Kijkwijzer
Kunstnijverheid
Beeldbeschrijving
Inhoud
p. 1 Begrippen p. 2 De bedoeling van deze kijkwijzer p. 3 I. Basisopdrachten II. Onderzoeksopdrachten
A. Het beeld
p. 4
B. De context
p. 11
C. De functie
p. 16
D. De waarde
p. 17
Kunstnijverheid en het Gemeentemuseum Den Haag
p. 18
p. 20 Bronnen voor jouw onderzoek
Begrippen Omdat de begrippen: kunstnijverheid, toegepaste- en industriële vormgeving en design vaak door elkaar worden gebruikt, eerst maar eens hun huidige betekenissen op een rijtje. Kunstnijverheid Hieronder vallen sier- en gebruiksproducten (handmatig of machinaal vervaardigd), die deel uitmaken van de dagelijkse woon- en leefcultuur van de mens - niet alleen die tot de kunst worden gerekend, maar ook die waar het aspect ‘gebruik’ in ceremoniële of representatieve zin een rol speelt en eveneens de alledaagse gebruiksvoorwerpen.
1
Toegepaste kunst Behoort tot het gebied van de kunstnijverheid, maar is een meer hedendaagse algemene aanduiding van kunst zoals die tot uiting komt in de industriële maar op kunstzinnige principes steunende vervaardiging van functionele gebruiksvoorwerpen. Industriële vormgeving Behoort tot het gebied van de kunstnijverheid, maar vormt een verbijzondering omdat aan industriële vormgeving specifieke eisen van machinale productie en massafabricage worden gesteld. Ook denken we hierbij aan nieuwe ontwerpmethoden, nieuwe materiaaloplossingen en nieuwe technieken.
(industrial) design Behoort tot het gebied van de kunstnijverheid, maar is een specifieke aanduiding vanaf de 20e eeuw van industrieel vervaardigde producten met een meerwaarde (mooi, bijzonder, duur, kleine oplage).
De bedoeling van deze kijkwijzer Aan de hand van deze kijkwijzer ga je een beschrijving maken van een voorwerp dat je zelf uitkiest in het museum. Als we uitgaan van de collectie in het Gemeentemuseum kan het gaan om: een meubel of een p. 1 glas, sier- of gebruiksvoorwerp gemaakt van keramiek, metaal, kunststof of hout. Door de opdrachten te maken ‘ontfutsel’ je het voorwerp zijn geheimen. p. 2 Bij dit onderzoek let je op vier dingen: p.hoe 3 is dat A. Het beeld; hoe ziet het voorwerp er uit en bereikt? B. De context; wat is de cultuurhistorische en sociaalmaatschappelijke achtergrond? C. De functie; wat is het doel of de werking van het p. 4 voorwerp? D. De waarde; welke waarde wordt er aan gehecht? p. 11 Afhankelijk van de informatie op zaal zul je soms p. wel 16 en soms niet het complete onderzoek van A t/m D kunnen uitvoeren in het museum. Met behulp van p. aan 17 internet of boeken kun je er in ieder geval verder werken op school, in de bibliotheek van het museum of thuis. Je docent vertelt je van tevoren of je de p.hele 18 kijkwijzer gaat maken of bepaalde delen/opdrachten en ook of je individueel of in tweetallen/groepjes aan de gang gaat. De begrippen met een * staan bij iedere vraag in een tekstblok uitgelegd. Aan het eindep.is20 een tekst opgenomen over de collectie kunstnijverheid in het Gemeentemuseum en is een lijstje opgenomen met bruikbare internetsites en boeken. Gebruik uitsluitend potlood om mee te schrijven (bij de kassa in de hal gratis verkrijgbaar). Een clipboard om op te schrijven kan hier ook worden geleend.
2
I. Basisopdrachten
1. Noteer hier de gegevens van het bijschrift*.
Op de plattegrond bij de informatiebalie kun je zien in welke zalen er kunstnijverheid te zien is. Kijk goed rond en kies een voorwerp dat je mooi of interessant vindt. 2. Maak een schets van het voorwerp. Leg hierin de nadruk op de vormen (geen details).
3
* Bijschrift = kaartje in de vitrine of aan de wand waar de basisgegevens van het kunstvoorwerp op vermeld staan, zoals: naam van de kunstenaar, soort voorwerp, naam van de fabriek, land of plaats van herkomst, datering en materiaal.
II. Onderzoeksopdrachten A. Het beeld; hoe ziet het er uit en hoe is dat bereikt? Opdrachten over de fysieke kenmerken*
Wat voor soort voorwerp is het?
4
beschrijving
p. 1
Waar is het van gemaakt?
p. 3
Welke kleur(en) heeft het?
Schat in hoe groot het is (bijv. lengte, breedte, hoogte, diepte, diameter).
p. 4 p. 11
Is het versierd?
O ja O p.nee 16
Zo ja, waaruit bestaat de versiering?
p. 17
Is het beschadigd of versleten?
p.ja18 O O nee
Zo ja, waar zie je dat aan?
Schat in hoe het aanvoelt (bijv. zacht, glad, koud).
p. 20
*fysieke kenmerken = hoe ziet het voorwerp er uit en hoe voelt het aan?
p. 2
Opdrachten over de constructie en techniek* (zie bladzijde 6 t/m 9)
beschrijving
Uit hoeveel delen bestaat het?
Welke zijn dat?
5
Hoe zitten de onderdelen vast, denk je?
Is de constructie goed zichtbaar?
O ja O nee
Is het handgemaakt?
Welke techniek * is hiervoor gebruikt? Geef hiervan een uitgebreide beschrijving op basis van je eigen observatie. Raadpleeg ook de tekstblokken ‘technieken’: keramiek, glas, hout of zilver. (bladzijde 6 t/m 9)
Is het machinaal gemaakt?
Zo ja, waarom denk je dat?
O ja, helemaal O gedeeltelijk, namelijk:
* Techieken 1. KERAMIEK Technieken voor het vormen van klei: 1. vanuit een bol, rollen of plakken klei (dit leidt tot lichte sporen in het oppervlak van handen, gereedschap of naden in de klei). p. 1 2. draaien op draaischijf (de cirkelvormige sporen hier van zijn vaak licht zichtbaar in het oppervlak); p. 2 3. gieten met behulp van een gietvorm (leidt tot een glad oppervlak zonder sporen van gereedschap). 3 Aardewerk= keramisch product dat bij een p. lage temperatuur wordt gebakken (800°-1150°C). Door een glazuurlaag aan te brengen wordt het poreuze materiaal ondoordringbaar. Steengoed=een hard gebakken keramiek die qua p. 4in zit, eigenschappen tussen aardewerk en porselein ondoordringbaar en niet-doorschijnend; Porselein= witte, harde, doorzichtige niet-poreuze p. 11 materie, op hoge temperatuur gebakken. Glazuur=glasachtige laag die de oppervlakte van het keramische product kan bedekken om het p. te 16 decoreren of ondoorlaatbaar te maken. Enkele technieken voor decoreren van keramiek: p. 17 1. glazuren; 2. krassen, insnijden; p. 18 3. stempelen; 4. drukvorm (zoals koekjesvormen); 5. garneren (stukjes klei aanbrengen op de klei); 6. engobe (dunne laag vloeibare klei aanbrengen; p. 20 met gekleurd slib of glazuur te decoreren); 7. penseelschilderen en sponzen; 8. vergulden (bladgoud aanbrengen); 9. transfer-printing (afbeeldingen gegraveerd op koperen plaat via geprepareerd papier overbrengen).
6
7
* Technieken 2. GLAS De grondstoffen voor gewoon glas zijn: zand, soda en kalk. Voor kristal zijn dat: zand, potas en menie. Kristal heeft een heldere glans, een diepere klank en is doordat het zachter is dan het gewone glas gemakkelijker te bewerken. In een draaiende trommel worden de grondstoffen gemengd. Het mengsel wordt in de oven (1400°-1500°C) gesmolten. Met de blaaspijp wordt een klompje vloeibaar glas uit de oven gehaald en uitgerold op een metalen plaat, door middel van slingeren en blazen (in een mal/vorm) ontstaat uiteindelijk een voorwerp dat van de pijp wordt getikt en dat uiteindelijk wordt afgewerkt door het te slijpen. Uiteraard gebeurt het blazen of persen van glas tegenwoordig veelal machinaal. Enkele technieken voor het decoreren van glas: 1. beschilderen met emailverf; 2. het griffen van een tekening in bladgoud; 3. glas op glas (bijv. draden en noppen van glas op het glas); 4. glas in glas (bijv. draden van melkglas of gekleurd glas); 5. graveren met behulp van diamantstift; 6. slijpen met behulp van draaischijf.
* Technieken 3. HOUT De twee hoofdgroepen zijn: naaldhout en loofhout. Hout van loofbomen is meestal harder dan naaldhout. Loofhout, waaronder de tropische soorten, wordt vanwege het decoratieve effect van de groeven vaak gebruikt p. 1 voor het maken van meubels en betimmeringen. Enkele soorten naaldhout zijn: cipres, grenen, taxus en vuren. p. 2 Enkele soorten loofhout zijn: beuken, eiken, esdoorn, essen, iepen, kersenhout, notenhout; tropische soorten p.teak. 3 Hout zijn: ceder, ebben, rozenhout, sandelhout en kan worden gedecoreerd door het te beschilderen of te vergulden (of verbronzen/verzilveren), maar ook door het in te leggen met bijvoorbeeld: schildpad, ivoor, been en hoorn, parelmoer, keramiek en metalen. Bij het vervaarp. 4 digen van meubels en voorwerpen is de houtverbinding van groot belang. De belangrijkste hoekverbindingen zijn: p. 11 1. pen-en-gatverbinding (gaten en pennen die in elkaar grijpen); p. 16 2. zwaluwstaartverbinding (taps toelopende pennen en inkepingen die in elkaar grijpen); 3. verstek (op elkaar aansluitende planken, p. beide 17 afgeschuind in een hoek van 45°); 4. T-verbinding (plank met smaller uiteinde steekt in andere plank waardoor een T ontstaat); p. 18 5. verlijmen. Andere toepassingen van hout zijn: 1. hout buigen (na verhitting verbuigen, in p. mal 20 klemmen en late afkoelen); 2. hout draaien (= het in een vorm brengen van hout of andere materialen door het te bewerken met beitels terwijl het ronddraait op een draaibank);
8
3. houtsnijwerk (het met beitels, gutsen en messen bewerken van hout waardoor inkervingen, reliëfs, ajour (=opengewerkt) of vrijstaande figuren ontstaan); 4. fineer (= het aanbrengen van een zeer dunne laag (bijv. kostbare soort) hout op een ondergrond. Dit kan ook zijn in decoratieve patronen). Het oppervlak van het product kan uiteindelijk worden afgewerkt met: olie, was, vernis, politoer (= zeer gladde spiegellaag van schellak opgelost in alcohol) of lakwerk(= laklaag van harssubstantie uit de lakboom). Met verschillende soorten beitsen kan hout worden gekleurd.
9
* Technieken 4. ZILVER Zilver heeft een smeltpunt van 961° C (100 ° lager dan goud); het is zachter dan koper, maar harder dan goud. Na goud heeft het de grootste vervormbaarheid van alle materialen. Enkele eigenschappen zijn: glans, sterke uitzetting bij verhitting, goed polijstbaar, geleidend vermogen wat betreft elektriciteit en warmte. Het is mogelijk zilver na verhitting te gieten met behulp van een gietmodel. De meest voorkomende manier om zilver vorm te geven is het smeden (hameren en drijven) ervan op een aambeeld. Door het materiaal te drijven (vanaf de achterkant reliëf aanbrengen) kan het gedecoreerd worden. Voorts laat zilver zich pletten, buigen, vouwen en solderen. Het aanbrengen van scharnieren en schroeven is eveneens mogelijk. Door middel van polijsten verkrijgt het materiaal uiteindelijk zijn glans. Een andere techniek, bijv. voor het maken van schalen en borden, is ‘forceren’, waarbij het metaal met een forceerstaal om een draaiende klos heen wordt gewrongen. Tegenwoordig wordt in verband met grootschaliger productie de techniek van ‘trekken’ toegepast waarvoor een machine (dieptrekpers) nodig is.
Opdrachten algemeen
Heb je wel eens eerder zo’n soort voorwerp gezien?
Zo ja, wat is de overeenkomst hiermee?
beschrijving
O p. ja1 O nee
p. 2 p. 3
Zo ja, waar kwam je dat voorwerp toen tegen?
p. 4 Vind je het door jou gekozen voorwerp mooi?
Waarom wel / niet?
O ja p. nee 11 O
p. 16 p. 17
Zo nee, waarom heb je het voorwerp toch uitgekozen voor dit onderzoek?
p. 18
Denk je dat anderen het mooi vinden?
O ja O nee
Waarom wel / niet?
p. 20
10
B. DE CONTEXT; WAT IS DE CULTUURHISTORISCHE EN SOCIAAL - MAATSCHAPPELIJKE ACHTERGROND Hoe oud is het voorwerp?
Zijn er soortgelijke voorwerpen op de tentoonstelling?
11
Kun het voorwerp plaatsen in een bepaalde stroming of stijl*? Raadpleeg het tekstblok ‘stroming en stijl’. (bladzijde 13 t/m 15)
O ja O nee
Zo ja, waar zie je dat aan?
Kun je het voorwerp plaatsen in een bepaalde traditie (qua gebruik en/of vormgeving)?
Zo ja, welke?
In welk land is het gemaakt?
O ja O nee
12 Is dat zichtbaar in het ontwerp?
O ja O nee
Zo ja, waar zie je dat aan?
Is er qua vormgeving sprake van beïnvloeding door een andere cultuur?
Zo ja, waar zie je dat aan?
Wie was vroeger de eigenaar van het voorwerp? (niet altijd bekend)
Tot welke sociale klasse zou de allereerste eigenaar van het voorwerp hebben behoord?
Waar zie je dat aan?
Wie is nu de eigenaar van het voorwerp?
O ja O nee
13
*stroming/stijl Hieronder volgt een zeer beknopt overzicht van enkele stijlen en stromingen die in verband staan met Kunstnijverheid in het Gemeentemuseum. Louis XV-stijl, Rococo (1715-1774) Kenmerkend voor de stijl die zich in Frankrijk ontwikkelde tijdens de regeringsperiode van koning Lodewijk VI is het gebruik van a-symmetrie in de versieringen. Men maakte gebruik van gebogen vlakken en lijnen. Een veel voorkomende ornament was het rocaille-motief, een schelpachtige vorm waarvan de uiteinden aan de schuimkam van een golf doen denken. Louis XVI-stijl (1774-1792) Als reactie op de weelderige Rococostijl, kwam onder de Franse koning Lodewijk XVI een strakkere stijl tot ontwikkeling. Tot in details is alles weer symmetrisch; de lijnen en kleuren zijn licht. De muurindeling wordt vlakker en in de decoratie gaat men terug op elementen van klassieke architectuur, zoals zuilen en pilasters, eier- en tandlijsten en bladmotieven. Neoclassicisme (ca. 1775-1800) De bovenlaag van de samenleving bezat overdadig versierde gebruiksvoorwerpen die ambachtelijk waren gemaakt. Meubels kregen een bijna architectonische vormgeving met elementen zoals zuilen en friezen. Kenmerken: strakke lijn, rechte vlak, symmetrie, ovale vormen, verfijnde versieringen. Inspiratiebron voor de neoclassicistische kunstenaars was de cultuur van de Griekse en Romeinse Oudheid en de Egyptenaren als ideaal en hoogste vorm van schoonheid. Ook door de ontdekking van de Romeinse steden Herculaneum (1745) en Pompeï (1748) en de opgravingen daarvan, werd de belangstelling voor de Oudheid sterk gestimuleerd. Het Empire, waarbij de Romeinen als voorbeeld werden genomen, ontstond tijdens het keizerrijk van Napoleon. Biedermeier (1815-1850) In de interieurs werd alles zorgvuldig, tot in detail, afgewerkt, waarbij burgerlijke gezelligheid het uitgangspunt vormde. Meubels muntten uit door vakmanschap.
Industriële vormgeving (eind 19e eeuw) De industrialisering begon nu ook benut te worden voor de productie van gebruiksgoederen. Voor de gewone man waren slechts eenvoudige zaken beschikbaar; dure spullen waren alleen voor rijken. De meeste voorwerpen werden vormgegeven in een neostijl en zeker in p. het 1 begin lomp van vorm. Voor het ontwerpen had men geen geschoolde vormgevers. p. 2 Arts and crafts (1886) Engelse beweging, die onder leiding van William Morris het ambacht in ere wilde herstellen. Het ambachtelijke p. 3 product moest een goed en eenvoudig ontwerp hebben. De beweging was sociaal gericht. Op het vasteland ging deze beweging op in: Nieuwe Kunst/Art Nouveau/Jugendstil (ca. 1890-1910) p. 4 Nieuwe stijl die ontstond als reactie op de imitaties van de neostijlen. Kenmerkend: vloeiende, gebogen lijnen en vormen, die ontleend zijn aan de plantenwereld. p. 11 Vormgevers lieten zich inspireren door organische vormen. Door het handwerk en de kostbare p. 16 materialen waren de producten niet goedkoop en alleen bereikbaar voor de rijken. De Nederlandse kunstnijverheid maakt in het p. 17 laatste deel van de 19e eeuw een bloeiperiode door. Een groot aantal aardewerkfabrieken werd p.Kunst, 18 opgericht als keramische tak van de Nieuwe zo ook de fabriek Rozenburg in Den Haag. Kunstenaars streefden naar vernieuwing van ondermeer de decoratievormen. Het Rozenburg p. 20 aardewerk en porselein werd bekend en succesvol met versieringen ontleend aan bloemen en planten. Art Deco (1920-1940) Voortgekomen uit de Nieuwe Kunst. Kenmerkend: geometrische versieringen. Producten die industrieel geproduceerd konden worden.
14
15
Bauhaus (1919-1933) Hogeschool onder leiding van Walter Gropius met grote invloed op de moderne toegepaste vormgeving. Ontworpen werden functioneel gevormde gebruiksvoorwerpen voor industriële vervaardiging. Men paste nieuwe materialen toe: kunststof, roestvrij staal en verchroomde buis. Deze producten waren duur en sloegen niet direct aan bij het gewone publiek. Nieuwe Zakelijkheid / Functionele vormgeving (vanaf 1920) Vormgeving waarbij versiering ontbreekt. De vorm wordt door het gebruik (de functie) bepaald. Het materiaal liet men weinig bewerkingen ondergaan. Een stimulerende invloed ging uit van: De Stijl en het Bauhaus. Het doorsnee van de mensen bleef echter toch kiezen voor quasi-antieke spullen. Industriële vormgeving (30-er jaren 20e eeuw) Term die vanaf de jaren ’30 stond voor het streven naar goede vormgeving van industriële producten. Toegepaste vormgeving (na 1945) Meubels in de jaren ’50 werden, mede door de schaarste aan grondstoffen, met weinig materiaal (vaak staal en rotan) gemaakt. Men had voorkeur voor nierachtige vormen en afgeronde modellen, geïnspireerd op de stroomlijn (wat men associeerde met snel en modern). Vanaf de jaren ’60 kwamen er nieuwe materialen en technologieën en materialen (o.a. kunststoffen, elektronica, computers). De welvaart steeg en de consumptiemaatschappij ontstond. Naast wegwerpartikelen werden ook duurzame artikelen geproduceerd en ontstond de behoefte zich door middel van producten te onderscheiden (merkartikelen en design).
C. DE functie; wat is het doel of de werking van het voorwerp? Hoe is het voorwerp vroeger gebruikt?
Sluit het ontwerp goed aan bij dit doel?
Leg je antwoord uit.
Is het gebruik veranderd in de loop van de tijd?
Wat is de functie van dit voorwerp nu in het museum?
Zijn de meest geschikte materialen gebruikt?
O ja O nee
16
D. DE waarde; welke waarde wordt er aan gehecht? Wat is de waarde * , denk jij, voor de mensen die het voorwerp maakten?
17
Wat is de waarde, denk jij, voor de mensen die het voorwerp gebruikten?
Wat is de waarde ervan voor het museum?
Hoeveel geld is het waard, denk jij?
Wat is de waarde ervan voor jou? *waarde kan worden uitgedrukt in geld, maar kan ook de aanduiding zijn van hoe men een voorwerp waardeert - hoe belangrijk het is voor een individu of groep mensen. Men spreekt dan ook wel van waardering.
Kunstnijverheid en het Gemeentemuseum De collectie kunstnijverheid van het Gemeentemuseum Den Haag valt uiteen in drie delen: oude kunstnijverheid (tot circa 1880), moderne kunstnijverheid (vanaf circa 1880) en de kostuumcollectie. De laatst genoemde verzameling wordt in deze kijkwijzer buiten beschouwing p. 1 gelaten, aangezien deze van heel andere aard is. De basis van de verzameling kunstnijverheid zoals die in de loop van de p. 2 jaren is ontstaan, werd in 1904 gelegd door de erfenis Van der Burgh, een van de grootste en mooiste verzamelingen p. 3 werd een Delfts aardewerk ter wereld. Rond deze collectie uitgebreide verzameling keramiek opgebouwd. Deze biedt een bijna compleet overzicht van de keramische geschiedenis van het Verre, Midden- en Nabije Oosten, van de Spaanse en Italiaanse majolica en van het Delfts p. 4 aardewerk: soorten keramiek die vanuit de geschiedenis met elkaar verbonden zijn.
p. 11
Daarnaast heeft het museum een belangrijke verzameling Haags porselein (uit de periode p. 16 1776-1790) en een unieke verzameling aardewerk van de Haagse plateel- bakkerij Rozenburg. Moderne, 20-eeuwse keramiek is vertegenwoordigd p. 17 met een kleine verzameling naoorlogse Europese studio- en gebruikskeramiek en een grote collectie p. 18 die Nederlands aardewerk uit de periode 1880-1940 bestaat uit zowel sier- als gebruiksvoorwerpen. Op het gebied van hedendaagse keramische kunst heeft het museum werk van een aantal Nederlandse p. 20 kunstenaars als Guido Geelen, Babs Haenen, Hella Jongerius, Ineke Hans en Geert Lap.
18
19
Vanuit zijn belangstelling voor de ‘kunsten van het vuur’ werd onder de vooroorlogse directeur dr. H.E. van Gelder de basis gelegd voor een andere belangrijke kern van de verzameling: de collectie glas. Dit onderdeel van de collectie, dat tot de beste en grootste Nederlandse glasverzamelingen behoort, werd in 1954 uitgebreid met de grote verzameling Mulier, waarmee een overzicht ontstond van de geschiedenis van de glaskunst vanaf het begin van haar ontstaan tot nu. Binnen deze collectie neemt het vroeg-Chinese en Islamitische glas een unieke plaats in. Modern Nederlands glas is vertegenwoordigd door de verzameling Leerdamglas en het werk van de belangrijkste Nederlandse of in Nederland werkende contemporaine glaskunstenaars. In dit laatste geval is er, net zoals bij de keramiek, voor gekozen werk van die kunstenaars te verzamelen die de verschillende richtingen op het gebied van modern glas representeren: bijvoorbeeld Peter Bremers, Bert Frijns, Richard Meitner en Borek Sipek. Tot het moderne glas behoort ook de kleine collectie West-Europees, met name Frans en Italiaans glas. Hedendaags Italiaans glas wordt gerepresenteerd door het werk van onder meer Ettore Sottsass en Lino Tagliapietra. Glas en keramiek vormen de zwaartepunten van de collectie kunstnijverheid. Niet minder belangrijk zijn andere verzamelgebieden die een relatie met Den Haag hebben. Hiertoe behoort de keurcollectie Haags zilver die een overzicht biedt van de ontwikkeling van de Haagse zilverkunst van de 16e eeuw tot heden. Andere belangrijke gebieden vormen de verzamelingen Indonesische kunst en VOC-zilver. Daarnaast zijn er kernen als Japans lakwerk, Aziatische kunstnijverheid en niet te vergeten de belangrijke collectie koloniale meubels uit het voormalige Batavia. De collectie meubels is voor wat betreft de oude periode vooral bedoeld als ‘decorstukken’ van de stijlkamers. Uitzonderingen hierop zijn het 18e-eeuwse poppenhuis dat als een belangrijk collectieonderdeel kan worden beschouwd en de verzameling 19e-eeuws Haags meubilair.
Een andere status hebben de meubels uit de moderne periode die deel uitmaken van het overzicht dat het museum biedt van de Nederlandse kunstnijverheid uit de periode 1880-1940. Deze verzameling kan, zeker voor wat betreft de voorbeelden van de Nieuwe Kunst, tot een van de mooiste van Nederland worden p. 1 gerekend. Samen met het door Berlage ontworpen museumgebouw wordt, zo een samenhangend beeld p. 2 gegeven van de beeldende kunst, kunstnijverheid en architectuur uit de jaren 1880-1940.
p. 3
Bronnen voor jouw onderzoek Internetsites: p. 4 • www.gemeentemuseum.nl • www.aziatischekeramiek.nl • www.delftsaardewerk.nl p. 11 • www.kunstbus.nl • www.voc-kenniscentrum.nl p. 16 • www.boijmans.kennisnet.nl/collec/kv.htm • www.rijksmuseum.nl • www.groninger-museum.nl p. 17 • www.princessehof.nl • www.zilver.startkabel.nl p. 18 • www.glas.startkabelnl • www.hout.startkabel.nl • www.keramiek.startkabel.nl • www.glascentrum.nl p. 20 • www.20eeuwennederland.nl/themas/Bouwkunst • www.inekehans.com • www.guidogeelen.com • www.borissipek.com • www.peterbremers.com • www.linotagliapietra.com
20
Mocht je onderzoek willlen doen in de bibliotheek van het Gemeentemuseum, dan kan dat. Maak wel even van tevoren een afspraak (tel. 070 - 3381242) en leg uit wat je wilt onderzoeken.
21
Een keuze uit de publicaties in de bibliotheek van het Gemeentemuseum: • M. van Aken e.a., Delfts aardewerk. Geschiedenis van een nationaal product. Deel 1, 2 en 3, Gemeentemuseum Den Haag/Waanders Uitgevers Zwolle, 1999, 2001, 2003; • M. Boot e.a., Rozenburg 1883-1917, Haags Gemeentemuseum/ Uitgeverij Vonk, 1983; • T. Eliëns, Kunst nijverheid kunstnijverheid, Walburg pers, Zutphen, 1990; • T. Eliëns, Het Art Nouveau Art Deco boek. Nieuwe Kunst, Amsterdamse School en Het Nieuwe Wonen, Waanders Uitgevers Zwolle, 2003; • T. Eliëns (red.), Wonen op de Kaap en Batavia 1602-1795, Gemeentemuseum Den Haag/Waanders Uitgevers Zwolle , 2002; • T. Eliëns e.a., Tentoonstellingscatalogus Den Haag rond 1900, Gemeentemuseum Den Haag/ V + K Publishing, Blaricum, 1998; • T. Eliëns, Modern Glas in Nederland 1880-1940, Gemeentemuseum Den Haag/ Waanders Uitgevers Zwolle, 2002; • C. Jörg, Oosters Porselein in Nederland, Gemeentemuseum Den Haag/Groninger Museum/ Princessehof Leeuwarden, Rijksmuseum Amsterdam, 2003; • J. Pijzel-Dommisse, Het poppenhuis van het Haags Gemeentemuseum, Haags Gemeentemuseum, 1988; • Readers ‘Technieken in de kunstnijverheid, deel 1: Goud en zilver; deel 2: Hout; deel 3: Keramiek, Rijksuniversiteit Leiden; • C. Scholten, Haags porselein 1776-1790, Gemeentemuseum Den Haag/Waanders Uitgevers, 2000; • F. Scholten (red.), Goudleer, Kinkarakawa. De geschiedenis van het Nederlands en zijn invloed in Japan, Uitgeverij Waanders Zwolle, 1989 • J. Teske, Ceramiek uit de Oriënt, Gemeentemuseum Den Haag/ Waanders Uitgevers Zwolle, 1999; • S. Voskuil-Groenewegen e.a., Zilver uit de tijd van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, Gemeentemuseum Den Haag, Waanders Uitgevers, Zwolle, 1998;
Gebruikte literatuur • T.M. Eliëns, Kunstnijverheid of industriële vormgeving. Dat is de kwestie. Rijksuniversiteit Leiden, Waanders Uitgevers, Zwolle, 1998; p. 1 • P. den Hertog e.a., Kunst op niveau, 1800-heden, uitgeverij Lambo, 1996; • P. van der Heijden (eindred.), Werken met voorwerpen, p. 2 Amsterdams Historisch Museum, Haags Historisch Museum en Historisch Museum Rotterdam, 1995; p. 3begrippen • F. Mutsaers, Geïllustreerde kunsthistorische vanaf ca. 1800, uitgeverij Lambo, 1990; • Readers ‘Technieken in de kunstnijverheid, deel 1: Goud en zilver; deel 2: Hout; deel 3: Keramiek, Rijksuniversiteit Leiden.
p. 4
p. 11 p. 16 p. 17 p. 18 © Gemeentemuseum Den Haag postbus 72 2501 CB Den Haag afdeling Educatie Jet van Overeem december 2003
[email protected] www.gemeentemuseum.nl
p. 20
22