duurzame drager beschouwd, tenzij deze voldoen aan bovengenoemde in de definitie van duurzame drager opgenomen criteria. Aannemelijk is dat hetzelfde geldt voor ruimte die door een derde (provider) op zijn netwerk of computer ter beschikking wordt gesteld aan de cliënt voor de opslag van elektronische boodschappen. Artikel 2 lid 3 is gebaseerd op de tweede volzin van artikel 49 lid 1 BGfo. Omdat de Richtlijn Verkoop op afstand van financiële diensten de eis stelt dat de duurzame drager beschikbaar en toegankelijk is voor de cliënt, moet de kredietbank zich ervan vergewissen dat dit inderdaad ook het geval is. Is de duurzame drager niet beschikbaar of toegankelijk voor de cliënt, dan mag de kredietbank de duurzame drager niet gebruiken en moet de desbetreffende informatie op papier worden verschaft. De kredietbank kan alleen weten of een duurzame gegevensdrager beschikbaar en toegankelijk is voor de cliënt indien is nagegaan of de desbetreffende cliënt over middelen beschikt om kennis te kunnen nemen van informatie die hem via een duurzame drager wordt aangeboden. Het gegeven dat een cliënt recentelijk een emailadres heeft verstrekt aan de kredietbank, kan een belangrijke aanwijzing zijn dat het verstrekken van informatie per elektronische post mogelijk is en wel in die zin dat de informatie beschikbaar is voor de cliënt wanneer deze hem per elektronische post wordt toegestuurd. Dit betekent niet persé dat de informatie ook toegankelijk is voor de cliënt. Voor het openen van elektronische berichten kan het bijvoorbeeld nodig zijn om bepaalde software te gebruiken. Om zich ervan te verzekeren dat de cliënt over deze software beschikt, kan de kredietbank de cliënt bijvoorbeeld in het elektronische bericht een automatische toepassing meezenden die er voor zorgt dat de benodigde software (gratis) wordt verstrekt, wanneer blijkt dat deze niet aanwezig is op computer van de cliënt.
Beleidsregel informatieverstrekking algemeen Wft Blad 3
nvvk
Vereniging »oor sshuidhutpverlenlfig en sociaai bankieren
Beleidsregel 7 Onverplichte precontractuele informatievoorziening (artikel 4:22 Wft en artikel 53 BGfo) Artikel 1 Reclame uiting inzake krediet De kredietbank die in een reclame-uiting over krediet, anders dan via de televisie of de radio, informatie verstrekt over een effectief kredietvergoedingspercentage of een maandlast van een krediet, verstrekt daarbij naast het effectief kredietvergoedingspercentage en de maandlast, tevens informatie over: a. de voor de berekening van dat percentage en die maandlast gehanteerde kredietsom of kredietlimiet; b. de voor de berekening van dat percentage en die maandlast gehanteerde looptijd of theoretische looptijd; c. de voor de berekening van dat percentage en die maandlast gehanteerde totale prijs van het krediet; d. het feit dat het een krediet, zijnde een aflopend krediet of een doorlopend krediet betreft; en e. indien van toepassing, de om in aanmerking te komen voor het aangeboden krediet af te sluiten verzekeringen en ten behoeve van de kredietbank te vestigen zekerheidsrechten.
X
Artikel 2 Reclame-uiting inzake krediet via televisie of radio De kredietbank die in een reclame-uiting over krediet via de televisie of de radio informatie verstrekt over een effectief kredietvergoedingspercentage dan wel een maandlast van een krediet verstrekt: a. in die reclame-uiting informatie over de voor de berekening van dat percentage of die maandlast gehanteerde totale prijs van het krediet en de voor de berekening van dat percentage of die maandlast gehanteerde kredietsom of kredietlimiet; en b. op enig ander moment voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake het krediet waarop de reclame-uiting betrekking heeft, naast het effectief kredietvergoedingspercentage, de maandlast, de voor de berekening van dat percentage en die maandlast gehanteerde kredietsom of kredietlimiet en de voor de berekening van dat percentage en die maandlast gehanteerde totale prijs van het krediet, informatie over: 1. de voor de berekening van dat percentage en die maandlast gehanteerde looptijd of de theoretische looptijd; 2. het feit dat het een krediet, zijnde een aflopend krediet of een doorlopend krediet betreft; en 3. indien van toepassing, de om in aanmerking te komen voor het aangeboden krediet af te sluiten verzekeringen en ten behoeve van de kredietbank te vestigen zekerheidsrechten. Artikel 3 Berekening van de maandlast 1. De kredietbank betrekt in de berekening van de maandlast, bedoeld in artikel 1 en artikel 2 van deze beleidsregel, alle kosten die de consument verschuldigd is om voor het betreffende krediet in aanmerking te komen. De informatie, bedoeld in artikel 1 en 2 van deze beleidsregel, heeft alleen betrekking op kredieten die representatief zijn voor de kredieten die feitelijk door de kredietbank worden verstrekt. 2. Als maandlast als bedoeld in deze beleidsregel wordt in de reclame-uiting de gewogen gemiddelde maandlast die op het krediet van toepassing is genoemd. Indien het krediet geheel of gedeeltelijk aflossingsvrij is, worden, onverminderd het bepaalde in artikel 6 van deze beleidsregel, de gewogen gemiddelde maandlast in de aflossingsvrije periode en de bij de aflossing te betalen gewogen gemiddelde maandlast genoemd. Artikel 4 Weergave informatie De kredietbank geeft de in aanhef en in de onderdelen a tot en met c van artikel 1 bedoelde informatie en de in onderdeel b aanhef en onder 1 van artikel 2 bedoelde informatie en, indien van toepassing, de informatie bedoeld in artikel 3 lid 2 en artikel 6, indien deze wordt verstrekt in een reclame-uiting over krediet anders dan via de televisie of radio, gecombineerd weer in een tabel waarin geen andere informatie wordt opgenomen.
Beleidsregel onverplichte precontractuele Informatie Wft 2008 Blad 1
nvvk
Vereniging «oor schuldhulpverlening en sociaal bankieren
Artikel 5 Reclame aan te schaffen goederen De kredietbank die in een reclame-uiting over krediet reclame maakt voor met het krediet aan te schaffen goederen of diensten, verstrekt daarbij tevens informatie over het effectief kredietvergoedingspercentage. Artikel 6 Effectief kredietvergoedingspercentage of kredietverqoedinq voor bepaalde duur De kredietbank die in een reclame-uiting over krediet informatie verstrekt over een effectief kredietvergoedingspercentage of over een kredietvergoeding die voor een beperkte duur geldt, dan wel in een reclame-uiting over krediet informatie verstrekt over een variabele kredietvergoeding die voor een beperkte duur afwijkt van de variabele kredietvergoeding die op het moment van het doen van de reclame-uiting geldt voor overeenkomsten inzake krediet van gelijke soort, omvang en duur: a. verstrekt daarbij tevens informatie over de periode waarin het aangeboden effectief kredietvergoedingspercentage of de kredietvergoeding geldt; b. verstrekt daarbij informatie over de hoogte van het effectieve kredietvergoedingspercentage of de kredietvergoeding na afloop van deze periode dan wel, indien de hoogte van dat effectief kredietvergoedingspercentage of die kredietvergoeding variabel is of nog niet kan worden vastgesteld, over de op het moment van het doen van de reclame-uiting geldende kredietvergoeding voor overeenkomsten over krediet van gelijke soort, omvang en duur en wijst op de mogelijkheid van een hoger effectief kredietvergoedingspercentage in de toekomst; en c. baseert de overige op grond van artikel 1 en artikel 2 te verstrekken informatie over de kenmerken van het krediet op het effectieve kredietvergoedingspercentage of op de kredietvergoeding na afloop van deze periode, met dien verstande dat de informatie over de totale prijs van het krediet wordt gebaseerd op de gehele looptijd van het krediet. Artikel 7 Hoogte kredietvergoeding De kredietbank die in een reclame-uiting over krediet informatie verstrekt over de hoogte van de kredietvergoeding, verstrekt daarbij tevens informatie over het effectief kredietvergoedingspercentage. Artikel 8 Korting effectief kredietvergoedingspecentage of kredietvergoeding De kredietbank die in een reclame-uiting over krediet informatie verstrekt over de hoogte van een korting op het effectief kredietvergoedingspercentage of op een kredietvergoeding, verstrekt daarbij tevens informatie over het effectief kredietvergoedingspercentage dan wel de kredietvergoeding waar de korting op van toepassing is. Artikel 9 Aanduiding effectief kredietvergoedingspercentage De kredietbank die in een reclame-uiting inzake krediet informatie verstrekt over het effectief kredietvergoedingspercentage, duidt deze aan als "effectieve rente op jaarbasis". Artikel 10 Verboden vermeldingen De kredietbank: a. neemt in een reclame-uiting over krediet geen mededelingen op die gericht zijn op het gemak of de snelheid waarmee het krediet wordt verstrekt; b. brengt in de reclame-uiting over krediet niet tot uitdrukking dat lopende overeenkomsten inzake krediet bij de beoordeling van een kredietaanvraag geen of een ondergeschikte rol spelen; en c. geeft in een reclame-uiting over krediet geen kenmerken van het krediet weer waarin fiscale voordelen zijn verwerkt. Artikel 11 Kredietprospectus De kredietbank die in een reclame-uiting informatie verstrekt over een krediet als bedoeld in artikel 1 en 2 van deze beleidsregel of informatie over een specifiek product, verstrekt daarbij tevens informatie over de verkrijgbaarheid van het kredietprospectus als bedoeld in artikel 4:33 lid 1 Wft en artikel 4 en volgende van de Beleidsregel Verplichte Contractuele Informatie (Beleidsregel 8).
Beleidsregel onverplichte precontractuele informatie Wft 2008 Blad 2
nvvk
Vereniging voor MhuidhuSpvertaning e« sociaal bankleren
Artikel 12 Kenmerken krediet De kredietbank die in een reclame-uiting informatie verstrekt over de kenmerken van het krediet als bedoeld in artikel 1 en artikel 2 aanhef en sub b, aanhef en onder 1, verstrekt deze informatie in overeenstemming met artikel 4 van deze beleidsregel. Artikel 13 Uitzondering Artikel 2 lid 1 en lid 2 van de Beleidsregel Informatieverstrekking is niet van toepassing op het verstrekken van informatie in een reclame-uiting als bedoeld in deze beleidsregel. Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders/Bestuur d.d. te
Beleidsregel onverplichte precontractuele informatie Wft 2008 Blad 3
nvvk
Vareniglrag voor schuldhuSp»rlenIng en sociaal bssiklersn
Toelichting beleidsregel 7
Onverplichte precontractuele informatievoorziening
Algemeen Deze beleidsregel is gebaseerd op artikel 53 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo). In deze beleidsregel zijn specifieke bepalingen opgenomen met betrekking tot het verstrekken van informatie in een reclame-uiting inzake krediet. Deze regels zijn voor een belangrijk deel ontleend aan het Besluit kredietaanbiedingen (Bka) als bedoeld in de Wek en voor een deel betreft het een aanscherping van deze regels. Het doel van het stellen van deze regels is, de cliënt ook in de fase van werving al een behoorlijk beeld te geven van het product. Dit geeft de cliënt de mogelijkheid aanbiedingen van verschillende financiële dienstverleners met elkaar te vergelijken en de financiële dienstverlener uit te kiezen die voor hem de meest gunstige aanbieding heeft. Artikel 1 Artikel 1 is gebaseerd op artikel 53 lid 1 BGfo. Artikel 1 verplicht de kredietbank, die anders dan via de televisie of de radio reclame maakt, openheid te geven over de belangrijkste kenmerken van het krediet wanneer de kredietbank een effectief kredietvergoedingspercentage of een maandlast in zijn reclame noemt. Bij de zinsnede 'anders dan via de televisie of de radio" kan bijvoorbeeld gedacht worden aan advertenties in dagbladen, productfolders of informatie op het internet. Het noemen van het effectief kredietvergoedingspercentage of de maandlast verplicht tot het noemen van alle in de aanhef en in de onderdelen a tot en met e genoemde kenmerken. Artikel 4 Bka kende een soortgelijke bepaling. De belangrijkste wijziging ten opzichte van dit artikel betreft de verplichting de maandlasten te vermelden in plaats van het termijnbedrag en de lengte van de betalingstermijn. Het in reclame-uitingen vermelden van het termijnbedrag met de vaste lengte van een maand komt de vergelijkbaarheid voor de cliënt ten goede. Een andere wijziging is de toevoeging van het vermelden van de totale prijs van het krediet. Het weergeven van de totale prijs van het krediet dient ter verduidelijking aan de cliënt, zodat de cliënt weet hoeveel hij uiteindelijk na volledige afwikkeling van de overeenkomst concreet wordt geacht te hebben betaald in vergelijking met de kredietsom dan wel de kredietlimiet. De concrete totale prijs van het lenen van geld of het aankopen op krediet wordt op deze manier inzichtelijk gemaakt. De verplichting tot het noemen van representatieve voorbeelden (artikelen 11 en 12 Bka) is komen te vervallen voor reclame-uitingen inzake krediet die anders dan via de televisie of de radio tot de cliënt worden gericht. Dit omdat deze extra informatie de reclame-uiting, waarin ook al gegevens worden opgenomen over de totale prijs van het krediet, naar verwachting niet informatiever, maar juist onoverzichtelijker zou maken. De representatieve voorbeelden moeten wel worden opgenomen in het kredietprospectus (artikel 4:33 Wft) als bedoeld in art. 112 BGfo. Tot de totale prijs van een krediet (artikel 1 lid c) worden alle kosten gerekend die hetzij direct zijn gerelateerd aan het product krediet, hetzij zijn verbonden aan de dienstverlening in verband met een krediet. Met de zinsnede 'kosten die zijn gerelateerd aan het product krediet' wordt gedoeld op vergoedingen die verschuldigd zijn bij een reguliere afwikkeling van de overeenkomst inzake krediet (d.w.z. geen tussentijdse beëindiging van de overeenkomst of stopzetting van de betalingen). Het gaat bijvoorbeeld om de kosten voor het aantrekken van gelden, de kosten van de bedrijfsvoering van de redietbank, de kosten die de kredietbank moet maken indien deze zijn producten op de markt zet via tussenpersonen (doorberekening van de provisie die de kredietbank uitkeert aan de tussenpersoon) en incassokosten. Tot 'kosten die zijn verbonden aan de dienstverlening in verband met een krediet' worden bijvoorbeeld gerekend de premies die verschuldigd zijn voor eventueel verplicht af te sluiten verzekeringen, zoals overlijdensrisico- of arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.
Beleidsregel onverplichte precontractuele informatie Wft 2008 Blad 4
nvvk
Vereniging ¥osr schuldhulpverlening en sociaal bankleren
De premie van een (verplichte) verzekering is doorgaans afhankelijk van de kenmerken en de omstandigheden van een cliënt. Deze zijn in de fase van reclame nog niet bekend. In de reclameuiting dient daarom een 'representatieve premie' onderdeel uit te maken van de kredietvergoeding, mocht een verzekering gekoppeld zijn aan de overeenkomst inzake krediet. Op grond van artikel 54 BGfo heeft de AFM de bevoegdheid regels te stellen aan de wijze van het verstrekken van informatie als bedoeld in dit artikel. Het ligt voor de hand dat de AFM van deze bevoegdheid gebruik zal maken om voor te schrijven dat bij het bepalen van een 'representatieve premie' moet worden uitgegaan van een premie voor een (of meerdere) zogenaamd(e) 'maatmens(en)'. Een dergelijk voorschrift komt de vergelijkbaarheid van de informatie over de totale prijs van het krediet immers zeer ten goede. Provisies die door een bemiddelaar in krediet worden gevraagd van een cliënt worden niet tot de kosten in verband met de dienstverlening inzake een krediet gerekend, omdat dit type van beloning verboden wordt in artikel 4:74 Wft. De verplichting uit onderdeel d van artikel 1 om aan te geven of er sprake is van een doorlopend krediet of een niet-doorlopend krediet, is overgenomen uit artikel 13 onderdeel b Bka. Een deel van de informatie die op grond van het Bka slechts in het prospectus dient te worden opgenomen, namelijk het bepaalde in artikel 10 eerste lid onderdeel e onder 1° en onderdeel f onder 1° Bka, moet op grond van artikel 53 BGfo al in de reclame duidelijk worden gemaakt. Op grond van onderdeel e moet de kredietbank in een reclame-uiting bij het noemen van het effectief kredietvergoedingspercentage of de maandlast ook de door de cliënt af te sluiten verzekering en/of de te vestigen zekerheidsrechten aangeven als deze als voorwaarden gelden om voor het krediet in aanmerking te komen. Onder deze zekerheidsrechten wordt in ieder geval verstaan het vestigen van een recht van hypotheek. Onderdeel e is ook van toepassing, wanneer de kosten voor de af te sluiten verzekering al in de totale prijs van een krediet (onderdeel c) zijn opgenomen. Artikel 2 Artikel 2 verplicht de kredietbank, die via de televisie of de radio reclame maakt voor een krediet, allereerst openheid van zaken te geven over de belangrijkste kenmerken van het krediet wanneer de kredietbank een effectief kredietvergoedingspercentage of een maandlast van een krediet in zijn reclame noemt. De in dit artikel genoemde informatie moet altijd worden genoemd. Dit artikel is gebaseerd op artikel 53 lid 2 BGfo. De kredietbank is bovendien gehouden om op grond van artikel 4:33 Wft en artikel 112 FGbo een kredietprospectus beschikbaar te houden of deze op verzoek van een cliënt te verstrekken. Een belangrijk verschil met de Bka is dat als een effectief kredietvergoedingspercentage of een maandlast wordt genoemd op televisie of radio, de andere kenmerken van het krediet in een later stadium voor het afsluiten van de overeenkomst betreffende een krediet moeten worden genoemd (artikel 2 sub b). Wanneer er reclame wordt gemaakt voor krediet op televisie en radio ontstaat dus een actieve informatieverstrekkingplicht tot het noemen van de andere kenmerken voorafgaande aan de totstandkoming van de overeenkomst inzake krediet. Dit kan bijvoorbeeld via het verstrekken van het kredietprospectus of het opnemen van de kenmerken in een offerte of productbrochure. Door de informatie over deze overige kenmerken niet verplicht aan bod te laten komen in de reclame-uitingen op televisie of radio, kunnen deze reclame-uitingen overzichtelijk worden gehouden. Het voorschrift, dat naast het effectief kredietvergoedingspercentage of de maandlast informatie moet worden verstrekt over de totale prijs van het krediet en de bijbehorende kredietsom of kredietlimiet, stelt zeker dat reclame-uitingen op televisie en radio desondanks voldoende informatief zullen zijn.
Beleidsregel onverplichte precontractuele informatie Wft 2008 Blad 5
nvvk
Vereniging voor schuldhulpverlening er? sociaal bankieren
Een tweede verschil is dat, wanneer een effectief kredietvergoedingspercentage of een maandlast wordt genoemd, in de reclame-uiting op televisie of radio de totale prijs van het krediet wordt genoemd en de bijbehorende kredietsom of de kredietlimiet (artikel 2 sub a). Verwacht wordt dat een concrete weergave van de totale prijs van de lening afgezet tegen het leenbedrag meer effect heeft op de bewustwording van de consument dan een algemene notie of waarschuwing in een reclame-uiting. Ook hier geldt dat bijvoorbeeld premies die verband houden met verplicht af te sluiten verzekeringen (bijvoorbeeld overlijdensrisico- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen) als onderdeel gelden van de totale prijs van het krediet en dat uitgegaan kan worden van een 'representatieve premie'. Artikel 3 Artikel 3 is gebaseerd op artikel 53 lid 3 BGfo. Bij het vergelijken van verschillende kredieten is de hoogte van de maandlast voor veel cliënten belangrijk. In het nieuwe lid 3 van artikel 53 komt de verplichting van het oorspronkelijke lid 3 om bij consumptief krediet de maandlast niet lager weer te geven dan 2% van de betrokken kredietlimiet, te vervallen. Achtergrond van de oorspronkelijke bepaling was dat moet worden voorkomen dat consumenten gelokt worden met zeer lage maandlasten. Nadelen van die bepaling zijn dat consumenten geen realistisch beeld van de maandlast krijgen en dat kredietverstrekkers worden aangezet tot het adverteren met kredieten met een kortere looptijd die wellicht feitelijk niet vaak worden verleend. Ook zonder deze bepaling kunnen consumenten aan de hand van de looptijd en de totale prijs van het krediet bepalen of een krediet met lage maandlasten ook daadwerkelijk aantrekkelijk is. Expliciet wordt vastgelegd, dat de (voorbeelden) van kredieten waarmee door de kredietbank wordt geadverteerd representatief moeten zijn voor de kredieten die normaal door de kredietbank worden verstrekt. Hiermee wordt voorkomen dat consumenten met aantrekkelijke rentepercentages en maandlasten worden gelokt, terwijl die percentages en bedragen alleen gelden voor kredieten die niet of nauwelijks door consumenten worden afgenomen. Artikel 3 lid 2 van de beleidsregel is gebaseerd op artikel 53 lid 7 BGfo. Lid 2 geeft een regeling voor situaties waarin de maanlast niet elke maand gelijk is. Hierbij moet de gewogen gemiddelde maandlast worden vermeld om te voorkomen dat in een reclame van alle bij het krediet behorende maandlasten (bijvoorbeeld bij een lineaire aflossing) een lage maandlast wordt uitgekozen voor de reclame. Indien maandlasten zeer uiteenlopen, omdat er in één periode niet of weinig wordt afgelost en in een andere periode juist veel wordt afgelost (of wellicht de gehele aflossing in de laatste maand plaatsvindt) moeten twee maandlasten in de kredietreclame worden gemeld. Ook hier gaat het weer om de gemiddelde maandlast over de betreffende perioden. Uiteraard moet in de reclame ook worden vermeld op welk deel van de looptijd de betreffende perioden betrekking hebben. De gewogen gemiddelde maandlast over een bepaalde periode moet worden berekend door alle maandlasten in die periode bij elkaar op te tellen en te delen door het aantal maanden waarop die periode betrekking heeft. Indien sprake is van een variabele rente, zal er waarschijnlijk ook sprake zijn van verschillende maandlasten. Aangezien de ontwikkeling daarvan vooraf niet is te bepalen, zal bij het berekenen van de gewogen gemiddelde maandlast uit moeten worden gegaan van de variabele rente op het moment van de reclame-uiting. Artikel 3 lid 2 geldt onverminderd het bepaalde in artikel 6 van deze beleidsregel.
Beleidsregel onverplichte precontractuele informatie Wft 2008 Blad 6
nvvk
Vereniging voor schuldhulp¥«toning en sociaal tonkterers
Artikel 4 Artikel 4 is gebaseerd op artikel 53 lid 4 BGfo. De kredietbank moet in de eerste plaats een deel van de informatie van artikel 1 en artikel 2 en, indien van toepassing de informatie uit artikel 6 en 7, in een tabel weergeven. Het gaat daarbij om het noemen van de informatie in één tabel. In de tweede plaats moet de kredietbank zich in die tabel beperken tot het noemen van de informatie uit artikel 1, artikel 2 en, indien van toepassing, artikel 3 lid 2 en 6. Ter voorkoming van een hoeveelheid aan informatie waardoor de cliënt de belangrijke informatie niet meer uit het geheel kan onderscheiden, mag de tabel daarom slechts een beperkte hoeveelheid informatie bevatten. Ook dit is een wijziging ten opzichte van het bepaalde in artikel 6 Bka, waarin het voorschrift inzake de tabel is vastgelegd. Artikel 5 Artikel 5 is gebaseerd op artikel 53 lid 5 BGfo. De kredietbank is verplicht het effectief kredietvergoedingspercentage te noemen, indien reclame wordt gemaakt voor met het krediet aan te schaffen goederen of diensten. Vaak wordt reclame gemaakt voor krediet waarbij in het bijzonder de aan te schaffen flat-screen TV, home cinemaset, serre of computer alle aandacht krijgt. In de reclame wordt dan gesteld dat deze goederen heel eenvoudig kunnen worden verkregen door met de financiële dienstverlener contact op te nemen en een lening af te sluiten. Door te verplichten in dit soort reclames informatie te geven over het krediet waarmee de goederen moeten worden aangeschaft en de kosten die aan dit krediet verbonden zijn door het vermelden van het effectief kredietvergoedingspercentage wordt de eenvoud en het gemak van een lening genuanceerd en wordt het de cliënt mogelijk gemaakt in een vroege fase verschillende kredietaanbiedingen met elkaar te vergelijken. Het noemen van het effectief kredietvergoedingspercentage op jaarbasis heeft op grond van artikel 1 en artikel 2 tot gevolg dat ook de andere kenmerken genoemd in deze beide artikelen moeten worden weergegeven in de reclame-uiting, dan wel, indien van toepassing, op enig ander moment voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst inzake krediet. Het bepaalde in de andere artikelen van deze beleidsregel is ook bij het verplicht vermelden van het effectief kredietvergoedingspercentage onverkort van toepassing. Artikel 6 Artikel 6 is gebaseerd op artikel 53 lid 6 BGfo. Dit artikel heeft betrekking op situaties waarin wordt geadverteerd met een effectief kredietvergoedingspercentage dat slechts voor beperkte duur geldt. Consumenten zullen ook moeten worden geïnformeerd over het na die periode geldende effectief kredietvergoedingspercentage. Dit is niet altijd mogelijk, vooral in die gevallen waarin dit percentage afhankelijk is van tussentijdse fluctuaties op de geld- en kapitaalmarkt. Sub b schrijft daarom voor dat op het moment van reclame-uiting geldende kredietvergoeding moet worden genoemd die geldt voor overeenkomsten over krediet van gelijke soort, omvang en duur. Ten opzichte van het Besluit financiële dienstverlening (Bfd) is aan het zesde lid een nieuw onderdeel toegevoegd. De totale prijs van het krediet moet altijd worden gebaseerd op de gehele looptijd van het krediet. Artikel 7 Dit artikel is gebaseerd op artikel 53 lid 8 GBfo. Dit artikel is overgenomen uit artikel 4 lid 3 Bka. Het noemen van het effectief kredietvergoedingspercentage op jaarbasis heeft op grond van artikel 1 en artikel 2 tot gevolg dat ook de andere kenmerken genoemd in deze beide artikelen moeten worden weergegeven in de reclame-uiting, dan wel, indien van toepassing, op enig ander moment voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst inzake krediet. De overige artikelen van deze beleidsregel zijn ook bij het verplicht melden van het effectief kredietvergoedingspercentage onverkort van toepassing.
Beleidsregel onverplichte precontractuele informatie Wft 2008 Blad 7
nvvk
¥erenigïiig «oor sehuldhufpwtanlng an sociaal bankieren
Artikel 8 Dit artikel is gebaseerd op artikel 53 lid 9 BGfo. Dit artikel kan gezien worden als een aanvulling op de regeling van artikel 6 ten aanzien van actietarieven. In reclame-uitingen waarbij geadverteerd wordt met een korting op de kredietvergoeding dan wel het effectief kredietvergoedingspercentage, moet tevens de hoogte van de kredietvergoeding dan wel het effectief kredietvergoedingspercentage worden genoemd waar de korting op wordt gegeven. Het noemen van het effectief kredietvergoedingspercentage op jaarbasis heeft op grond van artikel 1 en artikel 2,tot gevolg dat ook de andere kenmerken genoemd in deze beide artikelen moeten worden weergegeven in de reclame-uiting, dan wel, indien van toepassing, op enig ander moment voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst inzake krediet. De andere artikelen zijn ook bij het verplicht melden van het effectief kredietvergoedingspercentage onverkort van toepassing. Artikel 9 Dit artikel is gebaseerd op artikel 53 lid 10 BGfo. Dit artikel is overgenomen uit artikel 7 Bka. Artikel 10 Dit artikel is gebaseerd op artikel 53 lid 11 BGfo. Dit artikel bevat een aantal voorschriften, dat voor een deel is overgenomen uit de verboden genoemd in de artikelen 14 en 15 Bka. Onderdeel a is overgenomen uit artikel 14 Bka. In artikel 53 lid 11 sub a (oud) was een verbod opgenomen om in de kredietreclame mededelingen te doen over de termijn waarbinnen of het tijdstip waarop over een kredietaanvraag wordt beslist, de overeenkomst inzake het krediet tot stand kan komen of de consument over het krediet kan beschikken. Doel hiervan was te voorkomen dat reclames aanzetten tot het in een opwelling aanschaffen van een krediet door te adverteren dat het krediet gemakkelijk verkrijgbaar is. Ter voorkoming van overkreditering is het van groot belang dat de cliënt een weloverwogen beslissing maakt om al dan niet een kredietovereenkomst aan te gaan. In het gewijzigde sub a is dit uitgangspunt in algemene zin verantwoord en wordt niet langer verwezen naar specifieke soorten mededelingen. Hierdoor vallen ook andersoortige reclames die aanzetten tot impulsaankopen onder het verbod. Onderdeel b is overgenomen uit art. 15 Bka. Onderdeel c is nieuw en betreft een aanscherping van de onder de Wek geldende regels ten aanzien van reclame-uitingen over krediet. Uit een consultatie is naar voren gekomen dat er brede steun in de markt bestaat voor het verbeteren van de informatievoorziening aan de cliënt waar het fiscale voordelen betreft. Onder het oude regime werd veelvuldig geadverteerd met rentetarieven waarin fiscale voordelen waren verwerkt. Doorgaans werd daarbij uitgegaan van het hoogste belastingtarief dat slechts op een beperkte groep consumenten van toepassing was. Bovendien kwam men niet bij iedere kredietovereenkomst in aanmerking voor belastingvoordelen. Op dit moment is de rente van een lening slechts aftrekbaar wanneer het krediet wordt aangewend voor de aankoop, het onderhoud of de verbetering van de eigen woning. In plaats van de cliënt te overladen met informatie over de verschillende rentetarieven bij verschillende belastingvoordelen en te verplichten de voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze belastingvoordelen te noemen, is er in navolging van de Bfd in de BGfo voor gekozen het adverteren met fiscale voordelen in reclame-uitingen over krediet te verbieden. Dit vergroot de vergelijkbaarheid van aanbiedingen van krediet in de verschillende reclame-uitingen en voorkomt dat de cliënt zoveel informatie krijgt dat hem daardoor belangrijkste kenmerken van het krediet ontgaan. Artikel 11 Dit artikel is gebaseerd op artikel 53 lid 12 BGfo. Op grond van dit artikel moet de kredietbank in een reclame-uiting over krediet informatie verstrekken over de verkrijgbaarheid van het kredietprospectus. De inhoud van het kredietprospectus wordt geregeld in artikel 112 BGfo en in de Beleidsregel Verplichte Precontractuele Informatie (Beleidsregel 8).
Beleidsregel onverplichte precontractuele informatie Wft 2008 Blad 8
nvvk
Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankleren
Artikel 12 Dit artikel is gebaseerd op artikel 53 lid 13 BGfo. Dit artikel bepaalt, dat indien de kredietbank informatie verstrekt over een krediet en daarbij melding maakt van de kenmerken van het krediet als bedoeld in artikel 1 en artikel 2 aanhef sub b, aanhef en onder 1, de kredietbank deze informatie op een gelijke wijze dient te verstrekken als voorgeschreven in de artikelen 3 en 4 van de beleidsregel. Dit vergroot de vergelijkbaarheid van het product voor de consument en helpt de cliënt te beoordelen welk product het beste bij hem past. Artikel 13 Dit artikel is gebaseerd op artikel 53 lid 14 BGfo. Het vereiste in de eerste volzin van artikel 49 lid 1, eerste volzin BGfo (artikel 2 lid 1 en lid 2 Beleidsregel Informatieverstrekking) om informatie schriftelijk te verstrekken, geldt niet voor informatie verstrekt in reclame-uitingen als bedoeld in artikel 53 BGfo (en deze beleidsregel). Deze informatie kan zodoende ook in een reclame-uiting op TV, radio of ander medium worden verstrekt. Omdat uitdrukkelijk wordt verwezen naar informatie in reclame-uitingen, zijn de artikelen 1 en 2 van de Beleidsregel Informatieverstrekking (artikel 49 lid 1, eerste volzin, BGfo) onverkort van toepassing op informatie die op grond van artikel 2 sub b in een later stadium dan in de reclame-uiting zelf moet worden verstrekt ("op enig ander moment voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst"). Informatie die né een reclame-uiting via de televisie of radio, maar op grond van artikel 2 sub b voor het aangaan van een contract inzake een krediet moet worden gegeven aan een cliënt, dient dus wel schriftelijk of via een andere duurzame drager te worden verstrekt.
Beleidsregel onverplichte precontractuele informatie Wft 2008 Blad 9
fgvvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Beleidsregel 8 Verplichte precontractuele informatievoorziening (artikelen 4:20,4:22 en 4:33 Wft en de artikelen 57, 61 en artikel 112 BGfo) Artikel 1 Definities In deze beleidsregel wordt verstaan onder: Besluit : Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen; Wek : Wet op het consumentenkrediet; Wft : Wet op het financieel toezicht. Artikel 2 Algemeen 1. De kredietbank verstrekt voorafgaand aan het adviseren of de totstandkoming van een overeenkomst inzake een financieel product de cliënt informatie voorzover dit redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van die dienst of het product. 2. De kredietbank verstrekt de cliënt voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een financieel product of financiële dienst tenminste de volgende informatie: a. zijn naam en adres en, indien de kredietbank een rechtspersoon is, de statutaire naam en handelsnaam of handelsnamen; b. de aard van zijn financiële dienstverlening; c. de interne klachtenprocedure, bedoeld in artikel 70 van het Bankreglement en de erkende geschilleninstantie waarbij de kredietbank is aangesloten; d. het toezicht door het College/Bestuur. 3. In afwijking van artikel 2 lid 1 en lid 2 kan de informatie bedoeld in het eerste lid en de in artikel 4:73 lid 1 Wft d op verzoek van de cliënt mondeling worden verstrekt, indien het financiële product een verzekering is en onmiddellijke dekking noodzakelijk is. 4. De kredietbank die bemiddelt inzake verzekeringen verstrekt de informatie tevens onmiddellijk na de totstandkoming van de overeenkomst, overeenkomstig artikel 2 lid 1 en 2 van de Beleidsregel Informatievoorziening, aan de cliënt. Artikel 3 Kredietbank als bemiddelaar in schadeverzekeringen 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2 verstrekt de kredietbank als bemiddelaar in schadeverzekeringen een cliënt voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een schadeverzekering, voorzover van toepassing, tenminste de volgende informatie over de verzekeraar: a. zijn rechtsvorm; b. het recht dat op de overeenkomst van toepassing is, of de door de verzekeraar voorgestelde rechtskeuze; c. de naam en het adres van de schade-afhandelaar, bedoeld in artikel 4:71 lid 1 sub e Wft. 2. De in het eerste lid bedoelde informatie kan onmiddellijk na de totstandkoming van de overeenkomst worden verstrekt, of uiterlijk tegelijk met het afgeven van de polis, indien de cliënt het recht heeft zonder boete verschuldigd te zijn en zonder opgaaf van redenen de overeenkomst binnen 14 kalenderdagen na de dag waarop hij de informatie heeft ontvangen te ontbinden en de cliënt geïnformeerd is over de wijze waarop hij gebruik kan maken van dat recht. 3. De kredietbank en de verzekeraar kunnen overeenkomen, dat de verzekeraar zelf aan de verplichtingen van lid 1 van dit artikel en artikel 2 lid 1 voldoet. Artikel 4 De kredietprospectus: algemeen 1. De kredietbank die over een website beschikt, heeft een kredietprospectus beschikbaar op zijn website en verstrekt onverwijld kosteloos een kredietprospectus op verzoek van de cliënt. 2. De kredietbank die niet over een website beschikt, verstrekt kosteloos een kredietprospectus aan de cliënt voorafgaande aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet. 3. Lid 1 en 2 zijn niet van toepassing op hypothecair krediet. Artikel 5 De kredietprospectus: inhoud In de kredietprospectus worden de volgende gegevens opgenomen: a. een beschrijving van de bij een kredietaanvraag te volgen procedure; b. een globale beschrijving van de criteria die ten grondslag liggen aan de beoordeling van de kredietwaardigheid van de cliënt, waarin tenminste twee representatieve voorbeelden van toepassing van die criteria zijn opgenomen;
Beleidsregel verplichte precontractuele informatie Wft Bladl
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
c. de vermelding van: 1. het feit dat de kredietbank deelneemt aan een stelsel van kredietregistratie; 2. de naam en plaats van vestiging van de instelling die dat stelsel in stand houdt; en 3. het doel en de werkwijze van dat stelsel, waaruit in ieder geval blijkt in welke gevallen gegevens betreffende de kredietwaardigheid van de cliënt door de kredietbank kunnen worden opgevraagd, en dat gegevens met betrekking tot een verleend krediet door de kredietbank worden verstrekt aan en worden geregistreerd door de instelling die dat stelsel in stand houdt; d. zodanige aanduidingen of omschrijvingen van het aangeboden krediet, dat daaruit duidelijk blijkt of het een doorlopend krediet of een ander krediet betreft; e. een beschrijving van de algemene voorwaarden waaronder de kredietbank bereid is overeenkomsten inzake krediet aan te gaan, waaronder in ieder geval, indien van toepassing, de voorwaarden inzake: 1. ten behoeve van de kredietbank te vestigen zekerheidsrechten; 2. vervroegde opeisbaarheid van het door de cliënt verschuldigde; en 3. de bevoegdheid van de cliënt tot volledige of gedeeltelijk vervroegde aflossing; f. indien de cliënt zich bij de totstandkoming van een overeenkomst inzake krediet verplicht tot het aangaan van een andere overeenkomst: 1. een beschrijving van het daartoe strekkende beding; en 2. de vermelding dat de cliënt het recht heeft te bepalen met welke wederpartij die andere overeenkomst zal worden aangegaan, tenzij artikel 33 onderdeel b onder 1° Wek niet op het krediet van toepassing is; g. de vermelding dat de cliënt eerst na ingebrekestelling een vergoeding verschuldigd wordt indien hij nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling, tenzij artikel 34 onderdeel b Wek niet op het krediet van toepassing is; en h. een toelichting met betrekking tot de op grond van artikel 9 Beleidsregel Onverplichte Precontractuele Informatie te bezigen aanduiding in de volgende bewoordingen: "De effectieve rente op jaarbasis is de prijsaanduiding van het krediet. Hierin komen alle kosten van het krediet tot uitdrukking". Artikel 6 Uitzondering Artikel 5 sub f, aanhef en onder 2, is niet van toepassing op een beding als bedoeld in artikel 33 onderdeel b onder 2° Wek. Artikel 7 Bijzondere bepalingen doorlopend krediet De kredietbank neemt in de kredietprospectus betreffende doorlopend krediet tevens de volgende gegevens op: a. vier representatieve kredietlimieten met daarbij de overige kenmerken van het krediet als bedoeld in artikel 1 en artikel 2 van de Beleidsregel Onverplichte Precontractuele Informatieverstrekking (beleidsregel 7); b. de uitgangspunten bij de berekening van de theoretische looptijd (beleidsregel 9); c. indien van toepassing, de hoogte van de vergoeding die verschuldigd wordt indien de cliënt, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling; en d. indien van toepassing, de hoogte van de vergoeding die verschuldigd wordt indien de cliënt vervroegd aflost. Artikel 8 Bijzondere bepalingen niet doorlopend krediet De kredietbank neemt in de kredietprospectus betreffende niet doorlopend krediet tevens de volgende gegevens op: a. vier representatieve kredietsommen met daarbij de overige kenmerken van het krediet bedoeld in artikel 1 en artikel 2 van de Beleidsregel Onverplichte Precontractuele Informatieverstrekking (beleidsregel 7); b. tenminste één voorbeeld van een berekening waaruit blijkt op welke wijze met behulp van de kredietsom, de maandlast en de looptijd het bedrag kan worden bepaald van het totaal aan kredietvergoeding dat de cliënt verschuldigd is bij een regelmatige afwikkeling van de overeenkomst; c. indien van toepassing, de hoogte van de vergoeding die verschuldigd wordt indien de cliënt, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling; en
Beleidsregel verplichte precontractuele informatie Wft Blad 2
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
d. indien van toepassing, de hoogte van de vergoeding die verschuldigd wordt indien de cliënt vervroegd aflost, en tenminste één voorbeeld van een berekening waaruit blijkt op welke wijze het bedrag van deze vergoeding wordt bepaald. Artikel 9 Beperking informatie De prospectus bevat geen informatie over andere onderwerpen dan bedoeld in de artikelen 5, 7 en 8. Artikel 10 Aanvullende regels De AFM kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van verstrekking van de informatie bedoeld in de artikelen 5, 7 en 8. Artikel 11 Verstrekking Artikel 2 lid 1 en 3 van de Beleidsregel Informatievoorziening is van overeenkomstige toepassing. Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders/Bestuur d.d. te
Beleidsregel verplichte precontractuele informatie Wft Blad 3
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Toelichting beleidsregel 8
Verplichte precontractuele informatie
Algemeen Deze beleidsregel is gebaseerd op artikelen 4:20, 4:22 en 4:33 Wft en de artikelen 57, 61 en 112 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo). In deze beleidsregel zijn specifieke bepalingen opgenomen met betrekking tot het verplicht verstrekken van informatie voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een financieel product (artikel 4:20 Wft en artikel 57 BGfo) en verplichte informatie die betrekking heeft op het financieel product zelf (artikelen 60 tot en met artikel 63 BGfo Bfd). Voor de kredietbanken zijn alleen de algemene bepalingen van artikel 4:20 Wft en artikel 57 BGfo en de bepalingen in de artikelen 4:33 Wft (verplichte kredietprospectus), artikel 61 BGfo (schadeverzekeringen) en artikel 112 BGfo (inhoud kredietprospectus) van belang. De kredietbank biedt een cliënt door het beschikbaar houden of verstrekken van een kredietprospectus op een (deels) gestandaardiseerde, beknopte en begrijpelijke wijze informatie over de meest relevante kenmerken van een door de kredietbank aangeboden krediet. Doel van de kredietprospectus is dat de cliënt deze informatie gebruikt om inzicht te verwerven in de meest relevante kenmerken van dat krediet en om het aangeboden product te vergelijken met andere kredietproducten. In artikel 4 van de beleidsregel is een zogenaamde passieve plicht tot informatieverstrekking met betrekking tot de kredietprospectus vastgelegd, tenzij de kredietbank niet beschikt over een website. In dit laatste geval geldt een actieve plicht tot verstrekking van de kredietprospectus. In de artikelen 5, 7 en 8 worden de onderwerpen benoemd die in de prospectus aan bod moeten komen. Artikel 6 beperkt de reikwijdte van artikel 5 onderdeel f. Artikel 9 bepaalt dat de kredietprospectus alleen mag bestaan uit informatie over de in de artikelen 5, 7 en 8 genoemde onderwerpen . In artikel 10 is ten slotte vastgelegd, dat de AFM nadere regels kan stellen in verband met de kredietprospectus. Op grond van artikel 4:37 Wft zijn deze gewijzigde regels ook op de kredietbanken van toepassing. Artikel 1 In dit artikel wordt de verklaring gegeven voor de gebruikte afkortingen. Artikel 2 Dit artikel is gebaseerd op de artikelen 4:20 lid 1 Wft en artikel 57 BGfo. In artikel 2 lid 1 wordt het uitgangspunt geformuleerd dat voorafgaande aan het sluiten van een overeenkomst informatie wordt verstrekt die de cliënt in staat stelt een adequate beoordeling van het financiële product (krediet) of de financiële dienst (adviseren) uit te voeren. De informatie moet voorafgaand worden verstrekt (dus niet bij of na de totstandkoming) zodat de cliënt gedegen kan afwegen of hij tot het sluiten van een overeenkomst terzake van een financieel product of financiële dienst zal overgaan. Om een adequate beoordeling mogelijk te maken zullen in ieder geval gegevens over het product of de producten, de dienstverlening, de overeenkomst zelf en de betrokken financiële onderneming moeten worden verschaft. Deze elementen zijn namelijk van invloed op de uiteindelijke keuze van de cliënt. De informatie die moet worden verstrekt om een adequate beoordeling mogelijk te maken is onder meer afhankelijk van de complexiteit van het financiële product en/of financiële dienst. Zo zal een complex financieel product als een beleggingshypotheek zwaardere eisen aan de informatie stellen dan een eenvoudig financieel product als een betaalrekening. De kredietbank mag bij de naleving van deze verplichting de gemiddelde cliënt als uitgangspunt nemen, met uitzondering van de situatie waarin de kredietbank adviseert. Indien de kredietbank in het kader van artikel 4:23 Wft in het belang van de cliënt informatie heeft ingewonnen over onder meer zijn kennis en ervaring op de financiële markten, is de kredietbank gehouden haar informatieverstrekking precies af te stemmen op de individuele kenmerken van de cliënt. Met de zinsnede "informatie relevant voor een adequate beoordeling" wordt tot uitdrukking gebracht dat indien relevante informatie al op een eerder moment is verstrekt, bijvoorbeeld in de vorm van een kredietprospectus, er geen verplichting bestaat deze informatie nogmaals te verstrekken omdat de informatie dan niets meer toevoegt aan de beoordeling.
Beleidsregel verplichte precontractuele informatie Wft Blad 4
(%\vvK
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Deze algemene regel wordt door de wetgever gedeeltelijk nader uitgewerkt in artikel 57 BGfo. Artikel 2 lid 2 is gebaseerd op artikel 57 BGfo. De informatie als bedoeld in artikel 57 BGfo (artikel 2 lid 2 beleidsregel) is zo fundamenteel dat de wetgever er voor heeft gekozen om deze voor alle financiële dienstverleningen, ongeacht op welk product hun dienstverlening betrekking heeft of voor welke distributiemethode wordt gekozen, verplicht te stellen. De cliënt die overweegt een financieel product te kopen moet in staat zijn zich een oordeel te vormen over de kredietbank met wie hij in contact staat. Daarom moet de informatie als bedoeld onder a tot en met c door de kredietbank tijdig kenbaar worden gemaakt. Dat wil zeggen op enig moment voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst. In artikel 57 lid 1 BGfo wordt tevens de verplichting opgelegd om informatie te verstrekken over de registratie bij de toezichthouder. Omdat kredietbanken niet onder toezicht van de AFM vallen, is sub d van artikel 57 lid 1 BGfo niet overgenomen. Wel is aangegeven, dat de kredietbank onder toezicht van het College of het Bestuur staat. De gegevens onder a stellen de cliënt in staat na te gaan van welke kredietbank de cliënt voornemens is een financieel product af te nemen. De verplichting tot het geven van de statutaire naam en handelsnaam geldt alleen voor rechtspersonen. Bij een kredietbank met een stichtingsvorm is sprake van een statutaire naam. Bij een kredietbank met een publiekrechtelijke rechtsvorm is van een statutaire naam geen sprake, omdat zij zijn opgericht op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Volstaan kan worden met de handelsnaam. Voor kredietbanken die onderdeel zijn van de gemeente kan worden volstaan met de vermelding van het onderdeel van de gemeente waarvan zij deel uitmaken. Heeft de kredietbank wel een statutaire naam en handelsnaam, dan kan de kredietbank uiteraard volstaan met een eenmalige vermelding van deze naam. Onder "adres" wordt verstaan het geografische adres waar de kredietbank gevestigd is. Dit adres geeft tevens aan in welke lidstaat de kredietbank is gevestigd. Bijvoorbeeld de Gemeentelijke Kredietbank Rotterdam gevestigd te NL Rotterdam. De gegevens onder b gaan over de aard van de dienstverlening van de kredietbank en meer specifiek over de combinatie van aard van de financiële dienst (bijvoorbeeld aanbieden en bemiddelen) en het product of de producten (bijvoorbeeld krediet en verzekeringen) waarop de dienstverlening van de kredietbank betrekking heeft. De gegevens onder c dienen ertoe de cliënt te informeren over de mogelijkheden om intern bij de kredietbank een klacht in te dienen en eventueel extern tegen de afhandeling van een klacht in het geweer te komen. Op het uitgangspunt dat de kredietbank alle in het eerste lid genoemde informatie schriftelijk en voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een financieel product of financiële dienst verstrekt, mag op verzoek van de cliënt een uitzondering worden gemaakt in het geval dat een kredietbank als bemiddelaar in verzekeringen optreedt en een onmiddellijke dekking noodzakelijk is. De informatie mag dan mondeling (bijvoorbeeld per telefoon) aan de cliënt worden verstrekt. Op de kredietbank als bemiddelaar die betrokken is bij het aangaan van de desbetreffende verzekering rust in het kader van dit artikel geen verantwoordelijkheid om de urgentie van het verlenen van de verzekeringsdekking na te gaan. Indien de in het eerste lid bedoelde informatie mondeling wordt verstrekt, is de desbetreffende kredietbank gehouden op grond van artikel 2 lid 4 de betreffende informatie direct na de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst alsnog schriftelijk te verstrekken (artikel 57 lid 2 tweede volzin BGfo). In het geval van verkoop per telefoon zijn de bepalingen met betrekking tot de verkoop op afstand in paragraaf 8.1.7 BGfo, en in het bijzonder artikel 79 BGfo, onverkort van toepassing. Artikel 3 Dit artikel is gebaseerd op artikel 61 BGfo. In dit artikel zijn bijzondere bepalingen opgenomen ten aanzien van de aanbieder van schadeverzekeringen. Op grond van artikel 4:20 Wft (artikel 3 lid 2 beleidsregel) rust de verplichting om de in lid 1 te verstrekken informatie bij de bemiddelaar in verzekeringen (kredietbank), tenzij de kredietbank en de verzekeraar zijn overeengekomen dat de verzekeraar zelf aan de verplichting zal voldoen.
Beleidsregel verplichte precontractuele informatie Wft Blad 5
^]vvk
nederlandse vereniging voor voikskrediet
In artikel 4:20 Wft is een algemene regeling opgenomen voor de bemiddelaar, de gevolmachtigde agent en de ondergevolmachtigde agent en is niet langer gekozen voor een afzonderlijke vermelding bij de verschillende financiële producten zoals in het Besluit financiële dienstverlening. Een kredietbank als bemiddelaar in schadeverzekeringen is verplicht de cliënt/verzekeringnemer, in aanvulling op de informatie bedoeld in artikel 4:20 Wft, te informeren over de rechtsvorm (onderdeel a) van de verzekeraar en het recht dat van toepassing is op de overeenkomst inzake een schadeverzekering of de door de verzekeraar voorgestelde rechtskeuze (onderdeel b). Het op de overeenkomst inzake een schadeverzekering toepasselijke recht kan dus worden bepaald op grond van het (internationale privaatrecht, ofwel op grond van een keuze voor het toepasselijke recht gemaakt door één van beide of beide partijen. Door de informatie over het toepasselijke recht te verstrekken aan de cliënt kan deze bij zijn keuze voor de aankoop van een schadeverzekering rekening houden met de wettelijke rechten en plichten die uit de overeenkomst zullen voortvloeien. Indien de verzekeraar bij het afhandelen van schades die zijn veroorzaakt gebruik maakt van de diensten van een schade-afhandelaar, is de kredietbank als bemiddelaar verplicht de cliënt te informeren over de contactgegevens van deze afhandelaar tot wie de cliënt zich kan wenden. Artikel 3 lid 2 heeft betrekking op het tijdstip waarop de informatie moet zijn verstrekt, het ontbindingsrecht van de cliënt en de wijze waarop daarvan gebruik kan worden gemaakt. Dit artikel is gebaseerd op artikel 61 lid 2 BGfo. Indien als gevolg van de wijze waarop de overeenkomst tot schadeverzekering tot stand komt voor het sluiten van de overeenkomst geen stukken worden verstrekt, wordt de in artikel 3 lid 1 voorgeschreven informatie onmiddellijk na het sluiten van de overeenkomst schriftelijk verstrekt. De reden hiervoor is dat overeenkomsten van schadeverzekering in de praktijk in sommige gevallen tot stand komen zonder dat vooraf stukken worden verstrekt. Het ontbindingsrecht is opgenomen, omdat ook artikel 4:28 Wft een ontbindingsrecht introduceert in verband met het aangaan van overeenkomsten op afstand betreffende financiële producten en het gebruikelijk is zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de regeling voor tussentijdse beëindiging van overeenkomsten in het Burgerlijk Wetboek (BW), te weten de artikelen 6:267 e.v. BW. De ontbinding bevrijdt de beide partijen van de getroffen verbintenissen. Dat wil zeggen dat, voor de toekomst zowel de verplichting van de verzekeraar om een dekking te verlenen als de verplichting voor de verzekeringnemer om een verzekeringspremie te betalen komt te vervallen. De regeling wijkt aften aanzien van de levensverzekering en wel op het punt van de ontbinding met terugwerkende kracht. Een dergelijke regeling zou onbillijk uitpakken bij schadeverzekeringen. Als een verzekeringnemer de schadeverzekering met terugwerkende kracht zou kunnen opzeggen, zou deze zijn dekking mogelijk al volledig hebben genoten (bijvoorbeeld een reisverzekering) zonder daarvoor te betalen. De ontbinding heeft daarom alleen werking naar de toekomst. De zinsnede "zonder een boete verschuldigd te zijn en zonder opgave van redenen" is toegevoegd om te benadrukken dat het ontbindingsrecht niet mag worden uitgehold door financiële en inhoudelijke voorwaarden te stellen aan het recht van ontbinding. Wanneer een financiële onderneming vraagt om een vergoeding voor een schadeverzekering die al geleverd is, namelijk in verband met een verleende (voorlopige) dekking, en deze vergoeding beduidend hoger is dan een bedrag evenredig aan de verhouding tussen de al geleverde schadeverzekering en de volledige uitvoering van de overeenkomst, zal al snel sprake zijn van een maatregel die bedoeld ter afschrikking van het gebruik van het ontbindingsrecht en moet deze maatregel worden opgevat als een boete. Artikel 3 lid 3 van de beleidsregel is gebaseerd op het hiervoor al gememoreerde artikel 4:21 Wft. Artikel 4 Op grond van artikel 4:33 Wft dient de kredietbank in beginsel een website te hebben en de kredietprospectus beschikbaar te houden op deze website, ongeacht de wijze waarop het krediet aan de man wordt gebracht bij de cliënt. Dat wil zeggen dat de verplichting tot het beschikbaar houden van de kredietprospectus op de website rust op de kredietbank, ongeacht of deze het krediet rechtstreeks verkoopt aan de cliënt of via een bemiddelaar.
Beleidsregel verplichte precontractuele informatie Wft Blad 6
fgvvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
De kredietbank die de kredietprospectus op zijn website beschikbaar houdt (passieve verstrekkingsplicht) is verplicht de cliënt, wanneer deze hierom vraagt, onverwijld en kosteloos de kredietprospectus te verstrekken (actieve verstrekkingsplicht). Heeft de kredietbank geen website, dan geldt voor de kredietbank een actieve verstrekkingsplicht. Dat betekent, dat de kredietbank elke cliënt, voorafgaand aan het aangaan van een kredietovereenkomst, een kredietprospectus moet doen toekomen. Deze uitzondering op de hoofdregel van passieve informatieverstrekking is opgenomen als faciliteit voor de vele kleine kredietverstrekkers (bijvoorbeeld kredietbanken en thuiswinkelorganisaties) die niet over een website beschikken. De kredietbank kan, wanneer deze meerdere kredietproducten (meerdere varianten van het product krediet die niet specifiek zijn toegesneden op een cliënt maar aan een brede groep van cliënten worden aangeboden) aanbiedt, niet volstaan met een algemene prospectus voor alle door hem aangeboden kredietproducten. Dit omdat de informatie die moet worden genoemd op grond van de artikelen 5, 7 en 8 moet overeenkomen met de voorwaarden van het krediet en, wanneer er meerdere kredietproducten worden aangeboden, de voorwaarden niet (allemaal) zullen overeenkomen. De verplichting in artikel 4 lid 1 (artikel 4:33 Wft) houdt in dat per kredietproduct een kredietprospectus beschikbaar is. Omdat kredietbanken geen krediet aanbieden door tussenkomst van een bemiddelaar, is artikel 4:33 lid 2 Wft in de beleidsregel niet overgenomen. Artikelen 5, 7 en 8 De artikelen 5, 7 en 8 zijn gebaseerd op artikel 112 lid 1, lid 3 en lid 4 BGfo. Hierin worden de in de kredietprospectus te behandelen onderwerpen genoemd. Artikel 5 (artikel 112 lid 1 BGfo) geeft de informatie weer die voor elke vorm van krediet in de prospectus moet worden behandeld. De verplichting genoemd in artikel 5 onderdeel f onder 2 en onderdeel g kent een uitzondering (artikel 112 lid 2 onderdeel f onder 2° en onderdeel g BGfo). Deze onderdelen vloeien voort uit artikel 33 onderdeel b onder 1° en artikel 34 onder b Wek, die niet op alle kredietvormen van de Wft van toepassing zijn. De norm genoemd in artikel 5 onderdeel h betreffende het tot uitdrukking brengen van alle kosten van het krediet in het effectief kredietvergoedingspercentage, wordt geregeld in de Uitvoeringsregeling Wft. De artikelen 7 en 8 van de beleidsregel zijn gebaseerd op artikel 112 lid 3 en lid 4 BGfo. In plaats van de verplichting informatie op te nemen over de meest gebruikelijke betalingsregelingen wordt in de onderdelen a van beide artikelen verwezen naar de kenmerken van het krediet genoemd in artikelen 1 en 2 van de Beleidsregel Onverplichte Precontractuele Informatie (artikel 53 lid 1 en 2 BGfo). Ook in deze fase van informatieverstrekking zijn deze kenmerken belangrijk voor de cliënt om het krediet te begrijpen en te vergelijken met andere kredieten. Het opnemen in de kredietprospectus van representatieve kredietsommen, dan wel kredietlimieten, houdt het opnemen in van voorbeelden van kredietsommen, dan wel kredietlimieten, en hun bijbehorende andere kenmerken van het krediet. Deze moeten typerend zijn voor zowel de vorm van het krediet waar de kredietprospectus op ziet als voor de kredietbank die de kredietprospectus opstelt. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met de voorwaarden om in aanmerking te komen voor het krediet als bedoeld in artikel 5 onderdeel e (artikel 112 lid 1 sub e BGfo). Op grond van artikel 12 van de Beleidsregel Onverplichte Precontractuele Informatie (artikel 53 lid 13 BGfo) moeten ook de representatieve voorbeelden als bedoeld in de artikelen 7 en 8 (artikel 112 lid 3 en lid 4 BGfo), worden weergegeven op de wijze als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Beleidsregel Onverplichte Precontractuele Informatie (artikel 53 lid 3 en lid 4 BGfo). Artikel 6 Artikel 6 van de beleidsregel is gebaseerd op artikel 112 lid 2 BGfo en beperkt de reikwijdte van artikel 5 onderdeel f, aanhef en onder 2 (artikel 112 lid 1 onderdeel f, aanhef onder 2°, BGfo).
Beleidsregel verplichte precontractuele informatie Wft Blad 7
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Artikel 9 Het doel van een prospectus is de cliënt inzicht te bieden in de wezenlijke kenmerken van een product en de cliënt met deze informatie in staat te stellen het aangeboden krediet te vergelijken met andere kredietproducten. Omwille van de bruikbaarheid van deze informatie voor de cliënt dient de informatie over de in de artikelen 5, 7 en 8 (artikel 112 BGfo) genoemde onderwerpen op een (deels) gestandaardiseerde, beknopte en begrijpelijke wijze te worden aangeboden. Zou de informatie als bedoeld in de artikelen 5, 7 en 8 worden vermengd met andere (minder wezenlijke) informatie over een krediet, dan zou dit afbreuk doen aan de inzichtelijkheid en de vergelijkbaarheid van de informatie die in de prospectus moet worden opgenomen. Daarom verbiedt artikel 4:33 lid 3 Wft de kredietbank informatie aan te bieden in de prospectus over andere dan de in de artikelen 5, 7 en 8 genoemde onderwerpen. Dit verbod heeft tot gevolg dat de kredietbank zogenaamde prospectusinformatie gescheiden dient aan te bieden van eventuele andere informatie over een krediet. Dat wil zeggen, dat de in de artikelen 5, 7 en 8 bedoelde informatie zo moet worden gepresenteerd door de kredietbank, dat een cliënt de informatie onmiddellijk zal herkennen als het bijbehorende prospectus. Het verbod verplicht de kredietbank dus niet tot het opstellen van een apart document. De kredietbank kan een kredietprospectus ook opnemen in een ander (meer informatie omvattend) document, mits in dat document een duidelijk (grafisch) onderscheid wordt gemaakt tussen de prospectusgedeelte en de overige informatie. Artikel 10 De AFM kan volgens artikel 4:33 lid 3 Wft nadere regels stellen ten aanzien van de wijze waarop de informatie bedoeld in de artikelen 5, 7 en 8 (artikel 112 lid 6 BGfo) dient te worden verstrekt. Artikel 11 Indien de kredietbank een kredietprospectus verstrekt, dient dit schriftelijk of op een duurzame drager te geschieden. Deze bepaling is gebaseerd op artikel 112 lid 5 BGfo, waarin naar artikel 49 BGfo wordt verwezen.
Beleidsregel verplichte precontractuele informatie Wft Blad 8
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Bijlage 8.1
Model prospectus persoonlijke lening Prospectus persoonlijke lening
Algemeen In de prospectus persoonlijke lening geven wij u inzicht in de werkwijze van de Gemeentelijke Kredietbank Rotterdam1 bij het verstrekken van persoonlijke leningen. De kredietbank is gevestigd aan de Schiekade 830 en maakt onderdeel uit van de Sector Sociale Zaken van de gemeente Rotterdam2. De kredietbank heeft bijkantoren in de gemeenten De kredietbank verstrekt persoonlijke leningen aan mensen met een inkomen tot 130% van het bruto minimumloon, mensen met een beschadigd kredietverleden of problematische schulden en aan mensen die zonder extra zekerheden geen krediet kunnen krijgen. De kredietbank verstrekt persoonlijke leningen zonder gebruikte maken van bemiddelaars of gevolmachtigde agenten. Persoonlijke lening Een persoonlijke lening is een krediet waarbij vooraf de looptijd wordt bepaald. De effectieve rente op jaarbasis staat gedurende de hele looptijd van de lening vast. De effectieve rente op jaarbasis is een prijsaanduiding voor het krediet. Hierin komen alle kosten van het krediet tot uitdrukking. Voor een verhoging van het krediet moet u een nieuwe aanvraag indienen. Aanvragen van een lening Een persoonlijke lening kan worden aangevraagd per post, via Internet of op één van de bijkantoren van de kredietbank4, ledere inwoner van Nederland die 18 jaar of ouder is, kan een persoonlijke lening aanvragen bij de kredietbank. Bij het verstrekken van een persoonlijke lening gelden enige bijzondere voorwaarden. Indien u niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt, moet u in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning voor de gehele looptijd van de persoonlijke lening. Uw identiteit en uw inkomensgegevens worden gecontroleerd op basis van een origineel legitimatiebewijs en op basis van originele inkomensbewijzen. Wij maken hiervan kopieën en deze nemen wij op in uw cliëntendossier. Alvorens wij u een persoonlijke lening verstrekken, toetsen wij uw financiële gegevens bij de Stichting Bureau Krediet Registratie (BKR) te Tiel. Hiermee kan worden voorkomen, dat u te zware financiële verplichtingen aangaat en dat dit leidt tot overkreditering. Verstrekte persoonlijke leningen worden bij BKR gemeld. Ook onregelmatigheden in de terugbetaling (achterstanden) zijn wij verplicht te melden bij BKR. Een informatiefolder over BKR kunt u bij de kredietbank verkrijgen. De kredietbank verstrekt geen leningen aan zelfstandige ondernemers en aan mensen die buiten de doelgroep vallen, zoals hiervoor onder algemeen is aangegeven. Acceptatie Op basis van uw regelmatige vaste inkomsten en uw vaste lasten wordt uw maandelijkse aflossingscapaciteit bepaald. Dit is het bedrag dat u maandelijks kunt missen voor het aflossen van uw persoonlijke lening. De opgevraagde informatie bij BKR geeft inzicht in uw actuele kredietpositie. Als de gevraagde persoonlijke lening niet verstrekt kan worden, ontvangt u hiervan schriftelijk bericht. De kredietbank is verplicht op grond van haar bankreglement op uw verzoek een schriftelijke opgaaf van de reden, bijvoorbeeld omdat dat het gevraagde bedrag te hoog is in relatie tot uw aflossingscapaciteit of omdat u niet tot de doelgroep van de kredietbank behoort, van het niet inwilligen van de aanvraag te doen.
Aanpassen voor de eigen kredietbank Dit is een voorbeeld. Aanpassen aan de eigen situatie Invullen indien van toepassing 4 Aangeven wat van toepassing is 2 3
Beleidsregel verplichte precontractuele informatie Wft Blad 9
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
De kredietbank hanteert hierbij de volgende criteria. Inkomsten Bij de berekening van uw aflossingscapaciteit wordt uitsluitend uitgegaan van de vaste inkomsten. Eventueel worden de inkomsten van uw partner bij de berekening betrokken. Lasten Uiteraard zijn bij de bepaling van uw aflossingscapaciteit ook de vaste lasten van belang. Een aantal lasten geeft u aan op het aanvraagformulier persoonlijke lening, zoals woonlasten, energielasten, lopende verplichtingen etc. Voor het overige gaat de kredietbank uit van ervaringsgegevens. Kredietwaardigheid Naast de aflossingscapaciteit is ook de informatie van BKR een onmisbaar element bij het bepalen van uw kredietwaardigheid. Dit in verband met het voorkomen van overkreditering en onverantwoorde kredietverlening. Voorbeeld 1 Huishoudsamenstelling Aanvraag voor een persoonlijke lening5 Inkomsten per maand (totaal vast gezinsinkomen) Uitgaven per maand voor huur energie huishoudelijke lasten
3 personen (twee volwassenen en een kind) € €
Aangezien er geen andere betalingsverplichtingen zijn, vroegere leningen altijd correct zijn nagekomen en de maandlast past binnen het budget van de aanvragers, is de kredietbank bereid een persoonlijke lening van € x.xxx te verstrekken. De maandlast bedraagt € xxx. Voorbeeld 2 Huishoudsamenstelling Aanvraag voor een persoonlijke lening6 Inkomsten per maand Uitgaven per maand voor huur energie huishoudelijke lasten
alleenstaande € € € € €
Aangezien er geen andere betalingsverplichtingen zijn, vroegere leningen altijd correct zijn nagekomen en de maandlast pas binnen het budget van de aanvrager, is de kredietbank bereid een persoonlijke lening van € x.xxx te verstrekken. De maandlast bedraagt € xxx7 Aangaan van een overeenkomst persoonlijke lening De overeenkomst persoonlijke lening wordt schriftelijk aangegaan en door de kredietbank en door u in tweevoud ondertekend. U ontvangt een exemplaar van de overeenkomst en de algemene voorwaarden. De kredietbank is verplicht u voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst te wijzen op het bestaan van algemene voorwaarden. Het originele exemplaar van de overeenkomst wordt door de kredietbank in uw cliëntendossier opgenomen en gearchiveerd, samen met de uitslag van de toetsing bij BKR en de kopieën van uw legitimatiebewijs en uw inkomensbewijzen.
5 6 7
Passend binnen de grenzen van de Wetfinancieringdecentrale overheden Passend binnen de grenzen van de Wet financiering decentrale overheden U dient zelfde gegevens voor minimaal twee voorbeelden in te vullen.
Beleidsregel verplichte precontractuele informatie Wft Blad 10
^]vvk
nederlandse vereniging voor voikskrediet
Berekening verschuldigde kredietvergoeding De verschuldigde kredietvergoeding bij een persoonlijke lening wordt vermeld in de kredietovereenkomst. De totale kredietvergoeding kunt u vooraf berekenen door de maandelijkse termijnen te vermenigvuldigen met de maandelijkse last en hierop de kredietsom in mindering te brengen. Dit onder de voorwaarde, dat de kredietovereenkomst regelmatig wordt afgewikkeld, dat wil zeggen op basis van de overeengekomen betalingsregeling. Voorbeeld Bij een krediet van bijvoorbeeld € x.xxx, een maandelijkse last van € xxx en een looptijd van 36 maanden bent u in totaal € xx.xxx voor het krediet aan de kredietbank verschuldigd. Door van het totale terug te betalen bedrag de kredietsom af te trekken, kunt u de totale kredietvergoeding bepalen. In ons voorbeeld bedraagt de kredietvergoeding € x.xxx, te weten € xx.xxx verminderd met € xx.xxx.8 Voorbeelden persoonlijke lening Kredietsom € € €
Maandlast
Looptijd
Totale prijs krediet
Effectieve rente op jaarbasis
De effectieve rente op jaarbasis is een prijsaanduiding voor het krediet. Hierin komen alle kosten van het krediet tot uitdrukking. Betalingsachterstand De kredietbank kan u bij het niet nakomen van uw betalingsverplichtingen een vergoeding in rekening brengen, de zogenaamde vertragingsrente. De kredietbank mag u deze vergoeding alleen in rekening brengen nadat de kredietbank u in gebreke heeft gesteld. Deze vertragingsrente wordt berekend op basis van het in de kredietovereenkomst vermeld effectief kredietvergoedingspercentage op jaarbasis en kan maximaal het in de kredietovereenkomst genoemde percentage bedragen. De kredietbank brengt geen kosten voor een buitengerechtelijke incasso in rekening. Vervroegde aflossing Een persoonlijke lening kan op ieder moment geheel of gedeeltelijk vervroegd worden afgelost. Er worden geen extra kosten in rekening gebracht voor een vervroegde aflossing.10 In aantal gevallen kan de kredietbank het krediet vervroegd opeisen, te weten: indien u gedurende tenminste twee maanden achterstallig bent in de betaling van een vervallen termijnbedrag en u, na ingebrekestelling, nalatig blijft in de nakoming van uw verplichtingen; indien u Nederland metterwoon heeft verlaten, dan wel redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat u binnen enkele maanden Nederland zal verlaten; bij uw overlijden en de kredietbank gegronde reden heeft om aan te nemen dat de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst door uw erfgenamen niet zullen worden nagekomen; indien u in staat van faillissement verkeert often aanzien van u de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard; u de tot zekerheid verbonden zaak heeft verduisterd; indien u aan de kredietbank, met het oog op het aangaan van de overeenkomst, bewust onjuiste inlichtingen heeft verstrekt van dien aard, dat de kredietbank de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan, indien de juiste stand van zaken bekend zou zijn geweest.11/12 U dient zelfde gegevens voor het voorbeeld in te vullen U dient zelf vier representatieve voorbeelden te geven 10 Indien u wel een vergoeding voor vervroegde aflossing in rekening wilt brengen, dient u op grond van artikel 35 lid 6 sub d tenminste één voorbeeld van een berekening te geven waaruit blijkt op welke wijze het bedrag van deze vergoeding wordt bepaald. 11 Controleren aan de hand van de eigen algemene voorwaarden 12 Indien u de cliënt bij het aangaan van de kredietovereenkomst verplicht tot het aangaan van een andere overeenkomst, moet u in de prospectus een beschrijving geven van het daartoe strekkende beding alsmede de vermelding dat de cliënt het recht heeft te bepalen om met welke wederpartij die andere overeenkomst wordt aangegaan. Beleidsregel verplichte precontractuele informatie Wft Blad 11
(t\vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Stichting Bureau Krediet Registratie (BKR) De kredietbank neemt deel aan het stelsel van kredietregistratie. De kredietbank meldt nieuw gesloten persoonlijke leningen aan bij de Stichting Bureau Krediet Registratie (BKR) te Tiel. BKR verwerkt deze gegevens in het Centraal Krediet Informatiesysteem ten behoeve van het voorkomen en beperken van krediet- en betaalrisico's voor de aangesloten instellingen (beoordeling kredietwaardigheid) en het voorkomen en beperken van overkreditering van betrokkenen alsmede ten behoeve van het leveren van een bijdrage aan het voorkomen van problematische schuldsituaties. De gegevens worden in het kader van deze doelstellingen door BKR ter beschikking gesteld aan de aangesloten instellingen ter beoordeling van uw kredietwaardigheid naar aanleiding van uw aanvraag voor een persoonlijke lening. Op basis van onder meer uw lopende betalingsverplichtingen kan de kredietbank beoordelen of het verstrekken van een persoonlijke lening verantwoord is.
Beleidsregel verplichte precontractuele informatie Wft Blad 12
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Bijlage 8.2
Model prospectus doorlopend krediet Prospectus doorlopend krediet
Algemeen In de prospectus doorlopend krediet geven wij u inzicht in de werkwijze van de Gemeentelijke Kredietbank Rotterdam bij het verstrekken van doorlopende kredieten. De kredietbank is gevestigd aan de Schiekade 830 en maakt onderdeel uit van de Sector Sociale Zaken van de gemeente 15 Rotterdam14. De kredietbank heeft bijkantoren in de gemeenten . De kredietbank verstrekt doorlopende kredieten aan mensen met een inkomen tot 130% van het bruto minimumloon, mensen met een beschadigd kredietverleden en aan mensen die zonder extra zekerheden geen krediet kunnen krijgen. De kredietbank verstrekt doorlopende kredieten zonder gebruik te maken van bemiddelaars of gevolmachtigde agenten. Doorlopend krediet Bij een doorlopend krediet is de looptijd onbepaald. Deze wordt namelijk bepaald door het variabele renteniveau en de tussentijdse opnames. Opnames zijn in beginsel mogelijk tot de overeengekomen kredietlimiet. Aanvragen van een lening Een doorlopend krediet kan worden aangevraagd per post, via Internet of op één van de bijkantoren van de kredietbank.16 ledere inwoner van Nederland die 18 jaar of ouder is kan een doorlopend krediet aanvragen bij de kredietbank. Bij het verstrekken van een doorlopend krediet gelden enige bijzondere voorwaarden. Indien u niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt, moet u in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning voor de gehele theoretische looptijd van het doorlopend krediet. Uw identiteit en uw inkomensgegevens worden gecontroleerd op basis van een origineel legitimatiebewijs en op basis van originele inkomensbewijzen. Wij maken hiervan kopieën en deze nemen wij op in uw cliëntendossier. Alvorens wij u een doorlopend krediet verstrekken, toetsen wij uw financiële gegevens bij de Stichting Bureau Krediet Registratie (BKR) te Tiel. Hiermee kan worden voorkomen, dat u te zware financiële verplichtingen aangaat en dat dit leidt tot overkreditering. Verstrekte doorlopende kredieten worden bij BKR gemeld. Ook onregelmatigheden in de terugbetaling (achterstanden) zijn wij verplicht te melden bij BKR. Een informatiefolder over BKR kunt u bij de kredietbank verkrijgen. De kredietbank verstrekt geen leningen aan zelfstandige ondernemers en aan mensen die buiten de doelgroep vallen, zoals hiervoor onder algemeen is aangegeven. Acceptatie Op basis van uw regelmatige vaste inkomsten en uw vaste lasten wordt uw maandelijkse aflossingscapaciteit bepaald. Dit is het bedrag dat u maandelijks kunt missen voor het aflossen van uw doorlopend krediet. De opgevraagde informatie bij BKR geeft inzicht in uw actuele kredietpositie. Als het gevraagde doorlopend krediet niet verstrekt kan worden, ontvangt u hiervan schriftelijk bericht. De kredietbank is verplicht op grond van haar bankreglement op uw verzoek een schriftelijke opgaaf van de reden, bijvoorbeeld omdat dat het gevraagde bedrag te hoog is in relatie tot uw aflossingscapaciteit of omdat u niet tot de doelgroep van de kredietbank behoort, van het niet inwilligen van de aanvraag te doen. De kredietbank hanteert hierbij de volgende criteria. Inkomsten Bij de berekening van uw aflossingscapaciteit wordt uitsluitend uitgegaan van de vaste inkomsten. Eventueel worden de inkomsten van uw partner bij de berekening betrokken.
13
Aanpassen voor de eigen kredietbank Aanpassen aan de eigen situatie Invullen indien van toepassing 16 Aangeven wat van toepassing is 14
15
Beleidsregel verplichte precontractuele informatie Wft Blad 13
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Lasten Uiteraard zijn bij de bepaling van uw aflossingscapaciteit ook de vaste lasten van belang. Een aantal | lasten geeft u aan op het aanvraagformulier doorlopend krediet, zoals woonlasten, energielasten, lopende verplichtingen etc. Voor het overige gaat de kredietbank uit van ervaringsgegevens. Kredietwaardigheid Naast de aflossingscapaciteit is ook de informatie van BKR een onmisbaar element in de bepaling van uw kredietwaardigheid. Dit in verband met het voorkomen van overkreditering en onverantwoorde kredietverlening. Voorbeeld 1 Huishoudsamenstelling Aanvraag voor een doorlopend krediet17 Inkomsten per maand (totaal vast gezinsinkomen) Uitgaven per maand voor huur energie huishoudelijke lasten
3 personen (twee volwassenen en een kind) € €
Aangezien er geen andere betalingsverplichtingen zijn, vroegere leningen altijd correct zijn nagekomen en de maandlast/maandtermijn pas binnen het budget van de aanvragers, is de kredietbank bereid een doorlopend krediet van € x.xxx te verstrekken. De maandlast bedraagt € xxx. Voorbeeld 2 Huishoudsamenstelling Aanvraag voor een doorlopend krediet18 Inkomsten per maand Uitgaven per maand voor huur energie huishoudelijke lasten
alleenstaande € € € € €
Aangezien er geen andere betalingsverplichtingen zijn, vroegere leningen altijd correct zijn nagekomen en de maandlast/maandtermijn past binnen het budget van de aanvrager, is de kredietbank bereid eèn doorlopend krediet van € x.xxx te verstrekken. De maandlast bedraagt € xxx1 Aangaan van een overeenkomst doorlopend krediet De overeenkomst doorlopend krediet wordt schriftelijk aangegaan en door de kredietbank en door u in tweevoud ondertekend. U ontvangt een exemplaar van de overeenkomst en de algemene voorwaarden. De kredietbank is verplicht u voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst te wijzen op het bestaan van algemene voorwaarden. Het originele exemplaar van de overeenkomst wordt door de kredietbank in uw cliëntendossier opgenomen en gearchiveerd, samen met de uitslag van de toetsing bij BKR en de kopieën van uw legitimatiebewijs en uw inkomensbewijzen. Theoretische looptijd Een doorlopend krediet kent geen vaste looptijd. Om toch een indicatie te kunnen geven van de te verwachten aflossingsperiode staat in de kredietovereenkomst en op de maandoverzichten een theoretische looptijd vermeld. Bij de berekening van deze theoretische looptijd wordt er van uitgegaan dat: het doorlopend krediet overeenkomstig de bij het aangaan van de overeenkomst vastgestelde hoogte en lengte van het termijnlast wordt afgewikkeld; geen wijziging optreden in de kredietvergoeding, tenzij het wijzigingen betreft waarvan de omvang bij het aangaan van het doorlopend krediet is vastgesteld; - het uitstaand saldo op het tijdstip waarop een geldsom ter beschikking wordt gesteld gelijk is aan de kredietlimiet; 17 18 19
Passend binnen de grenzen van de Wet financiering decentrale overheden Passend binnen de grenzen van de Wetfinancieringdecentrale overheden U dient zelfde gegevens voor minimaal twee voorbeelden in te vullen.
Beleidsregel verplichte precontractuele informatie Wft Blad 14
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
het uitstaand saldo niet toeneemt anders dan uit hoofde van het in rekening brengen van een kredietvergoeding. Berekening verschuldigde kredietvergoeding De verschuldigde kredietvergoeding bij een doorlopend krediet wordt vermeld op de maandelijks te verzenden overzichten. De totale kredietvergoeding is niet vooraf te bepalen, aangezien deze afhankelijk is van de ontwikkeling van het uitstaand saldo, het renteniveau en de praktische looptijd van de kredietovereenkomst. Voorbeelden doorlopend krediet Kredietlimiet
Maandlast
Effectieve rente op jaarbasis/per maand Theoretische looptijd
Totale kosten krediet
€ € € €20
De effectieve rente op jaarbasis is een prijsaanduiding voor het krediet. Hierin komen alle kosten van het krediet tot uitdrukking. Betalingsachterstand De kredietbank kan u bij het niet nakomen van uw betalingsverplichtingen een vergoeding in rekening brengen, de zogenaamde vertragingsrente. De kredietbank mag u deze vergoeding alleen in rekening brengen nadat de kredietbank u in gebreke heeft gesteld. Deze vertragingsrente wordt berekend op basis van het in de kredietovereenkomst vermeld effectief kredietvergoedingspercentage op jaarbasis en kan maximaal het in de kredietovereenkomst genoemde percentage bedragen. De kredietbank brengt geen kosten voor een buitengerechtelijke incasso in rekening. Vervroegde aflossing Een doorlopend krediet lening kan op ieder moment geheel of gedeeltelijk vervroegd worden afgelost. Er worden geen extra kosten in rekening gebracht voor een vervroegde aflossing. In een aantal gevallen kan de kredietbank het krediet vervroegd opeisen, te weten: indien u gedurende tenminste twee maanden achterstallig bent in de betaling van een vervallen termijnbedrag en u, na ingebrekestelling, nalatig blijft in de nakoming van uw verplichtingen; - indien u Nederland metterwoon heeft verlaten, dan wel redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat u binnen enkele maanden Nederland zal verlaten; bij uw overlijden en de kredietbank gegronde reden heeft om aan te nemen dat de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst door uw erfgenamen niet zullen worden nagekomen; indien u in staat van faillissement verkeert often aanzien van u de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard; u de tot zekerheid verbonden zaak heeft verduisterd; indien u aan de kredietbank, met het oog op het aangaan van de overeenkomst, bewust onjuiste inlichtingen heeft verstrekt van dien aard, dat de kredietbank de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan, indien de juiste stand van zaken bekend zou zijn geweest.22/23
U dient zelf vier representatieve voorbeelden te geven Indien u wel een vergoeding voor vervroegde aflossing in rekening wilt brengen, dient u op grond van artikel 35 lid 6 sub d tenminste één voorbeeld van een berekening te geven waaruit blijkt op welke wijze het bedrag van deze vergoeding wordt bepaald. 22 Controleren aan de hand van de eigen algemene voorwaarden 23 Indien u de cliënt bij het aangaan van de kredietovereenkomst verplicht tot het aangaan van een andere overeenkomst, moet u in de prospectus een beschrijving geven van het daartoe strekkende beding alsmede de vermelding dat de cliënt het recht heeft te bepalen om met welke wederpartij die andere overeenkomst wordt aangegaan. 21
Beleidsregel verplichte precontractuele informatie Wft Blad 15
fiövvk
nederlandse vereniging voor voikskrediet
Stichting Bureau Krediet Registratie (BKR) De kredietbank neemt deel aan het stelsel van kredietregistratie. De kredietbank meldt nieuw gesloten overeenkomsten doorlopend krediet aan bij de Stichting Bureau Krediet Registratie (BKR) te Tiel. BKR verwerkt deze gegevens in het Centraal Krediet Informatiesysteem ten behoeve van het voorkomen en beperken van krediet- en betaalrisico's voor de aangesloten instellingen (beoordeling kredietwaardigheid) en het voorkomen en beperken van overkreditering van betrokkenen alsmede ten behoeve van het leveren van een bijdrage aan het voorkomen van problematische schuldsituaties. De gegevens worden in het kader van deze doelstellingen door BKR ter beschikking gesteld aan de aangesloten instellingen ter beoordeling van uw kredietwaardigheid naar aanleiding van uw aanvraag voor een doorlopend krediet. Op basis van onder meer uw lopende betalingsverplichtingen kan de kredietbank beoordelen of het verstrekken van een doorlopend krediet verantwoord is.
Beleidsregel verplichte precontractuele informatie Wft Blad 16
*ïlvvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Beleidsregel 9 Berekening theoretische looptijd doorlopend krediet (artikel 1 onderdeel dd Wft) Artikel 1 Berekening theoretische looptijd 1. Bij de berekening van de theoretische looptijd van een doorlopend krediet wordt ervan uitgegaan dat: a. de overeenkomst inzake krediet overeenkomstig de bij het aangaan van de overeenkomst inzake het krediet vastgestelde hoogte en lengte van het termijnbedrag wordt afgewikkeld; b. geen wijzigingen optreden in de kredietvergoeding, tenzij het wijzigingen betreft waarvan de omvang bij het aangaan van de overeenkomst inzake het krediet is vastgesteld; c. het uitstaande saldo op het tijdstip waarop door de kredietbank een geldsom ter beschikking wordt gesteld onderscheidenlijk met het verschaffen van het genot van een roerende zaak of het verlenen van een dienst een aanvang wordt gemaakt, gelijk is aan de kredietlimiet; en d. het uitstaand saldo niet toeneemt anders dan uit hoofde van het in rekening brengen van kredietvergoeding. 2. Bij overeenkomsten inzake doorlopend krediet waarbij het kredietvergoedingspercentage per betalingstermijn, de betalingstermijn en het termijnbedrag, met uitzondering van het laatste termijnbedrag, gelijk blijven, bedraagt de theoretische looptijd n betalingstermijnen, waarbij n de uitkomst is van de volgende formule: Log T - l o g (T-im.K) log (1 + im) In deze formule is: T : het termijnbedrag; im : het honderdste deel van het kredietvergoedingspercentage per betalingstermijn; m : het aantal betalingstermijnen per jaar; K : de kredietlimiet. 3. Bij overeenkomsten inzake doorlopend krediet die niet voldoen aan de in het tweede lid genoemde kenmerken wordt de theoretische looptijd berekend als de som van de lengten van de betalingstermijnen die verstrijken alvorens het uitstaand saldo tot nihil is teruggebracht. 4. Bij de bepaling van de theoretische looptijd wordt het aantal betalingstermijnen op een geheel getal naar boven afgerond. Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders/Bestuur d.d
te
Beleidsregel Berekening theoretische looptijd doorlopend krediet Bladl
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Toelichting beleidsregel 9
Berekening van de theoretische looptijd van doorlopend krediet
Deze beleidsregel is gebaseerd op artikel 1 onderdeel dd Wft en de daarop gebaseerde bijlage A bij het besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen.
Beleidsregel Berekening theoretische looptijd doorlopend krediet Blad 2
^]vvk
nederlandss vereniging voor volkskrediet
Beleidsregel 10 Informatieverstrekking inzake overeenkomst op afstand (artikelen 4:20 Wft, 4:28 Wft en 4:29 Wft, artikelen 77, 78, 79 en 80 BGfO ) Artikel 1 Definities In deze beleidsregel wordt verstaan onder: Besluit : Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen; Wbp : Wet bescherming persoonsgegevens; Wft : Wet op het financieel toezicht. Artikel 2 Informatieplicht 1. De kredietbank verstrekt voorafgaand aan het adviseren of de totstandkoming van een overeenkomst op afstand inzake een financieel product aan de cliënt informatie voorzover dit redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van het product. 2. De kredietbank verstrekt gedurende de looptijd van een overeenkomst inzake een financieel product of financiële dienst de cliënt tijdig informatie over wezenlijke wijzigingen in de informatie bedoeld in lid 1, voorzover deze wijzigingen redelijkerwijs relevant zijn voor de cliënt. 3. De kredietbank verstrekt de cliënt instructies over de wijze waarop hij/zij zijn recht als bedoeld in artikel 2 lid 1 kan uitoefenen. Artikel 3 Ontbinding overeenkomst op afstand 1. Een cliënt kan een overeenkomst op afstand zonder boete verschuldigd te zijn en zonder opgaaf van redenen ontbinden gedurende 14 kalenderdagen vanaf de dag waarop de informatie die de kredietbank hem/haar op grond van artikel 2 lid 1 dient te verstrekken, door hem/haar is ontvangen. 2. Indien de cliënt gebruik wil maken van het in het voorgaande lid bedoelde recht, geeft hij/zij daarvan voor het verstrijken van de in dat lid bedoelde termijn, kennis aan de kredietbank volgens de instructies die hem/haar hierover overeenkomstig artikel 2 lid 3 zijn gegeven. 3. De kennisgeving van de cliënt wordt als tijdig aangemerkt indien zij schriftelijk of op een voor de kredietbank beschikbare en toegankelijke duurzame drager is verzonden voor het verstrijken van de termijn. 4. Lid 1 en lid 2 zijn niet van toepassing op: a. overeenkomsten die op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt volledig zijn uitgevoerd voordat de cliënt gebruik maakt van het in lid 1 en lid 2 bedoelde recht; b. overeenkomsten inzake krediet waarbij hypothecaire zekerheid wordt gesteld. Artikel 4 Uitvoering overeenkomst op afstand 1. De kredietbank maakt pas een begin met de uitvoering van een overeenkomst op afstand na toestemming van de cliënt. 2. Indien de cliënt gebruik maakt van zijn recht als bedoeld in artikel 3 lid 1 kan de kredietbank uitsluitend een vergoeding vragen voor het financiële product dat ter uitvoering van de overeenkomst op afstand is geleverd. Deze vergoeding is: a. niet hoger dan een bedrag dat evenredig is aan de verhouding tussen het al geleverde product en de volledige uitvoering van de overeenkomst op afstand; en b. in geen geval zo hoog dat deze als een boete kan worden opgevat. 3. De kredietbank kan slechts betaling van de in het tweede lid bedoelde vergoeding verlangen indien zij: a. kan aantonen dat de cliënt overeenkomstig artikel 2 lid 1 is geïnformeerd over de in het tweede lid bedoelde vergoeding; en b. op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt met de uitvoering van de overeenkomst is begonnen voor het verstrijken van de in artikel 3 lid 1 bedoelde termijn. 4. Indien de cliënt gebruik maakt van het in artikel 3 lid 1 bedoelde recht, betaalt de kredietbank de cliënt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 30 kalenderdagen na dat zij de kennisgeving van de ontbinding heeft ontvangen, al hetgeen de kredietbank op grond van de overeenkomst op afstand van de cliënt ontvangen heeft terug, verminderd met het in lid 2 bedoelde bedrag. 5. Indien de cliënt gebruik maakt van het in artikel 3 lid 1 bedoelde recht, geeft hij de kredietbank zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 30 kalenderdagen nadat hij/zij de kennisgeving van ontbinding heeft verzonden, alle geldbedragen terug die hij/zij van de kredietbank op grond van de overeenkomst tot afstand heeft ontvangen.
Beleidsregel informatieverstrekking inzake overeenkomst op afstand Wft Bladl
■T]vvk nederlandse vereniging voor volkskrediet
Artikel 5 Dwingend recht Van de artikelen 3 en 4 kan niet ten nadele van de cliënt worden afgeweken. Artikel 6 Informatieverstrekking overeenkomst op afstand In afwijking van de Beleidsregel Verplichte Precontractuele Informatieverstrekking en onverminderd artikel 3 van deze beleidsregel verstrekt de kredietbank een cliënt voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst op afstand, voorzover van toepassing, tenminste de volgende informatie: a. zijn naam en adres en, indien de kredietbank een rechtspersoon is, de statutaire naam en handelsnaam of handelsnamen; b. de aard van de financiële dienstverlening; c. zijn interne klachtenprocedure, bedoeld in artikel 70 van het Bankreglement en de erkende geschilleninstantie waarbij de kredietbank is aangesloten; d. het toezicht door het College/Bestuur; e. indien van toepassing, de naam van de Kamer van Koophandel en Fabrieken in het handelsregister waarvan de kredietbank is ingeschreven en het nummer van de inschrijving; f. de belangrijkste kenmerken van het financiële product; g. de risico's die met het financiële product samenhangen; h. de totale kosten, of, wanneer de exacte kosten niet kunnen worden genoemd, de grondslag voor de berekening van de kosten, zodat de cliënt de kosten kan verifiëren; i. de omstandigheid dat de cliënt andere bedragen verschuldigd kan zijn die niet via de kredietbank worden betaald of door de kredietbank worden opgelegd; j. de extra kosten voor het gebruik van een techniek voor communicatie op afstand; k. de wijze van betaling door de cliënt en de wijze van uitvoering van de overeenkomst op afstand; I. de beperkingen in de geldigheidsduur van de verstrekte informatie; m. de minimale looptijd van de overeenkomst op afstand; n. het contractuele recht op tussentijdse beëindiging van de overeenkomst op afstand en de eventuele boete verbonden aan de uitoefening van dat recht; 0. het feit dat het in artikel 3 lid 1 bedoelde recht, wel of niet van toepassing is, de duur van en de voorwaarden voor de uitoefening van dat recht, met inbegrip van informatie over het bedrag dat de cliënt gehouden kan zijn te betalen, de gevolgen van niet-uitoefening van dat recht en de wijze waarop dat recht kan worden uitgeoefend; p. de taal of talen waarin de algemene en bijzondere voorwaarden van de overeenkomst op afstand en de in dit artikel bedoelde informatie worden verstrekt, alsmede de taal of talen waarin de kredietbank zal communiceren gedurende de looptijd van de overeenkomst op afstand; q. het op de totstandbrenging van betrekkingen met de cliënt voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst op afstand toe te passen recht, het op die overeenkomst toe te passen recht en de bevoegde rechter; en r. de overige algemene en bijzondere voorwaarden van de overeenkomst op afstand. Artikel 7 Gebruikmaking techniek communicatie op afstand 1. Indien een overeenkomst op afstand op verzoek van de cliënt tot stand is gekomen met gebruikmaking van een techniek voor communicatie op afstand waarmee de in artikel 6 bedoelde informatie niet schriftelijk of via een andere duurzame drager als bedoeld in artikel 2 lid 3 van de Beleidsregel Informatieverstrekking, voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst kan worden verstrekt, kan de kredietbank de informatie onmiddellijk na de totstandkoming van de overeenkomst op afstand aan de cliënt verstrekken. 2. In afwijking van artikel 6 lid 1, aanhef, verstrekt de kredietbank als bemiddelaar in schadeverzekeringen een cliënt de in dat artikel bedoelde informatie uiterlijk tegelijk met het afgeven van de polis. Artikel 8 Ongevraagde oproepen per telefoon 1. De kredietbank deelt aan een cliënt bij het gebruik van de telefoon voor het doen van ongevraagde oproepen ter bevordering van de totstandkoming van een overeenkomst op afstand, aan het begin van elk gesprek duidelijk zijn identiteit en het oogmerk van de oproep mee. In afwijking van artikel 6 kan de kredietbank in dergelijke oproepen, indien de cliënt daarmee uitdrukkelijk instemt, volstaan met het informeren van de cliënt over: a. de identiteit van de persoon die in contact staat met de cliënt en de relatie van deze persoon met de kredietbank; b. de belangrijkste kenmerken van het financiële product of de financiële dienst; Beleidsregel informatieverstrekking inzake overeenkomst op afstand Wft Blad 2
^|vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
c. de totale kosten, of, wanneer de exacte kosten niet kunnen worden aangegeven, de grondslag voor de berekening van de kosten, zodat de cliënt de kosten kan verifiëren; d. de omstandigheid dat de cliënt andere bedragen verschuldigd kan zijn die niet via de kredietbank worden betaald of door de kredietbank worden opgelegd; e. de toepasselijkheid van het in artikel 3 lid 1 bedoelde recht, de duur en de voorwaarden voor de uitoefening van dat recht, met inbegrip van informatie over het bedrag dat de cliënt gehouden kan zijn te betalen en de gevolgen van niet-uitoefening van dat recht; en f. de omstandigheid dat op verzoek van de cliënt andere informatie beschikbaar is, waarbij de aard van die informatie aan de cliënt worden medegedeeld. 2. Indien een overeenkomst op afstand tot stand komt via spraaktelefonie, verstrekt de kredietbank de in artikel 6 bedoelde informatie onmiddellijk na de totstandkoming van de overeenkomst op afstand met de cliënt. Voor zover het een overeenkomst inzake schadeverzekering betreft, is artikel 7 lid 2 van overeenkomstige toepassing. 3. Artikel 2 lid 1 van de Beleidsregel Informatieverstrekking is niet van toepassing op het verstrekken van informatie als bedoeld in lid 1. Artikel 9 Automatische oproepsystemen 1. Het gebruik van automatische oproepsystemen zonder menselijke tussenkomst, faxen of elektronische berichten voor het overbrengen van ongevraagde informatie aan een cliënt ter bevordering van de totstandkoming van een overeenkomst op afstand, is uitsluitend toegestaan indien de cliënt daarvoor voorafgaand toestemming heeft verleend, onverminderd het bepaalde in lid 3. Er zijn geen kosten verbonden aan het verlenen van deze toestemming. 2. Het gebruik van andere dan de in het eerste lid genoemde technieken voor communicatie op afstand voor het overbrengen van ongevraagde informatie of het doen van ongevraagde mededelingen aan een cliënt, ter bevordering van een overeenkomst op afstand, is toegestaan, tenzij de desbetreffende cliënt te kennen heeft gegeven dat hij informatie of mededelingen waarbij van deze technieken gebruik wordt gemaakt, niet wenst te ontvangen. Er zijn voor een cliënt geen kosten verbonden aan voorzieningen waarmee wordt voorkomen dat aan een cliënt ongevraagde informatie wordt overgebracht. 3. Een kredietbank die elektronische contactgegevens voor elektronische berichten heeft verkregen in het kader van de verkoop van een financieel product mag deze gegevens gebruiken voor het overbrengen van informatie ter bevordering van de totstandkoming van een overeenkomst op afstand met betrekking tot gelijksoortige financiële producten, indien bij de verkrijging van de contactgegevens aan de cliënt duidelijk en uitdrukkelijk de gelegenheid is geboden om kosteloos en op gemakkelijke wijze verzet aan te tekenen tegen het gebruik van de elektronische contactgegevens, en, indien de cliënt hiervan geen gebruik heeft gemaakt, de cliënt bij elke tot stand gebrachte communicatie de mogelijkheid wordt geboden om onder dezelfde voorwaarden verzet aan te tekenen tegen het verdere gebruik van zijn elektronische contactgegevens. Artikel 41 lid 2 Wbp is van overeenkomstige toepassing. Er zijn geen kosten verbonden aan het aantekenen van verzet tegen het gebruik van elektronische contactgegevens. Artikel 10 Verplichte informatie Bij het gebruik van elektronische berichten ter bevordering van de totstandkoming van een overeenkomst op afstand dienen te allen tijde de volgende gegevens te worden vermeld: a. de werkelijke identiteit van degene namens wie de communicatie wordt overgebracht; b. een geldig postadres of nummer waaraan de ontvanger een verzoek tot beëindiging van dergelijke communicatie kan richten. Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders/Bestuur d.d. te
Beleidsregel informatieverstrekking inzake overeenkomst op afstand Wft Blad 3
^]vvk
nederlandss vereniging voor voikskrediet
Toelichting beleidsregel 10
Informatieverstrekking inzake overeenkomst op afstand
Artikel 1 In dit artikel wordt de verklaring gegeven voor de gebruikte afkortingen. Artikel 2 Artikel 2 is gebaseerd op de algemene regel betreffende informatieverstrekking van artikel 4:20 Wft. Zie de toelichting bij artikel 2 van de Beleidsregel verplichte precontractuele informatieverstrekking. In artikel 3 wordt het recht van de cliënt tot ontbinding van de overeenkomst op afstand geregeld. De kredietbank dient de cliënt instructies te verstrekken over de wijze waarop de cliënt van zijn recht gebruik kan maken. Artikel 3 Artikel 3 lid 1 regelt de termijn waarbinnen de cliënt gebruik kan maken van zijn recht van ontbinding. De termijn van 14 kalenderdagen begint pas te lopen op het moment, dat de kredietbank de informatie die redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van het product heeft verstrekt. Op de kredietbank rust de verplichting om aan de cliënt duidelijk te maken hoe hij/zij van zijn recht van ontbinding gebruik kan maken. De kredietbank dient dus duidelijke instructies aan de cliënt mee te geven. Dit kan gelijktijdig bij de informatie die op grond van artikel 2 lid 1 van de beleidsregel aan de cliënt moet worden verstekt. In artikel 4:28 Wft zijn enkele financiële producten uitgesloten waarvoor het ontbindingsrecht niet goed toepasbaar of redelijk bezwarend is voor de financiële ondernemer. In artikel 3 lid 4 zijn alleen mogelijk voor de kredietbank relevante financiële producten genoemd. Tot overeenkomsten die op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt door beide partijen volledig zijn uitgevoerd voordat de cliënt van zijn ontbindingstermijn gebruik maakt, moeten bijvoorbeeld de overeenkomsten inzake een betaalrekening (budgetbeheerrekening) worden gerekend. Dit geldt als de betaalrekening op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt zowel geopend als opgeheven is door de kredietbank binnen de termijn van het ontbindingsrecht en de cliënt tevens binnen deze periode de overeengekomen vergoeding voor de kredietbank voldoet. Wanneer de overeenkomst volledig is uitgevoerd wil dit immers zeggen dat zowel de kredietbank als de cliënt aan zijn contractuele verplichtingen heeft voldaan. Krediet waarbij hypothecaire zekerheid wordt verleend is uitgezonderd van het ontbindingsrecht. Het niet uitzonderen van krediet waarbij hypothecaire zekerheid wordt verleend zou tot praktische problemen kunnen leiden in die zin, dat de cliënten gebruik zouden kunnen maken van hun ontbindingsrecht nadat de hypotheekakte al is verleden en de notaris de gelden al heeft vrijgegeven. In de praktijk wordt de cliënt bij het aangaan van de hypothecaire geldlening een recht van opzegging toegekend. Dit recht kan worden uitgeoefend op een tijdstip gelegen tussen het moment van acceptatie van de hypotheekofferte en het moment waarop het hypotheekrecht wordt gevestigd (de hypotheekakte wordt verleden door de notaris en wordt ingeschreven in de openbare registers) zodat de notaris de aan hem door de hypotheekhouder overgemaakte gelden kan vrijgeven. Dit opzeggingsrecht wordt in de praktijk, niet beperkt tot een periode van twee weken. Een aantal aanbieders van krediet waarbij hypothecaire zekerheid wordt verleend vraagt in de praktijk om een vergoeding voor de gemaakte kosten wanneer de cliënt zijn opzeggingsrecht uitoefent. Wanneer aanbieders een dergelijke vergoeding bedingen, komt dit in ieder geval tot uitdrukking in de offertevoorwaarden. Artikel 4 Artikel 4 van de beleidsregel is gebaseerd op artikel 4:29 Wft. Dit artikel regelt de gevolgen van een ontbinding op grond van artikel 4:28 Wft (artikel 3 Beleidsregel). Het voorschrift dat met de uitvoering van een overeenkomst op afstand mag pas worden begonnen na toestemming van de cliënt betekent niet dat deze toestemming altijd separaat van de overeenkomst dient te worden gegeven. De toestemming van de cliënt kan ook in de overeenkomst worden vastgelegd (artikel 4 lid 1).
Beleidsregel informatieverstrekking inzake overeenkomst op afstand Wft Blad 4
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Artikel 4 lid 2 regelt de hoogte van de vergoeding en artikel 4 lid 3 regelt de voorwaarden om een vergoeding in rekening te mogen brengen. Artikel 4 lid 4 en 5 regelen als het ware de wijze om de zaken weer in de oude stand te brengen. Artikel 5 Er kan niet ten nadele van cliënt worden afgeweken van zijn recht tot ontbindingen van de overeenkomst op afstand. Dit geldt tevens voor de toestemming van de cliënt en de hoogte van en de voorwaarden waaronder door de kredietbank een vergoeding mag worden gevraagd. Artikel 6 Artikel 6 van de beleidsregel is gebaseerd op artikel 77 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo). In dit artikel zijn alle informatieverplichtingen opgenomen die gelden bij de verkoop op afstand van financiële producten, ongeacht de aard van de desbetreffende dienstverlening. Indien het bijvoorbeeld de verkoop op afstand van een krediet betreft, dan komen de precontractuele informatieplichten van de kredietbank zowel voort uit de algemene bepalingen van artikel 57 BGfo (Beleidsregel Verplichte Precontractuele Informatie), artikel 112 BGfo (het kredietprospectus) en de bijzondere bepalingen over informatieverstrekking bij overeenkomsten op afstand van artikel 76 en volgende BGfo. Voor de toelichting op artikel 6 sub a tot en met d van de beleidsregel wordt verwezen naar de toelichting op artikel 2 van de Beleidsregel Verplichte Precontractuele Informatieverstrekking (beleidsregel 8). Op grond van artikel 2 sub e van de beleidsregel is de kredietbank verplicht zijn inschrijvingsnummer bij het handelsregister en de naam van de desbetreffende Kamer van Koophandel te vermelden. Deze verplichting geldt alleen als de kredietbank in het handelsregister staat ingeschreven. Kredietbanken die organisatorisch onderdeel zijn van de gemeente staan bijvoorbeeld niet ingeschreven in het handelsregister. Kredietbanken met een privaatrechtelijke rechtsvorm staan weer wel ingeschreven in het handelsregister. Indien de kredietbank zich moet inschrijven in het handelsregister, moet de kredietbank op grond van artikel 25 lid 1 Handelsregisterwet 1996 daarnaast ook op alle uitgaande brieven, orders, facturen en offertes vermelden onder welk nummer de kredietbank in het handelsregister staat ingeschreven. Artikel 2 sub f van de beleidsregel verplicht de kredietbank tot het informeren van de cliënt over de meest relevante kenmerken van het aangeboden financiële product. Tot de meest relevante kenmerken behoren in ieder geval die eigenschappen die voor de cliënt dusdanig essentieel zijn, dat de cliënt zonder informatie over deze eigenschappen zich geen afgewogen oordeel kan vormen over het aangeboden financiële product. Aangenomen mag worden dat deze norm in ieder geval verplicht tot een (algemene) uitleg over de aard van het product, bijvoorbeeld of het product een spaarelement, beleggingselement, of een combinatie van beide elementen heeft. Indien een product eigenschappen heeft die het geschikt maakt voor een specifieke groep van consumenten (bijvoorbeeld vanwege fiscale consequenties), dan dienen ook deze eigenschappen te worden genoemd. Ook informatie over de risico's en de (totale) kosten van het product alsmede over de (minimale) duur van het contract en de wijze van betaling zijn relevant voor de cliënt. Deze belangrijke kenmerken dienen te worden toegelicht op grond van artikel 2 sub g (risico's), sub h, sub i, sub j (kosten), sub k (wijze van betaling) en sub m (de (minimale) duur van het contract) van deze beleidsregel. Artikel 2 sub g van de beleidsregel verplicht de kredietbank informatie te verstrekken over (financiële en overige) risico's die samenhangen met een financieel product. Indien een financieel product een beleggingselement kent, dient bijvoorbeeld te worden gewezen op het risico dat de beleggingen niet alleen in waarde kunnen stijgen, maar ook in waarde kunnen dalen. Indien er risico's zouden voortkomen uit specifieke kenmerken van een financieel product (bijvoorbeeld het risico dat de consument na beëindiging van het contract geconfronteerd kan worden met een restschuld) of vanwege door de financiële dienstverlener uit te voeren verrichtingen (bijvoorbeeld het risico dat financiële producten, waarvan de waarde (mede) afhankelijk is van de ontwikkelingen op de financiële markten of andere markten, tegen een andere koers worden aangekocht dan tegen de koers zoals deze is gepresenteerd in de offerte, omdat bij het aangaan van het contract de dagkoers wordt gebruikt), dienen deze tevens te worden toegelicht. Ook dient informatie te worden gegeven over de omvang van het risico. Beleidsregel Informatieverstrekking inzake overeenkomst op afstand Wft Blad 5
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
De kredietbanken verstrekken vooralsnog geen financiële producten waaraan een risico is verbonden. Artikel 2 sub h van de beleidsregel verplicht de kredietbank om duidelijk te maken welke tegenprestatie van de cliënt wordt verwacht, wanneer de cliënt besluit tot aankoop van het aangeboden financiële product. Zo moet de hoogte van het totale bedrag dat de cliënt moet betalen aan de kredietbank in verband met vergoedingen of overige uitgaven die voor rekening van de cliënt komen, volstrekt helder zijn. Artikel 2 sub i van de beleidsregel verplicht de kredietbank tot transparantie over vergoedingen en overige uitgaven die voor rekening van de cliënt komen die niet via de kredietbank worden betaald. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij aanvullende bedingen. Artikel 2 sub j van de beleidsregel heeft betrekking op eventuele extra kosten die bij de cliënt in rekening worden gebracht voor het gebruik van een techniek voor de communicatie op afstand. Artikel 2 sub k van de beleidsregel verplicht de kredietbank tot het toelichten van de manier waarop de cliënt de door hem verschuldigde bedragen, in verband met kosten die voor rekening van de consument komen, moet voldoen. De kredietbank dient bijvoorbeeld de omvang van het verschuldigde bedrag, de frequenties van de betalingen en de duur van de termijn waarin betalingen moeten worden verricht, toe te lichten. Bovendien dient de kredietbank de cliënt te informeren over de wijze van uitvoering van de overeenkomst. Dit houdt in dat de kredietbank toelicht welke handelingen de kredietbank verricht ter uitvoering van de overeenkomst en wanneer de kredietbank deze handelingen verricht. Wanneer informatie over een financieel product beperkt geldig is, bijvoorbeeld omdat het om een actietarief gaat en binnen een bepaalde periode een overeenkomst moet worden aangegaan om daarvoor in aanmerking te komen, verplicht artikel 2 sub I tot het bieden van transparantie over deze beperkte geldigheid van de verstrekte informatie. Artikel 2 sub m verplicht de kredietbank ertoe de duur van het aangeboden contract inzake een financieel product te verduidelijken. Is in de voorwaarden van een contract vastgelegd dat de overeenkomst een looptijd van een jaar heeft en daarna stilzwijgend telkens voor een jaar zal worden verlengd, dan zal de kredietbank zowel moeten wijzen op de minimale looptijd van een jaar als op de voorwaarde dat, tenzij de cliënt tijdig aangeeft het contract na dat jaar te willen beëindigen, de overeenkomst telkens met een jaar zal worden verlengd. Zou de kredietbank niet op deze voorwaarde wijzen, dan zou er bij de cliënt wellicht een verkeerd beeld kunnen ontstaan over de duur van het contract. De cliënt zou er namelijk van uit kunnen gaan dat het contract na een jaar beëindigd zal zijn, ook wanneer de cliënt niet de moeite neemt om de kredietbank te melden dat hij niet langer dan dat jaar aan het contract wil worden gehouden. Deze bepaling is van belang voor de kredietbank die als bemiddelaar in verzekeringen optreedt. Artikel 2 sub n verwijst naar een eventueel met de kredietbank overeengekomen opzeg- of ontbindingsrecht waarop de cliënt zich eenzijdig kan beroepen indien de cliënt een overeenkomst op afstand inzake een financieel product vroegtijdig, dat wil zeggen voordat de overeengekomen looptijd van het contract verstreken is, wil beëindigen. Indien bovendien is overeengekomen dat de cliënt een boete zal betalen, wanneer de cliënt gebruik maakt van het opzeg- of ontbindingsrecht, dan zal de kredietbank de cliënt ook moeten informeren over deze boete. Indien een opzeg- of ontbindingsrecht wordt overeengekomen waardoor het de kredietbank wordt toegestaan de wettelijk voorgeschreven precontractuele informatie op enig moment na het aangaan van de overeenkomst te verstrekken, zal overigens geen sprake kunnen zijn van een verplichting tot betaling van een boete wanneer gebruik wordt gemaakt van een opzeg- of ontbindingsrecht.
Beleidsregel informatieverstrekking inzake overeenkomst op afstand Wft Blad 6
!l]vvk nederlandse vereniging voor voikskrediet
Artikel 2 sub o verplicht de kredietbank de cliënt te informeren over een eventueel recht van ontbinding in verband met een overeenkomst op afstand als bedoeld in artikel 3 (artikel 28 Wft). In artikel 3 lid 4 is vastgelegd wanneer er geen recht op ontbinding in verband met een overeenkomst bestaat. Het ontbindingsrecht geldt volgens artikel 4:28 Wft niet voor overeenkomsten op afstand inzake een financieel product dat gedurende de ontbindingstermijn een beleggingselement kent, overeenkomsten inzake korte-termijn-verzekeringen met een looptijd van minder dan één maand, overeenkomsten die op uitdrukkelijk verzoek van de consument volledig zijn uitgevoerd voordat de cliënt gebruik maakt van het ontbindingsrecht, overeenkomsten inzake krediet die zijn ontbonden als bedoeld in de artikelen 7:46e en 7:48e BW (financieringsovereenkomsten), overeenkomsten inzake krediet waarbij hypothecaire zekerheid wordt verleend en bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere overeenkomsten. In artikel 3 lid 4 zijn alleen de voor de kredietbank relevante onderdelen opgenomen. Ook als er geen herroepingsrecht bestaat, moet dit aan de cliënt worden verteld. Bij de beslissing van de cliënt om al dan niet een overeenkomst met de kredietbank aan te gaan, kan doorslaggevend zijn of de cliënt nog «onder de overeenkomst uit k a n » binnen een korte tijd na het sluiten van die overeenkomst. De kredietbank dient te wijzen op de termijn waarbinnen de cliënt gebruik kan maken van het ontbindingsrecht en de (wettelijke) voorwaarden die zijn verbonden aan de uitoefening van dat recht, waaronder een verplichting voor de cliënt om een bedrag te betalen aan de kredietbank in verband met een al geleverd financieel product. Overigens zal een kredietbank ook op grond van artikel 4 lid 3 (artikel 4:29 lid 3 Wft) de cliënt informatie moeten verstrekken over deze vergoeding. Artikel 41 lid 3 Wfd regelt namelijk dat de kredietbank deze vergoeding slechts kan verlangen indien de kredietbank kan aantonen dat de cliënt is geïnformeerd over de in het tweede lid bedoelde vergoeding. Onder informatie over de wijze waarop het recht kan worden uitgeoefend worden in ieder geval verstaan het adres waar de kennisgeving naartoe moet worden verzonden en de termijn waarbinnen de kennisgeving moet worden gedaan. Mogelijk vindt een kredietbank het nodig daarnaast andere instructies mee te geven aan de cliënt, bijvoorbeeld het gebruik van een bepaald format of een kenmerkaanduiding. De kredietbank mag echter, in aanvulling op de wettelijke voorwaarden, geen (inhoudelijke of financiële) voorwaarden aan het gebruik van het recht verbinden. Dergelijke voorwaarden zouden het recht van ontbinding immers kunnen inperken Artikel 2 sub r van de beleidsregel verplicht de kredietbank informatie te verstrekken over het toepasselijke recht op de precontractuele verhouding tussen de kredietbank en de cliënt, het toepasselijke recht op een door deze partijen gesloten overeenkomst op afstand alsmede de bevoegde rechter, een en ander zoals voorgesteld door de kredietbank. Ten aanzien van het op een overeenkomst toepasselijke recht staat voorop dat deze door de rechtskeuze van de partijen wordt bepaald. Bij gebreke van een rechtskeuze is op grond van artikel 4 lid 2 van het "Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomsten", in beginsel het recht van het land toepasselijk waar de partij is gevestigd die de karakteristieke prestatie levert (de kredietbank) of, indien het een rechtspersoon betreft, haar hoofdbestuur heeft. Dit wordt aangescherpt door artikel 7:46j lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW). Indien het op een overeenkomst toepasselijk recht de door de richtlijn voorziene bescherming niet of slechts gedeeltelijk biedt, dan kan dit er niet toe leiden dat de cliënt de bescherming verliest die hem krachtens die richtlijn wordt geboden. Voor het antwoord op de vraag welk recht van toepassing is op de precontractuele verhouding tussen de kredietbank en de cliënt kan bij het voorgaande worden aangesloten. Ten aanzien van de bevoegde rechter moet worden gewezen op de artikelen 15 en 16 van de Verordening nr. 44/2001 van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PbEG 2001, L 12). Uit deze bepalingen vloeit voort dat de cliënt de kredietbank kan dagvaarden voor de rechter van de lidstaat waar de kredietbank woonplaats heeft of voor de rechter van de lidstaat waar de cliënt woonplaats heeft. De kredietbank kan de cliënt alleen dagvaarden voor de rechter van de lidstaat waar de cliënt woonplaats heeft. Van die bepalingen kan slechts binnen bepaalde grenzen bij overeenkomst worden afgeweken. Beleidsregel informatieverstrekking inzake overeenkomst op afstand Wft Blad 7
rgvvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Dit onderdeel van artikel 2 is dus alleen van belang als de cliënt niet in Nederland woonachtig is. Met de toenemende grensoverschrijdende kredietverlening wint dit wel aan belang. Artikel 7 Artikel 7 is gebaseerd op artikel 78 BGfo. Artikel 7 lid 1 regelt de beschikbaarstelling van informatie bij verkoop op afstand van financiële diensten. Bij wijze van uitzondering op het beginsel van voorafgaande informatieverstrekking (artikel 77 lid 1 BGfo) mag de kredietbank informatie over de in dat artikel benoemde onderwerpen onmiddellijk na het sluiten van de overeenkomst verstrekken. Hierbij dient aan twee voorwaarden te worden voldaan. De overeenkomst op afstand dient te zijn gesloten met gebruikmaking van een door de consument bepaalde techniek voor communicatie op afstand, bijvoorbeeld per telefoon of per e-mail. De cliënt dient dus te hebben gekozen voor het medium waarmee de informatie wordt uitgewisseld en uiteindelijk de koop wordt gesloten en niet de kredietbank. Tevens dient de door de cliënt gekozen techniek van gegevensuitwisseling te beletten dat de kredietbank de voorgeschreven precontractuele informatie voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst schriftelijk of via een andere voor de cliënt beschikbare en toegankelijke duurzame drager kan verstrekken (informatieverstrekking in overeenstemming met artikel 49 en 112 BGfo). Hoewel technisch gezien vrijwel elk denkbaar medium geschikt zal zijn om de desbetreffende informatie over te brengen aan de cliënt, heeft de Europese wetgever gekozen voor een onderscheid tussen technieken voor communicatie op afstand waarmee de voorgeschreven informatie eenmalig ter beschikking komt aan de cliënt (bijvoorbeeld per telefoon) en informatie die duurzaam ter beschikking komt aan een cliënt, in die zin dat een cliënt in staat is om de persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik. In artikel 7 lid 1 wordt uitdrukkelijk verwezen naar de laatstgenoemde wijze van informatieverstrekking. Gevolg van bovenstaande voorwaarden is, dat de kredietbank een verplichting heeft om de wettelijk voorgeschreven informatie voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst op afstand inzake een financieel product schriftelijk of via een andere duurzame drager te verstrekken dus niet uit de weg kan gaan door zelf voor een communicatiemiddel te kiezen die een dergelijke verstrekking voorafgaande aan de koop onmogelijk maakt. In artikel 7 lid 2 (artikel 78 lid 2 BGfo) is een andere uitzondering op het beginsel van volledige informatieverstrekking voorafgaande aan de totstandkoming van een overeenkomst opgenomen. Deze uitzondering geldt alleen voor verzekeringen. Bij verzekeringen doet zich namelijk de bijzondere omstandigheid voor, dat de cliënt vaak direct een (voorlopige) verzekeringsdekking wenst van het risico. Met het verlenen van een (voorlopige) verzekeringsdekking komt de verzekeringsovereenkomst al tot stand. Een voorschrift dat eerst bepaalde informatie moet worden verstrekt aan de cliënt voordat een overeenkomst kan worden aangegaan, zou hier aan in de weg staan en niet in het voordeel zijn van de cliënt. Bovendien wordt door deze uitzondering op de hoofdregel niet afgedaan aan de bescherming van de cliënt. Mocht de cliënt uit de na de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst verstrekte informatie tot de slotsom komen dat het product toch niet voor hem geschikt is, dan kan hij gebruik maken van zijn recht op ontbinding conform artikel 3 (artikel 4:28 Wft) of, indien het een natura-uitvaart- of levensverzekering met een beleggingselement betreft, van zijn ontbindingsrecht als bedoeld in artikel 78 lid 2 sub b BGfo. In artikel 7 lid 2 wordt geregeld, dat het bij onder meer schadeverzekeringen is toegestaan om de voorgeschreven informatie uiterlijk tegelijkertijd met de polis te verstrekken. Indien de voorgeschreven informatie tegelijkertijd met de polis wordt verstrekt, gaat op dat moment de herroepingstermijn in als bedoeld in artikel 3 lid 1 (artikel 4:28 lid 1 Wft). De cliënt heeft vanaf dat moment een termijn van 14 kalenderdagen waarbinnen de overeenkomst zonder boete en zonder opgave van redenen kan ontbinden. Artikel 7 lid 2 is gebaseerd op artikel 78 lid 2 sub a BGfo.
Beleidsregel informatieverstrekking inzake overeenkomst op afstand Wft Blad 8
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Artikel 8 Artikel 8 is gebaseerd op artikel 79 BGfo. Deze bepaling heeft betrekking op spraaktelefonie. Dat wil zeggen dat andere vormen van telefonie of diensten die via een telefonisch netwerk worden aangeboden, zoals SMS-, WAP- of I-mode- diensten niet onder de reikwijdte van dit artikel vallen. Volgens de aanhef van artikel 8 lid 1 dient de kredietbank, in geval van spraaktelefonie ter bevordering van de totstandkoming van een overeenkomst op afstand, om te beginnen altijd zichzelf en het doel van het gesprek bekend te maken. De bepaling geldt alleen in de situatie dat de kredietbank het telefonische contact met de cliënt tot stand brengt of laat brengen. De bepaling geldt niet wanneer een cliënt het initiatief neemt om de kredietbank telefonisch te benaderen. Met de voorgeschreven informatie kan de cliënt een beeld krijgen van degene die hem benadert alsmede van de reden waarom hij wordt benaderd voor een financiële dienst. Op het principe dat de kredietbank alle in artikel 6 (artikel 77 lid 1 BGfo) bedoelde informatie voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een financieel product ter beschikking van de cliënt dient te stellen, wordt in artikel 8 een uitzondering gemaakt. De kredietbank kan met de in dit artikel beschreven beperkte informatieverstrekking volstaan, indien de cliënt hiervoor expliciet goedkeuring heeft gegeven. Dit betekent, dat de vraag of de cliënt instemt met een beperkte informatievoorziening uitdrukkelijk aan de cliënt moet worden voorgelegd en dat de cliënt positief op deze vraag moet reageren. Artikel 8 lid 1 (artikel 79 lid 1 BGfo) ontslaat de kredietbank echter niet van de verplichting om de in artikel 6 (artikel 77 lid 1 BGfo) bedoelde informatie nä het telefonisch aangaan van de overeenkomst te verstrekken. De gegevens over de «identiteit» in artikel 4 lid 1 sub a moeten de cliënt in staat stellen na te gaan door welke persoon hij telefonisch wordt benaderd en wat de relatie van deze persoon is met de kredietbank van wie tijdens de telefonische oproep producten worden aangeprezen. De cliënt dient in ieder geval te worden geïnformeerd over de naam en, indien degene die verantwoordelijk is voor de telefonische oproep een rechtspersoon is, de statutaire naam en de handelsnaam of handelsnamen van deze rechtspersoon. Naast het vermelden van het oogmerk van het gesprek dient de (rechts)persoon die de telefonische oproep heeft geïnitieerd, bovendien zijn relatie met de kredietbank van wie producten worden aangeprezen, toe te lichten. Bijvoorbeeld of hij in loondienst is bij de betreffende kredietbank of dat hij als tussenpersoon bemiddelt voor de kredietbank. Voor een toelichting op artikel 8 lid 1 sub b, sub c, sub d en sub e wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6 sub f, sub h, sub j en sub o. In artikel 8 lid 1 sub f wordt gesproken over andere informatie die op verzoek van de cliënt beschikbaar is. Dit kan bijvoorbeeld, voorzover al beschikbaar, informatie zijn die de cliënt in een later stadium van het verkoopproces moet worden toegestuurd, omdat wet- en regelgeving hiertoe verplichten. Bijvoorbeeld de informatie bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Beleidsregel verplichte precontractuele informatieverstrekking (artikel 4:20 Wft en artikel 57 BGfo) en artikel 2 van deze beleidsregel (artikel 77 BGfo), voorzover deze nog niet aan de orde is geweest tijdens het telefonische onderhoud met de cliënt. Dit zou ook andere (wettelijk onverplichte) informatie kunnen inhouden. De kredietbank dient, indien andere informatie beschikbaar is, niet alleen te melden dat deze op verzoek van de cliënt zal worden verstrekt, maar zal ook de aard van deze informatie kort moeten toelichten. Artikel 8 lid 1 (artikel 79 lid 1 BGfo) ontslaat de kredietbank niet van de verplichting om de in artikel 6 (artikel 77 BGfo) bedoelde informatie alsnog schriftelijk of via een andere duurzame drager als bedoeld in artikel 2 van de Beleidsregel Informatieverstrekking (artikel 49 lid 1 BGfo) onmiddellijk né het telefonisch aangaan van een overeenkomst inzake een financieel product aan de cliënt te verstrekken. Er geldt ook hier een afwijkend regime voor informatievoorziening in het kader van de verkoop van verzekeringen. Daarom is artikel 8 lid 2 (artikel 78 lid 2 Bfd) van overeenkomstige toepassing verklaard op de telefonische verkoop van schadeverzekeringen. Artikel 9 Artikel 9 van de beleidsregel is gebaseerd op artikel 81 BGfo. Artikel 81 BGfo is een nadere uitwerking van artikel 4:25 lid 1 Wft.
Beleidsregel informatieverstrekking inzake overeenkomst op afstand Wft Blad 9
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
In artikel 9 lid 1 wordt bepaald wanneer het gebruik van automatische oproepsystemen zonder menselijke tussenkomst is toegestaan. Onder automatische oproepsystemen zonder menselijke tussenkomst moeten belautomaten worden verstaan waarbij zonder menselijke tussenkomst reclameboodschappen worden verspreid.http://www.minfin.nl/ - ftn29 Er wordt dus een onderscheid gemaakt tussen oproepsystemen zonder en oproepsystemen met menselijke tussenkomst. Voor de eerste categorie (en voor faxen en elektronische berichten) geldt het regime van artikel 9 lid 1 (artikel 81 lid 1 BGfo), namelijk dat het gebruik van dergelijke systemen niet is toegestaan, tenzij de cliënt daarvoor van tevoren toestemming heeft verleend. Voor de tweede categorie (oproepsystemen met menselijke tussenkomst) geldt het omgekeerde (artikel 9 lid 2). Dergelijke oproepen zijn in beginsel mogelijk, maar de cliënt kan aangeven, dat hij dergelijke oproepen niet wil ontvangen. http://www.minfin.nl/ - ftn290nder toestemming van de consument dient, analoog aan artikel 1 sub i Wbp en artikel 11.1 onderdeel g Wbp te worden verstaan: elke vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting waarmee de cliënt aanvaardt dat zijn persoonsgegevens worden verwerkt met het doel hem door het gebruik van automatische oproepsystemen zonder menselijke tussenkomst, faxen en elektronische berichten ongevraagde communicatie over te brengen, ter bevordering van de totstandkoming van een overeenkomst op afstand. Het voorschrift dat de toestemming voorafgaand aan het gebruik van het automatische oproepsysteem zonder menselijke tussenkomst, de fax of het elektronische bericht moet zijn gegeven, heeft tot gevolg dat wanneer contact plaats heeft met een cliënt niet zowel toestemming kan worden gevraagd als ongevraagde communicatie kan worden overgebracht. Er dient eerst contact te hebben plaatsgevonden over het al dan niet verlenen van toestemming voor een oproep met gebruikmaking van een automatisch oproepsysteem zonder menselijke tussenkomst, per fax of via een elektronisch bericht. Indien de cliënt zijn toestemming heeft verleend, dan kan in een volgend contact de ongevraagde communicatie worden overgebracht. http://www.minfin.nl/ - ftn29Artikel 9 lid 3 (artikel 81 lid 3 BGfo) heeft betrekking op het gebruik van zogeheten elektronische contactgegevens voor elektronische berichten die men in het kader van een bestaande klantrelatie heeft verworven. Onder elektronische klantgegevens moet in dit verband niet alleen worden verstaan het adres voor elektronische post, maar ook het mobiele telefoonnummer, indien dat gebruik wordt voor de verzending van SMS- of MMS-berichten ter bevordering van de totstandkoming van een overeenkomst op afstand. Als voorwaarde voor het gebruik van deze gegevens geldt allereerst dat de cliënt bij de verzameling van de contactgegevens duidelijk en uitdrukkelijk de gelegenheid is geboden om kosteloos en op gemakkelijke wijze verzet aan te tekenen tegen het gebruik van deze contactgegevens ter bevordering van de totstandkoming van een overeenkomst op afstand. Indien de cliënt bij deze gelegenheid geen verzet heeft aangetekend, moet hem echter bij elke overgebrachte communicatie de mogelijkheid worden geboden om onder dezelfde voorwaarden - te weten kosteloos en op gemakkelijke wijze- verzet aan te tekenen tegen het verdere gebruik van zijn contactgegevens voor dit doel. Het http://www.minfin.nl/ - ftn29van toepassing verklaren van artikel 41 lid 2 Wbp heeft tot gevolg dat degene die de contactgegevens heeft aangewend, maatregelen dient te nemen om in het geval van verzet de verwerking van deze gegevens voor dat doel direct te beëindigen. Artikel 10 Aan het gebruik van elektronische berichten voor de toezending van ongevraagde communicatie wordt bovendien in artikel 10 (artikel 81 lid 4 BGfo) nog een aanvullende eis gesteld. Bij het gebruik van elektronische berichten dient te allen tijde de werkelijke identiteit van degene namens wie de communicatie wordt overgebracht, te worden vermeld. Verder dient in het elektronische bericht een geldig postadres of nummer te worden gemeld waar de ontvanger een verzoek tot beëindiging van dergelijke communicatie kan indienen.
Beleidsregel informatieverstrekking inzake overeenkomst op afstand Wft Blad 10
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Beleidsregel 11 Informatieverstrekking gedurende de looptijd van een overeenkomst (artikel 4:20 Wft en de artikelen 68 en 80 BGfo) Artikel 1 Definitie In deze beleidsregel wordt verstaan onder: Besluit : Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen; Wft : Wet op het financieel toezicht. Artikel 2 Informatieverstrekking gedurende de looptijd van een overeenkomst inzake krediet 1. Gedurende de looptijd van een overeenkomst inzake krediet met een variabele kredietvergoeding informeert de kredietbank de cliënt over elke wijziging van de kredietvergoeding op het eerstvolgende rekeningafschrift, waarbij de kredietbank de cliënt tevens informeert over het gewijzigde effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis. 2. Gedurende de looptijd van een overeenkomst inzake krediet verstrekt de kredietbank de cliënt op zijn verzoek een gespecificeerd overzicht van het uitstaande saldo. 3. De kredietbank kan voor het gespecificeerde overzicht als bedoeld in lid 2 een vergoeding in rekening brengen van ten hoogste het bedrag van de werkelijke kosten. 4. Tot een jaar na de afwikkeling van een overeenkomst inzake krediet verstrekt de kredietbank aan de cliënt op zijn verzoek kosteloos een gespecificeerde afrekening. Artikel 3 Informatieverstrekking gedurende de looptijd van een overeenkomst op afstand 1. Gedurende de looptijd van de overeenkomst op afstand verstrekt de kredietbank aan de cliënt op zijn verzoek de algemene en bijzondere voorwaarden van de overeenkomst. 2. De cliënt kan het gebruik van een ander middel van communicatie op afstand verlangen, tenzij dat niet met de tot stand gekomen overeenkomst op afstand te verenigen is. Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders/Bestuur d.d. te
Beleidsregel informatieverstrekking tijdens de looptijd van een overeenkomst Wft Blad-I
^]vvk
nederlandse vereniging voor volkskrediet
Toelichting beleidsregel 11
Informatieverstrekking gedurende de looptijd van een overeenkomst
Artikel 1 In dit artikel wordt de verklaring gegeven voor de gebruikte afkortingen. Artikel 2 Artikel 2 is gebaseerd op artikel 68 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo). De informatieverplichtingen uit artikel 68 BGfo zijn overgenomen uit artikel 39 lid 2, lid 3 en lid 4 Wek. Omdat dit artikel tevens in artikel 39 Wek blijft staan, blijven de civielrechtelijke consequenties genoemd in artikel 33 onderdeel e Wek, ongewijzigd. Artikel 3 Artikel 3 is gebaseerd op artikel 80 BGfo. De consument heeft het recht om de contractsvoorwaarden te ontvangen. De kredietbank is verplicht op verzoek van de cliënt deze informatie te verstrekken. Tevens is de kredietbank in beginsel verplicht op verzoek van de cliënt in plaats van bijvoorbeeld per e-mail, van de fax gebruik te maken als middel om informatie ter beschikking te stellen. Op dit beginsel bestaat één uitzondering, namelijk indien het desbetreffende alternatieve informatiekanaal bijvoorbeeld onnodig duur of onnodig bewerkelijk mocht zijn voor de kredietbank.
Beleidsregel informatieverstrekking tijdens de looptijd van een overeenkomst Wft Blad 2