Bachelorscriptie Literatuurwetenschap De (familiale) relaties in Otje, Abeltje en Pluk van de Petteflet
Soesja Schijven 6293336 Scriptiebegeleider: Hanneke Stuit Tweede lezer: Astrid van Weyenberg 15 juni 2013
0
Inhoudsopgave
Introductie (2-6)
Hoofdstuk 1: De familiale relaties in Otje en Abeltje (7-16)
Hoofdstuk 2: Een andere kijk op relaties in Pluk van de Petteflet (17-22)
Conclusie (23-25)
Bibliografie (26-27)
1
Introductie Binnen de jeugdliteratuur wordt vaak voor een benadering gekozen die ingaat op de lezer of de auteur. Close readings zijn zeldzaam. Er bestaan veel teksten over Annie M.G. Schmidt en haar werk, maar deze gaan vrijwel altijd over haar leven of over het kind als lezer.1 Een benadering van kinderboeken die puur literatuurwetenschappelijk is, zou een aanvulling zijn op het gebied van onderzoek naar jeugdliteratuur, omdat, op dit moment, jeugdliteratuur minder serieus wordt genomen dan literatuur voor volwassenen. Dit is te zien aan het gebrek aan belangstelling die ervoor is binnen de academische wereld. In de literatuurwetenschap wordt nauwelijks aandacht besteed aan jeugdliteratuur. Wanneer dit wel gebeurt, is dit vaak vanuit een pedagogisch oogpunt. Er wordt gekeken naar wat goed en leerzaam is voor het kind om te lezen. Belangstelling voor jeugdboeken als tekst op zich is nauwelijks vindbaar. Die belangstelling begint meer te komen, maar dit is een ontwikkeling die nog verder doorgezet moet worden. Zoals Barthes in “From Work to Text” stelt: “the discourse on the Text should itself be nothing other than text, research, textual activity, since the Text is that social space which leaves no language safe, outside, nor any subject of the enunciation in position as judge, master, analyst, confessor, decoder” (1475). De tekst moet dus bekeken worden als puur tekst. De auteur valt daarbuiten. Barthes zet zeven verschillen tussen werk en tekst uiteen. Ten eerste is het werk een deel van iets substantieels, het neemt een deel in van een boek. Voor tekst geldt dit niet, tekst is een methodologisch veld, een proces dat werkt volgens of juist tegen bepaalde regels. Een werk kan vastgehouden worden, terwijl een tekst in taal bestaat en alleen wordt waargenomen “in an activity of production” (1471). Ten tweede kan de tekst, in tegenstelling tot het werk, niet hiërarchisch worden beoordeeld, omdat het altijd tegen grenzen aanloopt. Het werk is het boek, het object. Hierbij ligt al redelijk vast wat hiervan de betekenis is. Het is, in het beste geval, matig symbolisch te noemen. Tekst is echter “radically symbolic: a work conceived, perceived and received in its integrally symbolic nature” (1472). De tekst is een interpretatie, er is continu interactie en spel met de tekst. Tekst is bovendien meervoudig. Dit wil niet slechts zeggen dat het meerdere betekenissen kan hebben, het bevat een explosie aan betekenissen. Dit komt omdat de tekst bestaat uit een web van betekenissen zonder herkomst of doel. Een ander belangrijk verschil tussen werk en tekst is dat 1
Lees meer fruit. Kinderen en literatuur van Will van Peer “is geschreven vanuit het (ook in de literatuurwetenschap) groeiende besef dat de wijze waarop mensen in de kindertijd met literatuur leren omgaan van fundamenteel belang is voor het functioneren van de (volwassen) literatuur” (5). Hier zijn de boeken en poëzie van Annie M.G. Schmidt met het kind als lezer het zwaartepunt. Joke Linders richt zich met Doe nooit wat je moeder zegt. Annie M.G. Schmidt – de geschiedenis van haar schrijverschap op de auteur: Schmidts leven en inspiratiebronnen en Guus Sötemann bespreekt in “Een kroon voor Annie M.G. Schmidt” de reputatie van Schmidt als kinderboekenschrijfster.
2
de auteur de maker is van het werk, terwijl de tekst geen maker heeft. De tekst is een methodologisch veld, geen tastbaar ding. Verder is een werk bedoeld om te consumeren, passief tot zich te nemen. Als men dit probeert met tekst is dit niet vruchtbaar; een tekst moet men actief lezen, de grens tussen lezen en schrijven vervaagt. Dit heeft tot gevolg dat het plezier dat men kan beleven aan een werk maar beperkt is. Het blijft tenslotte slechts bij consumeren, het herschrijven van zo’n werk is onmogelijk. Het plezier dat men aan een tekst kan beleven gaat verder. Met een tekst kan men interactief spelen. Er is geen scheiding tussen tekst en lezer, de tekst kan als het ware herschreven worden door de lezer. Als dit geldt voor literatuur in het algemeen, zou dit ook moeten gelden voor jeugdliteratuur. Deze scriptie richt zich dan ook op close readings van Otje, Abeltje en Pluk van de Petteflet. Deze boeken benader ik als tekst, niet als werk. Dit wil zeggen dat deze scriptie een interpretatie geeft van de teksten, met de wetenschap dat deze interpretatie kan bestaan naast vele andere. De auteur laat ik buiten beschouwing, want, zoals Barthes aangeeft, heeft de tekst niet slechts een maker. De genoemde teksten van Schmidt zal ik onderzoeken op hun familiale en relationele aspecten door middel van close readings. De scriptie bevat dus een benadering die binnen de literatuurwetenschap gebruikt wordt, maar zelden binnen de jeugdliteratuur. Om de familiale relaties te bekijken in deze boeken, heb ik een idee over het gezin nodig om mee te vergelijken. Ik zal de relationele verhoudingen binnen de boeken daarom afzetten tegen de standaard gezinstheorie van George Peter Murdock uit 1949. In deze theorie zien we een erg duidelijk idee over de vorm van het gezin. Deze vorm wijkt af van die van de gezinnen in de boeken van Schmidt. Dit heeft gevolgen voor de onderlinge relatie binnen die gezinnen. Hierom bekijk ik de teksten niet alleen vanuit de familiale invalshoek, maar ook vanuit de relationele invalshoek. Een traditioneel beeld van het gezin volstaat in dit geval niet om de boeken te analyseren, omdat de vorm van het gezin en de relaties onderling ook niet traditioneel zijn. De standaard gezinstheorie van Murdock houdt in dat een gezin uit twee ouders en minstens één kind bestaat. Als dit niet het geval is, kan men niet spreken over een gezin: “Tot enkele decennia geleden werd onder gezin traditioneel het kerngezin verstaan, bestaande uit twee ouders, vader en moeder, en één of meerdere kinderen” (Dillen 23-24). Dillen stelt echter dat daar vanaf de jaren zeventig verandering in is gekomen, door “maatschappelijke veranderingen, zoals de toename van echtscheidingen en het dalende aantal huwelijken en geboorten” (24). Het is niet alleen problematisch om het begrip gezin te verwoorden, maar “niemand wéét nog wat een gezin is, stelde Trots in 1990” (Dillen 24). De verandering in de vorm van het gezin is ook te zien in de boeken van Schmidt. Dillen plaatst het begin van deze ontwikkeling in de jaren ‘70, maar in Abeltje, uitgekomen in 1953 zien we al eerder een “niet-standaard gezin” en zo ook in Schmidts leven. In Het leven van Annie M.G. Schmidt van Annejet van der Zijl lezen we dat Flip van Duijn in 1952 werd 3
geboren, zoon van Annie M.G. Schmidt en Dick van Duijn. Vader en moeder woonden echter niet bij elkaar, want Van Duijn had nog een ander gezin. Annie trouwde met de vader van Van Duijn om zijn achternaam over te kunnen nemen. Na vier jaar verliet Dick zijn eerste gezin en kwam bij Schmidt en hun zoon wonen. Dit gebeurde begin jaren ’50. Murdock schreef zijn theorie in 1949. Dit laat wellicht zien dat de theorie al niet volledig opging in de tijd waarin Murdock hem schreef, in tegenstelling tot wat Dillen zegt, die beweert dat de veranderingen plaatshadden in de jaren ’70. De boeken zijn dus niet te begrijpen vanuit deze theorie. Vandaar dat ik ze bekijk vanuit Derrida’s “The Politics of Friendship.” In “The Politics of Friendship” legt Derrida uit dat vriendschap zich niet slechts afspeelt in de privésfeer, maar ook een morele lading bevat. Derrida schrijft in dit verband uitsluitend over vriendschap, niet over familiale relaties. Met het traditionele beeld van familierelaties kom ik echter niet ver genoeg in een lezing van de drie boeken. Er is een ander kader nodig om deze teksten te begrijpen, want de gezinsvormen in Otje en Abeltje zijn niet traditioneel. Hierbij maak ik vooral gebruik van Derrida’s “familial schema”. Om het familiale schema uit te leggen, zet hij eerst verschillende relaties met de ander uiteen door het beschrijven van drie vormen van antwoorden. Ten eerste is er het “beantwoorden voor”. Men is één met het subject tegenover zich en draagt volledige verantwoording voor alles wat men in eigen naam doet of zegt. Bij “beantwoorden aan” reageert men op een vraag of een verzoek van de ander, maar is bij het antwoorden niet verantwoordelijk (slechts vóór het antwoorden). Aan de andere kant betekent reageren op een ander altijd dat die ander in relatie staat tot het zelf. Tot slot is er nog het “antwoorden tegenover”, of verantwoorden. “Beantwoorden voor” doet men tegenover een individu, “beantwoorden aan” tegenover een instantie. Er is hier sprake van een ander soort verantwoordelijkheid, omdat men zich verantwoord tegenover iets universeels, in tegenstelling tot tegenover een individu, in het geval van “antwoorden voor” (638-640). Er is hier dus sprake van een tegenstelling tussen de verschillende modellen van vriendschap: universaliteit tegenover individualiteit. Het familiale schema ligt hier tussen in. Aan de ene kant staat vriendschap los van de publieke sfeer, en is het dus alleen gericht op de relatie tussen individuen. Hierdoor kan het geen morele link hebben. Aan de andere kant wordt vriendschap gekoppeld aan begrippen als deugdzaamheid en rechtvaardigheid. Er is dus wel een morele dimensie te vinden in vriendschap. Het is gericht op iets dat universeler is dan alleen twee individuen. Dit geldt voor vriendschap, maar we zullen zien dat dit ook geldt ook voor de relatie die Otje heeft met haar vader en de relatie die Abeltje heeft met zijn moeder. Derrida geeft nog een reden aan voor het feit dat vriendschap moreel is. Hij stelt in zijn tekst dat er een “ exclusion of friendship between women, and, on the other hand, the exclusion of friendship between a man and a woman” (642) is. Vrouwen worden buiten het filosofische 4
paradigma van vriendschap gehouden. In het familiale schema betekent dit dat het figuur van de broer privilege heeft. Doordat vriendschap dus “ gendered” is heeft het niet alleen een betekenis in de privésfeer, maar ook een morele betekenis. In zowel Otje als Abeltje is dit echter niet het geval. Otje is alleen met haar vader. Buiten deze twee figuren is er geen familie. Door deze bijzondere situatie hebben zij, een haast symbiotische band. Dit heeft tot gevolg dat de relatie tussen Otje en haar vader anders is dan de relaties die Derrida omschrijft. Er is geen sprake van een verschil tussen ouder en kind, maar ook geen verschil in genderrollen meer, omdat zowel vader als dochter beide rollen op zich nemen. In Abeltje lijkt dit anders te liggen. Abeltje heeft niet zo’n sterke band met zijn moeder als Otje met haar vader heeft. Hun relatie is niet symbiotisch en er kan in dit geval niet worden gesproken over een vriendschap. Hierom kan er ook geen uitsluiting van de vrouw binnen het paradigma van vriendschap zijn. In Otje staan Otje en haar vader aan de ene kant los van hun buitenwereld. Hun relatie is symbiotisch, wat als gevolg heeft dat zij gefocust zijn op elkaar, en niet op hun omgeving. Aan de andere kant zien we dat de relatie tussen kind en ouder er wel degelijk voor zorgt dat er een idee ontstaat over wat wel en wat niet deugdzaam en rechtvaardig is. Ze spreken elkaar aan op hun handelen als dat nodig geacht wordt en komen er door de relatie met de ander achter of zij rechtvaardig en deugdzaam handelen. Er is een verschuiving van rollen binnen het standaard familiale patroon van Murdock. Otje en haar vader vormen namelijk samen een gezin, zonder moeder erbij. Dit heeft gevolgen voor hun onderlinge relatie, die dus symbiotisch wordt. In Abeltje is de relatie tussen ouder en kind niet symbiotisch, maar lijkt wel sprake te zijn van een band in zowel privé- als publieke sfeer. Bovendien gaat de traditionele rolverdeling van moeder en zoon ook in dit geval niet op. Er is geen sprake van een gezin als we de definitie van Murdock aanhouden. Het traditionele idee van het gezin is niet te vinden in deze twee boeken. Toch lijken de hoofdpersonages gevormd te worden door hun familiebanden en lijken zij hun handelen hierop af te stemmen. In Pluk van de Petteflet zien we dat er ook een andere manier is om relaties te bekijken. Pluk heeft helemaal geen familie. We zien zelfs dat dit normaal wordt gevonden door iedereen in het boek. In plaats van een familiale relatie heeft Pluk relaties met anderen om hem heen. Tegelijkertijd zien we wel dat ook de relaties die Pluk met anderen heeft een morele lading krijgen. Ook hier komen ideeën over wat deugdzaam en rechtvaardig handelen is voort uit onderlinge relaties. In deze zin is er dus wel sprake van een relatie als in het familiale schema. Dit soort relaties is echter niet veel te vinden binnen de gezinnen in het boek. Een vriendin van Pluk, Aagje, heeft een moeder met een specifiek idee over wat deugdzaam is, namelijk om altijd netjes en schoon te blijven. Deze visie op deugdzaamheid komt echter niet vanuit haar relatie met Aagje en zij stelt haar ideeën ook niet bij door die relatie. 5
In Pluk van de Petteflet is zoals gezegd helemaal geen sprake van een familiale relatie voor Pluk. Wel zien we in de relaties die hij heeft met anderen, zoals met Aagje, dat het verschil tussen man en vrouw een rol speelt. De genderrollen zijn hier duidelijk te zien. Pluk is degene die Aagje verandert, hij neemt de zorg voor haar op zich. Pluk heeft dus geen traditionele familiale relaties, maar de relaties die hij wel heeft lijken traditioneler te zijn qua genderrollen dan de genderrollen in de ouder-kindrelaties in Otje. Dit aspect zal ik in de drie besproken boeken nader belichten aan de hand van Susan Bordo’s tekst “The body as a text of femininity”. In het geval van Otje en Abeltje doe ik dit in de laatste alinea’s van het eerste hoofdstuk, in het geval van Pluk van de Petteflet in de laatste alinea van het tweede hoofdstuk. Ik zal de relaties van Otje en Abeltje met hun ouders dus bekijken vanuit de “familial schema” van Derrida, om ten eerste te onderzoeken of deze relaties zich inderdaad zowel in de privé- als in de publieke sfeer bevinden en ten tweede om te onderzoeken of vrouwen en meisjes daadwerkelijk buiten het paradigma van vriendschap gehouden worden. Door dit te doen bekijk ik wat de teksten zelf zeggen over onderlinge relaties, op het gebied van het verschil tussen de privésfeer en de publieke sfeer en dat tussen man en vrouw. Hierdoor worden de auteur en het publiek, kinderen, buiten beschouwing gelaten in de analyse van de boeken en heeft deze scriptie een invalshoek die de tekst niet als werk bekijkt, maar als tekst, zoals Barthes in “From Work to Text” uitlegt. De vraag hierbij is in hoeverre de gezinsstructuur in Otje en Abeltje dan verschilt van de standaard gezinstheorie van Murdock en op welke manier genderverschillen worden gerepresenteerd in deze teksten. In Pluk van de Petteflet verwacht ik bij het hoofdpersonage een heel andere manier van kijken naar familierelaties. Hij heeft helemaal geen gezin, en dit lijkt normaal gevonden te worden door alle personages in het boek. Hier gaan we dus helemaal weg van de standaard gezinstheorie. De vraag hierbij is in hoeverre de het familiale schema hier toepasbaar is. Is er in de relatie die Pluk heeft met anderen sprake van zowel een privé- als publieke sfeer en hoe verhouden vrouwen en meisjes zich tot deze relaties?
6
Hoofdstuk 1 – De familiale relaties in Otje en Abeltje In dit hoofdstuk bekijk ik de familiale relatie tussen Otje en haar vader en tussen Abeltje en zijn moeder. Dit doe ik aan de hand van Derrida’s “The Politics of Friendship”. Deze tekst gaat uitsluitend over vriendschap, en niet over familiale relaties. Toch maak ik gebruik van deze tekst, omdat ik bij het analyseren van de familiale relaties in Otje en Abeltje niet toekom met een traditioneel beeld van familiebanden. Otje en haar vader en Abeltje en zijn moeder hebben een gezinsvorm die afwijkt van de standaard gezinstheorie van Murdock. Volgens hem bestaat een gezin uit een vader, een moeder en minstens één kind. Otje en Abeltje hebben beide maar één ouder. Dit heeft gevolgen voor de manier waarop hun relatie werkt. Er zijn paralellen te vinden tussen hun relatie en tussen vriendschap in de ogen van Derrida. Er is namelijk sprake van een relatie die zowel persoonlijk als moreel is. Om dit te laten zien zal ik eerst kort uiteenzetten waar Otje en Abeltje over gaan. Dan zal ik uitleggen hoe Murdock het standaard gezin ziet om te laten zien dat de relatie van Otje en Abeltje met hun ouder hier niet inpast. Dan zal ik Derrida en zijn “familial schema” uitleggen en laten zien hoe Otje en Abeltje hierin passen. Vervolgens leg ik uit wat de het familiale schema betekent voor genderrelaties, en hoe dit in Otje en Abeltje naar voren komt. Otje en haar vader Tos wonen samen in het hotel waar Tos als kok werkt. Tos krijgt echter driftbuien als dingen anders gaan dan hij wil. Dit zorgt ervoor dat hij wordt ontslagen. Hierna reizen zij samen in hun camper, op zoek naar werk. Door de driftbuien levert dit echter veel problemen op. Bovendien heeft Tos geen papieren, waardoor niemand hem aan wil nemen. Door het boek heen helpt Otje, samen met de dieren waarmee zij praat, vaak de problemen van Tos op. Uiteindelijk wordt alles opgelost en bezitten Otje en haar vader het hotel waar Tos aanvankelijk werkte. Dan blijkt echter dat, als Otje kwaad wordt omdat Tos vindt dat ze een kat moeten nemen om van de muizen af te komen, Otje de driftbuien van haar vader heeft overgenomen. Ze spreken af dat als de één een driftbui krijgt, de ander met een vlaggetje zwaait. Otje en haar vader zijn dus bijna door het hele boek heen samen en zorgen voor elkaar. In Abeltje is dit niet het geval. Als Abeltje van school is moet hij werken van zijn moeder. Ze vindt een baantje als liftjongen voor hem. Abeltje drukt echter op het knopje waar hij niet op mag drukken, en samen met zijn ex-klasgenootje Laura en meneer Tump en juffrouw Klaterhoen schieten ze met de lift de lucht in. Eerst komen ze terecht in New York, waar Abeltje moet ontsnappen aan de moeder van een vermiste dubbelganger van hem. Dan vliegen ze verder naar Perugona, waar ze Juanito, oftewel Johnnie, ontmoet, Abeltjes vermiste dubbelganger. Ze helpen hem zijn ouders terug te vinden en reizen dan, met een omweg, terug naar huis. Abeltje was aanvankelijk blij met dit avontuur, maar verlangde uiteindelijk toch terug naar zijn moeder. 7
Standaard gezinstheorie en “the familial schema”: universeel tegenover individueel George Peter Murdock stelt in 1949 dat er binnen een gezin altijd sprake is van een vader en een moeder en minstens één kind: The family is a social group characterized by common residence, economic cooperation, and reproduction. It includes adults of both sexes, at least two of whom maintain a socially approxed sexual relationship, and one or more children, own or adopted, of the sexually cohabiting adults. (Murdock 1) Dit geldt echter niet voor Otje, die alleen een vader heeft. In Otje zien we dat de rollen die vader en dochter op zich nemen dan ook niet overeenkomen met de “normale” rolverdeling binnen een gezin. Otje neemt vaak de rol van ouder op zich, terwijl Tos zich gedraagt als een driftig kind. Haar vader hád het weer. Ze wist wat dat betekende. Hij had een driftbui, en als hij een driftbui had sloeg hij wild om zich heen en vernielde alles…’Pappa! Je had me nog zó beloofd dat je niet meer driftig zou worden.’ Tos, de kok, veegde z’n voorhoofd af en zuchtte. ‘Ik kon het niet helpen,’ zei hij. ‘Ik was buiten mezelf.’ (Otje 8) De kind-ouderrelatie is omgedraaid: in plaats van vader Tos die op zijn dochter let, moet Tos een belofte aan Otje maken, en moet zij ervoor waken dat Tos zich blijft gedragen. Situaties als deze zien we continu in het boek terugkomen. Zo is een driftbui bijvoorbeeld ook de reden dat Tos zijn papieren kwijtraakt. Otje is er niet bij om hem door middel van rationeel praten te kalmeren. Als Tos zijn papieren even moet afgeven bij het stadskantoor, is hij niet geduldig genoeg om te wachten en krijgt hij een driftbui. Ook in Abeltje is geen sprake van een “standaard gezin” volgens Murdock; Abeltje heeft geen vader. De rolverdeling tussen moeder en zoon lijkt hier echter niet zo “anders” te zijn als het geval is bij Otje en haar vader. Als Abeltje klaar is met school moet hij werken van zijn moeder, maar “Abeltje wou ’t liefste weg… de zee op, de vrijheid in… van alles beleven! Van alles zien!! Maar dat willen alle jongens en dat was dus niets bijzonders” (10). Abeltje wil, net als alle jongens, de wijde wereld in. De rolverdeling tussen Abeltje en zijn moeder ligt niet zoals bij Otje en haar vader, die beide inspraak hebben in wat er gaat gebeuren. De moeder van Abeltje neemt de in die zin traditionele rol van moeder op zich: zij bepaalt wat Abeltje moet doen, namelijk werken in het warenhuis. De rolverdeling tussen ouder en kind heeft gevolgen voor de manier waarop de onderlinge relatie werkt. In beide gevallen zien we dat we de relatie kunnen bekijken vanuit het familiale schema van Derrida. Dit werkt in Abeltje echter wel anders dan in Otje, omdat de relatie tussen 8
Abeltje en Otje traditioneler lijkt te zijn dan die tussen Otje en haar vader. In het dominante idee over vriendschap liggen volgens Derrida twee tegengestelde begrippen: universaliteit en individualiteit. Derrida’s “familial schema” ligt hiertussen: On the one hand, friendship seems to be essentially foreign or unamenable to the res publica and thus could not found a politics. But, on the other hand, as one knows, from Plato to Montaigne, from Aristotle to Kant, from Cicero to Hegel, the great philosophical and canonical discourses on friendship (but my question goes precisely to the philosophical canon in this domain) will have linked friendship to virtue and to justice, to moral reason and to political reason. (641-642) Aan de ene kant lijkt vriendschap dus onmogelijk tot de publieke ruimte te behoren. Het speelt onderling, in de privésfeer. Aan de andere kant leer je door vriendschap met een ander wat rechtvaardigheid en deugdzaamheid zijn. Deze begrippen horen thuis in het publieke debat. De vriendschap die zich afspeelt in de privésfeer zorgt er dus voor dat men nadenkt over zaken die zich afspelen in de publieke sfeer. Derrida verbindt hier de termen politiek en moreel aan elkaar. Hij stelt dat vriendschap is gelinkt aan deugdzaamheid en rechtvaardigheid en daarom een morele en politieke lading krijgen. De stap van moreel naar politiek lijkt hier klein en vanzelfsprekend te zijn, maar morele vraagstukken hoeven niet direct te worden omschreven als politiek, zoals ook Simon Critchley stelt: Can one deduce politics from ethics? Derrida’s claim, which in my view could be at the very least complicated – perhaps even contested – is that although Levinas sees the necessity for such a deduction, he leaves us perplexed as to how it might be achieved, and his text is marked by a silence on this crucial point… Derrida claims that the absence of a plausible deduction from ethics to politics should not induce paralysis or resignation. (275) Hier wordt Derrida geparafraseerd, die volgens Critchley van mening is dat de afwezigheid van een aannemelijk verband tussen ethiek en politiek niet tot gevolg zou moeten hebben dat we dit verband afwijzen. Het lijkt me echter problematisch om een verband aan te nemen die niet aannemelijk gemaakt kan worden. Vandaar dat ik in mijn analyse van de relaties in de boeken van Schmidt niet spreek over een politieke lading, maar een morele. In Otje en Abeltje is er sprake van een familieband, maar geen traditionele. De band tussen Otje en haar vader is symbiotisch. Hierdoor lijkt de relatie puur persoonlijk te zijn. Otje en haar vader zijn alleen op elkaar gericht. Toch zullen we zien dat hun relatie ook een morele inhoud heeft. Dit geldt ook voor Abeltje en zijn moeder. Hun relatie is niet symbiotisch, maar traditioneler. We zien dat ook deze relatie elementen uit zowel de persoonlijke als de morele sfeer bevat, maar dit gebeurt op een andere manier dan in Otje. Dit is 9
precies hoe Derrida de term vriendschap omschrijft. Vandaar dat ik in het onderzoeken van deze teksten de overgang van familie naar vriendschap maak. We zien in het vorige citaat uit Otje dat Otje Tos aanspreekt op zijn gedrag. Door hun relatie denken zij dus beiden na over hun handelen en de vraag wat rechtvaardig en deugdzaam handelen is. In deze zin treedt de relatie tussen Tos en Otje in de publieke, morele sfeer. Door hun band met elkaar denken zij na over vragen die moreel van aard zijn: wat is rechtvaardig en deugdzaam handelen? In dit geval gaat het dan bijvoorbeeld om de vraag: wanneer gaat Tos te ver in zijn driftbuien? Aan de andere kant speelt hun relatie zich echter sterk af in de privésfeer, omdat zij een erg symbiotische relatie hebben; zij zijn erg gericht op elkaar. Daardoor staat hun relatie buiten hun omgeving. Het lijkt er uiteindelijk op dat Otje de driftbuiten van Tos geërfd heeft en Tos gedraagt zich als een heuse vader als hij zegt: "'We moeten er maar eens op letten…”’ (160). Uiteindelijk is het dus niet alleen Otje die voor Tos zorgt, maar ook andersom. Dat er geen sprake is van een “normale” vader-dochterverhouding heeft dus tot gevolg dat er sprake lijkt te zijn van een symbiotische relatie tussen de twee. Wanneer Tos en Otje in eethuis De Stevige Pot blijven om te lunchen, komen twee tantes van Tos binnen, die laten doorschemeren het abnormaal te vinden dat er geen moeder is: “Het is beslist niet goed voor dat arme kind om alleen met haar vader rond te trekken.” Helemaal niet goed,” zei tante Lena. “Absoluut verkeerd.” “Niet normaal,” zei tante Mies beslist. “Dat kind moet in een keurig huishouden met een bed en elke week schone lakens. Ze moet langzamerhand naar school. Ze moet nette kleertjes hebben. Ze moet… ze moet…” (110) Ze moet een moeder die voor haar kan zorgen omdat vader Tos het niet kan? En het is niet goed voor haar om met haar vader alleen rond te trekken omdat ze thuis moet blijven, niet alleen met Tos, maar ook met een moeder? Ze bieden zelfs aan om Otje in huis te nemen. Tos maakt echter meteen duidelijk dat dit niet nodig zal zijn: “’Otje en ik zijn erg gelukkig. Ik bedoel erg gelukkig met elkaar’” (110). Ze zorgen voor elkaar: Tos is de vader van Otje, maar Otje zorgt ook voor hem, ze hebben elkaar nodig. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit het feit dat het mis gaat als Tos Otje niet meer kan zien in de malkanderspiegel. Otjes tantes verlaten De Stevige Pot zonder te betalen, Tos twijfelt niet en betaalt de rekening voor hen. Als teken van dank geeft eigenaresse juffrouw Twiddel Tos en Otje een bijzonder cadeau: malkanderspiegeltjes. Deze malkanderspiegels kunnen worden gezien als symbolisch voor de omgedraaide rollen van Tos en Otje. Als Otje in de spiegel kijkt ziet ze Tos en andersom. Hiermee zijn hun identiteiten dus omgedraaid, en in die zin hun rol. Otje is dan dus de ouder van Tos en hij is het kind, of Otje is de rationele man en Tos de irrationele vrouw. 10
Wanneer Tos het idee heeft dat Otje er niet meer is, heeft hij geen rem meer en wordt zo driftig dat hij opgenomen moet worden. Otje denkt vervolgens dat Tos niet meer terugkomt, en zwerft rond over straat. Alleen met de hulp van de vogels en meneer Pijpetoon kan zij daaruit komen. De relatie tussen Otje en haar vader mag dan symbiotisch zijn, ze hebben toch een buitenstaander, meneer Pijpetoon, nodig om te kunnen functioneren. Dat deze relatie niet puur symbiotisch kan zijn, maar dat Otje en haar vader toch iemand nodig hebben die buiten deze persoonlijke relatie staat, betekent in de termen van Derrida dat de relatie zich dus niet puur in de individuele sfeer kan afspelen, maar dat deze ook daarbuiten treedt, en in die zin universeler is. This discourse about universality which can find its determination in the regions of morality, law, or politics, always appeals to a third party, beyond the face-to-face of singularities. The third party is always witness for a law that comes along to interrupt the vertigo of singularity. (Derrida 641). Hier zegt Derrida dat het morele aspect van vriendschap wordt bereikt doordat er een derde persoon is. Deze ander doorbreekt de singulariteit, waardoor je anders kan nadenken over wat moreel handelen is, dan wanneer je in je eigen visie blijft steken. Dit hangt samen met de verschillende manieren van antwoorden die Derrida uiteenzet (638-640). Als er een derde persoon in beeld is, tegenover wie je je moet verantwoorden, wordt een relatie publiek, omdat je wordt gedwongen je in de publieke sfeer te verantwoorden voor je gedrag. Dit lijkt dus ook het geval te zijn voor Otje en Tos. Hun symbiotische relatie kan niet functioneren zonder bemoeienis van een derde, omdat die derde persoon de morele lading moet geven aan een vriendschap. Op het einde van het boek zien we dat de relatie twee kanten op werkt, en dat de twee niet zonder elkaar kunnen functioneren, afhankelijk van elkaar zijn. Beide personen hebben last van driftbuien, en de enige manier waarop dit overgaat, is als de één met een vlaggetje naar de ander zwaait. Niet alleen Tos heeft Otje nodig, of andersom, zij hebben elkaar nodig, en zijn afhankelijk van elkaar. Wat we aan deze symbiotische relatie kunnen zien is dat ze geen bemoeienis van buitenaf dulden. Dit houdt in dat hun relatie zich puur in de privésfeer afspeelt, op de momenten na waarop zij elkaar laten nadenken over hun handelen. Ook in Abeltje zijn er momenten aan te wijzen waarop Abeltje iets zegt waaruit blijkt dat de relatie die hij met zijn moeder heeft zich zowel in de privésfeer afspeelt als naar buiten treedt, omdat hij door deze relatie nadenkt over zijn handelen. “Heb jij heimwee?” vroeg Laura. “Nee,” bekende Abeltje, “maar moeder zal zo ongerust zijn. Dat is akelig.” “Ja,” zei Laura, “maar er is niets aan te doen. We moeten nu geld zien te krijgen. Om eten te kopen.” (34)
11
Het feit dat Abeltje geen heimwee heeft en niet terugverlangt naar zijn moeder, is een gevolg van de relatie die zij hebben in de privésfeer. Dat hij echter het gevoel heeft dit te bekennen en niet slechts te zeggen, betekent dat hij nadenkt over wat dat betekent: is het wel deugdzaam om zo over je moeder te denken, zou hij haar niet moeten missen? De zorg over zijn moeder die ongerust zal zijn kan op twee manieren opgevat worden, aan de ene kant als een deel van de relatie in de privésfeer: hij vindt het vervelend dat zijn moeder ongerust is, omdat hij van haar houdt, aan de andere kant als deel van de publieke sfeer: het is deugdzaam om je zo uit te spreken over je moeder, ook al heb je geen heimwee naar huis en naar haar. Het neigt echter naar het eerste, omdat Abeltje aan het einde van het boek tranen in zijn ogen krijgt als hij zijn moeder weer ziet. Een ander moment waarop we zowel het privé- als het publieke aspect van vriendschap zoals die door Derrida wordt omschreven zien is als Abeltje praat over zijn dubbelganger: “Eén ding is toch maar heerlijk,” zei Abeltje. “Johnnie is bij zijn ouders terug.”… Ze hadden nu allemaal het gevoel een goed werk gedaan te hebben. ”Maar of het nu zo leuk voor hem zal zijn,” vervolgde Abeltje dromerig, “ik weet zeker dat mevrouw Cockle Smith al haar kennissen opbelt en een bad en een bed en een diner bestelt en een groot feest geeft en dat iedereen Johnnie zal zoenen en dat hij een zwartfluwelen pak aankrijgt met een kanten kraag… brrrr!” (125) Aan de ene kant moet Abeltje zelf dus niet denken aan zo’n relatie met zijn moeder. Dit is een gedachte die hoort bij de privésfeer van vriendschap. Aan de andere kant heeft hij wel, net als de anderen, het gevoel dat ze goed werk verricht hebben. Ze hebben het gevoel dat ze dit geacht waren te doen, dat het deugdzaam was om Johnnie te verenigen met zijn ouders. Bij Abeltje is de aanleiding voor het nadenken over zijn handelen dus anders dan bij Otje. De relatie tussen Otje en haar vader krijgt een ethische lading, doordat zij zo hecht zijn dat er een continue wisselwerking optreedt, waardoor zij nadenken over hun gedrag. De relatie tussen Abeltje en zijn moeder is traditioneler. Hij denkt na over zijn handelen, omdat hij nadenkt over hoe hij een goede zoon voor zijn moeder is. Hij beseft bijvoorbeeld dat hij zijn moeder zou moeten missen. In het geval van Abeltje komt de ethische lading in de relatie juist vanuit het feit dat het om een meer traditionele rolverdeling gaat tussen moeder en kind.
“The familial schema”: genderrollen Buiten het feit dat men door vriendschap nadenkt over deugdzaamheid en rechtvaardigheid, is er nog een reden waardoor vriendschap een morele lading krijgt: 12
What relation does this domination maintain with the double exclusion that can be seen at work in all the great ethico-politico-philosophical discourses on friendship, namely, on the one hand, the exclusion of friendship between women, and, on the other hand, the exclusion of friendship between a man and a woman? This double exclusion of the feminine in the philosophical paradigm of friendship would thus confer on it the essential and essentially sublime figure of virile homosexuality. Within the familial schema, whose necessity I mentioned earlier, this exclusion privileges the figure of the brother. (Derrida 642) Met deze “exclusion” bedoelt Derrida dat er een dominant idee bestaat in onze cultuur over wat vriendschap is, en dat in deze dominante interpretatie van vriendschap een uitsluiting plaatsvindt van vrouwen. Dit heeft tot gevolg dat vriendschap tussen mannen de voorkeur heeft. In Derrida’s “familial schema” betekent dit dat er veel waarde wordt gehecht aan broederschap. In Otje zijn niet alleen de rollen van dochter en vader anders, maar ook de genderrollen lijken niet traditioneel. Tos is vaak degene die irrationeel handelt, terwijl Otje rationeel nadenkt voordat zij actie onderneemt. Dit is te zien in het eerste citaat uit Otje. Dit beschouw ik als een omkering van typische genderrollen die vaak toebedeeld worden aan mannen en vrouwen. Die typische genderrol voor vrouwen wordt door Susan Bordo omschreven in “The Body as a Text of Femininity”, waarin zij stelt dat er een stereotypische beeldvorming is van de vrouw: Both nineteenth-century male physicians and twentieth-century feminist critics have seen, in the symptoms of neurasthenia and hysteria (syndromes that became increasingly less differentiated as the century wore on), an exaggeration of stereotypically feminine traits. The nineteenth-century ‘lady’ was idealized in terms of delicacy and dreaminess, sexual passivity, and a charmingly labile and capricious emotionality (Bordo 2243). Hier zegt Bordo dat de typische negentiende-eeuwse dame wordt gekoppeld aan eigenschappen als dromerigheid en labiele emotionaliteit. De vrouw lijkt dus, in tegenstelling tot de man, niet rationeel te zijn. Ook tegenwoordig lijkt dit beeld nog door te werken. Vrouwen worden gezien als emotioneler en minder rationeel dan mannen. In Otje, een eeuw later geschreven dan de periode die Bordo in dit citaat behandelt, is er ook duidelijk sprake van één rationeel handelend persoon tegenover een irrationeel persoon. Degene die irrationeel is, is echter de man, terwijl de persoon die bijna door het hele boek heen rationeel nadenkt zijn dochter Otje is. Doordat ook de genderrollen van Otje en haar vader niet traditioneel zijn, lijkt de “exclusion of women” waar Derrida aan refereert niet aanwezig te kunnen zijn. Er is geen buitensluiten van de vrouw in de relatie tussen Otje en haar vader, want hun relatie is symbiotisch.
13
Abeltje houdt de traditionele rollen in onze cultuur meer in stand dan Otje. Dit geldt niet alleen voor de ouder- en kinderrollen, maar ook voor de genderollen. Abeltje is een jongetje naar het traditionele beeld: “Abeltje wou ’t liefste weg… de zee op, de vrijheid in… van alles beleven! Van alles zien!! Maar dat willen alle jongens en dat was dus niets bijzonders” (10). Abeltje is dus een typische jongen op zoek naar avontuur, terwijl zijn moeder ongerust op hem wacht. Dit lijkt echter weinig te maken te hebben met de “exclusion of friendship between a man and a woman”, er is ten slotte geen sprake van een vriendschappelijke relatie, maar van een meer traditionele relatie tussen moeder en zoon. We zien dat Abeltje als een typisch jongetje het avontuur wil opzoeken, maar later ook weer blij is zijn moeder terug te zien: “Ha die moeder,” zei Abeltje. En hij had echt tranen in zijn ogen. Dat had hij al die tijd niet gehad, zelfs niet in de revolutie! De dame voor de toonbank draaide zich lachend om en zei: “Ik kom vanmiddag nog wel eens terug om mijn asters te halen.” (144) Op deze manier werkt de relatie tussen Abeltje en zijn moeder dus redelijk traditioneel. We kunnen in dit geval niet spreken van een buitensluiting van de vrouw binnen vriendschap, omdat er ook geen sprake is van vriendschap. Bij andere relaties die Abeltje heeft vindt die uitsluiting echter ook niet plaats. Hij is wel in staat een vriendschappelijke band te hebben met Laura. De standaard gezinstheorie lijkt in beide gevallen dus niet op te gaan. In het geval van Otje komt dit omdat zij alleen met haar vader is. De rollen die zij op zich nemen komen dan ook niet overeen met de “normale” rolverdeling tussen ouder en kind. Eerst lijkt het zo te zijn dat Otje voor haar vader zorgt, in plaats van andersom. Hieruit blijkt dat hun relatie in de publieke, morele sfeer treedt: zij vertelt haar vader wanneer hij te ver gaat in zijn driftbuien. Aan het einde zien we echter dat de rollen wellicht niet omgedraaid zijn, maar dat zowel Tos als Otje de rol van vader en kind heeft, en dat beide partijen zowel emotioneel als rationeel zijn: als de één driftig wordt, zwaait de ander met zijn vlaggetje. Er is sprake van een relatie waarin beide partijen afhankelijk zijn van elkaar, het is een symbiotische relatie. Dit wijst erop dat hun relatie buiten het feit dat ze beide nadenken over hun handelen door de onderlinge relatie, zich vooral afspeelt in de privésfeer. Hun relatie zou dan ook niet werken als er nog een moeder was, als het dus een “standaard gezin” zou zijn. Dit betekent dat het familiale schema van Derrida alleen kan worden toegepast op de relatie tussen Otje en haar vader, omdat zij met zijn tweeën zijn, en dus geen “standaard gezin” zijn. Door hun wisselwerking denken Otje en haar vader na over hun handelen. Tegelijkertijd heeft dit ook invloed op het familiale schema van Derrida. Het lijkt hier niet alleen zo te zijn dat vriendschap inderdaad moreel is, maar ook dat het persoonlijke, individuele van de relatie noodzakelijk is om die morele lading te hebben: 14
Translated into the logic of a human and finite cogito, this results in the formula: I think, therefore I think the other; I think, therefore I need the other (to think); I think, therefore the possibility of friendship lodges itself in the movement of my thought insofar as it requires, calls, desires the other, the necessity of the other, the cause of the other at the heart of the cogito. (Derrida 362) Ze zijn op elkaar aangewezen en trekken daarom ook extreem naar elkaar toe. Als iemand daartussen probeert te komen, zoals de tantes, willen Otje en Tos hier beiden niets van weten. Zoals ik eerder heb omschreven beeldt de malkanderspiegel dit uit. Eerst lijkt het zo dat de spiegel vooral symbool staat voor de omgedraaide rollen: Otje is haar vader en andersom. Daarna blijkt door de malkanderspiegel echter ook dat zij elkaar nodig hebben en afhankelijk zijn van elkaar. Als ze niet bij elkaar zijn of elkaar niet kunnen zien door de spiegel, loopt het uit de hand. Bovendien zien we dat ook de genderrolverdeling niet traditioneel is. De man, Tos, is een groot deel van het boek irrationeel en emotioneel, het meisje is rationeel. Zoals Bordo aangeeft, wordt dit traditioneel niet zo gerepresenteerd. Er is in dit geval dus moeilijk meer aan te wijzen wie de typische vrouw en wie de typische man zou zijn. Het verschil tussen de twee vervaagt. Hierdoor is er geen sprake van een “exclusion of friendship between a man and a woman”, zoals Derrida dat uiteenzet. In het geval van Abeltje gaat de standaard gezinstheorie niet op, omdat hij geen vader heeft. De rolverdeling tussen moeder en zoon lijkt echter wel traditioneler te zijn dan in Otje. Dit heeft tot gevolg dat de genderrolverdeling ook traditioneler lijkt. We kunnen niet spreken van een buitensluiting van de vrouw binnen de vriendschap, omdat er geen sprake is van een vriendschap. De wisselwerking tussen privésfeer en morele sfeer werkt wel hetzelfde in deze familiale relatie. De gezinnen in Otje en Abeltje passen dus beide niet in de standaard gezinstheorie van Murdock. Otje mist hiervoor een moeder en Abeltje mist hiervoor een vader. De relatie tussen Otje en haar vader is symbiotisch. Hun rollen zijn inwisselbaar, Otje en Tos zijn zowel ouder als kind. Dit geldt niet voor de relatie tussen Abeltje en zijn moeder. Voor beide relaties geldt echter dat deze zowel persoonlijk als moreel is, en dat de relaties daarom passen in het familiale schema van Derrida. Bij Otje en haar vader is het duidelijk hoe deze relatie zich afspeelt in de persoonlijke sfeer. Zij zijn erg op elkaar gericht. Juist hierdoor, door deze wisselwerking, denken zij echter na over hun handelen door de relatie met de ander. Hierdoor krijgt de relatie een moreel element. We zien op een zeker moment echter dat dit niet meer werkt. Pas als meneer Pijpetoon in beeld komt, functioneert de relatie weer. Dit hangt samen met Derrida’s derde persoon, die nodig is om een vriendschap het universele element te geven. In Abeltje werkt dit net anders. Abeltje is niet erg gericht op zijn moeder. Hier voelt hij zich echter wel schuldig om, omdat hij zich beseft dat hij zijn 15
moeder wel zou horen te missen als hij met een lift naar New York gevlogen is. Doordat hij hierover nadenkt, blijkt dat de relatie tussen hem en zijn moeder moreel is. Als Abeltje thuis komt, blijkt echter dat deze ook persoonlijk is, wanneer Abeltje toch tranen in zijn ogen krijgt als hij zijn moeder weer ziet. Niet alleen de ouder-/kinderrollen zijn inwisselbaar in Otje. Dit geldt ook voor de genderrollen. In die zin is er dus ook geen buitensluiting van vrouwelijke vriendschappen binnen het filosofische paradigma over vriendschap zoals Derrida dat omschrijft. Bij Abeltje en zijn moeder kunnen we niet spreken van een vriendschap, omdat hun relatie traditioneler lijkt te zijn, en daarom meer familiaal is. Abeltje heeft wel een vriendschappelijke relatie met Laura.
16
Hoofdstuk 2 – Een andere kijk op relaties in Pluk van de Petteflet In Otje en Abeltje lijken de familiebanden centraal te staan in de vorming van de hoofdpersonen. Dit blijkt uit het feit dat Otje en Abeltje beide een relatie met hun ouder hebben die zowel privé als moreel is. De morele lading in de relatie houdt in dat zij door de familieband nadenken over hun handelen. In Pluk van de Petteflet ligt dit anders. Pluk heeft geen familie, en dus vormt hij zijn karakter niet door een familieband, maar door relaties met anderen. Eerst zal ik een korte samenvatting geven van Pluk van de Petteflet om vervolgens te laten zien dat in dit boek een volledig andere kijk op relaties te vinden is dan in Otje en Abeltje. Vervolgens leg ik uit hoe familierelaties in Pluk van de Petteflet wel belangrijk zijn, maar niet voor Pluk zelf. Pluk heeft geen familiale relaties. We zien wel dat de relaties die hij heeft met de mensen om hem heen op dezelfde manier lijken te werken als in Otje en Abeltje. Het familiale schema is weer terug te zien in deze relaties. Tot slot geef ik een conclusie van de bevindingen in dit hoofdstuk.
De “standaard gezinstheorie” In Pluk van de Petteflet reist een jongen, Pluk, in zijn brandweerwagentje door Nederland, tot hij in de Petteflet komt wonen. In deze flat leert hij mensen en dieren kennen en raakt betrokken bij hun leven. Ze lopen problemen tegen het lijf die ze samen weer oplossen. Pluk heeft geen ouders en staat helemaal op zichzelf. Niemand vraagt zich af waar hij vandaan komt en waarom hij als kind alleen in zijn brandweerwagentje rijdt. Dit wordt gereflecteerd in de titel van het boek, Pluk van de Petteflet: “Pluk had een klein rood kraanwagentje. Hij reed er mee door de hele stad en hij zocht naar een huis om in te wonen” (7). Pluk komt dus als een vreemdeling aan bij de Petteflet. Toch is hij Pluk van de Petteflet, wat impliceert dat hij daar vandaan komt, en niet eerst ergens anders geweest is. Hij wordt niet neergezet als een wees, het is in het boek normaal dat hij zelfstandig leeft. Er zijn momenten in het boek waarop het logisch zou zijn dat iemand naar zijn familie vraagt, maar dit gebeurt nooit. Als de Torteltuin vernietigd dreigt te worden, zijn alle dieren bezorgd, niet om zichzelf, maar om hun kinderen. Het gezin staat centraal in de Torteltuin. Als juist deze plek vernietigd dreigt te worden, blijkt hoe belangrijk het gezinsleven is. Het gezinsleven is dus belangrijk, maar toch lijkt het niet vreemd te zijn dat Pluk geen gezin heeft. Een ander voorbeeld is de Krullevaar, die te horen heeft gekregen dat hij “een uitgestorven vogel” is. Als men hem wil leren om te vliegen, wil hij dit niet, want hij heeft nergens om naartoe te vliegen. Hij heeft geen doel meer in zijn leven, want hij heeft familie. Eén van de andere vogels zegt dan: “’Ik geloof er niks van,’ […] ‘Hij is toch uit een ei gekomen? Hij moet dus een moeder en een vader hebben gehad, zoals iedereen.’” (154). Er wordt
17
hier dus heel duidelijk gezegd dat iedereen ouders gehad zou moeten hebben. Toch lijkt dit niet te gelden voor Pluk. Hierin zien we een totaal andere manier om naar relaties te kijken dan in de standaard gezinstheorie. Een gezin moet volgens Murdock bestaan uit tenminste twee ouders met een seksuele relatie, een man en een vrouw, en tenminste één kind. In Otje en Abeltje week het gezin al af van dit “standaard gezin”, omdat er maar sprake was van één ouder. Er was echter nog wel een ouder en een kind. Dit geldt voor Pluk van de Petteflet dus niet.
“The familial schema”: universeel tegenover individueel Tegelijkertijd zien we dat het gezinsleven voor de mensen in Pluks omgeving wel belangrijk is. Er is dus het gezinsleven in de Torteltuin, en de Krullevaar, die de weg kwijt is omdat hij niet weet waar zijn familie is. Ook bij de bewoners van de Petteflet lijkt het gezinsleven centraal te staan. Ten eerste heb je vader Stamper, die met zijn zes kinderen in de Petteflet woont. Ook dit is geen standaard gezin, want er is geen moeder. De Stampertjes stellen zich niet voor als individu, maar als deel van het geheel Stamper: “’Ik ben een Stampertje,’ zei de kleine jongen. ‘Ik ben een van de Stampertjes’” (Pluk van de Petteflet, 10). In Otje en Abeltje zien we dat de familiale relaties niet traditioneel zijn, en dat ze werken zoals Derrida vriendschap omschrijft. Hij stelt dat vriendschap aan de ene kant in de privésfeer hoort, maar aan de andere kant publiek is, omdat men nadenkt over deugdzaam en rechtvaardig handelen door de relatie met de ander (640). De relatie die Otje en Abeltje met hun ouder hebben is deels publiek, in die zin dat zij nadenken over hun handelen door de relatie met de ander. De familieband tussen hen vormt dus hun persoonlijkheid. Dit kan zo werken, omdat er een wisselwerking is tussen twee individuen. Derrida stelt dat de ander nodig is om na te kunnen denken over morele zaken. De ander is nodig voor vriendschap, en vriendschap lijkt nodig te zijn voor dit morele besef. Pas in de communicatie met de ander denk je aan de ander, en denk je aan hoe je handelen de ander beïnvloed en hoe de ander zou handelen in jouw plaats (362). Voor de Stampertjes lijkt dit anders te zijn. Zij zien zichzelf niet als een individu met een relatie met de ander, maar zij zien het gezin als een geheel. We zien dan ook dat de Stampertjes elkaar niet laten nadenken over hun handelen. De kinderen hebben de mazelen, het huis is een bende en zij eten friet op matrassen op de grond. Hun familiale relatie werkt niet zoals die in Otje en Abeltje, volgens het familiale schema. Dit geldt ook voor de relatie tussen Aagje en haar moeder, mevrouw Helderder. Aagjes moeder is obsessief net en laat Aagje nooit buiten spelen, uit angst dat ze zich vies maakt. Aagje zou graag buiten spelen, maar durft niet. Duidelijk hier is dat zij beiden niet stilstaan bij hun handelen. Aagje doet alleen maar wat haar moeder zegt, omdat het moet, en haar moeder doet alleen wat zij zelf wil. Voor beide gezinnen geldt dat zij pas gaan nadenken over hun handelen en dat 18
er pas dingen veranderen als zij Pluk leren kennen. Derrida stelt dat er een derde persoon nodig is bij een vriendschap, die ervoor zorgt dat je kunt nadenken over je morele handelen. We kunnen Pluk zien als derde, die zorgt voor het universele, het morele binnen vriendschap. Binnen de gezinnen zelf is er geen sprake van een vriendschappelijke relatie zoals Derrida die omschrijft, zoals in Otje en Abeltje wel het geval is. Die relatie is er echter wel tussen de gezinnen en Pluk. Op verschillende momenten in het boek zien we hoe Pluk en de mensen om hem heen elkaars handelen beïnvloeden. In het begin van het boek is Aagje een meisje dat altijd naar haar moeder luistert, en daarom verveeld in de flat blijft rondlopen in plaats van buiten te spelen om te voorkomen dat ze vies wordt en met verkeerde mensen omgaat. Dit verandert al meteen op het moment dat ze Pluk voor het eerst ziet. Pluk vraagt haar om hulp, er moet een eekhoorn met hoogtevrees uit een boom worden gered. Aagje twijfelt, en zegt dat het niet kan, omdat ze schoon moet blijven. Pluk weet haar echter over te halen, want het is om iemand te helpen. Toch maakt ze zich nog zorgen. Ze weet niet wie Pluk is en is bang vuil te worden, “Mijn moeder vind het vast niet goed!” (14). Pluk is echter heel duidelijk tegen haar: “’Ik heet Pluk. En jij heet Aagje. En je moet niet zo zeuren,’ zei Pluk kortaf” (14). Aagje luistert naar Pluk zoals ze naar haar moeder luistert, en doet wat hij zegt. Dit is een moment waarop Pluk Aagje op haar handelen aanspreekt. Dan besluit Aagje zelf om in de boom te klimmen om de eekhoorn te redden. Het is Pluk die haar waarschuwt: “’Zou je dat wel doen?’ vroeg Pluk. ‘Denk aan je jurk. Denk aan je moeder…’” (16). Ook hier spreekt Pluk Aagje weer aan op haar handelen. Door zijn relatie met Aagje is hij dus bezig met de vraag wat deugdzaam handelen is en Pluk is voor haar een correctie op de familiale sfeer, omdat zij nadenkt over de relatie met haar moeder en daar anders door gaat handelen. Dit geldt ook voor Pluks relatie met de Stampertjes, een gezin dat bestaat uit vader Stamper met zijn zes zoontjes. Aagje en de Stampertjes hebben allemaal de mazelen. Pluk komt op het idee om ze met zijn allen naar zee te sturen, maar Aagjes moeder mevrouw Helderder moet hier wel mee akkoord gaan. Helderder is extreem ordelijk, in tegenstelling tot de Stampertjes. Pluk zorgt er daarom voor dat de Stampertjes er heel netjes uit zien als mevrouw Helderder bij ze langs gaat. De keuken wordt schoongemaakt en vader Stamper en zijn kinderen kammen hun haren, doen nette kleren aan en leren thee te drinken met hun pink omhoog. Ze slagen hier zo goed in dat mevrouw Helderder akkoord gaat met het plan om Aagje met hen mee te sturen. De Stampertjes veranderen hun handelen en voorkomen naar de buitenwereld dus door de relatie die ze hebben met Pluk. Ook het handelen van mevrouw Helderder verandert door haar relatie met Pluk. Hij heeft een hasselbramenboom in de Torteltuin geplant. De hasselbramen zorgen ervoor dat iedereen, zelfs volwassenen, alleen nog maar willen spelen in plaats van werken. Alle volwassenen in de stad gaan 19
spelen, waaronder de dokter, de politie en de loodgieter. Dit levert uiteindelijk veel problemen op, want er is totaal geen orde meer. Pluk hakt de boom om, maar mevrouw Helderder, die niet weet wat het effect van de speciale bramen is, plukt ze eerst om jam van te maken. Uiteindelijk eet ze er zoveel van, dat ze er niet alleen speels van wordt, maar mentaal verandert in een baby. Pluk en meneer Pen, een boekhandelaar, vinden haar in de box die ze aanvankelijk voor Aagje had gemaakt zodat zij niet weg zou kunnen. Een uur later komen ze terug en treffen Helderder aan als kleuter. Uiteindelijk groeit ze weer genoeg op om normaal te zijn. Ze spreken echter af dat Helderder een theelepeltje jam per dag neemt, zodat ze niet alleen maar bezig is met schoonmaken, maar ook tijd vrij maakt om te spelen met Aagje. Doordat Pluk de hasselbramenboom verandert het gedrag van mevrouw Helderder tegenover mensen en dan vooral tegenover haar dochter Aagje. Opnieuw zien we dus dat de relatie met Pluk aanleiding geeft tot het overdenken en veranderen van vaste gedragspatronen. Mevrouw Helderder wordt dus minder extreem netjes en wordt losser, terwijl de Stampertjes juist netter worden. Aagje wordt assertiever en denkt meer zelf na, in plaats van alleen te doen wat haar moeder zegt. We zien in al deze gevallen wel alleen dat Pluk aanleiding geeft voor andere mensen om na te denken over hun gedrag, en dat Pluk nadenkt over het gedrag van die personen, maar we zien niet dat Pluk door de relatie met Helderder, Aagje en de Stampertjes ook nadenkt over zijn eigen handelen. Dit gebeurt bijvoorbeeld wel in de relatie die Pluk heeft met meneer Pen. Meneer Pen zegt tegen Pluk dat hij de eekhoorn uit de boom moet redden. Door hem realiseert Pluk zich ook dat hij actie moet ondernemen om de Torteltuin te redden. Pen wijst hem erop wat er aan de hand is en spoort Pluk aan er iets aan te doen. Dan begint een tocht van Pluk naar de kluizelaar, een man die volgens meneer Pen kan helpen met het redden van de Torteltuin. Onderweg komt hij nog een figuur tegen die hem doet nadenken over de juistheid van zijn handelen: de heen- en weerwolf. Deze wolf, die heen en weer vaart met de pont, is erg eenzaam, omdat iedereen bang voor hem is. Hij is echter helemaal niet gevaarlijk, en kan zijn geluk niet op als Pluk wél met hem meewil. De wolf wil een lange tocht met Pluk maken, maar Pluk heeft haast, hij moet ten slotte de Torteltuin redden, en wordt ongeduldig. Dan merkt hij echter, door de reactie van de heen- en weerwolf, dat hij niet goed handelt tegenover de wolf. Pluk weet dat hij te ongeduldig reageert, en belooft hem daarom een andere keer langs te komen om een tocht te maken. Dit doet hij ook echt, aan het einde van het boek, op Pluks verjaardag, met de andere bewoners van de Petteflet. Ook de lispeltuut, de schelp die Pluk vindt en die hem de weg wijst, doet Pluk nadenken over zijn reacties tegenover anderen. Pluk is te ongeduldig, en denkt dat de lispeltuut hem de verkeerde weg heeft gewezen, omdat Pluk de bestemming niet direct kan zien. Hij wordt kwaad op de lispeltuut, waarna deze een paar dagen niet 20
meer reageert op Pluk. Door dit stilzwijgen gaat Pluk nadenken over wat hij heeft gedaan en komt erachter dat dit niet de juiste manier was om tegen de lispeltuut te praten. Opvallend hier is dat de personen die wel in staat zijn Pluk te laten denken over zijn handelen ook geen deel uitmaken van een gezin. Pluk is dus in staat de familiale sfeer van de gezinnen te corrigeren, maar de gezinnen zijn niet in staat een verandering aan te brengen in het handelen van Pluk. We zien dus dat de relatie van Pluk met Aagje, de Stampertjes en mevrouw Helderder ervoor zorgt dat Pluk nadenkt over hoe andere mensen in bepaalde situaties handelen, en dat deze mensen zelf na gaan denken over hun gedrag door de relatie met Pluk. De relatie van Pluk met meneer Pen, de heen- en weerwolf en de lispeltuut zorgt er aan de andere kant voor dat Pluk nadenkt over zijn eigen rechtvaardigheid en deugdzaamheid. Hier vinden we dus in Pluk van de Petteflet de morele kant van vriendschap die Derrida omschrijft bij het familiale schema die Otje en Abeltje met hun ouder hebben.
“The familial schema”: genderrollen Derrida schrijft over de “exclusion of friendship” tussen een man en een vrouw. In Pluk van de Petteflet, en dan vooral in de relaties die Pluk heeft met mensen om hem heen, is wel een verschil in genderrollen te zien. Van de besproken relaties zijn er twee met een vrouwelijk personage, namelijk met Aagje en met mevrouw Helderder. Wat we echter zien is dat Pluk wel in staat is hun handelen te veranderen, en hij denkt zelf ook na over hun handelen, maar zij zijn niet in staat Pluks eigen gedrag ook te veranderen. De drie figuren die dit wel kunnen, de heen- en weerwolf, meneer Pen en de lispeltuut, zijn mannelijk. Het is dus niet onmogelijk voor Pluk om een vriendschap aan te gaan met een vrouwelijk figuur, maar in zo’n relatie zijn de rollen niet gelijk. Dit is een type relatie dat Derrida ook omschrijft: “…but a certain friendship can also imply superiority. The friendship of a divine being for a man, of a governor for the governed, of a father for his son, of a husband for his wife” (360). Voor Pluk zou dit inhouden dat hij Aagje en mevrouw Helderder ziet als minder, ook al zou mevrouw Helderder qua leeftijd de moeder van Pluk kunnen zijn. Dit toont aan dat Pluk een ander beeld heeft van relaties, die weinig te maken heeft met familiale relaties. In Pluk van de Petteflet zien we dus dat het gezinsleven om Pluk heen belangrijk wordt gevonden. Toch is er niemand die zich afvraagt waarom Pluk geen gezin heeft. Binnen de gezinnen om Pluk heen lijkt er geen sprake te zijn van een relatie met een moreel element, zoals in Derrida, omdat er geen wisselwerking is, maar juist sprake van een geheel als gezin. Pluk heeft wel invloed op het handelen en het denken daarover van de gezinsleden om hem heen, maar andersom lijkt dit niet 21
zo te zijn. Pluk is in de woorden van Derrida de derde voor hen: hij zorgt er als derde persoon, als buitenstaander, voor dat zij kunnen nadenken over hun moraliteit. Pluk denkt wel na over hun handelen, maar niet dat van zichzelf. Hier zorgen drie andere figuren wel voor: meneer Pen, de lispeltuut en de heen- en weerwolf. Dit zijn, net als Pluk, figuren zonder gezin. Bovendien zien we dat de vrouwelijke figuren waar Pluk een relatie mee heeft, en de Stampertjes, niet in staat zijn Pluk te laten nadenken over zijn eigen gedrag.
22
Conclusie De gezinnen in Otje en Abeltje passen niet in de standaard gezinstheorie van Murdock. Er is in beide gevallen geen sprake van twee ouders met een seksuele relatie en met minstens één kind. Dit heeft gevolgen voor de onderlinge relatie tussen ouder en kind in de boeken. In het geval van Pluk van de Petteflet is er zelfs helemaal geen sprake meer van een gezin. We kunnen in alle drie de boeken parallellen vinden met het familiale schema van Derrida. De relatie tussen Otje en haar vader is symbiotisch. Hun rollen zijn inwisselbaar. Otje en Tos zijn zowel ouder als kind. Er zijn veel momenten waarop Otje optreedt als een ouder voor Tos, wanneer hij een driftbui krijgt. Ook de traditionele genderrollen lijken inwisselbaar. We zien dat Otje vaak rationeel reageert als Tos dat niet meer kan. Tegelijkertijd zien we dat Otje aan het einde van het boek ook een driftbui krijgt. De rollen zijn dus niet omgedraaid, maar inwisselbaar. De ene keer zal Tos de rationele ouder zijn, de andere keer zal Otje dat zijn. Dit wordt gesymboliseerd door de malkanderspiegels. Zij zijn elkaar, en zien dan ook de ander als ze in de malkanderspiegel kijken. Dat de één telkens optreedt als rationele ouder voor de ander, houdt ook in dat de relatie hier een moreel element krijgt: zij spreken elkaar aan op hun gedrag als dat nodig is. Dit is mogelijk door hun onderlinge wisselwerking. Hierdoor kunnen we hun relatie begrijpen in het licht van het familiale schema van Derrida. Aan de ene kant is de relatie persoonlijk. Tos en Otje zijn sterk op elkaar gericht, hun relatie is symbiotisch. Dit heeft echter tot gevolg dat hun relatie ook moreel wordt. Doordat zij onderling deze relatie hebben kunnen zij elkaar aanspreken op hun gedrag en zullen zij dat van de ander aannemen. Toch is er op een zeker moment een derde nodig om deze relatie te laten blijven functioneren. Ook dit kunnen we koppelen aan Derrida: er is een derde nodig om te zorgen voor de morele, universele lading van vriendschap. In Abeltje ligt dit iets anders. Abeltje en zijn moeder hebben geen symbiotische relatie. Hun relatie is traditioneler. Abeltje wil het liefst op avontuur. Hier voelt hij zich echter wel schuldig om tegenover zijn moeder. Hieraan kunnen we zien dat de relatie een moreel element bevat: Abeltje denkt na over hoe hij over zijn moeder zou moeten denken, hoe hij zich hóórt te voelen. Als Abeltje thuis komt, blijkt echter dat de relatie ook persoonlijk is, wanneer Abeltje toch tranen in zijn ogen krijgt als hij zijn moeder weer ziet. Er is geen sprake van een vriendschap tussen Abeltje en zijn moeder, omdat zij meer moeder en zoon zijn. Er kan in dit geval dan ook geen uitsluiting van de vrouw zijn in het paradigma over vriendschap. Er is wel een traditionelere genderrolverdeling tussen hen dan tussen Otje en haar vader. Tegelijkertijd kan Abeltje echter wel een vriendschappelijke relatie met Laura hebben.
23
In Pluk van de Petteflet zien we dat het gezinsleven om Pluk heen belangrijk is. Er is echter niemand die zich afvraagt waar Pluks gezin dan is. Binnen de gezinnen om Pluk heen lijkt er geen sprake te zijn van een relatie met een moreel element, zoals in Derrida’s “familial schema”. Er is geen wisselwerking binnen de gezinnen, want de autoriteit binnen het gezin is anders verdeeld dan bij de gezinnen in Otje en Abeltje. Vader Stamper heeft, ondanks dat het hier niet gaat om een “standaard gezin”, een meer traditionele rol van vader dan bijvoorbeeld Tos, waarbij Otje ook optreedt als ouderfiguur voor hem. Pluk heeft wel invloed op het handelen en het denken daarover van de gezinsleden om hem heen, maar andersom lijkt dit niet het geval te zijn. Pluk treedt op als een derde voor hen, iemand die in naar het idee van Derrida nodig is om een vriendschap universeel te maken. Pluk denkt wel na over hun handelen, maar niet dat van zichzelf aan de hand van deze relaties. Hier zorgen drie andere figuren echter wel voor: meneer Pen, de lispeltuut en de heen- en weerwolf. Dit zijn, net als Pluk, figuren zonder gezin. Bovendien zien we dat de vrouwelijke figuren waar Pluk een relatie mee heeft, en de Stampertjes, niet in staat zijn Pluk te laten nadenken over zijn eigen gedrag. In deze zin is er dus wel sprake van een “exclusion of friendship” van vrouwelijke figuren. Het feit dat alleen drie buitenstaanders in staat zijn Pluk te laten nadenken over zijn handelen, laat zien dat er inderdaad een derde persoon nodig is, zoals Derrida stelt, om een relatie moreel en publiek te maken. Pluk zelf is de derde persoon die dit doet voor Aagje en mevrouw Helderder en voor de Stampertjes. Hij is de buitenstaander die deze figuren dwingt om hun gedrag te bekijken vanuit een ander perspectief. Er moet iemand zijn die afstand heeft van de relatie. De relatie tussen twee personen lijkt soms te hecht te zijn om elkaars handelen nog helder te beoordelen. De rol van de drie buitenstaanders, meneer Pen, de lispeltuut en de heen- en weerwolf is dan ook om Pluk te helpen en om hem na te laten denken over de morele stappen die hij zet. Ook in Otje en Abeltje zien we dat er soms een derde persoon nodig is om een ander perspectief te bieden. De relatie tussen Otje en haar vader is symbiotisch, en meestal spreken zij elkaar aan op hun handelen. Deze relatie functioneert op een zeker moment echter niet meer zonder derde persoon, meneer Pijpetoon. In Abeltje zien we ook dat Abeltje nadenkt over zijn houding tegenover zijn moeder. Pas wanneer Laura bijvoorbeeld aan hem vraagt of hij zijn moeder mist, denkt Abeltje daar over na en moet tot de conclusie komen dat dit niet het geval is, maar dat hij zich daar wel schuldig om zou moeten voelen. We zien dus dat de derde persoon waar Derrida over schrijft in “The Politics of Friendship” ook in deze drie boeken van Schmidt een belangrijke rol spelen in het publiek en moreel maken van vriendschap. Het feit dat deze derde figuren buitenstaanders zijn, en buiten het gezin staan, hangt samen met het feit dat er in deze boeken geen “standaard gezin” is. In een standaard gezinsvorm volgens Murdock, zou binnen het gezin altijd sprake zijn van een derde persoon, omdat het gezin bestaat uit twee ouders en minstens één kind. Voor de gezinnen in de 24
boeken van Schmidt geldt dit niet. Hun derde personen zijn dan ook buitenstaanders. In Otje en Pluk van de Petteflet gaat het om buitenstaanders die zelf geen gezin lijken te hebben. Zij staan ver van het traditionele idee over het gezin. Wellicht is daarom de afstand tussen hen als derde persoon en de twee andere individuen – die wel een gezin vormen, zij het een “niet traditioneel gezin” - groot genoeg om een ander perspectief te kunnen bieden op hun handelen. In Abeltje is de derde persoon Laura. Zij heeft wel ouders, maar die leert de lezer niet kennen. Hier ligt het dus net anders, maar we leren Laura wel alleen kennen als zij buiten haar gezin functioneert. In deze zin is zij dus ook iemand die losstaat van het traditionele idee over het gezin.
25
Bibliografie Barthes, Roland. “Textual Strategies: Perspectives in Poststructuralist Criticism.” Norton Anthology of Theory and Criticism. Ed. Vincent B. Leitch. New York: W.W. Norton & Company, 2001. 14701475. Print. Bordo, Susan. “The body as a text of femininity.” Norton Anthology of Theory and Criticism. Ed. Vincent B. Leitch. New York: W.W. Norton & Company, 2001. 2237-2254. Print. Critchley, Simon. “The Other’s Decision in Me (What are the Politics of Friendship?)” Ethics, Politics, Subjectivity. Londen: Verso, 1999. Print. Derrida, Jacques. “The Politics of Friendship.” The Journal of Philosophy. Nov. 1988: 632-644. Print. Dillen, Annemie. Geloof in het gezin? Ethiek, opvoeden en gezinnen vandaag. Leuven: LannooCampus, 2006. Print. Linders, Joke. Doe nooit wat je moeder zegt. Annie M.G. Schmidt – de geschiedenis van haar schrijverschap. Amsterdam: Querido, 1999. Print. Murdock, George Peter. Social Structure. New York: Macmillan Company, 1949. Print. Peer, Will van. Lees meer fruit. Kinderen en literatuur. Houten/Zaventem: Bohn Stafleu Van Loghum, 1992. Print. Schmidt, Annie MG. Abeltje. Utrecht: De Arbeiderspers, 1953. Print. Schmidt, Annie MG. Otje. Amsterdam: Querido, 1980. Print. Schmidt, Annie MG. Pluk van de Petteflet. Amsterdam: Querido, 1971. Print. Sötemann, Guus. “Een kroon voor Annie M.G. Schmidt. Over de kinderversjes.” Altijd acht gebleven. Over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt. Ed. Tine van Buul, Aukje Holtrop, Murk Salverda en Erna Staal. Den Haag/Amsterdam: Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum/Querido, 1991. 13-31. Print.
26
Zijl, Annejet van der. Anna. Het leven van Annie M. G. Schmidt. Amsterdam: Nijgh en van Ditmar, 2003. Print.
27