Bachelorscriptie: Machtsverhoudingen in de hotelsector in Amsterdam en Brussel
Bachelorscriptieproject 1: Georganiseerde Economische Belangen en Ruimtelijk Ordening Begeleider: Dr. P.J.F. Terhorst
Status: Eindversie Inleverdatum: 23-01-2011
Marsha de Waard Studentnummer: 5884438 Griend 33 1967 ED Heemskerk
[email protected] 06-29003237
Voorwoord Na vrij veel stressmomenten en veel doorzetten ligt hier dan toch mijn bachelorscriptie Planologie. Deze scriptie is geschreven binnen het thema ‘Georganiseerde Economische Belangen en Ruimtelijke Ordening’ en gaat over mijn onderzoek naar publiek-private machtsverhoudingen in de hotelsector. Bij dit onderzoek heb ik een vergelijking gemaakt tussen Amsterdam en Brussel. Tijdens deze laatste fase van mijn bachelor Planologie heb ik erg veel geleerd. Publiekprivate machtsverhoudingen en economische belangen waren voor mij vrijwel nieuwe onderwerpen binnen mijn opleiding waardoor het mij tijd kostte om een goed begrip van de context te krijgen. Door deze scriptie ben ik heel anders gaan kijken naar machtsverhoudingen in een stad. Tevens heb ik veel geleerd over alleen onderzoek doen en de obstakels waar je mee te maken krijgt. De moeite om interviews te regelen, tijdsdruk en een berg informatie die op je afkomt zijn dingen waar je mee te maken krijgt bij zo’n onderzoek. Gelukkig stond ik ondanks mijn individuele onderzoek niet overal alleen voor en ben ik door veel mensen geholpen. In dit voorwoord wil ik daarom graag een aantal mensen bedanken.
Ten eerste wil ik mijn begeleider Dr. Pieter Terhorst bedanken voor het helpen bij mijn onderzoek. Naar aanleiding van een artikel van deze docent heb ik voor dit onderwerp gekozen, omdat de combinatie van toerisme en machtsverhoudingen mijn interesse wekte. In de keuze voor mijn scriptieonderwerp heb ik mij altijd erg gesteund gevoeld. Verder heeft Pieter Terhorst mij veel feedback gegeven en heeft hij mij erg achter de vodden aangezeten, waarvan deze scriptie het eindresultaat is.
Ten tweede wil ik de mensen bedanken die ik geïnterviewd heb. Zonder interviews zou mijn scriptie niet compleet geweest zijn, dus ben ik deze vijf geïnterviewden uit Amsterdam en drie geïnterviewden uit Brussel erg dankbaar voor hun medewerking.
Ten derde wil ik mijn familie en Bart Dijkhuis bedanken voor hun steun, hulp en positieve woorden de afgelopen tijd. Mijn ouders, Bart en Renate wil ik graag bedanken voor het nalezen van mijn scriptie en hun positieve woorden en gebaren Pagina | 2
en Lauren omdat zij mij, ondanks dat ik het druk had, altijd aan het lachen kreeg en altijd heeft gezegd dat het wel goed zou komen.
Als laatste wil ik al mijn lieve vrienden en vriendinnen bedanken voor hun steun tijdens mijn scriptie en de afleiding naast mijn scriptie. Zonder mensen tekort te doen wil ik in het bijzonder Nike bedanken met wie ik steevast naar de UvA ging om samen te werken en met wie ik heel erg veel over de scripties heb gepraat en buiten de scriptie om veel afleiding mee heb gezocht. Ook wil ik Pauline in het bijzonder bedanken omdat zij altijd voor mij klaar stond als ik een positief woordje nodig had.
Door het schrijven van mijn scriptie heb ik veel dingen geleerd en ondanks de stress, het twijfelen en het harde werken is het toch leuk geweest om een onderzoek in je eentje op te bouwen en uit te voeren. Zelf ben ik uiteindelijk blij met het eindresultaat en ik hoop dat U deze scriptie dan ook met plezier zal lezen.
Marsha de Waard Januari 2012
Pagina | 3
Inhoudsopgave
1. Inleiding 2. Theoretisch kader
6 10
2.1.
Neoliberalisme
10
2.2.
Business Associations
11
2.3.
De onderhandelingspositie van ‘de stad’
13
2.4.
Policy networks
15
3. Onderzoeksopzet + methodologie
16
3.1.
Methoden
4. Cases 4.1.
17 19
Amsterdam
19
4.1.1. Toerisme in Amsterdam
19
4.1.2. Stedelijk ontwikkelingspad Amsterdam
23
4.1.3. Toeristisch beleid Amsterdam
26
4.1.4. Analyse
28
4.1.5. Toetsing hypothese
35
4.2.
Brussel
37
4.2.1. Toerisme in Brussel
37
4.2.2. Stedelijk ontwikkelingspad Brussel
40
4.2.3. Toeristisch beleid Brussel
44
4.2.4. Analyse
51
4.2.5. Toetsing hypothese
59
Pagina | 4
5. Koppeling met theoretisch kader
60
5.1.
Amsterdam
60
5.2.
Brussel
63
5.3.
Toetsing hypothese
65
6. Conclusie
66
Bronnen
70
Bijlagen
73
Pagina | 5
1. Inleiding Door de jaren heen hebben er in de maatschappij verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden op onder andere sociaal-economisch, politiek en planologisch gebied. De functie en vorm van de staat en daardoor ook de macht van de overheid is in de laatste 30 jaar erg veranderd. Er heeft een overgang plaatsgevonden van een Keynesiaanse staat naar een meer marktgerichte, neoliberalistische staat (Ozturk & Terhorst, under review). Een Keynesiaanse staat, welke ontstond na de Tweede Wereldoorlog, is een staat waarbij er sprake is van veel regulering, veel macht van de staat door centralisatie, een progressief belastingsysteem en het creëren van een verzorgingsstaat (Ozturk&Terhorst, under review).
De omschakeling naar een marktgerichte neoliberalistische staat kwam onder andere door vernieuwde ideologieën, de versterkte invloed van de markt en de globalisering. De machtsposities van staat, ondernemingen en semi-publieke organisaties zijn hierdoor erg veranderd. De macht van de staat is afgenomen en de marktpartijen hebben meer zeggenschap. Deze ontwikkeling heeft zich in verschillende mate voorgedaan in verschillende landen. In sommige landen heeft de staat relatief veel macht en is dat land meer sociaal-politiek gericht terwijl in andere landen de staat relatief weinig macht heeft en dat zo’n land dus meer marktgericht is.
Er is sprake van verticale en horizontale integratie binnen de machtsverhoudingen tussen de staat en private partijen. Verticale integratie binnen de machtsverhoudingen houdt in dat er binnen verschillende lagen van de overheid taken worden uitgewisseld en uitgevoerd. De macht ligt dus niet alleen op nationaal niveau, maar gemeentes, regio’s en internationale overheden kunnen taken overnemen en op het betreffende schaalniveau aanpakken. Horizontale integratie betekent dat de overheid taken afstaat aan de markt, waardoor markt en staat naast elkaar handelen. Dit resulteert vaak in publiek-private partnerschappen. Kort gezegd is de macht van de staat echter wel verminderd, wat de onderhandelingspositie van de staat of van de overheid op elk niveau kan verminderen. Hoe meer verticale en horizontale integratie plaatsvindt, des te minder macht heeft de staat. Pagina | 6
Savitch en Kantor (2002) hebben een boek geschreven met daarin een manier om de macht van de overheid te meten. Dit meetinstrument zal ik dan ook gaan gebruiken in deze scriptie. Savitch & Kantor menen dat de onderhandelingspositie van de overheid afhangt van vier verschillende machtsbronnen, namelijk: de marktomstandigheden, de mate van horizontale en verticale integratie, de aanwezigheid van een popular control systeem en of er sprake is van een materialistische of een postmaterialistische cultuur (Savitch&Kantor, 2002).
Naar aanleiding van het lezen van het artikel van Savitch en Kantor heb ik besloten om de theorie van dit boek toe te passen in mijn scriptie, maar wel om het onderwerp in te kaderen vanwege de gelimiteerde tijd. Daarom heb ik besloten om mijn interesse voor toerisme te combineren met het vraagstuk over machtsverhoudingen tussen publieke en private partijen. Deze scriptie zal gaan over publiek-private machtsverhoudingen in de hotelsector.
Deze scriptie is een vergelijkende casestudy over machtsverhoudingen tussen de overheid en private partijen. Ik heb ervoor gekozen om twee steden met elkaar te vergelijken, namelijk Amsterdam en Brussel. Amsterdam en Brussel zijn beiden hoofdsteden en hebben een grote aantrekkingskracht op toeristen. Brussel is daarbij nog de hoofdstad van de Europese Unie waardoor er een hoge hotelcapaciteit moet zijn voor overnachtingen na bijvoorbeeld conferenties en congressen. Amsterdam heeft ook een hoge hotelcapaciteit nodig voor de zakelijke- en recreatieve toeristen.
Er is sprake van verschillen tussen de Nederlandse en de Belgische planning. Tevens zijn er verschillen tussen de machtsverhoudingen van overheid en private partijen. De verschillen in de planning komen door de verschillende ontwikkelingspaden die de steden gevolgd hebben op het gebied van macht. Deze ontwikkelingspaden lopen al vanaf circa 1830, in dit jaar werden de Nederlanden gescheiden in twee aparte staten, Nederland en België (Terhorst & Van der Ven, 1999). De ontwikkelingspaden hebben te maken met de eigendomsrechten van de gebouwde omgeving. In Brussel hebben de eigendomsrechten op de lange termijn een meer privaat karakter gehad dan in Amsterdam (Terhorst & Van der Ven, 1999). Pagina | 7
Ondanks overeenkomsten tussen beide steden, verschillen de twee landen toch duidelijk op het gebied van ruimtelijke planning (Terhorst & Van der Ven, 1999). Ook is de indeling van de overheidsorganen anders. In Amsterdam is er sprake van een nationale overheid, de provincie Noord-Holland en de gemeente Amsterdam, welke allemaal een andere rol spelen in het Ruimtelijke Ordeningsbeleid. In Brussel is er sprake van een nationale overheid, het Hoofdstedelijk Gewest Brussel en de Gemeente Brussel. Het Hoofdstedelijk Gewest Brussel houdt zich van deze actoren het meest bezig met de ruimtelijke ordening en planning, waardoor de gemeente Brussel hier minder macht heeft (Brussels Hoofdstedelijk Gewest, z.j.). Door deze verschillen zijn deze twee steden interessant om te vergelijken. Het doel van deze scriptie is dan ook een vergelijking te bieden tussen de machtsverhoudingen in de hotelsector tussen de private partijen en de overheid in Amsterdam en Brussel.
Probleemstelling en onderzoeksvraag De probleemstelling voor deze scriptie heeft dus te maken met verschillen in machtsrelaties tussen publieke en private partijen op toeristisch gebied in twee verschillende cases, namelijk Amsterdam en Brussel. Met private partijen worden in dit geval ondernemers in de hotelsector bedoeld. De onderzoeksvraag die hier uit voortkomt luidt als volgt: ‘Hoe zijn de publieke en private machtsverhoudingen verdeeld in de hotelsector in Amsterdam en Brussel?’ Deze onderzoeksvraag is wetenschappelijk relevant door het gebruik van de opvattingen van Savitch en Kantor (2002). Deze auteurs hebben een vrij toonaangevende rol in hun perceptie over steden en de onderhandelingsposities van steden. Door onderzoek te doen aan de hand van dit boek kunnen deze opvattingen ook deels getoetst worden. De onderzoeksvraag is maatschappelijk relevant omdat Amsterdam en Brussel twee belangrijke steden zijn binnen Europa en de hotelsector in beide steden van belang is. Deze scriptie zou interessant kunnen zijn voor overheden en ondernemers om een beeld te krijgen van deze machtsverhoudingen.
Pagina | 8
Leeswijzer Na deze inleiding begint de scriptie met een theoretisch kader, waarin verschillende aspecten die van belang zijn in deze scriptie worden aangekaart, zoals neoliberalisme, business associations, de onderhandelingspositie van de stad en policy networks. Na het theoretisch kader volgt er een stuk over de onderzoeksopzet van de scriptie en de gebruikte methoden.
Na de onderzoeksopzet en de methoden volgt een hoofdstuk over de cases. Dit deel is verdeeld in twee paragrafen, namelijk Amsterdam en Brussel. Per stad worden de statistieken, het ontwikkelingspad van de stad vanaf 1830, beleid met betrekking tot de hotelsector in de stad en de resultaten van de interviews besproken in subparagrafen aan de hand van de hypothesen. In het hoofdstuk ‘cases’ worden hypothese één en twee getoetst.
Na de bespreking van de cases en de onderzoeksresultaten wordt er een koppeling gemaakt tussen het theoretisch kader en deze cases waarna hypothese drie getoetst wordt. Na deze koppeling volgt een conclusie.
Pagina | 9
2. Theoretisch kader In het theoretisch kader worden aspecten die in deze scriptie belangrijk zijn beschreven aan de hand van wetenschappelijke literatuur. Allereerst zal het begrip neoliberalisme besproken worden, waarna de term business associations aan bod komt. Vervolgens wordt de onderhandelingspositie van de stad, aan de hand van het artikel van Savitch en Kantor (2002), besproken en wordt het begrip policy networks nader uitgelicht aan de hand van het artikel van Van Waarden (1992). De theorieën van Savitch en Kantor (2002) en Van Waarden (2006) spelen een belangrijke rol in deze scriptie.
2.1. Neoliberalisme Neoliberalisering is een ontwikkeling die zich over de hele wereld in verschillende maten en vormen heeft voorgedaan. Neoliberalisme heeft te maken met een opleving van het economisch liberalisme, dat rond 1980 begon. Het neoliberalisme gaat uit van de macht van de markt en het idee dat de vrije markt in staat is om zaken beter te regelen dan door de overheid gestuurde organisaties. De overheid schuift dus taken af op het bedrijfsleven (Encyclo.nl, z.j.).
Stedelijk neoliberalisme bestaat uit eigenschappen die zich al dan niet voor kunnen doen in een stad en die bepaalde politieke implicaties kunnen hebben (Robinson, 2011). Een van de eigenschappen is decentralisatie, waarbij de lokale overheid een grotere autonomie krijgt en er een sterkere fiscale onafhankelijkheid is voor de stad. Een andere eigenschap is commercialisatie, waarbij de lokale overheid services uitoefent om kosten te besparen en waar er managementcontracten komen voor private contractoren. Een andere eigenschap is privatisatie waarbij ondernemingen en activiteiten van de lokale overheid worden verkocht aan private eigenaren waarbij publiek-private relaties ontstaan(Robinson, 2011).
Een volgende eigenschap van stedelijke neoliberalisatie is dat er een prioriteit wordt gesteld voor economische groei en dat er dus sprake is van veel competitie op de markt. Nog een stedelijk neoliberalistische eigenschap is de aanwezigheid van Pagina | 10
incentieve structuren, waarbij er een nieuw publiek management komt. Dit is om werknemers van de lokale overheid te motiveren om strategische doelen te hebben en deze na te streven. De laatste eigenschap is deregulering, waarhij er sprake is van een door de markt geleide ontwikkeling met minder sociale controle van de overheid (Robinson, 2011).
2.2. Business Associations Business associations zijn verenigingen van ondernemers, die zich samenvoegen om sterker te staan in bepaalde kwesties met betrekking tot andere actoren (Lanzaloco, 2008). Er zijn twee types business associations, namelijk trade associations en employers’ associations. Deze types verschillen van elkaar omdat ze verschillende politieke functies en organisatorische structuren hebben. (Lanzaloco, 2008). Trade associations zijn gebaseerd op de verticale dimensie, dus sector, categorie of productgericht terwijl employers’ associations gebaseerd zijn op de horizontale dimensie, bijvoorbeeld lokaal of regionaal. De doelen van de beide associations zijn ook anders. Trade associations moeten de specifieke belangen van bepaalde groepen naar buiten brengen en employers’ associations moeten de territoriale verdeling van de arbeidsmarkt weergeven (Lanzaloco, 2008).
De geschiedenis van de business associations gaat een lange tijd terug. De eerste verenigingen die als business associations bestempeld kunnen worden komen voort uit de Middeleeuwen in de vorm van gilden. De ondernemers van dezelfde beroepsgroep vormden een gilde, waarbij ze oneerlijke concurrentie en gigantische prijsstijgingen wilden voorkomen en kwaliteit van de producten wilden waarborgen. Ook hielden de ondernemers binnen de gilden zich bezig met een bepaalde mate van verzorging van de aangesloten ondernemers, waardoor er bij ziekte en dergelijke hulp voorhanden was (Lanzaloco, 2008). De tweede fase van de vorming van business associations vond plaats in de 19e eeuw en staat bekend als de fase van diffusie en integratie. Er is in deze fase nog geen sprake van nationale associations. Deze fase heeft meer te maken met het ontstaan van het kapitalisme en de associations werden gevormd om prijscompetitie tegen te Pagina | 11
gaan, competitie van ondernemingen buiten het eigen gebied te voorkomen of te limiteren en om op een gunstige wijze aan grondstoffen te komen. In gebieden waarin het kapitalisme laat en snel opkwam organiseerden de kapitalisten zich ook vrij snel. De ondernemers organiseerden zich dus vooral tegen een gemeenschappelijke externe ‘vijand’ (Lanzaloco, 2008).
De derde fase van de vorming van de business associations vond plaats in de periode van het begin van de 20e eeuw tot het eind van de Tweede Wereldoorlog. Deze fase heet de fase van penetratie, centralisatie en consolidatie. In deze tijd nam het aantal associations snel toe en voegden bepaalde associations zich ook samen om inclusievere federaties te vormen. Deze integratie van associations gebeurde in alle geïndustrialiseerde landen. In deze periode kwamen ook de nationale business associations op. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen er nog sneller en nog meer business associations op die als noodzakelijk werden gezien in de oorlog omdat de economie erg veranderde. De functies van de business associations werden ook uitgebreid en hun macht tegenover de staat werd groter. De vorming van de business interest associations kwam soms vanuit het initiatief van de staat, soms vanuit het initiatief van een individu en soms vanuit het initiatief van handelsorganisaties en industrieën (Lanzaloco, 2008).
De laatste fase van de vorming van business associations vond plaats vanaf de Tweede Wereldoorlog en heet de transnationale fase. Business associations waren er niet alleen nog maar op lokaal, regionaal en nationaal niveau, maar kwamen er nu ook op internationaal niveau. Er was sprake van transnationalisering en eigenlijk ook van Europeanisering. Deze transnationalisering kwam vooral voor op sectorniveau (Lanzaloco, 2008). Het vormen van de business associations is dus gepaard gegaan met de ontwikkeling van kapitalisme. In veel kapitalistische landen is er sprake van business associations. Deze zijn wel in verschillende maten gefragmenteerd en de relatie tussen de business associations en het politieke systeem en de publieke administratie in het land verschilt. Ook binnen de associations is er een hiërarchie tussen leiders en anderen (Lanzaloco, 2008). Pagina | 12
2.3. De onderhandelingspositie van ‘de stad’ Savitch en Kantor (2002) beschrijven in hun boek hun ideeën met betrekking tot de onderhandelingspositie van ‘de stad’ tegenover marktpartijen. Deze onderhandelingspositie heeft invloed op de samenwerking tussen overheid en de ondernemers in de stad. De onderhandelingspositie van de stad wordt gedefinieerd als het vermogen van ‘de stad’ om de middelen te verkrijgen om keuzes te maximaliseren en doelen in het kapitale investeringsproces te realiseren (Savitch & Kantor, 2002, Pag 43) .
Savitch en Kantor zijn van mening dat er vier machtsbronnen zijn die van invloed kunnen zijn op deze onderhandelingspositie, namelijk de market conditions, intergovernmental support, het popular control system en de local culture (Savitch & Kantor, 2002). Market conditions zijn de omstandigheden of krachten die steden aantrekkelijk maken voor privaat kapitaal. Savitch en Kantor maken hierbij onderscheid tussen gunstige en ongunstige marktomstandigheden. Intergovernmental support is de samenwerking tussen verschillende lagen binnen de overheid en hun ingrijpen op de markt. Deze samenwerking kan geïntegreerd of diffuus zijn. Samen vormen de market conditions en de intergovernmental support de drijvende krachten achter de onderhandelingspositie van de markt (Savitch&Kantor, 2002).
Popular control system is de invloed die de burgers uitoefenen en de manier waarop ze hun voorkeuren duidelijk maken binnen de markt. De popular control kan passief of actief zijn. Local culture heeft te maken met de normen en waarden in een maatschappij die een invloed hebben op de ontwikkelingsagenda binnen de markt. Savitch & Kantor verdelen local culture onder in een materialistische- en postmaterialistische cultuur (Savitch & Kantor, 2002). Het popular control system en de local culture vormen samen de sturende krachten binnen de onderhandelingspositie van de markt (Savitch & Kantor, 2002). Afhankelijk van de hierboven genoemde machtsbronnen vormt zich een meer sociaal gerichte ontwikkelingspolitiek dan wel een meer marktgerichte ontwikkelingspolitiek in de stad. Enkele kenmerken van een sociaal gerichte ontwikkelingspolitiek zijn Pagina | 13
sterke publieke invloed, actieve planning en het ambiëren van collectieve voordelen en publieke voorzieningen. De marktgerichte ontwikkelingspolitiek staat daarentegen voor vrije ontwikkeling, minimalistische planning en sterke economische groei (Savitch& Kantor, 2002). De verschillen tussen de sociaal- en de marktgerichte ontwikkelingspolitiek hebben echter niets te maken met gebrek aan competitiegedrag van ‘de stad’ of het niet willen concurreren. Het gaat over de verschillende manieren waarop de ontwikkelingsstrategie wordt gevormd en hoe de middelen worden gebruikt binnen de strategie (Savitch & Kantor, 2002).
Het verschil tussen de drijvende en sturende krachten van de onderhandelingspositie van de stad ligt erin dat de drijvende variabelen de kracht geven binnen de strategie en de sturende variabelen richting geven binnen de strategie en de route bepalen van de strategie. De drijvende krachten zijn ook voornamelijk exogeen en worden voornamelijk uitgevoerd door de lokale overheid terwijl bij de sturende kracht de lokale bevolking ook nog invloed heeft en voornamelijk endogeen is. De drijvende krachten houden zich met name bezig met ‘als er dingen kunnen worden gebouwd’ terwijl de sturende krachten zich met name bezighouden met ‘hoe, waar en welke dingen er worden gebouwd’ en ‘wat er waarschijnlijk is dat er gebouwd gaat worden’ (Savitch & Kantor, 2002).
Met het verschil tussen de drijvende- en sturende krachten wordt ook het verschil tussen structure en agency beschreven. De drijvende krachten binnen de onderhandelingspositie van de stad hebben te maken met de structure en de sturende krachten met de agency (Savitch & Kantor, 2002). De machtsbronnen met betrekking tot de onderhandelingspositie van de stad zorgen voor een sterke dan wel zwakke onderhandelingspositie ten opzichte van de markt. Indien de drijvende krachten van de onderhandelingspositie van de stad sterk zijn, is de onderhandelingspositie van de stad zelf sterk (Savitch & Kantor, 2002)
Pagina | 14
2.4. Policy networks Van Waarden (1992) heeft een artikel geschreven over policy networks. Policy networks zijn een karakterisatie van publiek-private relaties, die in dit geval de machtsrelaties tussen de hotelsector en de overheid kunnen typeren. Policy networks bestaan uit dimensies die invloed hebben op de machtsrelaties, namelijk: de actoren, de functie, de structuur, de institutionalisatie, de gedragsregels, de machtsrelaties en de strategieën van de actoren (Van Waarden, 1992). Deze dimensies vormen een type policy network die de publiek-private relaties aangeeft in de betreffende omgeving (Van Waarden, 1992). Van Waarden beschrijft in zijn artikel verschillende typen van policy networks, afhankelijk van de kenmerken van de hierbovengenoemde dimensies. De drie dimensies die Van Waarden zelf als belangrijkste ziet in het vormen van het policy network zijn het aantal en het type actoren die betrokken zijn, de belangrijkste functies die het netwerk heeft en de balans van macht die er in het netwerk is (Van Waarden, 1992). In tabel 1 zijn de policy networks verdeeld naar deze drie belangrijkste dimensies.
Tabel 1: Policy networks naar aanleiding van de drie belangrijkste dimensies benoemd door Van Waarden (1992) Number and type of societal network participants Mainly state agencies
One major Two major societal group conflicting societal groups
Function and power-relations Only access Statism / Statism State agency Pantouflage dominant Captured Clientelism/ Interests Statism capture dominant Also delegation of public authority (Sector) State agency Corporatism dominant (Sector) Interest Corporatism dominant
Also parties or parliamentar y c’tees
Large / unlimited number of societal representatives
Pressure Pluralism Pressure Pluralism
Parentela Relations Iron Triangles
Issue networks
State corporatism Corporatist Concentration
Parentela Relations
Sponsored Pluralism
Issue networks
Bron: Van Waarden (1992) Pagina | 15
3. Onderzoeksopzet en methodologie De onderzoekseenheden in deze scriptie zijn machtsverhoudingen tussen publieke en private partijen in de hotelsector in Amsterdam en Brussel. Deze machtsverhoudingen komen tot stand door de invloed van de overheid en de invloed van de ondernemers. De invloed van de overheid en van ondernemers wordt mede bepaald door de machtsbronnen die Savitch en Kantor (2002) aandragen. De publiek-private machtsverhoudingen die hieruit komen vormen een policy network. Het conceptueel schema dat volgt uit de theorie is de volgende, zie figuur 1:
Figuur 1: Conceptueel schema scriptie
Bron: Eigen werk
Pagina | 16
Op basis van voorkennis, hoofdstuk twee van Savitch & Kantor, het artikel van P. Terhorst & J. Van de Ven uit 1999 en het conceptuele schema heb ik de volgende hypothesen opgesteld bij mijn onderzoeksvraag. Hypothese 1: Door de social centered development strategy van Amsterdam hebben ondernemers uit de hotelsector een vrij zwakke positie tegenover de overheid. Hypothese 2: Door fiscale decentralisering in Brussel hebben ondernemers uit de hotelsector een sterke positie tegenover de overheid. Hypothese 3: De onderhandelingspositie van de stad Brussel is zwakker dan de onderhandelingspositie van de stad Amsterdam met betrekking tot de hotelsector. Aan de hand van deze hypothesen wil ik proberen om mijn onderzoeksvraag te beantwoorden.
3.1. Methoden
Het type onderzoek dat ik heb gedaan voor deze scriptie is een multiple casestudy. Hierbij maak ik gebruik van een vergelijkend model, oftewel een comparative design. In het comparative design worden dezelfde dataverzamelingsmethoden gebruikt om een vergelijking te bieden tussen twee of meerdere cases. In deze scriptie gaat het om twee cases, namelijk Amsterdam en Brussel (Bryman, 2004). Dit onderzoek is op kwalitatieve basis gedaan. De antwoorden op de onderzoeksvraag zijn vergaard door op verschillende manieren data te verzamelen. De data is verkregen door theoretisch onderzoek aan de hand van wetenschappelijke literatuur, het analyseren van beleidsstukken op het gebied van toerisme in beide steden, het bekijken van statistieken en het houden van interviews onder actoren vanuit het stedelijk toerisme. Door het gebruiken van verschillende methoden is de validiteit van mijn onderzoek goed en krijg ik een zo compleet mogelijk beeld van beide steden.
Actoren die ik heb geïnterviewd zijn René van Schie, werkzaam bij de Gemeente Amsterdam bij de afdeling Economische Zaken- de Hotelloods; John Schraven, werkzaam bij Koninklijk Horeca Nederland (KHN) afdeling Amsterdam; Hans Pagina | 17
Spuijbroek, hotelondernemer in Amsterdam; Majel Tromp, hotelondernemer in Amsterdam; Hans Vugts, hotelondernemer in Amsterdam; Rodolphe van Weyenbergh, werkzaam bij de Brussels Hotels Association; Sven de Bruyker, werkzaam bij Hoofdstedelijk Gewest Brussel en Nicolas Veritas, hotelondernemer in Brussel. Door deze mensen te interviewen probeer ik dieper op de cases in te gaan, en antwoord te verkrijgen op specifieke aspecten uit de cases. Ik heb deze actoren via de e-mail en telefoon benaderd. In de interviews zijn vragen aan bod gekomen om de machtspositie van deze actor duidelijk te krijgen. Voor mijn onderzoek is empirisch onderzoek dus ook belangrijk. Dit is dan ook de reden dat ik drie dagen in Brussel ben geweest. De wetenschappelijke artikelen zijn verwerkt in een theoretisch kader. Later in de scriptie zal ik de resultaten uit het empirisch onderzoek terugkoppelen aan dit theoretisch kader.
De beleidsstukken zijn verwerkt in het hoofdstuk cases. Voorbeelden van beleidsstukken die ik heb gelezen zijn de Nota Hotelbeleid 2007-2010 voor Amsterdam en het Strategisch Ontwikkelingsplan 2020 voor Brussel.
Pagina | 18
4. Cases In dit hoofdstuk worden Amsterdam en Brussel besproken aan de hand van hypothese één en twee zoals gesteld in de onderzoeksopzet en methodologie. De statistieken, het ontwikkelingspad van de steden sinds 1830, het toeristisch beleid en de resultaten van de interviews worden besproken. Aan het einde van de case Amsterdam zal getracht worden hypothese één te toetsen en aan het einde van de case Brussel zal geprobeerd worden hypothese twee te toetsen.
4.1. Amsterdam In deze paragraaf over Amsterdam zal het uitgangspunt hypothese één zijn, namelijk : ‘Door de social centered development strategy van Amsterdam hebben ondernemers uit de hotelsector een vrij zwakke positie tegenover de overheid’.
4.1.1. Toerisme in Amsterdam Voor Amsterdam is de toeristische sector een belangrijk onderdeel van de economie. Jaarlijks komen er duizenden mensen naar Amsterdam toe om de bijzondere dingen van de stad te ontdekken. Tevens worden er veel congressen en vergaderingen georganiseerd waardoor er zakenmensen naar de stad komen. Hierdoor is er in Amsterdam een combinatie van recreatief toerisme en zakentoerisme. Voor al deze mensen zijn er slaapplaatsen nodig in de stad, waardoor de hotelbranche een belangrijke taak vervult voor de economie. Er kwamen in 2010 iets meer dan vijf miljoen bezoekers die ook overnachtten in Amsterdam, wat uitkwam op een kleine tien miljoen overnachtingen in 2010 (O+S Amsterdam, 2010a)
De toeristische sector zorgde in 2007 voor circa 4,5 miljard euro omzet en 46.500 arbeidsplaatsen. Ook wordt het internationale profiel van Amsterdam versterkt door het toerisme. De hoge omzet, de werkgelegenheid en de versterking van het internationale profiel zijn dan ook de redenen waarom toerisme in Amsterdam één van de economische pijlers is (Nota Hotelbeleid 2007-2010).
Pagina | 19
De Amsterdamse hotelsector bestaat uit 380 logiesverstrekkende accommodaties in juli 2011 (O+S Amsterdam, 2011a) met in totaal 22169 kamers (O+S Amsterdam, 2011b).
De kamers zijn onderverdeeld naar sterren volgens de Benelux Hotelclassificatie en de Nederlandse Hotelclassificatie. In juli 2011 was er in Amsterdam sprake van 2983 kamers in vijfsterrenhotels, 7996 kamers in viersterrenhotels, 6542 kamers in driesterrenhotels en 4648 kamers in overige klassen hotels (O+S Amsterdam, 2011b). De verdeling van het aantal kamers is te zien in tabel 2.
Tabel 2: Aantal kamers in Amsterdam juli 2011 Klasse hotel
Vijfsterren
Viersterren
Driesterren
Overig
Totaal
Aantal
2983
7996
6542
4648
22169
13,5
36,1
29,5
20,9
100
kamers % aantal kamers
Bron: O+S Amsterdam, 2011b.
Zoals hierboven al vermeld is een groot deel van de toeristen in Amsterdam in de stad voor zakelijk bezoek. De bezettingsgraad van de verschillende klassen hotels is goed te vergelijken. Er zit alleen een groot verschil in het aantal zakelijke bezoekers per klasse hotel, zie tabel 3.
Tabel 3: Bezettingsgraad en percentage zakelijk bezoek naar hotelklasse in Amsterdam in 2010 Klasse hotel
Gemiddelde kamerbezetting
Percentage zakelijk bezoek
(%)
van totaal hotelgasten
Vijfsterren
70
56
Viersterren
72
52
Driesterren
75
27
Overig
71
16
Bron: O+S Amsterdam, 2010 Pagina | 20
Zoals te zien is in tabel 3 verschilt het percentage zakelijke bezoekers tussen de hotels heel erg. Voor vijf- en viersterrenhotels zijn meer dan de helft van de gasten in Amsterdam voor zakelijk bezoek. Voor de driesterrenhotels en de overige hotels geldt dat een veel minder groot deel van hun bezoekers voor zakelijk bezoek in Amsterdam is. Het overgrote deel van deze bezoekers is voor hun vrije tijd en recreatie in Amsterdam.
De kamerprijzen in Amsterdam zijn bijna het hoogst van Europa. Dit heeft te maken met de hoge kamerbezetting en het ontbreken van voldoende kamers om de vraag in te vullen. Als er naar de cijfers uit 2006 wordt gekeken blijkt dat alleen Londen, Moskou en Parijs een hogere kamerprijs hebben (Nota Hotelbeleid 2007-2010). In tabel 4 staat de gemiddelde kamerbezetting en de gemiddelde prijs voor een kamer in verschillende Europese steden.
Tabel 4: Bezettingsgraad en gemiddelde kamerprijs in verschillende Europese Steden in 2006 Stad
Bezettingsgraad (Gemiddeld)(%)
Gemiddelde kamerprijs (in euro)
Londen
81,7
205
Moskou
72,6
223
Parijs Amsterdam
78,0 80,2
195 130
Edinburgh
78,5
129
Bath
77,2
125
Dublin Berlijn
77,7 73,5
122 126
Wenen
72,0
127
Praag Rome
73,0 74,7
116 108
Hamburg
75,8
106
Bron:Nota Hotelbeleid 2007-2010
Pagina | 21
In figuur 2 is de vraag en aanbod cyclus van het aantal kamers en het aantal overnachtingen in Amsterdam te zien, waarin duidelijk wordt dat de vraag en het aanbod erg dicht bij elkaar liggen in Amsterdam.
Figuur 2: Grafiek aantal overnachtingen en aantal kamers door de jaren heen in Amsterdam
____________ = Aantal overnachtingen Grijs = aantal kamers
Bron: Nota Hotelbeleid 2007-2010
Pagina | 22
4.1.2. Stedelijk ontwikkelingspad Amsterdam. Het ontwikkelingspad van Amsterdam vanaf 1830 heeft geleid tot de social centered development strategy van Amsterdam. Zoals in het theoretisch kader is gezegd, kenmerken een sterke publieke invloed, een actieve planning en het ambiëren van collectieve voordelen en publieke voorzieningen een sociaal gerichte ontwikkelingspolitiek (Savitch & Kantor, 2002). Amsterdam is deze zogenoemde ontwikkelingspolitiek door de jaren heen gaan voeren. Tussen 1830 en 1865 was de politieke macht in Amsterdam gecentreerd bij een kleine aristocratie. Deze aristocratie hield industriële vooruitgang tegen om eigen inkomsten uit het handelskapitalisme te behouden (Terhorst & van der Ven, 1999). In 1848 werd een liberale grondwet gemaakt en kwam er een kiesstelsel waarbij standen niet meer belangrijk waren en er waarbij gewerkt werd met territoriaal gedifferentieerde cijnsen, dit zijn grondgebonden belastingen. Het belastingstelsel van Nederland werd omgevormd om de economie te stimuleren en om ervoor te zorgen dat het geld niet alleen bij de aristocratie terecht kwam. Ook werden in 1865 de stedelijke accijnzen afgeschaft waardoor Amsterdam economisch sterker kon worden (Terhorst & van der Ven, 1999). Hier wordt al duidelijk dat men publiek invloed wil uitoefenen en actief beleid wil voeren om Amsterdam uit te laten groeien tot een economisch sterke stad. De inkomsten van de stad waren echter nog wel grotendeels afhankelijk van de hogere inkomensgroepen in Amsterdam. Na de afschaffing van de accijnzen kwam de industrialisatie op gang. Deze nam nog verder toe na de verbetering van de infrastructuur. Deze industrialisatie werkte ook mee aan de economische groei van Amsterdam. Naast deze economische groei, nam de bevolkingsomvang ook erg toe. Om deze groeiende bevolking te huisvesten, werden er collectief plannen voor uitbreiding van Amsterdam gemaakt, waaronder het Plan van Niftrik en Plan Kalff (Terhorst & van der Ven, 1999). Plan van Niftrik werd uiteindelijk niet uitgevoerd, maar Plan Kalff wel. Om de arbeiderswoningen en de plannen van de overheid te financieren werd er in 1877 een gemeentelijke inkomstenbelasting ingevoerd. Pagina | 23
De gemeente Amsterdam werd tevens als een private partij actief op de grondmarkt, waardoor zij macht verwierf. Ook in deze fase wordt duidelijk dat de overheid invloed uitoefent ten behoeve van de stad en dat er sprake is van een actieve planning door de overheid. In 1895 vond er annexatie plaats met de zuidelijke buurgemeenten van Amsterdam nadat de cijns op kiesrecht was afgeschaft. Het kiesrecht werd uitgebreid, wat er voor zorgde dat de liberalen veel macht kregen. Hierdoor konden de liberalen een aantal belangrijke hervormingen doen, zoals het invoeren van de Woningwet in 1901. De Woningwet werd opgesteld om publieke financiële steun aan woningbouwverenigingen te geven, kwaliteitseisen aan woningen te stellen en om stadsuitbreidingen in eigen hand te houden (Terhorst & van de Ven, 1999). Tussen 1918 en 1978 was er in Nederland sprake van volledige verzuiling, waardoor de klassenverhoudingen veranderden. Er werden algemeen kiesrecht en een rijksinkomstenbelasting ingevoerd. Iedereen kreeg recht op collectieve voorzieningen, waardoor er een steeds grotere noodzaak ontstond voor fiscale centralisatie. Door de fiscale centralisatie was het ook mogelijk om nog meer gebied rond Amsterdam te annexeren. De samenstelling van de bevolking maakte namelijk niet meer uit voor de inkomsten van de stad. Wederom werden door de overheid grote plannen voor stadsuitbreidingen gemaakt, zoals Plan Zuid van Berlage en het Algemeen Uitbreidingsplan uit 1935. Het Algemeen Uitbreidingsplan was tot stand gekomen na jaren van onderhandelingen tussen liberalen en socialisten. Deze onderhandelingen kwamen tot een compromis nadat bleek dat er voldoende ruimte was in het gebied om alle functies te verdelen tot het jaar 2000 (Terhorst & van der Ven, 1999). Dit bleek later echter niet waar te zijn, waardoor Amsterdam nog een keer annexeerde met de Bijlmermeerpolder. In de binnenstad wilde de gemeente nieuwe plannen uitvoeren, waarbij sloop van veel arbeiderswoningen op het programma stond. De gemeente stuitte echter op veel verzet van de bewoners, waardoor sloop werd omgevormd tot sociale stadsvernieuwing (Terhorst & van der Ven, 1999).
Pagina | 24
Hierna kwam het besef dat Amsterdam vol was, dus bedacht de gemeente Amsterdam een nieuw beleid met het concept van de Amsterdamse stadsregio met overloopgemeente (Terhorst & van der Ven, 1999). De gemeente Amsterdam werd hierdoor eigenlijk afhankelijk van de aanwezigheid van betaalbare woningen in nabij Amsterdam gelegen gemeenten. Dit was de reden dat de gemeente Amsterdam zich niet alleen wilde bezighouden met de planning van woningen binnen de stad, maar ook met de regie van de woningbouw in de groeikernen waar veel mensen uit Amsterdam terecht zouden komen. De gemeente Amsterdam had een grote invloed op het soort woningen dat er gebouwd werd en de prijsklasse van de woningen in de groeikernen, dit wordt een extraterritoriale strategie genoemd (Terhorst & van der Ven, 1999). De Derde Nota van de Ruimtelijke Ordening werd gevormd, waarbij de focus lag op de netgenoemde sociale stadsvernieuwing en het bouwen in groeikernen. Betaalbaarheid was hierbij erg belangrijk. De betaalbaarheid werd uiteindelijk gerealiseerd door staatssteun (Terhorst & van der Ven, 1999). Sinds 1978 is de basisstructuur van de Nederlandse staat eigenlijk niet echt veranderd. Deze basisstructuur heeft een klassencompromis mogelijk gemaakt om de economie te laten groeien. Voor het vormen van deze basisstructuur was de houding van de Gemeente Amsterdam erg belangrijk. De actieve planning die gevoerd is, het realiseren van de collectieve voorzieningen en de sterke publieke invloed zijn alle drie aspecten die deze structuur gecreëerd hebben, de sociaal gerichte ontwikkelingsstrategie.
Pagina | 25
4.1.3. Toeristisch beleid Amsterdam Het meest recente beleidsstuk over toerisme en de hotelsector in Amsterdam is de Nota Hotelbeleid 2007-2010, samengesteld door de afdeling Economische Zaken van de Gemeente Amsterdam in samenspraak met Koninklijk Horeca Nederland, de stadsdelen en ondernemers van hotels.
Zoals in de subparagraaf ‘toerisme in Amsterdam’ al is besproken is de toeristische sector en hiermee de hotelsector belangrijk voor de economie. Het grote economische doel op toeristisch gebied is de versterking van de positie van Amsterdam als vestigingsstad en als toeristische- en congresbestemming. Ook wordt hotelontwikkeling als belangrijk voor de economie gezien door het creëren van werkgelegenheid en de positieve invloed die kan ontstaan op de wijken waarin de hotels liggen (Nota Hotelbeleid 2007-2010).
Aangezien Amsterdam een tekort aan hotelkamers heeft, is de bezettingsgraad door de jaren heen erg hoog geworden waardoor er in piekperiodes onvoldoende hotelkamers beschikbaar zijn. De gemeente Amsterdam heeft het idee dat zij hierdoor inkomsten verliest en dat de positie van de stad bedreigd wordt. Het aanbod van hotelkamers is sinds 1997 wel toegenomen, maar niet in de mate dat dit nodig was. De economische crisis (2001) heeft wel invloed gehad op de hotelsector, het resulteerde namelijk in minder vraag en een minder snelle ontwikkeling van het aanbod, maar sinds 2004 is de vraag weer toegenomen waardoor de bezettingsgraad in de hotels wederom erg hoog is (Nota Hotelbeleid 2007-2010).
De gemeente Amsterdam verwachtte in 2007 een groei van het aantal overnachtingen van circa 4% per jaar. Dit heeft zij omgezet in een behoefte aan 9000 extra hotelkamers in de gemeente voor 2015. Voor eind 2010 moesten er plannen voor 7.200 hotelkamers ontwikkeld zijn op locaties die al bekend waren of op geheel nieuwe locaties. Voor 2008 moesten er 50 nieuwe kansrijke locaties voor hotels
Pagina | 26
worden aangewezen die in de plannen gebruikt konden worden. Spreiding van hotels over de stad is dan ook een belangrijk punt (Nota Hotelbeleid 2007-2010). Een ander punt uit de Hotelnota is de focus op alternatieve vormen van accommodatie. Voordelen van alternatieve vormen van accommodatie worden genoemd, zoals het bevorderen van diversiteit en het inspelen op specifieke marktsegmenten. De focus moet ook liggen op driesterrenhotels en hotels in het lagere segment, alhoewel de aandacht voor de vier- en vijfsterrenhotels niet moet worden uitgevlakt. Zeker bij de hogere klassen hotels zijn nieuwe concepten wenselijk waarbij er ‘speciale’ hotels ontstaan zoals lifestylehotels en hotels specifiek voor congressen. Ook staat er in de Hotelnota dat er een mix gewenst is binnen het hotel, dus waar verschillende functies met elkaar mengen (Nota Hotelbeleid 2007-2010)
Een ander punt dat in de Hotelnota wordt genoemd is de gebrekkige communicatie tussen de actoren. Een doel van de nota is dan ook het versterken van deze communicatie tussen zowel stadsdelen en de centrale stad als tussen gemeente en hoteliers, ontwikkelaars en investeerders. Het verbeteren van de communicatie is belangrijk omdat het ontwikkelingsproject dan beter en sneller verloopt (Nota Hotelbeleid 2007-2010).
Er zijn zes concrete acties die de gemeente Amsterdam op het gebied van hotelbeleid uitvoert, namelijk: 1). De gemeente Amsterdam zelf intensiveert en centraliseert de facilitering van hotelinitiatieven en de kennis over de hotelmarkt door een ‘Hotelloods’ aan te stellen binnen Economische Zaken Amsterdam waar ondernemers bij terecht kunnen. 2). De gemeente, de marktpartijen, de stadsdelen en de Stadsregio stimuleren de uitbreiding van het aantal beschikbare en geschikte locaties voor hotelbouw waarbij veel rekening wordt gehouden met de context van de locatie. 3). De communicatie tussen markt en gemeente wordt verbeterd door middel van transparantie en een overzicht van locaties die de markt ook kan bekijken. 4). Er worden afspraken gemaakt tussen het College van Burgemeester en Wethouders en de Dagelijks Besturen van de stadsdelen om de doelstelling van 9000 Pagina | 27
extra hotelkamers te realiseren voor 2015. Er worden dus aparte plannen gemaakt tussen de stadsdelen met betrekking tot het aantal uit te breiden kamers. In Amsterdam- Centrum mogen 1000 kamers worden bijgebouwd, welke aan specifieke eisen moeten voldoen omdat de binnenstad al erg vol is. Wel zouden twee tophotels, die de gemeente graag in de stad wil, in het centrum gebouwd mogen worden omdat tophotels niet buiten het centrum gesitueerd willen zijn. 5). Er wordt ingezet op twee snelle oplossingen voor het hoteltekort, namelijk hotels te water en het ombouwen van lege kantoren naar hotels. 6). De effectiviteit van het hotelbeleid wordt gemonitord. (Nota Hotelbeleid 20072010)
4.1.4. Analyse In Amsterdam zijn er verschillende actoren die zich bezighouden met toerisme en de hotelsector. Vanuit de overheid houdt de gemeente zich bezig met de hotelsector, met name de Hotelloods. De Hotelloods is onderdeel van de afdeling Economische Zaken en de loods is in het leven geroepen na het maken van de Nota Hotelbeleid 2007-2010. De functie van de Hotelloods is het realiseren van de doelen uit de Nota. De Hotelloods fungeert als centraal punt waarbij ondernemers aan kunnen kloppen. Natuurlijk houden ook hotelondernemers zich bezig met de hotelmarkt. Verder zijn er nog twee organisaties die een belangrijke rol spelen voor de hotels in Amsterdam, namelijk Koninklijk Horeca Nederland (KHN) en het Amsterdam Toerisme en Congres Bureau (ATCB). Het ATCB houdt zich voornamelijk bezig met de promotie van Amsterdam als bestemming en KHN is een vereniging die de belangen behartigt van alle aangesloten horecaondernemers uit Amsterdam. Circa 80% van de hotelondernemers is aangesloten bij KHN. In Amsterdam heb ik iemand van de Hotelloods, iemand van KHN en drie ondernemers uit de hotelwereld geïnterviewd. In deze subparagraaf zullen de uitkomsten van de interviews in Amsterdam besproken worden en vergeleken worden met de hypothesen. De analyse wordt uitgewerkt in verschillende thema’s.
Pagina | 28
De planning van de hotels in de praktijk Bij de planning van hotels in de praktijk spelen veel verschillende actoren een rol. Zo worden door de geïnterviewden de gemeente, de bewoners, bedrijven in de omgeving, beleggers, ontwikkelaars, architecten, bouwers, exploitanten, belanghebbenden, consultants, makelaars, ambtenaren, bestuurders, politici en de pers als actoren gezien. Deze actoren willen en kunnen invloed uitoefenen als er een plan gemaakt wordt voor een nieuw hotel. Door bestemmingsplannen en beleid heeft de Staat regels gevormd waar iedereen zich aan moet houden. Hierdoor oefent de overheid macht uit. Aangezien er vaak een bestemmingsplanwijziging moet plaatsvinden om een hotel te openen, zijn vooral de stadsdelen en projectbureaus van belang. Zij beslissen of deze wijziging plaatsvindt. De verhoudingen tussen de actoren verschillen per situatie volgens de respondenten. Elke actor kan zowel een stimulerende werking als een afremmende werking hebben op een plan. Bewoners kunnen vrij veel invloed uitoefenen, wat ook komt door het sterke popular control system dat er in Amsterdam is. De relaties tussen de actoren in de hotelsector zijn vrij informeel, ‘men komt elkaar overal tegen’. Hierdoor zijn de verstandhoudingen over het algemeen goed. Dit betekent echter niet dat de samenwerking tussen de actoren altijd soepel verloopt. Eén van de hotelondernemers heeft het idee dat er sprake is van belangenverstrengeling bij de overheid en dat je de juiste mensen moet kennen om dingen voor elkaar te krijgen. Inspraak en invloed Over de inspraak en mate van invloed van de hotelondernemers zijn de meningen verdeeld tussen de actoren. De gemeente ziet zichzelf als degene die de ruimtelijke kaders schetst, maar waarbij belangrijk is wat de markt denkt en zegt. De geïnterviewde van de Hotelloods heeft dan ook het idee dat het hotelbeleid in samenspraak met de markt gemaakt is. Twee van de drie
Pagina | 29
hotelondernemers vinden ook dat zij als ondernemers gehoord zijn bij het vormen van het beleid. KHN vindt daarentegen dat de hotelmarkt niet veel invloed heeft gehad, ondanks de inspraakrondes. De organisatie heeft het idee dat de gemeente een duidelijke lijn in gedachten had bij het te vormen beleid en dat deze lijn is aangehouden. Eén ondernemer sluit zich hierbij aan, hij vindt dat de gemeente niet naar de markt luistert. Over het algemeen kan gesteld worden dat de gemeente het beleid maakt, maar dat ondernemers gehoord worden om hun mening wel in het beleid te verwerken. Verschillen tussen grote en kleine hotels Bij de gemeente en de ondernemers leeft het idee dat er verschil zit in de mate van machtsuitoefening van ondernemers en dat dit afhangt van het aantal sterren van de hotels. De vier- en vijfsterrenhotels hebben naar hun idee meer macht en invloed dan de kleine hotels in Amsterdam. Dit hangt ook samen met de hoeveelheid geld die omgaat in de grote hotels en de hotelketens. Wel wordt er genoemd dat de kleine ondernemers zich vaak niet betrokken tonen bij het hotelbeleid. Zij houden zich veelal alleen bezig met het organiseren van hun eigen hotel. Toch wordt het door alle respondenten als oneerlijk beschouwd dat de grote hotelketens en de vier- en vijfsterrenhotels meer invloed uit kunnen oefenen dan de ondernemers uit de kleine hotels. Samenwerking. Alle ondervraagde ondernemers hebben het idee dat het aansluiten bij een belangenvereniging, zoals KHN, helpt bij het invloed uitoefenen op beleid en beslissingen in de hotelsector. Als ondernemer alleen ben je een erg kleine speler en kun je weinig doen. Organiseren in een belangenorganisatie als KHN is een goed middel om dan toch een vuist te maken richting de overheid. Door de achterban die je daarmee creëert is het mogelijk om invloed uit te oefenen op het beleid en betrokken te zijn bij beslissingen in de hotelsector.
Pagina | 30
Mening over de Nota Hotelbeleid 2007-2010 In het algemeen zijn de meeste geïnterviewden positief over de Hotelnota. Iedereen is in ieder geval positief over het feit dat er wordt nagedacht over de hotelmarkt op de lange termijn. Door hotelbeleid te voeren wordt de markt gefaciliteerd omdat zij de richtlijnen van de gemeente hierdoor kent. De punten die buiten het lange termijn denken als sterkst gezien worden door de geïnterviewden zijn: de spreidingsdoelstelling, de mix-eis, de focus op kwaliteit en dat er nagedacht wordt over verschillende segmenten van hotels en welke uitbreiding zij nodig hebben. Verder wordt het als heel positief ervaren dat er een algemeen hotelbeleid is om de positie van Amsterdam te versterken. Amsterdam prijst zich op dit moment namelijk uit de markt. Door een ondernemer wordt zelfs gezegd dat Amsterdam een arrogante stad wordt. Als zwak punt wordt gezien dat er een praktische kant binnen de Nota ontbreekt. Er wordt te weinig gekeken naar de invloed die de groei van de hotelmarkt op de stad zou hebben en hoe alle bezoekers gefaciliteerd zouden moeten worden in de stad qua eten, infrastructuur en activiteiten. Andere zwakke punten zijn dat er te weinig focus is op de lowbudgethotels, dat er te weinig focus is op continuïteit van kwaliteit en dat er toch nog teveel hotels in het centrum worden ontwikkeld. Eén van de ondernemers vindt de dubbele achteruitgang die er van de hotelondernemers wordt verwacht niet realistisch. Zij denkt dat het problemen gaat opleveren als zowel de bezettingsgraad als de prijs van de kamers daalt. Deze ondernemer denkt dat één van de twee oplossingen wel mogelijk is. Een andere ondernemer vindt de Hotelnota om andere redenen niet realistisch, hij vindt oplossingen die aangedragen worden voor kleinere hotels namelijk niet haalbaar. Over de uitvoering van de Hotelnota zijn de meningen wel eensgezind. Iedereen vindt het raar dat ondanks de spreidingsdoelstelling er nog veel hotels in het centrum gebouwd worden. Het is vreemd dat er ondanks beleid dat er gevoerd wordt, grote ondernemers toch vaak de uitzondering zijn en buiten het beleid om mogen bouwen. Dit is wel een teken dat de markt ook invloed uitoefent op de overheid. Pagina | 31
De Nota Hotelbeleid 2007-2010 wordt op één uitzondering na als een marktgericht beleidsstuk gezien. De Nota is geschreven met een economisch uitgangspunt en er wordt voornamelijk gekeken naar het economische belang van de hotelsector voor Amsterdam. Fricties tussen de overheid en investeerders oplossen: Hotelloods De mening over de Hotelloods is onverdeeld positief. De Hotelloods wordt gezien als een organisatie waarbij iemand werkt zonder persoonlijk gewin en hierdoor op een zeer positieve manier bezig is voor en in de stad. Iedere respondent is het erover eens dat met het aanstellen van de hotelloods een goede stap is gezet en dat de communicatie met de centrale stad via deze persoon een stuk beter is geworden. Zij zien de samenwerking tussen de gemeente Amsterdam, in de vorm van de centrale stad, en de hotelondernemers ook verbeterd door de komst van de Hotelloods. Hierdoor is er een frictie tussen overheid en investeerders opgelost. Locaties. Een aspect dat uit de interviews naar voren komt is de druk die er op het centrum van Amsterdam staat en de hoeveelheid hotels die toch nog in het centrum van Amsterdam gebouwd worden, zoals hierboven al gezegd is. Iedereen snapt echter wel waarom mensen hun hotel in het centrum willen vestigen. Zij zien de aanzuigende werking vanuit het centrum als heel groot. De druk die op het centrum van Amsterdam staat is echter heel erg groot en een risico voor de toekomst. Toeristen willen echter vaak zelf ook in het centrum verblijven, waardoor de hoteliers aan de vraag naar een goede locatie willen voldoen. Iedere ondernemer zal dan ook in eerste instantie een hotel in het centrum willen openen, dit zou door beleid en handhaving niet toegestaan moeten worden om de spreidingsdoelstelling te realiseren. De spreiding van hotels lukt op dit moment nog niet. Dit zegt iets over de sterkte van het beleid en de overheid ten opzichte van de markt. Als de gemeente alle macht zou hebben, zou spreiding van hotels nu al gerealiseerd zijn.
Pagina | 32
Regels Het is een belangrijk punt om te realiseren dat regels die gesteld worden door de overheid niet per definitie tegen de markt in hoeven te werken. Regels met betrekking tot monumentale gebouwen werken bijvoorbeeld ook in het voordeel van hotels. Als alle monumentale gebouwen gesloopt mochten worden, zou Amsterdam haar unieke karakter verliezen en hierdoor eventueel ook haar toeristen. Machtsverhoudingen Aan alle geïnterviewden is de vraag gesteld om de machtsverhoudingen tussen overheid en markt in percentages uit te drukken. De meningen hierover verschillen erg. De verhoudingen die genoemd worden liggen tussen de 60% overheid en 40% markt en 80% overheid en 20% markt. Gemiddeld kan dus gesteld worden dat de machtsverhouding tussen de overheid en de hotelmarkt als 70% overheid en 30% markt gezien wordt. Wat in ieder geval duidelijk wordt is dat de overheid meer macht heeft dan de hotelondernemers. De overheid vormt het beleid en de ondernemers hebben hier naar te luisteren, alhoewel zij wel gehoord zijn bij het maken van dit beleid. Stadsdelen Praktisch alle geïnterviewden zijn overwegend negatief over de communicatie en het samenwerken met de stadsdelen. Er wordt een voorkeur uitgesproken voor een samenhangend beleid vanuit een centrale regie zonder de tussenkomst van stadsdelen. Door het bestaan van stadsdelen is Amsterdam versnipperd in haar communicatie. Ook staat de centrale stad niet genoeg op haar strepen om stadsdelen te dwingen plannen uit te voeren. In stadsdelen is er vaak sprake van het Not In My BackYard-fenomeen. Ondernemers hebben over het algemeen het idee dat zij bij de centrale stad wel medewerking krijgen maar dat dit bij de stadsdelen erg kan verschillen. Eén van de ondernemers vindt zelfs dat de overheid machtig is, dit weet en misbruikt. De grootste klachten gaan over de communicatie tussen stadsdelen en ondernemers.
Pagina | 33
Toekomstbeeld Over het algemeen wordt er positief gedacht over de hotelmarkt over tien jaar. De hotelsector wordt gezien als een goedlopende, stabiele, gezonde en sterke sector met een mooie mix tussen toerisme en zakelijk bezoek. Volgens de monitoring van de gemeente over de Hotelnota 2007-2010 worden de 9000 kamers die gesteld worden niet gehaald, maar worden er voor 2015 wel 6400 kamers gerealiseerd van de 9000. Hierdoor wordt de eerste doelstelling niet gehaald, maar wordt de eigenlijk nog belangrijkere doelstelling van 70-75% bezettingsgraad wel behaald.
Pagina | 34
4.1.5. Toetsing hypothese Na het analyseren van de statistieken, het ontwikkelingspad, het beleid en de interviews wordt er nu geprobeerd hypothese één te toetsen. Hypothese één luidt: ‘Door de social centered development strategy van Amsterdam hebben ondernemers uit de hotelsector een vrij zwakke positie tegenover de overheid’. Er is in Amsterdam sprake van een sociaal politiek gerichte ontwikkelingsstrategie, hoewel de Hotelnota 2007-2010 marktgericht is en is geschreven uit economisch oogpunt. De actieve planning, het willen creëren van publieke voorzieningen en collectieve voordelen zijn kenmerken van de Nederlandse politiek welke zich door de jaren heen gevormd hebben (Savitch & Kantor, 2002). De overheid heeft hierdoor een vrij sterke positie ten opzichte van de markt. Uit de interviews is gebleken dat de positie van de ondernemers in Amsterdam niet per definitie zwak is, maar wel minder sterk dan de positie van de overheid. De overheid maakt het beleid en hoewel de ondernemer hier wel enige invloed op kan uitoefenen beslist de gemeente. Uitgaande van de percentages die in de interviews genoemd zijn, ligt circa 70% van de macht bij de overheid en circa 30% van de macht bij de markt. Als ondernemer alleen heb je weinig invloed op de overheid, maar door het organiseren in KHN is het toch mogelijk om als groep enige invloed uit te oefenen. De verhoudingen en communicatie tussen de centrale stad en de ondernemers worden als goed gezien sinds de komst van de Hotelloods en de Nota Hotelbeleid 2007-2010. De communicatie met de stadsdelen wordt echter overwegend negatief beoordeeld. Door het beleidsstuk, waarin ondernemers gehoord zijn en de overheid uiteindelijk heeft beslist, is de verhouding en de communicatie tussen de centrale stad en de markt over het algemeen goed. De overheid weet dat de hotelsector een belangrijke sector is voor de stad en probeert hier dan ook zo goed mogelijk beleid naar te voeren. Een punt waarbij de macht van de markt naar voren komt is de spreidingsdoelstelling die niet bereikt wordt door de overheid, ondanks dat het in het beleid staat. Pagina | 35
De ondernemers blijven er in slagen om hotels te realiseren in het centrum omdat een goede locatie voor de ondernemers erg belangrijk is. Dit is een punt waaruit blijkt dat de overheid niet de volledige macht heeft in Amsterdam. Ondanks de bestemmingsplannen en het beleid heeft de overheid niet de volledige macht. Ondanks de macht die de markt soms uitoefent kan hypothese één als waar beschouwd worden. Ten opzichte van de overheid heeft de markt een vrij zwakke positie.
Pagina | 36
4.2. Brussel
In deze paragraaf over Brussel zal hypothese twee het uitgangspunt zijn, namelijk: ‘Door fiscale decentralisering hebben ondernemers uit de hotelsector een sterke positie tegenover de overheid’
4.2.1. Toerisme in Brussel Brussel is de hoofdstad van België en is tevens de hoofdstad van Europa. Er worden veel congressen en vergaderingen in Brussel georganiseerd, gerelateerd aan de Europese Unie of andere instanties, waardoor er veel zakelijk toerisme plaatsvindt. Ook heeft Brussel kenmerken die interessant zijn voor de recreatieve toerist, zoals de Grote Markt, het Atomium, de stedelijke structuur, haar bier, wafels en chocola (VisitBrussels, 2011). Door de zakenbezoeken en toerisme heeft Brussel ook veel hotels nodig en is de hotelsector een belangrijke sector voor Brussel. Er was in 2010 sprake van circa 5,5 miljoen overnachtingen in het Brussels Gewest (Toerisme Vlaanderen, 2010b). Hiermee neemt Brussel circa 16% van het aantal overnachtingen in België voor haar rekening (Toerisme Vlaanderen, 2010a). De groei van het aantal overnachtingen in Brussel ligt vrij hoog, tussen 2006 en 2010 is het aantal overnachtingen per jaar met gemiddeld 3,5 % per jaar gegroeid (Toerisme Vlaanderen, 2010a). Het aantal bezoekers in het Gewest Brussel ligt rond de drie miljoen mensen in 2010. De gemiddelde verblijfsduur in Brussel bedraagt 1,8 nachten in 2010, wat impliceert dat het Gewest Brussel voornamelijk wordt bezocht voor korte vakanties (Toerisme Vlaanderen, 2010a).
Het aantal binnenlandse hotelgasten in Brussel is gering, maar 19% van de totale overnachtingen in Brussel is door Belgen. In Vlaanderen en Wallonië is respectievelijk 59% en 55% van de overnachtingen door Belgen, wat aangeeft dat er een groot verschil is tussen de gebieden. Brussel neemt dan ook maar 10% van het totale aantal binnenlandse overnachtingen in België voor haar rekening (Toerisme Vlaanderen, 2010a). De gemiddelde verblijfsduur van de binnenlandse gasten in Brussel is 1,4 nachten (Toerisme Vlaanderen, 2010a).
Pagina | 37
Van de 17 miljoen buitenlandse overnachtingen in België neemt Brussel echter 27% voor haar rekening. Het aantal buitenlandse overnachtingen in Brussel is tussen 2006 en 2009 gegroeid met gemiddeld 1,7% per jaar en tussen 2009 en 2010 met 3,9%. Ongeveer 80% van het aantal hotelovernachtingen in Brussel is door mensen uit het buitenland (Toerisme Vlaanderen, 2010a). De gemiddelde verblijfsduur van de buitenlandse gasten is 1,9 nachten (Toerisme Vlaanderen, 2010a).
Het verblijfsmotief van de toeristen in Brussel verschilt ook met de rest van België. Terwijl in België in het algemeen het verblijfsmotief voor ontspanning en vakantie rond de 80% ligt, is dit in het Brussels Gewest maar 49%. Zoals gezegd heeft Brussel ook een heel grote zakelijke toeristische markt. 37% van het aantal overnachtingen komt voort uit conferenties, congressen en siminars en 14% van het aantal overnachtingen door andere beroepsdoeleinden, zie figuur 3 (Toerisme Vlaanderen, 2010a). Brussel is voor haar hotelovernachtingen grotendeels afhankelijk van zakelijke bezoekers.
Figuur 3. Verdeling van het aantal overnachtingen in België naar verblijfsmotief 100% 90% 80% 70% Andere beroepsdoeleinden
60% 50%
Conferentie, congres en seminarie
40%
Ontspanning en vakantie
30% 20% 10% 0% België
Vlaams Gewest
Brussels Gewest
Waals Gewest
Bron: Toerisme Vlaanderen 2010a Pagina | 38
In tabel 5, zie hieronder, is het aantal hotels in Brussel in 2009 en 2010 weergegeven en het aantal logies voor doelgroepen. Tevens staan in deze tabel het aantal slaapplaatsen en hiermee de capaciteit van de accommodaties.
Tabel 5: Aantal hotels in Brussel en capaciteit in aantal slaapplaatsen Logiesvorm
2009
2010
Hotels
165
172
Logies voor
11
10
176
182
2009
2010
Hotels
30.592
31.798
Logies voor
1.305
1.330
31897
33.128
doelgroepen Totaal
doelgroepen Totaal
Bron: Toerisme Vlaanderen 2010a
Over heel juni 2010 gezien was de gemiddelde kamerprijs in Brussel 101,00 euro. De bezettingsgraad van de hotels in Brussel is in 2010 gemiddeld 69,1% (Hosta2011).
Pagina | 39
4.2.2. Stedelijk ontwikkelingspad Brussel Het ontwikkelingspad van de stad Brussel vanaf 1830 heeft zich gekenmerkt door fiscale decentralisering en een strategie waarbij de markt een sterke positie heeft verworven. Hierdoor vermoed ik dat er in Brussel sprake is van een marktgerichte ontwikkelingsstrategie. Zoals in het theoretisch kader is vermeld zijn vrije ontwikkeling, minimalistische planning en een sterke economische groei kenmerken van een marktgerichte ontwikkelingspolitiek (Savitch & Kantor, 2002). Deze marktgerichte ontwikkelingspolitiek en de fiscale decentralisering in Brussel hebben zich door de jaren heen gevormd.
Al vanaf begin 1800 is er sprake geweest van tegenstrijdigheden tussen verschillende bevolkingsgroepen in en rondom Brussel. Er was een strijd tussen katholieken en liberalen. De katholieken leefden voornamelijk op het platteland en de liberalen voornamelijk in de stad. Geen van beide groepen wilde dat de andere groep meer macht kreeg en het enige waar zij overeenstemming over hadden was dat lagere klassen uitgesloten moesten worden van kiesrecht. Kiesrecht werd verdiend door directe belastingen, waardoor alleen rijkere mensen mochten stemmen. De liberalen en katholieken wilden deze belastingen niet verhogen omdat dit alleen zijn weerslag zou hebben op rijkere mensen. Dit was dan ook de reden voor het instellen van indirecte belastingen in de vorm van accijnzen. De accijnsgrens lag gelijk met de gemeentegrens van Brussel. Hierdoor was het grondgebied van de stad Brussel vrij klein. Door een hoge bevolkingsdichtheid op dit kleine gebied waren negatieve externe effecten het gevolg. Er werd van de elite, die in dit geval de machthebber was, verwacht om hogere uitgaven te doen voor publieke voorzieningen. De elite verhoogde hierdoor de accijnzen, wat voor veel mensen een reden was om te suburbaniseren (Terhorst & van der Ven, 1999).
Vanaf 1849 werd de territoriaal gedifferentieerde cijns vervangen door een uniforme cijns voor België. Dit kwam omdat de liberalen het nationale parlement domineerden. Door deze nieuwe cijns kon Brussel een kleine annexatie uitvoeren. Een grote annexatie bleef uit omdat de centrale staat daar alleen mee in wilde Pagina | 40
stemmen als Brussel haar lokale accijnzen af zou schaffen. Dit zou voor Brussel oneerlijk zijn ten opzichte van andere steden die deze lokale accijnzen wel mochten behouden (Terhorst & van der Ven, 1999).
Tussen 1861 en 1914 was er nog steeds sprake van fragmentatie. De tegenstelling tussen liberalen en katholieken hield nog steeds stand en er was een derde partij bijgekomen, de socialisten. De socialisten leefden net als de liberalen vooral in de stad. De socialisten waren de drijvende kracht achter de uitbreiding van het kiesrecht, wat leidde tot de instelling van het algemeen meervoudig kiesrecht in 1893 (Terhorst & van der Ven, 1999). In 1900 werd het kiesstelsel vervangen door een kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging. De macht van de elite bleef echter groot, zij konden fiscale hervormingen blokkeren waardoor er geen eenduidig beleid kon ontstaan (Terhorst & van der Ven, 1999).
Rond 1860 volgde Brussel Parijs in de grootscheepse renovatie van de binnenstad, het zogenaamde Hausmanniseren, om de negatieve externe effecten in de stad aan te pakken. Door onbetrouwbare samenwerkingen tussen overheden veranderde dit echter in een planning disaster met grote verliezen. De fragmentatie binnen de Brusselse politiek werd nog meer versterkt door het uitgroeien van Brussel tot een gefragmenteerde metropool in combinatie met urban sprawl. De urban sprawl was resultaat van territoriale insluiting van lagere klassen op het platteland door de katholieken. De katholieken voerden een landbouw- woning en transportpolitiek waarbij bewoners voordelen ondervonden en er mensen naar het platteland verhuisden of hier bleven wonen (Terhorst& van der Ven, 1999).
De fragmentatie en politieke tegenstrijdigheden tussen verschillende groepen in België bleven maar voortduren. Vanaf het einde van de 19e eeuw zijn er constant conflicten tussen klassen, zuilen en taalgroepen geweest. Doordat geen van de groepen echt dominant was, was er steeds sprake van coalitiekabinetten. Door een machtsverschuiving werd het belastingstelsel progressiever, kwam er een evenwichtigere verhouding tussen directe en indirecte belastingen en werd de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten beter. Er was dus sprake van Pagina | 41
centralisatie. Desondanks kwam er na de Tweede Wereldoorlog een proces op gang van fiscale decentralisatie, waarbij Belgische gemeenten veel autonomie hadden en zij hierdoor hun lokale belastingen snel verhoogden. Verder waren de belastingen tussen het Rijk en de gemeenten verdeeld. Brussel groeide uit tot een gefragmenteerde metropool en werd ingesloten door omliggende gemeenten (Terhorst & van der Ven, 1999).
De fiscale decentralisatie was een resultaat van de Belgische verzuiling en de taalstrijd. Er was sprake van onvolledige verzuiling, omdat de verzuiling met territoriale grondslag was georganiseerd. Elke groep wilde zijn eigen positie versterken, wat resulteerde in fiscale decentralisatie. De groepen waren verspreid over het land, wat ook meewerkte aan de fiscale decentralisatie (Terhorst & van der Ven, 1999).
De politieke fragmentatie en fiscale decentralisatie blokkeerden effectieve ruimtelijke planning in Brussel. Klassenverschillen tussen verschillende gemeenten werden versterkt. De Centrale Staat en de Provincie konden zich door de fiscale decentralisatie niet bemoeien met de ruimtelijke planning omdat dit niet overeen zou komen met de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenten voor hun belastingbasis. Ook zou dit bepaalde zuilen of taalgroepen bevoordelen, wat ook niet eerlijk zou zijn. De fiscale decentralisatie resulteerde dus in minimalistische planning, één van de kenmerken van een marktgerichte ontwikkelingsstrategie (Terhorst & van der Ven, 1999).
In tegenstelling tot in Amsterdam kwamen de liberalen en socialisten niet tot een overeenkomst waarbij beide groepen tevreden zouden zijn. Er is dan ook geen gemeenschappelijke Woningwet of iets dergelijks tot stand gekomen. De katholieken hadden hun belangen op het platteland, maar deden weinig aan ruimtelijke planning en aan het verschaffen van collectieve goederen. Dit resulteerde in lintbebouwing. Hieruit blijkt weer de minimalistische planning in Brussel en omstreken.
Pagina | 42
De afgelopen decennia heeft federalisering het Belgische politieke leven gedomineerd, waarbij de achtergrond ligt bij de taalstrijd en de onvolledige verzuiling. Het federaliseringsproces liep langzaam door de verschillende staatsstructuren die de verschillende zuilen voor zich zagen. Omdat het proces zo lang duurde was de structuur van België lange tijd instabiel waardoor ontwikkelaars ongeveer vrij spel kregen. (Terhorst & van der Ven, 1999). Zoals gezegd is dit ook een kenmerk van een marktgerichte ontwikkelingspolitiek.
De financiële en politieke positie van Brussel verslechterde omdat de stad werd uitgesloten van samenvoegingsoperaties, zij zou namelijk een overkoepelend bestuur krijgen, het Brussel Hoofdstedelijk Gewest. De beslissing werd echter elke keer uitgesteld door onenigheid over de taalgroepen (Terhorst & van der Ven, 1999). Brussel en de centrale staat wilden de internationale concurrentie van de stad verbeteren en zij hadden geen andere uitweg dan een radicale groeistrategie te volgen. Zij stelden zich afhankelijk op van ontwikkelaars die praktisch vrij spel kregen in het ontwikkelen in Brussel.
In het algemeen kan gesteld worden dat door onvolledige verzuiling en de constante strijd tussen groepen in Brussel, de rollen van de overheden erg door elkaar lopen en er geen duidelijk beleid gevoerd wordt. De ontwikkelaar heeft erg veel vrijheid en mogelijkheden in Brussel. Het ontbreken van een sterke planning en het vrije ontwikkelen zoals hiervoor besproken wijzen erop dat er in Brussel sprake is van een marktgerichte ontwikkelingspolitiek zoals gesteld door Savitch & Kantor (2002). Ook wordt uit het ontwikkelingspad duidelijk dat Brussel altijd verdeeld is geweest, wat resulteerde in fiscale decentralisering.
Pagina | 43
4.2.3. Toeristisch beleid Brussel
Zoals hiervoor besproken is er dus sprake van verdeeldheid in Brussel. Dit is ook terug te zien in het toeristisch beleid. Er is door VisitBrussels, een semi-private toeristische organisatie een plan gemaakt voor toerisme in Brussel in 2012. Het Vlaams gewest heeft echter ook een plan gemaakt voor toerisme in Vlaanderen, waar zij Brussel ook bij rekenen, de Beleidsbrief Toerisme 2010-2011. Verder heeft Vlaanderen een Strategisch Beleidsplan 2020 gemaakt voor het toerisme in Vlaanderen en Brussel. Wallonië heeft ook nog een organisatie die zich met het toerisme in Brussel bezighoudt, namelijk het Wallonië- Brussels Toerisme (WBT). Verder zegt een respondent uit Brussel dat er geen alomvattend plan voor het toerisme is en dat men zich alleen aan de ruimtelijke ordeningsregels en dat soort dingen moet houden. Een andere respondent zegt dat eigenlijk alleen de plannen van VisitBrussels worden nagestreefd. In dit stuk worden de Beleidsnota Toerisme 2004-2009 van het Vlaams Gewest, het plan van VisitBrussels, het Strategisch Beleidsplan 2010 toerisme in Vlaanderen en Brussel en de Beleidsbrief toerisme 2010-2011 besproken, althans de delen die van toepassing zijn op Brussel.
Beleidsnota Toerisme 2004-2009 In een iets ouder beleidsstuk, namelijk de Beleidsnota Toerisme 2004-2009 van het Vlaams Gewest wordt de samenwerking met de gemeente Brussel duidelijk aangehaald. Als strategische doelstelling voor Vlaanderen wordt gezegd dat Brussel meer geprofileerd moet worden in de ontwikkeling en de promotie van het Vlaams toeristisch Product (Beleidsnota Toerisme 2004-2009). Hiermee wordt bedoeld dat de band tussen Brussel en Vlaanderen versterkt moet worden omdat Brussel als hefboom kan worden gezien voor de toeristische promotie van Vlaanderen (Beleidsnota Toerisme 2004-2009).
Pagina | 44
Beleidsbrief Toerisme 2010-2011 vanuit het Vlaams Parlement In de beleidsbrief Toerisme 2010-2011 wordt er vooral de situatie geschetst in 20092010 en hoe hier dan verder mee omgegaan kan worden met beleidsopties in 20102011. Het toerisme in Brussel staat in 2012 in het teken van Gastronomie en Brussel wil hierbij samenwerken met Vlaanderen. Ook wil Brussel zich aansluiten bij het Kunststedenactieplan, nadat Vlaanderen duidelijk heeft gemaakt dat dit plan geen marketingsaspect is, maar een instrument om het aanbod te versterken en kennisuitwisseling tussen verschillende steden te bevorderen. Brussel wil zich dan ook inzetten om samen met Vlaanderen een actieplan voor de kunststeden te ontwikkelen met een visie voor de lange termijn. Ook wil Brussel zich mengen in dit plan door ook een vertegenwoordiger in de stuurgroep te zetten .
BITC, het Brussel Internationaal Toerisme en Congres, wat veranderd is in de organisatie VisitBrussels, is ook samen met Toerisme Vlaanderen gekomen tot een samenwerkingsovereenkomst waarin een strategisch beleidsplan voor het toerisme in Vlaanderen en een internationaal marketingplan worden gevormd. Beleidsopties die genoemd worden zijn dat Vlaanderen verder moet inzetten op samenwerking met Brussel, dat er een nieuw internationaal marketingplan en een strategisch ontwikkelingsplan moeten worden gevormd.
Een verder punt waar Brussel bij betrokken is, is de MICE, ofwel de meetings, incentives, conferences en exhibitions. Er is een congresbureau Vlaanderen-Brussel dat veel verschillende MICE-aanvragen afhandelt. Een beleidsoptie die voor de MICEaanvragen worden genoemd, is dat Brussel vanaf oktober 2011 de gaststad is van de AIDEX beurs en conferentie. Hiertoe werken BITC en Toerisme Vlaanderen goed samen. Jaarlijks zal de AIDEX beurs voor circa 15.000 overnachtingen zorgen. Brussel speelt een belangrijke rol voor de MICE-werking van Toerisme Vlaanderen aangezien Brussel de grote trekpleister is.
Er is ook een logiesdecreet gevormd, dat een regelgeving inhoudt voor alle vormen van toeristische verblijfsaccommodaties als kwaliteitsgarantie voor de verblijfstoerist Pagina | 45
(Beleidsbrief toerisme 2010-2011). Ook werkt dit logiesdecreet voor de classificering van hotels. De hotels worden geclassificeerd naar sterren. Brussel wordt door Vlaanderen gebruikt als trekpleister om buitenlandse gasten naar Vlaanderen te trekken.
VisitBrussels Actieplan 2012 Het doel van VisitBrussels, dat in het Actieplan 2012 staat, is het realiseren van meer dan 6.500.000 overnachtingen in 2012. In 2010 was er sprake van ongeveer 5.500.000 overnachtingen, wat dus uitkomt op een toename van een miljoen overnachtingen in twee jaar. VisitBrussels acht dit haalbaar omdat het aantal overnachtingen van 2009 tot 2010 met 8% gegroeid is en zij deze trend zich zien voortzetten. De doelstelling voor deze grote groei gaat samen met een kwalitatieve uitbouw van het toeristisch aanbod en met nadruk op ruimdenkendheid en een multiculturele samenleving (VisitBrussels Actieplan 2012). Omdat de toeristische sector en de horecasector zorgen voor de meeste werkgelegenheid in het Hoofdstedelijk Gewest Brussel, is een andere doelstelling van het Actieplan om de werkloosheid in Brussel te verminderen.
Een ander doel dat in het Actieplan 2012 wordt genoemd is een betere samenwerking tussen de private sector en de overheid voor een betere en eenvormige promotie van het Hoofdstedelijk Gewest Brussel. Ook moeten er maatregelen genomen worden naar de wensen van de doelgroepen. Er zijn verschillende afdelingen opgericht om de promotie van het Gewest zo gunstig mogelijk te laten verlopen. Eén van de afdelingen is de Business to mass afdeling, die zich bezighoudt met het grote publiek via evenementen en cinema. De business to mass afdeling draagt bij aan de naamsbekendheid van Brussel en de bezetting van de publieke ruimte door het organiseren van evenementen en het bemiddelen voor andere organisatoren. De afdeling evenementen die onder de Business to mass afdeling valt houdt zich bezig met het organiseren van evenementen die Brussel als een bruisende stad op de kaart zetten. Ook organiseert de afdeling evenementen bijeenkomsten waarbij informatie over het nut en belang van VisitBrussels worden Pagina | 46
besproken. Een ander actiepunt uit het plan is om veel voordeel te krijgen uit het Gastronomisch jaar dat in Brussel voor 2012 gepland staat. Ten slotte wil deze afdeling van VisitBrussels Brussel bekender en geliefder maken om films te produceren.
Een andere afdeling is de Business to Business afdeling, die zich bezighoudt met professioneel recreatieve en zakelijke doelgroepen. Hieronder vallen de sales en het conventiebureau.
De laatste afdeling van VisitBrussels is de Business to Consumer afdeling, die zich richt op de consument of groepen consumenten. Hieronder vallen de cultuur en vrije tijd, waarbij verschillende actoren uit culturele, toeristische en vrijetijdssectoren elkaar kunnen ontmoeten. Ook vallen communicatie en de afdelingen ‘Web’ en ‘onthaal’ hier onder. In het algemeen kan gesteld worden dat VisitBrussels een algemeen doel heeft, namelijk de 6,5 miljoen overnachtingen in het Brussels Gewest in 2012 en dat zij dit wil behalen door goede promotie van de bestemming.
Strategisch Beleidsplan 2020 voor het toerisme in Vlaanderen en Brussel. Toerismepact 2020
Het Strategisch Beleidsplan 2020 is gemaakt aan de hand van het Toerismepact 2020. De missie, visie, krachtlijnen, strategische en operationele doelstellingen van dit Toerismepact worden dan ook genoemd in het Strategisch Beleidsplan voor toerisme in Vlaanderen en Brussel (Strategisch Beleidsplan 2020).
Het Strategisch Beleidsplan is het eerste brede beleidsplan voor toerisme in Vlaanderen en Brussel. Het plan is gemaakt omdat de toeristische sector als een belangrijke sector wordt gezien, maar dat deze sector zijn krachten onvoldoende gebundeld had. Het Strategisch Beleidsplan moet worden gezien als een kader om de toeristische sector goed te laten ontwikkelen. Als specifieke uitdaging in het plan Pagina | 47
wordt de promotie van Brussel gezien, aangezien Brussel een aparte benadering en andere inspanningen vereist. Buiten de ambities van Brussel zelf, namelijk een toename van congrestoerisme en verdubbeling van het aantal overnachtingen in 2019, moet Vlaanderen Brussel hierin steunen en de toeristische sector stimuleren omdat Vlaanderen hier voordelen uit kan halen.
De missie van het Strategisch Beleidsplan 2020 is om bij te dragen aan de duurzame ontwikkeling van het toerisme in, naar of vanuit Vlaanderen met het oog op meer economisch rendement, werkgelegenheid en welzijn (Strategisch Beleidsplan 2020). De visie achter deze missie is dat rond 2020 de toeristische actoren op een duurzame manier toerisme in Vlaanderen en Brussel ontwikkelen, wat een succes zal zijn voor de economie en wat wordt bereikt door meer samenwerking en een klantgerichte professionele aanpak (Strategisch Beleidsplan 2020).
De basisprincipes waarop het Strategisch plan is gebaseerd, de zogenoemde krachtlijnen zijn de volgende:
1).Klantgericht werken 2).Positioneren van Vlaanderen als toeristische bestemming 3).Macro-economisch denken 4).Professionaliseren en Innoveren 5).Samenwerken 6).Duurzame ontwikkeling
Pagina | 48
Om tot de basisprincipes te komen zijn er verschillende soorten doelstellingen gevormd, namelijk strategische - en operationele doelstellingen. De vier strategische doelstellingen zijn de volgende: I.
De bekendheid en aantrekkingskracht van Vlaanderen als toeristische bestemming verhogen in binnen- en buitenland
II.
Het aandeel van de toeristische sector in de Vlaamse economie laten stijgen
III.
De klanttevredenheid verhogen door een kwaliteitsvol aanbod
IV.
De slagkracht van de toeristische sector versterken door samenwerking.
De operationele doelstellingen zijn: i.
Het verzamelen en ontsluiten van kennis, inzichten en kerncijfers om de bedrijfs- en beleidsvoering op te funderen
ii.
Investeren in de aantrekkelijkheid van het werken in de toeristische sector
iii.
Werken aan een gunstig ondernemingsklimaat
iv.
Investeren in de opbouw van een kwaliteitsvol, gedifferentieerd en innovatief toeristisch aanbod naar de wensen van de consument
v.
Verbeteren van de ontsluiting van het toeristisch aanbod.
vi.
Actief meewerken aan een betere fysieke bereikbaarheid van toeristische plekken in Vlaanderen
vii.
Op de kaart zetten van Vlaanderen vanuit de brandingsstrategie “Vlaanderen, het versterken van een gastvrij en professioneel toeristisch onthaal en het verhogen van de participatie van de Vlamingen zelf aan het toerisme (Strategisch Beleidsplan 2020).
De uitwerking van de doelstellingen wordt gemonitord aan de hand van een vooraf ingestelde indicatorenset. Ook wordt er jaarlijks een Staten Generaal georganiseerd waarbij alle toeristische actoren rapporteren en discussiëren over de uitvoering van het beleidsplan. Het raadgevend comité van Toerisme Vlaanderen presenteert de stand van zaken aan de Staten-Generaal. Ook maakt
Pagina | 49
het raadgevend comité een projectenlijst voor elk jaar. In 2014 wordt het Strategisch Beleidsplan 2020 geëvalueerd (Strategisch Beleidsplan 2020).
Na de bespreking van deze beleidsplannen wil ik enkele opmerkingen plaatsen. Het is vreemd dat het Vlaams Gewest plannen maakt voor het Hoofdstedelijk Gewest Brussel. Het Vlaams Gewest heeft namelijk geen bevoegdheid om grondgebonden zaken te regelen in het Brussels Gewest. Dit heeft een zwak hotelbeleid tot gevolg vanuit de overheid en dit is ook terug te zien in de hiervoor genoemde reacties van twee geïnterviewden. Zij zeggen namelijk dat er geen alomvattend plan voor het toerisme is en dat men zich alleen aan de Ruimtelijke Ordeningsregels en dat soort regels moet houden. Een andere respondent zegt dat eigenlijk alleen de plannen van VisitBrussels worden nagestreefd. Hieruit wordt duidelijk dat de overheid in Brussel geen duidelijke toeristische plannen of plannen voor de hotelmarkt heeft. Alleen de Ruimtelijke Ordeningsregels zijn van invloed op de hotelmarkt en verder voornamelijk het plan van de semi-private vereniging VisitBrussels. VisitBrussels werkt dan wel semi-privaat, maar dit is een afschuiving van taken van een overheid op een semi-private partij. Dit duidt op een zwakke overheid en op een sterke markt. Verder valt op dat er in de beleidsstukken geen speciale aandacht wordt gegeven aan de zakelijke markt, terwijl Brussel hiervan wel afhankelijk is.
Pagina | 50
4.2.4. Analyse
In Brussel houden verschillende actoren zich bezig met de hotelsector. Vanuit de overheid houden de gemeente Brussel en het Hoofdstedelijk Gewest Brussel zich bezig met de Ruimtelijke Ordening, en hiermee deels met de hotelsector. Het Hoofdstedelijk Gewest vertegenwoordigt Brussel en haar 18 omliggende gemeenten. Natuurlijk houden ook de hotelondernemers zich bezig met de hotelmarkt.
Verder zijn er nog twee organisaties die een belangrijke rol spelen voor hotels in Brussel, namelijk de semi-private organisatie VisitBrussels en de Brussels Hotels Association (BHA). VisitBrussels is een organisatie die toerisme in Brussel promoot, maar die ook de plannen maakt voor het toerisme in de stad. De BHA is een vereniging die de belangen behartigt van de aangesloten hotelondernemers uit Brussel. Circa 90% van de hotelondernemers is aangesloten bij de BHA. In Brussel heb ik iemand van het Hoofdstedelijk Gewest Brussel, iemand van de Brussels Hotels Association en een hotelondernemer geïnterviewd. In deze paragraaf zullen de uitkomsten van de interviews uit Brussel en de ruimtelijke planning rondom hotels besproken worden en vergeleken worden met de hypothesen. De interviews worden georganiseerd naar verschillende thema’s. De planning van de hotels in de praktijk Bij het interview met de persoon van het Hoofdstedelijk Gewest Brussel is aan mij het bestemmingsplan van het Gewest gegeven en is er verteld welke regels van het bestemmingsplan belangrijk zijn met betrekking tot de hotelsector. Ook is er een toetsingsformulier meegegeven, het zogenaamde ‘Récapitulitif de l’analyse technique’ waaraan aanvragen voor nieuwe hotels getoetst worden. Als een ondernemer een nieuw hotel wil openen wordt er eerst gekeken of er advies aangevraagd moet worden. Dit gaat dan om advies van instanties die over monumenten, het leefmilieu of mobiliteit gaan. Als het om geklasseerde, monumentale gebouwen gaat, is het advies van de Koninklijke Commissie Monumenten en Landschappen (KCML) bindend.
Pagina | 51
Na deze adviesronde kunnen er twee verschillende procedures ontstaan. Bij procedure één wordt de overlegcommissie geraadpleegd, waarin de gemeente, het Hoofdstedelijk Gewest, de brandweer, de Directie Monumenten en Landschappen en de gemeentelijke ontwikkeling vertegenwoordigd zijn. Deze overlegcommissie bespreekt de aanvraag waaruit een niet-bindend advies rolt. Procedure twee is publicatie, waarbij een affiche wordt gemaakt over de aanvraag en de buurt inspraak krijgt. De tweede procedure is een ingewikkeldere en spannendere procedure dan de eerste procedure omdat bewoners inspraak krijgen.
Een aspect waar verder nog naar gekeken wordt bij een hotelaanvraag is naar stedelijke kosten, waarbij een berekening wordt gemaakt van het aantal parkeerplekken en het aantal werkplekken per vierkante meter. Als dat boven een bepaald aantal vierkante meters komt moet er een bepaalde prijs per vierkante meter betaald worden aan stedelijke kosten. Vervolgens staan er in het ´Récapitulitif de l analyse technique’ een aantal pagina’s regels, waarbij als er aan zo’n regel wordt voldaan er automatisch wordt overgegaan op publiekmaking, dus de tweede procedure. Dit geldt bijvoorbeeld als de locatie in een groengebied ligt, het hotel in een geklasseerd gebouw zal komen of als het gebouw al leegstaat sinds 1979. Dan volgt er in het ‘Récapitulitif ‘ een deel over de zones van een bestemmingsplan, waarbij de redenen voor publicatie per zone verschillen. Bij de bestemming wonen/ residentieel wonen is er bijvoorbeeld al publicatie vereist als de stedelijke omgeving verandert, terwijl bij de bestemming wonen dit bij 20 hotelkamers gebeurt, bij een gemengde zone bij 50 hotelkamers en bij een sterk gemengde zone bij 80 hotelkamers. In de meeste andere zones is het bouwen van een hotel niet aan publicatie gebonden, maar wordt dit via de overlegcommissie afgehandeld. Wat vreemd is aan de overlegcommissie is dat de commissie een niet-bindend advies afgeeft, terwijl zelfs de brandweer in deze commissie zit. Dus als de brandweer een gebouw afkeurt, kan er na overleg nog steeds een hotel gerealiseerd worden. Dit duidt op een slechte planningstructuur.
Pagina | 52
De overheden en belangrijke instanties kunnen alleen een niet-bindend advies afgeven. Als nieuw hotel heb je verder te maken met het Zone d’Interet Culturel, Historique, Esthétique et d’Embellissement (ZICHEE). Het ZICHEE gaat erom dat het karakter van een aangegeven gebied, vaak de Brusselse vijfhoek, niet veranderd mag worden, dus dat het idee voor het hotel binnen het karakter van het gebied moet passen.
Naast het algemene bestemmingsplan waaraan de aanvraag voor een hotel getoetst wordt is er ook nog sprake van het Plans Particuliers d’Affectation du Sol (PPAS). Dit zijn bijzondere bestemmingsplannen, waarbij er sprake is van zones met extra regels qua bestemming of bebouwing. Zodra er wordt afgeweken van het PPAS is publicatie ook vereist. Tevens moet er rekening worden gehouden met de verkavelingsvergunning, waarbij er sprake is van publicatie als het gebouw heel andere verhoudingen heeft, denk hierbij aan diepte, hoogte, soort dak, dan de andere gebouwen in de nabije omgeving. Voor uithangborden voor hotels is publicatie ook nodig. Verder wordt er rekening gehouden met milieueisen door milieueffectrapportages en milieueffectenstudies. In het algemeen wordt een plan voor een hotel ook publiek gemaakt als het gaat om meer dan 100 hotelkamers.
Bestemmingsplanwijziging is volgens de geïnterviewde van het Hoofdstedelijk Gewest een redelijk zware procedure die ongeveer een jaar in beslag neemt. Dit komt door overleg met de gemeente en publicatie. Er worden echter wel redelijk vaak uitzonderingen gemaakt op het bestemmingsplan, behalve als het letterlijk in de regels staat dat iets niet mag, dat wordt als illegaal gezien. Ook deze uitzonderingen op bestemmingsplannen duiden op een zwakke planningsstructuur in Brussel.
Als actoren die meespelen bij beslissingen in de hotelsector worden het Gemeentebestuur, het Hoofdstedelijk Gewest Brussel, de aanvragers, VisitBrussels, de BHA en monumenteninstanties genoemd. Op het gebied van Pagina | 53
relaties tussen de actoren ziet de vertegenwoordiger van het Gewest dat er veel discussie is tussen de gemeente en het Hoofdstedelijk Gewest. De relatie tussen markt en overheid wordt gezien als iets wat plaatsvindt op politiek vlak, als iets in een dimensie waar je als ambtenaar geen invloed op hebt. Hij vindt dat de relatie tussen de gemeente en het Gewest tegenover de markt meer gaat om de opgestelde regels toe te passen en het zojuist genoemde toetsingskader te volgen. Een andere geïnterviewde vindt ook niet dat de relaties tussen de actoren altijd even goed zijn, maar hij vindt gezamenlijk constructief denken en dat hier resultaat uit komt het belangrijkst.
Inspraak en invloed Het algemene idee heerst dat het Brussels Gewest en de gemeente macht uitoefenen, alleen al door het bestaan van de regels die hierboven besproken zijn en de bestemmingsplannen. Eén van de geïnterviewden denkt dat VisitBrussels eigenlijk de politieke belangen en doelen verwoordt en dat VisitBrussels eigenlijk de plannen maakt voor het beleid in de hotelsector. VisitBrussels is echter geen overheidsorgaan, maar een semi-private vereniging. Het Gewest en andere overheidsinstanties hebben ook wel plannen, maar het wordt verwoord door VisitBrussels en dit is dan weer waar de BHA naar handelt. Hotels zelf kunnen het beleid en de beslissingen beïnvloeden door de BHA. De meningen van de hotels worden vertegenwoordigt door de BHA en die speelt dit weer door aan VisitBrussels.
Wat ook door sommige geïnterviewden wordt gezien is dat de markt in Brussel nauw verbonden is met de politieke macht in Brussel. De politiek wordt geleid door macht en de macht ligt soms bij de markt. Hierdoor worden beslissingen in de hotelsector soms doorgedrukt door de politiek ten gunste van de markt, omdat dit positief is voor de politieke macht. Door sommigen wordt gezien dat de markt de politieke stad domineert. De markt wordt via de politiek gehoord, ook omdat een hotel over het algemeen een positieve weerslag heeft op de stad. Politiek en markt worden beiden als belangrijk gezien met betrekking tot Pagina | 54
beslissingen in de hotelsector. De ideeën van deze twee actoren liggen op dit moment vrijwel op één lijn. Private actoren kunnen betrokken zijn bij het maken van de politieke visie en de politieke visie wordt weer vertegenwoordigd door VisitBrussels.
Deze samenhang van politiek en markt komt mijns inziens doordat Brussel deels afhankelijk is van lokale belastingen. Zoals in het ontwikkelingspad van Brussel is besproken zijn de gemeenten in België deels verantwoordelijk voor hun eigen belastingen. Hierdoor ontstaat er concurrentie tussen gemeenten. Dit is de reden dat de overheid en met name de politiek geneigd is om ja te knikken naar ondernemers, in dit geval naar ondernemers uit de hotelwereld. Waarschijnlijk gebeurt dit echter wel meer bij de vier- en vijfsterrenhotels en de grote hotelketens dan bij de kleinere hotels door de hoeveelheid geld die rondgaat in de hotels. Beslissingen worden beïnvloed door de markt en door de marktomstandigheden.
Mening over beleid De mening over het beleid en over de groei van het aantal hotelkamers is positief. Een toename is goed voor de stad in het algemeen volgens de ondernemers en de BHA. Niemand zit echter te wachten op meer concurrentie direct naast de deur, dus hier is sprake van het Not In My BackYard effect. Het wordt als positief gezien dat de stad en het Gewest Brussel het belang van de toeristische- en de hotelsector ziet voor Brussel. Dit komt ook omdat de hotelsector een sector is waarin meer dan 12.000 mensen werkzaam zijn. De politiek heeft doorgekregen dat de hotelsector een enorm economisch belang vertegenwoordigt voor de stad omdat de hotelsector de werkloosheid bestrijdt. De hotelsector is tevens de meeste rendabele sector in het stadscentrum, waardoor veel hotels zich in Brussel willen vestigen. Ook is de vraag naar overnachtingen vaak groter dan het aanbod waardoor de uitbreiding van hotelkamers, zoals in het beleid gesteld wordt, ook wenselijk is voor de hotelsector. Pagina | 55
Locaties Volgens één van de respondenten is er niet veel druk van de ondernemers om zich in het stadscentrum te vestigen met hun hotel. Hij denkt dat, onder andere dankzij de zakelijke markt, er meerdere gebieden in Brussel zijn die interessant zijn voor hotels, waardoor er niet heel erg veel druk op het centrum ligt.
Zakelijke markt Zoals in de statistieken al is besproken, is een groot deel van de hotelovernachtingen in Brussel voor zakelijk bezoek. Conferenties, seminars en congressen zorgen bij elkaar voor circa 37% van de overnachtingen in Brussel. De ondernemer die ik heb gesproken bevestigt ook dat zijn doelgroep de zakelijke markt is. Hij vindt dat de recreatieve toerist vrijwel altijd zoekt naar de goedkoopste verblijfplaats terwijl de zakelijke toerist minder belang hecht aan de prijs. Door de grote zakelijke markt is een hotelkamer in Brussel doordeweeks duurder dan in grotere steden zoals Parijs. Doordeweeks zijn de meeste overnachtingen in Brussel voor zakelijke doeleinden.
Regels De regels die gesteld worden door de overheid, dus het hierboven besproken bestemmingsplan, het ZICHEE en de PPAS en het ´Récapitulitif de l analyse technique’ zorgen voor aspectenwaaraan de ondernemers zich moeten houden. Dit zijn dan ook de beperkingen waar de ondernemers mee te maken krijgen als zij een hotel willen openen. Buiten deze regels zijn er weinig andere regels waaraan nieuwe hotels zich moeten houden. Zoals eerder gezegd worden er ook redelijk vaak uitzonderingen gemaakt op de regels. De zwakke planningsstructuur is dus in het voordeel van de hotelondernemers.
Pagina | 56
Machtsverhoudingen Aan alle geïnterviewden in Brussel is gevraagd om de machtsverhoudingen tussen de overheid en de markt in percentages uit te drukken. De geïnterviewden zijn het er over eens dat de markt niet alle macht heeft, omdat dan alles mogelijk zou zijn, zoals een hotel van 200 verdiepingen in het centrum. Het Gewest en de gemeente hebben macht door de bestemmingsplannen waardoor zij dingen onmogelijk kunnen maken voor de hotelmarkt. Omdat dingen onmogelijk gemaakt kunnen worden, wordt de verhouding tussen overheid en markt door twee geïnterviewden geschat op 60% macht voor de overheid en 40% macht voor de markt. Er wordt gedacht dat de overheid meer macht zou kunnen hebben met een coherent stedenbouwkundig beleid. Ook wordt er gedacht dat de markt kan beïnvloeden, maar dat de overheid beslist. De derde geïnterviewde wil geen verhoudingen noemen, hij vindt dat dit voor elk onderwerp varieert. Hij denkt dat de markt wel macht heeft, maar dat als de politiek iets beslist, hij dan niks heeft om er tegen in te brengen.
Fragmentatie Zoals in de subparagraaf over het ontwikkelingspad van Brussel al vermeld is is er in Brussel sprake van fragmentatie en fiscale decentralisatie. Het wordt als een probleem gezien dat er twee instanties zijn die zich bezighouden met ruimtelijke ordening en planning, namelijk het Hoofdstedelijk Gewest en de gemeente. Deze twee instanties worden ook als verwarrend ervaren door de aanvragers voor hotelvergunningen en de markt. Er wordt gedacht dat op het gebied van ruimtelijke planning het Gewest meer invloed zou moeten hebben zonder tussenkomst van de gemeente.
De proceduregang rondom aanvragen wordt gezien als een log apparaat door het bestaan van de twee instanties, ook al is er vaak sprake van consensus. Op dit moment is het zo verdeeld dat het Gewest gaat over de aanvragen voor geklasseerde gebouwen, voor aanvragen in de publieke ruimte en voor aanvragen van publieksrechtelijke instanties. Voor hotels gaat dit dus eigenlijk Pagina | 57
over hotelaanvragen in geklasseerde gebouwen. De gemeente gaat over de privéaanvragen, dus over de aanvragen voor een ‘normaal’ hotel.
Door het bestaan van de twee instanties moeten deze twee instanties ook met elkaar communiceren. Het gewest en de gemeente vragen advies aan elkaar. De geïnterviewde van het Hoofdstedelijk Gewest Brussel ziet de communicatie tussen de twee instanties als zo goed als mogelijk, maar dat de samenwerking niet altijd even soepel verloopt. Door het bestaan van de twee instanties wordt er geen eenduidig beeld gegeven waardoor het kenmerk van fragmentatie duidelijk blijft in Brussel.
Samenwerking Organiseren van hotels in een belangenvereniging wordt gezien als iets wat helpt bij het invloed uitoefenen. Het organiseren in de BHA helpt bij het invloed uitoefenen omdat de BHA veel kennis heeft van de hotelsector. Kennis wordt gezien als macht door de BHA. Doordat de BHA zo goed samenwerkt met VisitBrussels en zij dezelfde doelen nastreven is er sprake van wederzijdse beïnvloeding. De twee organisaties hebben elkaar nodig. De BHA is een partner voor praktisch elk hotelproject in Brussel en de BHA en VisitBrussels proberen zo goed mogelijk samen te werken in het voordeel van Brussel. Ondernemers zien de organisaties als VisitBrussels en de BHA als belangrijker voor hotels dan de gemeente en het Gewest omdat zij evenementen en mensen naar Brussel proberen te lokken en dit is goed voor de hotelsector.
Toekomstbeeld De hotelsector wordt als zo’n belangrijke sector in Brussel gezien dat de verwachtingen voor de komende tien jaar positief zijn. Omdat Brussel belangrijk is voor Europa zal ook zeker de zakenmarkt goed blijven, wat erg positief is voor de hotelsector. Alle geïnterviewden zijn optimistisch over de hotelmarkt over tien jaar. Pagina | 58
4.2.5. Toetsing hypothese
Na het analyseren van de statistieken, het ontwikkelingspad, het beleid en de interviews wordt er nu geprobeerd hypothese twee te toetsen. Hypothese twee luidt: ‘Door fiscale decentralisering hebben ondernemers uit de hotelsector een sterke positie tegenover de overheid’. Zoals gezien in de subparagraaf over het ontwikkelingspad van Brussel heeft zich door de jaren heen hier een proces van fiscale decentralisatie voorgedaan. De politiek is in Brussel zeer gefragmenteerd (Terhorst & van der Ven, 1999). Door deze fiscale decentralisatie is er geen sprake van een eenduidig stedenbouwkundig beleid. Het hotelbeleid dat in Brussel wordt nageleefd komt met name van de semi-private organisatie VisitBrussels. De overheid kan macht uitoefenen door bestemmingsplannen en regels waardoor zij plannen onmogelijk kan maken. Doordat de overheid zo gefragmenteerd is heeft de markt automatisch een sterkere positie dan dat zij anders zou hebben. De overheid vormt geen centraal orgaan en vormt hierdoor geen sterk beleid. Hierdoor krijgt de markt meer voor elkaar. Buiten het feit dat er sprake is van fragmentatie, is ook de kwestie van de lokale belastingen belangrijk in Brussel. Doordat gemeenten deels verantwoordelijk zijn voor hun eigen belastingen, zijn zij geneigd ja te knikken naar ondernemers die geld naar Brussel trekken. Hierdoor heeft de markt ook macht ten opzichte van de overheid. Door deze twee kenmerken hebben ondernemers in Brussel inderdaad een vrij sterke positie tegenover de overheid. Ondanks het feit dat de geïnterviewden de machtsverhoudingen als 60% macht voor de overheid en 40% macht voor de markt beoordelen omdat de overheid ontwikkelingen kan verbieden beschouw ik hypothese twee ook als waar. Het is niet zo dat de markt per definitie meer macht heeft dan de overheid, maar wel dat zij veel invloed heeft op de overheid en op het beleid dat er gevoerd wordt. De positie van de markt is dus wel sterk.
Pagina | 59
5. Koppeling met theoretisch kader In dit hoofdstuk zullen de resultaten uit het hoofdstuk cases gekoppeld worden aan aspecten die besproken zijn in het theoretisch kader. Dit zijn de artikelen van Lanzaloco (2008), Savitch en Kantor (2002) en van Van Waarden (1992). Alledrie deze artikelen worden toegepast op de cases Amsterdam en Brussel. Aan het eind van dit hoofdstuk zal geprobeerd worden hypothese drie te toetsen.
5.1. Amsterdam
Lanzaloco (2008) In het artikel van Lanzaloco worden verschillende typen ondernemersverenigingen besproken, de zogenaamde business associations. In Amsterdam is Koninklijk Horeca Nederland zo’n ondernemersvereniging. Koninklijk Horeca Nederland kan gezien worden als een zogenaamde trade association, een vereniging die sectoraal gericht is. Koninklijk Horeca Nederland behartigt de belangen van de gehele horecasector in Nederland. De afdeling van Koninklijk Horeca Nederland waar ik mee gesproken heb, dus de afdeling Amsterdam, kan echter ook geschaard worden onder een zogenaamde employers’ association, waarbij de focus ligt op een bepaalde regio of een bepaald gebied. Koninklijk Horeca Nederland afdeling Amsterdam kan dus als een combinatie gezien worden van een sectorale en lokale organisatie die de belangen behartigt van de horecaondernemers in Amsterdam.
Savitch en Kantor (2002) In het artikel van Savitch en Kantor wordt de onderhandelingspositie van de stad besproken en de machtsbronnen die de onderhandelingspositie van de stad beïnvloeden. Hier zal het artikel van Savitch en Kantor gekoppeld worden aan de resultaten uit Amsterdam. Zoals al bij het ontwikkelingspad bij de case Amsterdam is besproken, is er in Amsterdam sprake van een sociaal politieke ontwikkelingsstrategie die zich Pagina | 60
kenmerkt door een sterke publieke invloed, actieve planning en het ambiëren van collectieve voordelen en publieke voorzieningen (Savitch & Kantor, 2002). De machtsbronnen die bij het stereotype hiervan zouden horen zijn gunstige marktomstandigheden, geïntegreerde intergovernmental support, een actief popular control system en een postmaterialistische lokale cultuur (Savitch & Kantor, 2002).
De marktomstandigheden zijn in Amsterdam inderdaad gunstig. Veel bedrijven, in het geval van deze scriptie hotels, willen zich in Amsterdam vestigen. In Amsterdam is er inderdaad ook sprake van sterk geïntegreerde intergovernmental support, er is namelijk sprake van veel verticale en horizontale goed geregelde integratie. Een voorbeeld hiervan is dat de stadsdelen van Amsterdam enkele taken van de centrale stad overnemen: verticale integratie. Ook neemt de markt enkele taken van de stad over: horizontale integratie. Nog een ander teken van de sterk geïntegreerde intergovernmental support is de goed gecoördineerde planning.
Qua popular control system staat Nederland erom bekend dat dit erg actief gebeurt. Buurtbewoners hebben bijna altijd invloed en kunnen tegen plannen of beslissingen van de overheid in gaan. Vaak is er sprake van verenigingen binnen een buurt die helpen bij beslissingen nemen. Tevens is er in Nederland en zeker in Amsterdam sprake van een postmaterialistische lokale cultuur, waarbij er buiten materialistische dingen ook aandacht is voor bijvoorbeeld monumentale oude gebouwen of landschappen die behouden moeten worden, omdat dit als belangrijk wordt gezien voor de stad. Amsterdam voldoet dus precies aan de vier machtsbronnen die het tot een stad met een sociaal politieke structuur maken. Dit geldt ook voor de hotelmarkt in Amsterdam.
Pagina | 61
Van Waarden (1992) Zoals in het theoretisch kader is vermeld heeft Van Waarden een artikel geschreven met een karakterisatie van publiek-private relaties die hij policy networks noemt. In dit stuk worden de machtsrelaties tussen de hotelsector en de overheid in Amsterdam getypeerd aan de hand van de door Van Waarden als meest belangrijk genoemde dimensies, namelijk het aantal en type actoren, de belangrijkste functies die het netwerk heeft en de balans van macht die er in het netwerk is. Dit wordt gedaan aan de hand van de tabel van Van Waarden, tabel 1 op pagina 15 van deze scriptie.
Het policy network van Amsterdam valt onder het sectoraal corporatisme. Er is sprake van één grote groep uit de samenleving, namelijk de hotelondernemers. Er is ook sprake van delegatie van publieke autoriteit waar eigenlijk al dit type policy network uit komt. In Amsterdam is het dan zo dat de staat dominant is. Een belangrijk kenmerk van sectoraal corporatisme zijn dat de overheid samenwerkt met ondernemers. In ruil voor coöperatie en hulp geeft de staat aan de ondernemers bepaalde voordelen en middelen, bijvoorbeeld autoriteit waardoor de ondernemers bijvoorbeeld een monopoliepositie kunnen krijgen. Doordat de overheid deze ondernemers bijeenbrengt, ontstaat er een goed georganiseerd en geïntegreerd systeem van verenigingen die bijvoorbeeld een sector vertegenwoordigen, in dit geval de hotelsector. (Van Waarden, 1992).
Pagina | 62
5.2.
Brussel
Lanzaloco (2008) In Brussel is de Brussels Hotels Association de ondernemersvereniging voor ondernemers in de hotelsector. De Brussels Hotels Association behartigt de belangen van de hotelondernemers in het Hoofdstedelijk Gewest Brussel. Hierdoor kan ook de Brussels Hotels Association als een combinatie van een trade association en een employers’ association gezien worden. De Brussels Hotels Association behartigt de belangen van de hotelondernemers sectoraal, namelijk de sector hotelondernemers. De vereniging behartigt de belangen van de hotelondernemers echter ook regionaal, namelijk in het Gewest Brussel. Hierdoor kan de Brussels Hotels Association gezien worden als een combinatie van een sectorale en regionale organisatie die de belangen behartigt van de horecaondernemers in Brussel.
Savitch en Kantor (2002) In dit deel zullen de resultaten uit Brussel gekoppeld worden aan het artikel van Savitch en Kantor (2002). Zoals al bij het deel van het stedelijk ontwikkelingspad van Brussel is vermeld, vermoed ik dat er in Brussel sprake is van een marktgerichte ontwikkelingspolitiek. Kenmerken van deze politiek zijn vrije ontwikkeling, minimalistische planning en een sterke economische groei (Savitch & Kantor, 2002).
De machtsbronnen die bij een stereotype marktgerichte ontwikkelingspolitiek zouden horen zijn ongunstige marktomstandigheden, diffuus intergovernmental support, een passief popular control system en een materialistische lokale cultuur (Savitch & Kantor). De marktomstandigheden zijn in Brussel echter gunstig. Brussel is om politieke redenen aantrekkelijk voor privaat kapitaal, als de hoofdstad van de Europese Unie. De intergovernmental support is wel diffuus, er zijn wel twee verschillende overheidsinstanties maar dit is geen goedlopende verdeling en samenwerking. Een ander kenmerk van diffuus intergovernmental Pagina | 63
support is een niet bestaande of ongecoördineerde ruimtelijke planning, waar sprake van is in Brussel. De planning in Brussel is vanuit de overheid gezien ongecoördineerd.
Qua popular control system is er in Brussel echter wel sprake van een actief systeem. Burgers kunnen zeker bij de tweede procedure van een aanvraag, dus bij publicatie, hun mening over ideeën en beslissingen van de overheid geven. De lokale cultuur van Brussel is echter wel te omschrijven als materialistisch. Het beleid dat er is gaat vooral om banen en inkomen waarbij de overheid sneller geneigd is om ja te zeggen tegen investeerders en ondernemers.
Door deze twee aspecten die niet precies binnen de marktgerichte ontwikkelingspolitiek passen zou Brussel onder de hybride ontwikkelingspolitiek vallen, waarbij de marktomstandigheden gunstig zijn, de intergovernmental support diffuus is, de popular control actief is en de lokale cultuur materialistisch is. De onderhandelingspositie van de stad is beter dan bij een stad waarin een totaal marktgerichte ontwikkelingsstrategie is, maar minder goed dan een stad waarin er sprake is van een sociaal-politieke ontwikkelingsstrategie.
Van Waarden (1992) Ook de resultaten van Brussel worden aan het artikel van Van Waarden gekoppeld aan de hand van tabel 1 op pagina 15 in deze scriptie. De machtsrelaties in Brussel kunnen net als die in Amsterdam gekoppeld worden aan het policy network sectoraal corporatisme. Er is sprake van één grote groep uit de samenleving, namelijk de hotelondernemers. Tevens is er sprake van delegatie van publieke autoriteit. Dit wijst er al op dat er in Brussel sprake is van sectoraal corporatisme. In Brussel is het dan nog zo dat de overheid dominant is, maar dat de markt ook veel macht heeft. Kenmerken van sectoraal corporatisme zijn zojuist bij de subparagraaf over Amsterdam genoemd en komen neer op een samenwerking tussen overheid en ondernemers. Pagina | 64
5.3.
Toetsing hypothese
In deze subparagraaf zal er getracht worden antwoord te geven op hypothese drie. Hypothese drie luidt: ‘De onderhandelingspositie van de stad Brussel is zwakker dan de onderhandelingspositie van de stad Amsterdam met betrekking tot de hotelsector’.
Na het onderzoeken van beide cases kan gesteld worden dat hypothese drie waar is. Deze verschillen hebben zich al door de jaren heen gevormd . Amsterdam heeft een veel meer sociaal-politieke ontwikkelingsstrategie, terwijl de ontwikkelingsstrategie van Brussel meer hybride te noemen is, waarbij er soort van overeenstemming en gelijke macht bestaat tussen overheid en markt.
Alhoewel Brussel en Amsterdam in hetzelfde policy network vallen, verschilt de macht van de ondernemers tegenover de overheid wel. Brussel heeft minder macht ten opzichte van haar ondernemers dan Amsterdam omdat er geen eenduidig beleid wordt gevormd waaraan ondernemers zich kunnen houden. Er worden wel plannen gemaakt, maar af en toe door partijen die helemaal geen bevoegdheid hebben om grondgebonden zaken in Brussel te plannen. Amsterdamse ondernemers worden wel gehoord en naar hun mening gevraagd,maar de overheid heeft de beslissingsbevoegdheid. In Brussel worden aanvragen ook wel getoetst door de overheid, maar heeft de overheid minder invloed dan in Amsterdam.
Bij allebei de steden is de stad dominant omdat zij plannen kan tegen houden. De macht die de markt hier tegen kan bieden verschilt echter. Als er gekeken wordt naar de meningen van de geïnterviewden is dit verschil ook te zien. In Brussel wordt de verhouding overheid tegenover de markt op 60%-40% geschat en in Amsterdam wordt deze verhouding op 70%-30% geschat.
Pagina | 65
6. Conclusie In deze conclusie wordt de onderzoeksvraag die bij deze scriptie onderzocht is besproken aan de hand van de hypothesen en het onderzoek dat verricht is. De onderzoeksvraag luidt: ‘Hoe zijn de publieke en private machtsverhoudingen verdeeld in de hotelsector in Amsterdam en Brussel?’ De hypothesen die hierbij gesteld zijn met hun beantwoording worden hieronder kort besproken.
Hypothese één die onderzocht is, luidt als volgt: ‘Door de social centered development strategy van Amsterdam hebben ondernemers uit de hotelsector een vrij zwakke positie tegenover de overheid’.
Uit deze scriptie is gebleken dat deze hypothese als waar beschouwd kan worden, de markt heeft tegenover de overheid een vrij zwakke positie. Uit dit onderzoek is gekomen dat er in Amsterdam inderdaad sprake is van een sociaal politiek gerichte ontwikkelingsstrategie, gekenmerkt door een actieve planning, publieke voorzieningen en collectieve voordelen (Savitch & Kantor, 2002). Door deze ontwikkelingsstrategie heeft de gemeente Amsterdam een vrij sterke positie ten opzichte van de markt.
De positie van de ondernemers in Amsterdam is niet per definitie zwak, maar wel minder sterk dan de positie van de overheid. De overheid maakt het beleid en faciliteert de markt hiermee, ook al kan de ondernemer het beleid ook wel beïnvloeden en geeft de gemeente Amsterdam ondernemers een kans om hun woordje te doen met betrekking tot hotelbeleid. Zeker door het organiseren binnen een vereniging, zoals het KHN, kan er door de ondernemers invloed worden uitgeoefend. Punten waarbij de macht van de markt naar voren komt zijn als er doelstellingen uit het beleid niet behaald worden. Met name als dit gebeurt doordat ondernemers dit als negatief zien voor hun onderneming, zoals een locatie buiten het centrum. Pagina | 66
Hypothese twee die onderzocht is luidt: ‘Door fiscale decentralisering hebben ondernemers uit de hotelsector in Brussel een sterke positie tegenover de overheid’. Deze hypothese is in dit onderzoek ook als waar beschouwd omdat de ondernemers in Brussel niet sterker staan dan de overheid, maar wel een sterke positie hebben ten opzichte van de overheid. Door de fiscale decentralisatie en de gefragmenteerde overheid in Brussel is er geen sprake van een eenduidig stedenbouwkundig beleid in Brussel. Het toeristisch beleid dat wordt nageleefd komt met name van de semi-private vereniging VisitBrussels. Doordat de overheid zo gefragmenteerd is vormt zij geen centraal orgaan en vormt zij geen sterk beleid. Hierdoor krijgt de markt meer voor elkaar en krijgt zij automatisch meer macht. Hiernaast is er in Brussel ook nog sprake van eigen verantwoordelijkheid voor gemeenten voor hun lokale belastingen. Hierdoor is de overheid geneigd snel toe te geven aan ondernemers die geld naar Brussel brengen. De machtspositie van de markt tegenover de overheid wordt hierdoor versterkt. Als laatste is hypothese drie onderzocht, namelijk: ‘De onderhandelingspositie van de stad Brussel is zwakker dan de onderhandelingspositie van de stad Amsterdam met betrekking tot de hotelsector’. Ook deze laatste hypothese kan als waar beschouwd worden. Door de verschillende ontwikkelingspaden die gevolgd zijn vanaf 1830 is er in Amsterdam sprake van een overheid met een sociaal-politiek gerichte ontwikkelingsstrategie en is er in Brussel sprake van een meer hybride ontwikkelingsstrategie, waarbij de rol van de overheid minder dominant uitvalt. De overheid is door fragmentatie en fiscale decentralisering zwakker.
Bij beide steden heeft de stad de beslissingsbevoegdheid. De macht die de markt echter kan uitoefenen op beslissingen in de hotelsector verschilt. Als er gekeken wordt naar de meningen van de geïnterviewden is dit verschil ook te zien. In Brussel
Pagina | 67
wordt de verhouding overheid tegenover de markt op 60%-40% geschat en in Amsterdam wordt deze verhouding op 70%-30% geschat. Na deze drie hypothesen beantwoord te hebben volgt alleen nog het antwoord op de hoofdvraag. De machtsverhouding in de hotelsector verschilt in beide steden. In Amsterdam is de overheid dominant tegenover de markt. Ondernemers hebben inspraak, er is sprake van coöperatie tussen markt en overheid. De overheid beslist echter en heeft de macht om ontwikkelingen te verbieden of juist in gang te zetten. De ondernemers in Amsterdam zijn georganiseerd in de ondernemersvereniging Koninklijk Horeca Nederland waardoor zij invloed op beslissingen in de hotelsector willen hebben en krijgen. Het organiseren in zo’n vereniging helpt ook bij de machtspositie. Amsterdam heeft de machtsbronnen die de onderhandelingspositie van de stad gunstig maken zoals vermeld door Savitch & Kantor (2002). De marktomstandigheden zijn gunstig voor ondernemers, het intergovernmental support is geïntegreerd, het popular control system is actief en er is sprake van een post-materialistische lokale cultuur. Dit wijst op een sociaal-politiek gerichte ontwikkelingsstrategie. Het policy network waar de machtsverhoudingen in Amsterdam onder vallen is het sectoraal corporatisme, waarbij er sprake is van coöperatie tussen overheid en markt. In Brussel is de situatie anders. De overheid, in dit geval de gemeente Brussel en het Hoofdstedelijk Gewest Brussel, hebben wel de bevoegdheid om ontwikkelingen te verbieden en regels te stellen waar de markt zich aan moet houden. Brussel valt ook onder het policy network van sectoraal corporatisme, waarbij er sprake is van coöperatie tussen markt en overheid. De ondernemers uit de hotelsector zijn in Brussel georganiseerd in de ondernemersvereniging Brussels Hotels Associations. Deze ondernemersvereniging wil de belangen van de hotelondernemers zo goed mogelijk behartigen. Door de Brussels Hotels Associations wordt er ook invloed uitgeoefend op de overheid en op de semi-private vereniging VisitBrussels die het toeristisch beleid eigenlijk maakt en verwoordt.
Pagina | 68
Brussel heeft machtsbronnen die de onderhandelingspositie van de stad hybride maken. De macht tussen overheid en ondernemers is praktisch gelijk. De marktomstandigheden in Brussel zijn gunstig, het intergovernmental support is diffuus, het popular control system is actief en de lokale cultuur is materialistisch. Dit wijst op een hybride ontwikkelingsstrategie. De macht van de markt is, ondanks de beslissingsbevoegdheid van de overheid, sterk. Zij kan namelijk beslissingen van de overheid erg beïnvloeden door het zwakke beleid en de fiscale decentralisering in Brussel. Er kan geconcludeerd worden dat de machtsverhoudingen in Amsterdam en Brussel van elkaar verschillen. Alhoewel bij beide steden de overheid de beslissingsbevoegdheid heeft, verschilt de macht die men als ondernemer daar tegen kan uitoefenen. Door de centralisatie en het gecoördineerde beleid is de macht van de overheid in Amsterdam sterker dan die in Brussel. De ondernemers in Brussel kunnen de overheid en beslissingen in de hotelsector meer beïnvloeden dan wat mogelijk is in Amsterdam. De redenen hiervoor liggen voornamelijk in de fiscale decentralisatie, fragmentatie en in de kwestie van de lokale belastingen.
Pagina | 69
Bronnen Beleidsbrief Toerisme 2010-2011. Vlaams Parlement
Beleidsnota Toerisme 2004-2009. Toerisme. Kwaliteitswerk voor een kwaliteitsbeleving van bestemming Vlaanderen. Vlaams Gewest.
Bryman, A. (2004) Social research methods. Oxford, UK: Oxford University Press. Campbell
Encyclo (2011) Online encyclopedie [online] http://www.encyclo.nl/begrip/Neoliberalisme (Geraadpleegd 11-01-2011)
Erkos Ozturk, H.& Terhorst, P. (under review). Variety of urban tourism development trajectories: Antalya, Amsterdam and Liverpool compared.
Gemeente Amsterdam Dienst Onderzoek en Statistiek (2010a) Gasten en overnachtingen in Amsterdamse hotels [online] < http://www.os.amsterdam.nl/grafiek/9770/> (geraadpleegd 29/11/2011).
Gemeente Amsterdam Dienst Onderzoek en Statistiek (2010b) Kamerbezetting en percentage zakenbezoek [online] < http://www.os.amsterdam.nl/tabel/9099/> (geraadpleegd 29/11/2011)
Gemeente Amsterdam Dienst Onderzoek en Statistiek (2011a) Logiesverstrekkende accommodaties 2001-2011 [online] < http://www.os.amsterdam.nl/tabel/9093/> (geraadpleegd 29/11/2011)
Gemeente Amsterdam Dienst Onderzoek en Statistiek (2011b) Kamers van hotels 2001-2011 [online] < http://www.os.amsterdam.nl/tabel/9095/> (geraadpleegd 29/11/2011)
Pagina | 70
Hoofdstedelijk Gewest Brussel Portaalsite [online] http://www.brussel.irisnet.be/over-het-gewest/de-gewestelijke-bevoegdheden (Geraadpleegd 14-10-2011)
Hosta2011persbericht [online] http://www.horwathhtl.nl/nederlands/nederlandsHTL/Publications/Press/HOSTA20 11persbericht.cfm (Geraadpleegd op 09/01/2012)
Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011. Gemeente Amsterdam. Stadsdeel Centrum. Cluster Economische Zaken.
Nota Hotelbeleid 2007-2010 Gemeente Amsterdam, Economische zaken
Robinson, J. (2011) 2010 Urban geography plenary lecture. The travels of urban neoliberalism: taking stock of the internationalization of urban theory.
Savitch, H.V.& P. Kantor (2002) Cities in the International Marketplace. The Political Economy of Urban Development in North America and Western Europe.
Strategisch Beleidsplan 2020 voor het toerisme in Vlaanderen en Brussel. Toerismepact 2020. Vlaams Gewest.
Terhorst, P.& J. van der Ven (1999) Stedelijke Ontwikkelingspaden, Regimes en Eigendomsrechten:Brussel en Amsterdam Vergeleken. Planologisch Nieuws. Jg. 19 nr 4/1999
Terhorst, P. & J. van der Ven (2001) Territorialisation of the state and urban trajectories: Amsterdam and Brussels compared. In: The Territorial Factor. Political Geography in a Globalising World.
Pagina | 71
Toerisme Vlaanderen. Toerisme in Cijfers 2010a [online, PDF] http://www.toerismevlaanderen.be/sites/toerismevlaanderen.be/files/assets/docu ments_KENNIS/cijfers/TIC/Toerisme%20in%20Cijfers%20-%20%202010.pdf (Geraadpleegd 09-01-2012)
Toerisme Vlaanderen. Toerisme in Kerncijfers 2010b [online, PDF] http://www.toerismevlaanderen.be/sites/toerismevlaanderen.be/files/assets/docu ments_KENNIS/cijfers/Kerncijfers/kerncijfers_2009_NL_lores.pdf (Geraadpleegd 0501-2012)
VisitBrussels [online] http://visitbrussels.be/bitc/BE_en/essential-brussels/generalinformation.do (Geraadpleegd 05-01-2012]
VisitBrussels Actieplan 2012 [PDF]
Waarden, F. Van (1992) Dimensions and types of Policy Networks. European Journal of Political Research. Vol. 21 Issue 1-2 Pagina 29-52.
Pagina | 72
Bijlagen
-
Lijst met geïnterviewde mensen
-
Interviewvragen
Pagina | 73
Geïnterviewde mensen Amsterdam
-
René van Schie. Hotelloods. Gemeente Amsterdam afdeling Economische Zaken
-
John Schraven. Koninklijk Horeca Nederland
-
Hans Spuijbroek. Backstage Hotel
-
Majel Tromp. Hotel La Boheme
-
Hans Vugts. Hotel Casa 400
Brussel
-
Sven de Bruyker. Hoofdstedelijk Gewest Brussel
-
Rodolphe van Weyenbergh. Brussels Hotels Association
-
Nicolas Veritas. Hotel La Madeleine.
Pagina | 74
Interviewvragen René van Schie- EZ Amsterdam Hotelloods. Maandag 21-11-2011 René van Schie (EZ), de ‘hotelloods’, is het gemeentelijke aanspreekpunt voor nieuwe hotelinitiatieven. In samenwerking met andere gemeentelijke instanties en marktpartijen werkt de Hotelloods aan het realiseren van de ambities van de stad zoals die zijn beschreven in de gemeentelijke Nota Hotelbeleid 2007-2010. De ambitie is de realisatie van 9000 nieuwe hotelkamers tot 2015. 1. Wat is de functie van de hotelloods binnen de Gemeente Amsterdam? 2. Hoeveel mensen zijn er onderdeel van de hotelloods in Amsterdam?
3. Welke actoren spelen een rol in de beslissingen ten opzichte van de hotelsector in Amsterdam en wat voor rol spelen deze actoren dan? 4. Hoe ziet u de relaties tussen de verschillende actoren?
5. Hoe kijkt u aan tegen Hotelnota 2007-2010 en de invloed van de gemeente en de invloed van de hotels op het aantal uit te breiden kamers dat er wordt aangegeven in de Hotelnota?
6. Wat voor druk leggen de hoteliers op de Hotelnota met bijvoorbeeld wens voor een locatie van hun hotel ? 7. Wat zijn de moeilijkste onderhandelingspunten geweest tussen de hotels en de gemeente m.b.t. de Hotelnota 2007- 2010? 8. Vindt U dat de Hotelnota gesticht is op sociaal-politieke gronden of dat deze marktgericht is? 9. Wat vindt u de sterkste punten van de Hotelnota 2007-2010? 10. En wat de zwakste?
Pagina | 75
11. Denkt u dat de 9000 gestelde kamers in de Hotelnota gerealiseerd worden voor 2015? (Later? Of helemaal niet) 12. De hotels in Amsterdam zijn georganiseerd op sterren, zit er nog verschil in invloed tegenover de overheid dat de hotels hebben? Dus hebben vijfsterrenhotels meer invloed dan eensterrenhotels? 13. Hoe is de verhouding tussen de gemeente, het ATCB en het KHN? 14. Op een schaal van 0 tot 10, hoeveel macht vindt U dat de gemeente heeft ten opzichte van de private partijen (hotelsector)? Bij 10 heeft de gemeente de meeste macht, bij 5 is het gelijk verdeelt en bij 0 hebben de private partijen de meeste macht. 15. Hoe schat U de hotelmarkt in Amsterdam in over 10 jaar? 16. Vindt U dat de gemeente Amsterdam en de stadsdelen goed samenwerken m.b.t. beslissingen in de hotelsector? Waarom? 17. Op wat voor soort hotels vindt U dat de focus zou moeten liggen in de hotelontwikkeling in Amsterdam? 18. Op wat voor manieren kan Amsterdam het zakentoerisme nog meer aan proberen te trekken? 19. Wat ziet u als de belangrijkste toerismeaantrekkende factoren in Amsterdam en hoe kan de hotelsector hier het best mee omgaan? 20. Kunt U een succes noemen wat de Gemeente Amsterdam heeft behaald na het ontstaan van de hotelloods?
Pagina | 76
Interview J. Schraven. Regioadviseur KHN. Dinsdag 08-11-2011 1. KHN is een sectorale organisatie, wat doet deze lokale organisatie van het KHN? Hebben veel plaatsen een lokale organisatie van het KHN of alleen Amsterdam? 2. Hoeveel hotels zijn er aangesloten bij het KHN in Amsterdam?
3. Hoe verhoudt het KHN zich tegenover het Amsterdam Toerisme en Conference Bureau (ATCB)?
4. Welke actoren spelen een rol in de beslissingen ten opzichte van de hotelsector in Amsterdam en wat voor rol spelen deze actoren dan?
5. Hoe ziet u de relaties tussen de verschillende actoren?
6. Hoe kijkt u aan tegen Hotelnota 2007-2011 en de invloed van de hotels op het aantal uit te breiden kamers dat er wordt aangegeven in de Hotelnota?
7. Is er druk vanuit de hoteliers om in de binnenstad te komen met hun hotels? Hadden de hotelondernemers zelf meer gewild dan de geplande 1000 kamers in de binnenstad? Hoe is het gegaan?
8. Zijn de eisen die in de Hotelnota 2007-2011 worden gesteld aan de fysieke omstandigheden e.d. een onderhandelingspunt geweest? Zien de hoteliers het als een beperking van hun ondernemingsvrijheid of gaan ze er met het grootste gemak mee akkoord?
9. Ziet U de eisen in de Hotelnota 2007-2011 als een uiting van een sociaal gerichte politiek of vindt de hotelsector dit ook als positieve eisen waardoor het ook marktgerichte eisen zijn?
Pagina | 77
9. Hoe zijn de hotels in Amsterdam georganiseerd? Op sterren? Organiseren de hotels zich op eigen initiatief of van uit initiatief van het KHN?
10. Op een schaal van 0 tot 10, hoeveel macht vindt U dat het KHN heeft ten opzichte van de overheid? 10 is dat de gemeente alle invloed heeft, 5 beide partijen ongeveer gelijk en 0 heeft het KHN alle macht.
11. Kunt U voorbeelden geven van succesverhalen van het KHN m.b.t. prestaties binnen deze machtsverhoudingen in de hotelsector?
12. Hoe schat U de hotelmarkt in Amsterdam in over 10 jaar?
13. Denkt U dat er binnen verschillende lagen van de overheid goed wordt samengewerkt voor beslissingen voor Amsterdam? Dus werken de stadsdelen en de gemeente goed samen? Waarom vindt U dit?
14. Waarom focust men in de Hotelnota op luxehotels? Verwacht men daar de meeste groei in? Wordt het als een onderdeel van het zakelijk toerisme in Amsterdam gezien?
Pagina | 78
Interviewvragen Hans Spuijbroek- Backstage hotel. Dinsdag 06-12-2011 1. U bent de eigenaar van het Backstage hotel. Kunt vertellen wat het Backstage hotel onderscheidt van andere hotels in Amsterdam?
2. Hoeveel mensen zijn er werkzaam bij het Backstage hotel?
3. Is het backstagehotel aangesloten bij een belangenvereniging van de horeca/ hotels? Zo ja, welke?
4. Welke actoren spelen een rol in beslissingen met betrekking tot de hotelsector in Amsterdam en wat voor rol spelen zij dan?
5. Hoe ziet U de verhoudingen tussen de verschillende actoren?
6. Hoe kijkt u aan tegen Hotelnota 2007-2011 en de invloed van de hotels op het aantal uit te breiden kamers dat er wordt aangegeven in de Hotelnota?
7. Heeft U het idee dat u als ondernemer in de hotelwereld invloed kunt uitoefenen op het hotelbeleid?
8. Denkt u dat het organiseren van hotels in een vereniging helpt bij het invloed uitoefenen? Voorbeelden?
9. Voelt U zich beperkt in het ondernemen door de overheid/ de Hotelnota? En door de overheid?
10. Vindt U de Hotelnota 2007-2010 marktgericht of sociaal-politiek gericht is?
11. Wat vindt U de sterkste- en wat de zwakste punten van de Hotelnota?
Pagina | 79
12. Denkt U dat hotels die zich nu willen vestigen in Amsterdam een grote drempel over moeten door de eisen gesteld in het hotelbeleid?
13. Op een schaal van 0 tot 10, hoeveel macht vindt U dat de overheid heeft op de hotelmarkt? 10 heeft de gemeente alle macht.
14. Wat is uw mening over de communicatie tussen de overheid en de markt?
15. Hoe schat U de hotelmarkt in Amsterdam in over 10 jaar?
16. Wilt U zelf nog wat kwijt over de machtsverhoudingen in de hotelsector?
Pagina | 80
Interviewvragen Majel Tromp. Hotel La Boheme. Vrijdag 09-12-2011 1. Welke actoren spelen een rol in beslissingen m.b.t. de hotelsector in Amsterdam en welke rol spelen zij? Vb: gemeente.
2. Hoe ziet u de verhoudingen tussen de verschillende actoren?
3. Hoe kijkt u aan tegen de Hotelnota 2007-2010 en de invloed die de hotels zelf daarop gehad hebben?
4. Heeft U het idee dat U als ondernemer zelf in de hotelwereld invloed kunt uitoefenen op hotelbeleid?
5. Denkt U dat het organiseren van hotels in een vereniging helpt bij het invloed uitoefenen?
6. Vindt U de Hotelnota marktgericht of sociaal-politiek gericht?
7. Wat vindt U de sterkste punten en wat de zwakste punten van de Hotelnota?
8. Op een schaal van 0 tot 10, hoeveel macht heeft de gemeente en hoeveel macht heeft de markt?
9. Wat is uw mening over de communicatie tussen de overheid en de markt?
10. Wilt u zelf nog wat kwijt over machtsverhoudingen in de hotelsector?
Pagina | 81
Interview Hans Vugts. Hotel Casa 400. Maandag 19-12-2011 1. Welke actoren spelen een rol in beslissingen m.b.t. de hotelsector in Amsterdam en welke rol spelen zij? Vb: gemeente.
2. Hoe ziet u de verhoudingen tussen de verschillende actoren?
3. Hoe kijkt u aan tegen de Hotelnota 2007-2010 en de invloed die de hotels zelf daarop gehad hebben?
4. Heeft U het idee dat U als ondernemer zelf in de hotelwereld invloed kunt uitoefenen op hotelbeleid?
5. Denkt U dat het organiseren van hotels in een vereniging helpt bij het invloed uitoefenen?
6. Vindt U de Hotelnota marktgericht of sociaal-politiek gericht?
7. Wat vindt U de sterkste punten en wat de zwakste punten van de Hotelnota?
8. Op een schaal van 0 tot 10, hoeveel macht heeft de gemeente en hoeveel macht heeft de markt?
9. Wat is uw mening over de communicatie tussen de overheid en de markt?
10. Wilt u zelf nog wat kwijt over machtsverhoudingen in de hotelsector?
Pagina | 82
Interview Sven de Bruyker. Hoofdstedelijk Gewest Brussel. Woensdag 21-12-2011 1. Hoeveel invloed heeft de hotelmarkt op wat we net besproken hebben?
2. Welke actoren spelen een rol met betrekking tot beslissingen in de hotelsector en wat voor rol spelen zij?
3. Hoe ziet u de relaties tussen de verschillende actoren?
4. We hebben het net de hele tijd over het bestemmingsplan van het Hoofdstedelijk Gewest Brussel gehad, is bestemmingsplanwijziging in Brussel vaak nodig en makkelijk om te regelen? En worden er makkelijk uitzonderingen op het plan gemaakt?
5. Helpt het organiseren van ondernemers in verenigingen bij het invloed uitoefenen op de overheid?
6. Op een schaal van 0 tot 10, hoeveel macht heeft het Hoofdstedelijk Gewest Brussel tegenover de markt?
7. Hoe is de communicatie tussen het Hoofdstedelijk Gewest Brussel en de Gemeente Brussel?
Pagina | 83
Interview Rodolphe van Weyenbergh. Secretaris Generaal Brussels Hotels Association. Woensdag 07-12-2011 1.What is the function of the Brussels Hotels Association(BHA) in Brussels, what are the tasks?
2. And how many hotels are united in the BHA?
3. What is the relationship between the BHA and VisitBrussels?
4. And which actors influence the decisions in the hotelsector, I think there are many actors, so how are they dealing with it?
5. What are the relations between all those players, is it going smoothly if decisions have to be taken, or is there many trouble with it?
6. And what kind of policy is there in Brussels for the hotel sector? Like in Amsterdam we have the Hotelnota at this moment for the period 2007-2010. Is there something like that in Brussels? It’s the policy, la politique, special for the hotel sector about what the goal of Amsterdam’s hotel sector is in 2010, the main goal right now is to make 9000 rooms above the rooms that are in Amsterdam now, before 2015. Okay, so the only policy is the program of VisitBrussels, but there isn’t a policy of the government dealing with the hotel sector?
7. And do you think that hotels self, the exploitants, can they influence the overall policy? Or don’t they have any power in the decisions?
It sounds like the market is taking care of the hotel sector, and in Amsterdam the government is very influential . That’s funny. Do I have to see VisitBrussels as Semi-private? Pagina | 84
8. And is there much pressure of the hoteliers to place the hotels in the city center? Or doesn’t it matter to them to place the hotels a little bit out of the center? So is there much pressure on the centre of Brussels?
9 And do the hotels self agree with the expansion of the hotelrooms? Do they also want to make more hotels in Brussels or do they think it influences their hotel?
10. And is there any freedom in planning for the expansion of hotels. Do the hoteliers think there is many freedom to plan in Brussels or are there many districtions?
11. What is the way that the hotels are organized in Brussels? Are they organized by stars? By classification? And the initiative comes from you or the hotels self?
12. I think this maybe is going to be a difficult question, but on a scale level from 010 how much power has the market and how much power has the government in the hotelsector in Brussels?
13. And is there a successtory of the BHA dealing with the government?
14. This may be looking in the future, but what is your vision about the hotel market in Brussels in ten years?
15. I know you have the Region Bruxelles and the municipality of Brussels, and do you think they work well together with decisions in the hotelsector or are they contradictory?
16. What do you think of the communication between the market and the government? Do you think it works well?
Pagina | 85
Interview Nicolas Varitis. Hotel La Madeleine **.Donderdag 22-12-2011 1. Do you think that you, as an entrepreneur in hotel business, can influence hotel policy and that you can do business freely?
2. What is your opinion about the role of the ‘Hoofdstedelijk Gewest Brussel’, so of the region in hotel business?
3. What is your opinion about the role of the municipality of Brussels, so of the city in hotel business?
4. Are there other players in the field who play a role in decisions in hotel business and what kind of role are they playing?
5. Do you think that organizing hotels in the BHA of another association helps with influencing hotel business?
6. On a scale level from 0 to 10, how much power has the government (region/city) and how much power has the market in hotelbusiness?
7. What is your vision about the hotelmarket in Brussels in about ten years?
Pagina | 86