AZLPEN SIOEN ITEMS 7
Actuele pensioeninformatie voor klanten van AZL november-december 2015
IN HO UD
3 De toezichtthema’s van DNB in 2016
4 Eerste Kamer behandelt het APF-wetsontwerp nog dit jaar
5 Verplichtstelling van de pensioenregeling, niet van de uitvoering, geeft bedrijfstakpensioenfondsen toegang tot APF
6 Tweede Kamer bereidt zich voor op debat over herziening pensioenstelsel
8
10 Indexatiedepots blijven mogelijk, maar onder strikte randvoorwaarden
Wetsvoorstel ‘Variabele pensioenuitkering’ bij Tweede Kamer ingediend
16 Ombudsman Pensioenen ziet systeemfouten ontstaan
17 Kort nieuws
12 Uitvoeringskosten pensioenfondsen daalden licht in 2014 – verbeterde aanbevelingen in de maak
2 / AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
14 Worden pensioenfondsen ‘organisaties van openbaar belang’?
‘Toezicht vooruitblik’ geeft overzicht prioriteiten
De toezichtthema’s van DNB in 2016 De Nederlandsche Bank (DNB) heeft op 18 november jl. zijn nieuwe toezichtthema’s voor volgend jaar bekend gemaakt. De specifieke thema’s voor pensioenfondsen richten zich op de evenwichtigheid in de financiële opzet, duurzaamheid van het (beleggings)beleid en de toekomstbestendigheid van het bestuursmodel. Daarnaast zijn voor pensioenfondsen ook enkele, sector overstijgende thema’s relevant.
gaat de toezichthouder onderzoek doen naar de kwaliteit van de integriteits analyses en beheersmaatregelen, en worden –waar nodig– effectieve interventies en handhavingsmaat regelen ingezet. Zo opent DNB in dit verband bijvoorbeeld een klokken luidersloket voor medewerkers van pensioenfondsen en worden ver diepende analyses van signalen, trends en patronen op het gebied van integriteitsrisico’s uitgevoerd.
De ‘Vooruitblik’ vormt voor de fonds besturen onderdeel van een nieuwe verantwoordingscyclus. Voor het eerst zijn de genoemde thema’s vooraf besproken met onder meer de Pensioenfederatie.
Ander lopend toezicht
Inspraak loont Het overleg van DNB met de Pensioenfederatie heeft opgeleverd dat de focus van bepaalde onder zoeken niet op pensioenfondsen is komen te liggen. Verder zijn bepaalde toezichtthema’s tekstueel verduidelijkt. Wat betreft het thema ‘Duurzaamheid’ heeft de toezicht houder toegezegd samenwerking met de federatie te zullen zoeken. Tenslotte zijn de begrotingen van DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) aan de orde gesteld. De koepel ziet graag dat in deze begrotingen rekening wordt gehouden met de terugloop van het aantal pensioenfondsen.
Integriteittoezicht wordt geïntensiveerd Bij het lopende toezicht blijft in 2016 het accent onder meer op de belangenverstrengeling liggen. Daarbinnen kijkt DNB naar persoonlijke netwerken, nevenfuncties en uitbesteding. Ook
onderzoeken betekent volgens de Pensioenfederatie een grote belasting voor de pensioenfondsen, die daarom behoefte hebben aan ruimere reactietermijnen.
Een ander accent in het lopende toezicht betreft de controle van pensioenfondsen die overgaan op premieovereenkomsten met variabele uitkeringen. Zij moeten van meet af aan aan de nieuwe wet- en regelgeving voldoen en zorgen voor een beheerste transitie naar de nieuwe pensioenregeling. Een mogelijke stijging van de rente kan prijsschokken op financiële markten met zich meebrengen. Tegen die achtergrond vraagt beheersing van marktrisico’s ook in 2016 veel aandacht van DNB. Verder zullen fondsen in 2016 herstelplannen moeten actualiseren, die in 2015 voor de eerste keer onder het nieuwe FTK werden ingediend. Hieronder wordt op de nieuwe thema’s nader ingegaan.
Evenwichtigheid in de financiële opzet DNB gaat, samen met de sector, onderzoek doen naar onderdelen van het financieel toetsingskader (FTK). Expliciet worden in dit verband de invulling van de risicohouding en de kostendekkendheid van de premie genoemd. In het vierde kwartaal van 2016 zullen de uitkomsten van dit onderzoek bekend gemaakt worden.
De hoeveelheid aan
De verlangde evenwichtigheid houdt in dat fondsbesturen bij boodschappen over de haalbaarheid van de indexatieambitie ook minder positieve beelden uit herstelplannen en haalbaarheidstoets met de deelnemers en andere fondsorganen delen. Er moet sprake zijn van een evenwichtige vaststelling van premies, indexatie en eventuele kortingen. Waar nodig gaat DNB vragen om het kortings- en indexatie beleid evenwichtiger in te richten en/of duidelijker te verantwoorden. Daarbij verwacht DNB dat de fondsen kwantitatieve analyses uitvoeren om hun beleid te onderbouwen. De kwaliteit moet aantoonbaar worden verbeterd.
Duurzaamheid van het beleid DNB onderzoekt voorts bij een selectie van pensioenfondsen hoe zij in hun jaarverslagen verantwoording hebben afgelegd over hun inzet voor duurzaamheid. En hoe zij normen hebben geoperationaliseerd met betrekking tot het rekening houden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Ook wordt gekeken hoe duurzaam pensioenfondsen beleggen.
AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
/3
Fondsen die hiervoor geen duidelijk beleid hebben ‘worden uitgedaagd een positie in het duurzaamheidsdebat in te nemen’. Dit verkleint de financiële, juridische en reputatierisico’s, die voortvloeien uit een ontbrekend of onvolledig duurzaamheidsbeleid, aldus DNB. Bij het hiervoor bedoelde onderzoek wordt gelijk de naleving van de Code Pensioenfondsen meegenomen.
Toekomstbestendigheid van het bedrijfsmodel Met onderzoek naar de toekomst bestendigheid trekt DNB de lijn van de afgelopen jaren door. Pensioenfondsen die volgens de toezichthouder kwetsbaar zijn, moeten uitleggen hoe ze hun toekomstbestendigheid denken te vergroten of hoe ze op een beheerste en integere wijze gaan liquideren. In de ‘Vooruitblik’ noemt DNB expliciet de mogelijkheid van aansluiting bij een algemeen pensioenfonds (APF). De toezichthouder staat positief tegenover dit vehikel en zal zorgdragen voor een efficiënt proces van vergunning verlening. Voor het onderhavige onderzoek zullen nog te identificeren fondsen worden benaderd. De eventueel geleerde lessen worden met de gehele sector gedeeld.
Cross-sectorale toezichtthema’s De volgende onderwerpen zijn ook voor pensioenfondsen relevant: −− datakwaliteit; DNB zal bij pensioenfondsen steekproefsgewijs onderzoeken of aanbevelingen van eerdere onderzoeken naar de kwaliteit van de data en dataverwerking adequaat zijn opgevolgd. Minder fouten in de rapportages aan DNB vormen hierbij een maatstaf. −− de risico’s van een search for yield in een omgeving met een aanhoudend laag renteniveau; DNB wil weten hoe banken, verzekeraars en pensioenfondsen omgaan met de lage rente. Bij fondsen wordt vooral gekeken naar verschuivingen in de beleggingsmix. Als deze leiden tot een verhoogd risicoprofiel, moeten pensioenfondsen hun afwegingen goed kunnen uitleggen en aantonen dat de verhoging van het risico evenwichtig is. −− kwaliteit van strategische besluit- en visievorming; DNB wil van de grotere pensioenfondsen weten of zij een duidelijke strategie hebben bepaald en vastgelegd, als leidraad voor de dagelijkse besluitvorming. Zij vergroten hiermee hun verander vermogen en voorkomen dat ze door ontwikkelingen worden overvallen en ad hoc maatregelen moeten treffen.
Te weinig aandacht voor terrorismefinanciering? Bij de presentatie van de ‘Vooruitblik’, waarschijnlijk mede ingegeven door de recente aanslagen in Parijs, gaf DNB aan dat de financiële sector het risico van integriteitsschendingen, zoals wit wassen en terrorismefinanciering, onvoldoende aanpakt. Er wordt niet op een structureerde manier naar deze risico’s gekeken, de risico’s zijn niet of onvolledig in kaart gebracht. DNB vindt dat financiële instellingen intern een overzicht moeten maken van de kans op witwassen, op het overtreden van sanctieregels en andere integriteitsschendingen. De toezichthouder wil vooral weten of geconstateerde incidenten ‘een uitzondering zijn op de regel dan wel een topje van de ijsberg’. De hiervoor weergegeven toelichting van DNB komt overeen met de brieven die de pensioenfondsen in september hebben ontvangen en waarin wordt aangedrongen op een systematische aanpak van de risicobeschrijving, -analyse en -beheersing op het terrein van de integriteit, inclusief de inschatting dat de risico’s optreden en hun impact. DNB maakt zich niet zozeer zorgen over de kennis bij pensioenfondsen van (nieuwe) wet- en regelgeving ter zake. Het gaat de toezichthouder vooral om een ‘back-to-basics’ benadering, gericht op de basale naleving van de regels.
Eerste Kamer behandelt het APF-wetsontwerp nog dit jaar Naar verwachting behandelt de Eerste Kamer het wetsvoorstel, dat het mogelijk moet maken om een algemeen pensioenfonds (APF) in het leven te roepen, nog deze maand, zodat de wet op 1 januari 2016 kan ingaan. Volgens staatssecretaris Klijnsma moet het dan mogelijk zijn dat vanaf 1 maart 2016 vergunningen worden afgegeven.
DNB hanteert voor de vergunning procedure een beslistermijn van 13 weken. De bewindsvrouw wil er bij DNB echter op aandringen dat de aanvragen voor een vergunning zo snel mogelijk worden afgehandeld. In ieder geval hebben diverse organisaties in de afgelopen maanden reeds een soort voortraject met de toezichthouder doorlopen, waarin concept juridische
4 / AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
documenten zijn besproken en van commentaar voorzien. Na verlening van de vergunning kan een APF direct van start gaan. Er behoeft niet te worden gewacht tot een nieuwe jaarschijf. Aan de vergunningen zal geen terugwerkende kracht kunnen worden verleend. De contracten die een APF aangaat, kunnen ook niet tot 1 januari 2016 terug gaan.
Verplichtstelling van de pensioenregeling, niet van de uitvoering, geeft bedrijfstakpensioenfondsen toegang tot APF Staatssecretaris Klijnsma heeft een wetsvoorstel aangekondigd, waarin de verplichtstelling wordt gekoppeld aan de pensioenregeling. Sociale partners kunnen dan kiezen bij welke uitvoerder zij hun pensioenregeling willen onderbrengen. Dit blijkt uit een brief van 16 november jl. aan de Tweede Kamer. De staatssecretaris wil het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking laten treden. De nood bij ‘kleinere’ bedrijfstak pensioenfondsen is hoog – wets wijziging zou daarom uiterlijk 1 januari 2017 moeten ingaan. Aanleiding voor dit voorstel is het feit dat verplicht gestelde bedrijfstak pensioenfondsen zich niet kunnen aansluiten bij een APF. Daardoor missen zij de mogelijkheid van schaalvergroting die andere typen fondsen wel hebben. Het wetsvoorstel APF bood aanvankelijk deze mogelijkheid door toe te staan dat bedrijfstakpensioenfondsen na een fusie gescheiden vermogens konden aanhouden. Deze mogelijkheid werd echter op advies van de Raad van State geschrapt.
Onderzoek naar juridische mogelijkheden De bewindsvrouw heeft, in samen werking met het ministerie van Financiën, laten onderzoeken onder welke voorwaarden ook verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen een APF kunnen oprichten, zich kunnen omvormen tot een APF dan wel zich kunnen aansluiten bij een bestaande APF. De conclusie was dat dit kan als de verplichtstelling niet ver bonden is aan het fonds, maar aan de pensioenregeling. Sociale partners moeten hun verplichte pensioen regeling dan wel als een aparte collectiviteitskring bij de APF onderbrengen. Via een eigen kring kan de oorspronkelijke solidariteit en identiteit van het voormalige fonds overeind blijven.
Bij de uitwerking van het voorstel hanteert de staatssecretaris twee randvoorwaarden. In de eerste plaats mag de verplichtstelling geen gevaar mag lopen; dus moet deze juridisch houdbaar blijven onder de nationale en Europese mededingingsregels. Deze eis spreekt voor zich. De tweede voorwaarde is opmerkelijk: de pensioenmarkt moet -gegeven de zorgvuldig uit te voeren transities van bedrijfstak pensioenfondsen naar een APF- goed (blijven) functioneren. De staats secretaris maakt zich in deze zorgen over de positie van verzekeraars.
Geen angst voor strijdigheid met de mededingingsregels, wel zorgen over de marktordening. Gevolgen voor de marktordening? Sociale partners moeten volgens de bewindsvrouw sowieso hun pensioenregeling kunnen verhuizen naar een andere uitvoerder. Er mag geen financiële prikkel zijn om bij een bepaalde uitvoerder te blijven. Dan zou immers misbruik van een (economische) machtspositie optreden. Met andere woorden, een bedrijfstakpensioenfonds moet ook weer bij een APF kunnen vertrekken. De zorg zit echter vooral in een situatie waarin een APF, waarin een groot pensioencollectief is onder gebracht, weg wil bij een pensioen uitvoeringsbedrijf (waaraan de werkzaamheden van het APF zijn uitbesteed) dat eigendom is van het voornoemde collectief. Door deze constructie zou het praktisch onmogelijk voor een APF zijn om zonder verlies van het grote collectief bij het pensioenuitvoeringsbedrijf weg te gaan. Er zullen waarschijnlijk dus
aatregelen kunnen worden verwacht m die waarborgen moeten bieden in de voornoemde situatie. De staatssecretaris is beducht voor de situatie waarin een groot bedrijfstakpensioenfonds zich omvormt tot een APF, vervolgens een magneetfunctie krijgt en de uitvoering van andere pensioenregelingen aantrekt. Zij wil waarborgen dat de markt goed blijft functioneren.
Geen meerdere uitvoerders mogelijk De keuze moet volgens de staats secretaris voorts betrekking hebben op één uitvoerder en niet meerdere; anders gaat de beoogde schaalgrootte verloren en worden meerdere keren kosten voor de onderbrenging gemaakt. Zij wil ook hiervoor de nodige wettelijke waar borgen creëren. Overigens wordt aangenomen dat de koppeling van de verplichtstelling aan het fonds kan blijven voortbestaan voor die fondsen die geen behoefte hebben aan wijziging van hun huidige situatie. Voorkomen moet worden dat alle verplichtstellingen moeten worden omgezet.
Rol van sociale partners wijzigt niet Een wijziging van de rol van sociale partners wordt niet beoogd. Naast het vaststellen van de pensioenregeling en het aanvragen van de verplichtstelling, hebben zij nu ook al de verantwoordelijkheid om een uitvoerder te kiezen, deze te controleren, regelmatig te evalueren en mogelijk te besluiten naar een andere uitvoerder te gaan. Toch wordt meer ruimte voor marktwerking verwacht, meer concurrentie qua kwaliteit van de dienstverlening en kosten. Tenslotte zal de relatie tussen sociale partners en het fondsbestuur ver anderen. Op dit moment is er veelal sprake van een nauwe band, waarbij het fondsbestuur over de pensioenregeling kan adviseren.
AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
/5
Tweede Kamer bereidt zich voor op debat over herziening pensioenstelsel Op 23 november jl. nodigde de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid diverse partijen uit om hun standpunten toe te lichten over de ‘stelselbrief ’ van staatssecretaris Klijnsma. In december vindt nog een kort vervolg plaats, waarna de commissie in januari met de staatssecretaris de degens gaat kruisen.
Het zogenaamde rondetafelgesprek over de toekomst van het pensioen stelsel stond in het teken van de doorsneepremie, risicodeling en eigendomsrechten, keuzevrijheid en verplichtstelling. De Tweede Kamer toonde grote belangstelling voor de ontwikkelingen in de SER. Er wordt veel verwacht van de s telselvariant ‘persoonlijk pensioen vermogen met collectieve risicodeling’. Over de toegevoegde waarde van intergenerationele risicodeling bleek niet iedereen het eens te zijn.
6 / AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
Doorsneepremie De discussie over de doorsneepremie was verrassend genuanceerd, doordat de Tweede Kamer voor- en tegen standers van de huidige systematiek had uitgenodigd. Er is nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de gevolgen van de afschaffing voor de arbeidsmarkt. Een doorsneepremie met degressieve opbouw is kwetsbaar bij werkloosheid en flexibele contracten aan het begin van de carrière. Er moet goed worden nagedacht over verzachtende (fiscale) maatregelen,
zodat gaten in de opbouw op een later moment gedicht kunnen worden. Ook worden ouderen in een systeem van degressieve opbouw ‘duurder’. Tenslotte bleek de duur van de transitie onderwerp van discussie: over het algemeen vond men een overgangs termijn van twintig jaar te lang.
Keuzevrijheid Over keuzevrijheid passeerden vele zaken de revue. Onder meer wilde men dat pensioen voor alternatieve doel einden moet kunnen worden ingezet. De Pensioenfederatie pleitte ervoor om op de pensioendatum een deel van het pensioen als éénmalige uitkering uit te betalen. Het politieke idee om pensioen in de opbouwfase in te zetten voor aflossing van de eigen woning, is niet van tafel. Er werd ook informatie verstrekt over keuzemogelijkheden in het buitenland: deze leveren voor het individu geen meerwaarde op, maar kosten wel geld. Algemeen werd gepleit voor nader onderzoek naar het gebruik van de diverse keuzemogelijkheden die nu al in het stelsel voorkomen.
Verplichtstelling De aftoppingsgrens van € 100.000 was een punt van discussie. Bij welke grens moet het paternalisme om pensioen op te bouwen, stoppen? De verplichtingstellingen worden een groot goed gevonden! Een hoge participatiegraad en het voorkomen van concurrentie op arbeidsvoorwaarden konden rekenen op grote steun. Over de vormen van verplichtstelling kan nog wel worden gediscussieerd. Verdeeld werd gedacht over een algehele verplichtstelling, waaronder (ook) zzp’ers vallen.
Twee kernboodschappen van de Pensioenfederatie De Pensioenfederatie gaf de Tweede Kamerleden de volgende boodschappen mee: −− behoefte aan een ander type pensioenovereenkomst; Zekerheid is duur voor deelnemers en werkgevers in een contract, waarin de nominale aanspraken worden toegekend en de premie als sturingsinstrument ontbreekt.
Vooral bij de huidige, lage rentestand komt de prijs voor die zekerheid pregnant naar voren. De federatie acht verdere innovatie van het pensioencontract noodzakelijk. De voorgestelde verbeteringen van de beschikbare premieregelingen –zie hierna het artikel over het wetsvoorstel ‘Variabele pensioenuitkering’– vindt de Pensioenfederatie een goede zaak, maar geen ‘eindstation’. In de DC-regeling blijven de mogelijk heden tot risicodeling beperkt tot die met jezelf (in de tijd). Een heel nieuw type contract is nodig! −− behoud de collectieve risicodeling; Deze risicodeling is volgens de federatie van essentiële waarde. In dit verband wordt vaak de doel stelling van heldere eigendoms rechten genoemd. Naar het oordeel van de koepel moet daaronder transparantie worden verstaan over ieders individuele aandeel in de pensioenpot en helderheid over de wijze waarop de goede en slechte tijden op de financiële markten worden opgevangen. Kortom, heldertijd over met wie en in welke mate men de risico’s deelt.
AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
/7
etsvoorstel ‘Variabele W pensioenuitkering’ bij Tweede Kamer ingediend Mensen die pensioen opbouwen via een premie- of kapitaalovereenkomst, hebben straks meer keuzes in de manier waarop ze hun pensioen laten uitkeren. Ze kunnen tot aan hun pensioendatum kiezen voor een vast of flexibel pensioen of een combinatie daarvan. Staatssecretaris Klijnsma heeft daartoe een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend.
De beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel is 1 juli 2016. De begin juli jl. tijdelijk weer in ere herstelde ‘pensioenknip’ wordt opgevolgd door een structurele oplossing van de betreffende problematiek, dat op de pensioendatum met het gehele kapitaal nu in één keer een periodieke uitkering moet worden ingekocht, met mogelijk een lage uitkomst vanwege de lage rentestand.
Twee nieuwe varianten op de beschikbare premieregeling In het wetsvoorstel bevat een individuele en collectieve variant: −− Variant 1: de deelnemer krijgt de mogelijkheid om in de uitkeringsfase van zijn pensioen door te beleggen volgens een individuele beleggingsstrategie; −− Variant 2: de deelnemer kan in de uitkeringsfase doorbeleggen en toetreden tot een collectief. Als variant hierop kan de deelnemer eventueel al eerder in een collectief instromen. Dit kan dan tijdseven redig plaatsvinden gedurende een periode tot maximaal 10 jaar voor de pensioenleeftijd.
Vrije keuze, maar voorkomen moet worden dat er ongewenste beleggingsrisico’s worden genomen waardoor de pensioenvoorziening in gevaar kan komen.
Als men kiest voor een vast pensioen, dan betekent dat uitbetaling van een vast, gegarandeerd bedrag. Bij een variabel pensioen staat de uitkering niet vast, omdat na de pensioendatum de beleggingen met het opgebouwde kapitaal deels nog doorgaan. Dat levert wel meer risico op, want de beleggingen kunnen slecht of goed uitpakken. De bewindsvrouw wil daarom ook regelen dat de financiële mee- tegenvallers in de tijd gespreid kunnen worden en dat de risico’s collectief kunnen worden gedeeld.
8 / AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
Algemeen wettelijk shoprecht voor deelnemers bij alle fondsen met DC-regelingen Opmerkelijk is dat het wetsvoorstel een faciliteit biedt die niets van doen heeft met het doel van een gedoceerde uitbetaling van pensioen, namelijk het recht om te shoppen. Een dergelijke faciliteit is volgens de Pensioenfederatie nog voor te stellen in een volstrekt individuele DC-regeling, maar niet in een collectieve DC-regeling waarin men met anderen risico’s heeft gedeeld. Degenen die vertrekken nemen de lusten mee en laten de lasten bij de achterblijvers. Dit betekent op den duur het einde van collectief DC. De federatie acht dit een inbreuk op de markt ordening en taakafbakening met verzekeraars. Hooguit zou een bevoegdheid voor het pensioenfonds kunnen bestaan om een shoprecht aan te bieden, maar geen wettelijke verplichting.
Projectierendement Het wetsvoorstel hanteert voor de twee varianten verschillende projectie rendementen. De Pensioenfederatie pleit voor eenzelfde projectie rendement. Verschillende rendementen hebben diverse ongewenste effecten. Zo kan de initiële uitkering bij pensionering in de individuele en collectieve variant aanzienlijk verschillen, hetgeen nadelig uitpakt voor de beeldvorming over de collectieve variant. Uit het commentaar van DNB is af te leiden dat ook de toezichthouder ook tegen verschillende rendementen is.
Administreren van mee- en tegenvallers Financiële schokken moeten binnen vijf jaar volledig in de uitkering zijn verwerkt. Hierbij wordt de ‘dakpan systematiek’ toegepast. Dit vraagt om een administratie met jaarlagen van
opgebouwde rechten en bijbehorende kortingen en overschotten per deel nemer. De Pensioenfederatie pleit voor een eenvoudiger systeem door middel van de ‘uitsmeersystematiek’. Laatstgenoemde systematiek geldt sinds het nieuwe FTK, nadat de dakpansystematiek eerder was voorgesteld.
Initiatiefwetsvoorstel-Lodders Tweede Kamerlid Lodders (VVD) heeft middels een wetsvoorstel een eigen oplossing bedacht voor de onderhavige problematiek. De Pensioenfederatie wil nu verkennen hoe dit voorstel ingetrokken kan worden.
Verplichte aankoop mag worden uitgesteld Omdat wetgeving het doorbeleggen na de pensioendatum wil toestaan, heeft het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst op zijn website bekend gemaakt dat de aankoop van een pensioenuitke ring uit een lijfrentekapitaal dat de komende tijd expireert, mag worden uitgesteld tot 31 december 2016. Er behoeft dus nog helemaal geen uit kering te worden aangekocht, ook geen tijdelijke. Normaliter moeten mensen van wie het kapitaal vrijvalt, binnen een ‘redelijke termijn’ overgaan tot de aankoop. Als er geen bijzondere omstandigheden zijn, is dat in de praktijk zes maanden. Voor nabe staanden die een kapitaal van een overleden persoon moeten aanwen den, geldt een termijn van twaalf maanden. Ervan uitgaande dat de wet ‘Variabele pensioenuitkering’ op 1 juli 2016 ingaat, hebben de betrok kenen daarna met hun thans vrijko mende kapitaal dus nog een half jaar de tijd om hun keuzes te maken uit de nieuwe uitkeringsvormen die straks in die wet mogelijk worden gemaakt.
AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
/9
Indexatiedepots blijven mogelijk, maar onder strikte randvoorwaarden 10 / AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
Sinds de invoering van het nieuwe FTK kunnen de regels voor toekomstbestendig indexeren knel punten opleveren bij het gebruik van indexatiedepots of bestemmings reserves. Dit in geval van fusies van fondsen of als het indexatiedepot wordt gebruikt om bepaalde groepen van deelnemers tijdelijk te c ompenseren voor specifieke wijzigingen in hun pensioenregeling. Klijnsma heeft ‘een evenwichtige oplossingsrichting’ bedacht. Naar aanleiding van de gerezen knelpunten heeft staatssecretaris Klijnsma overleg gevoerd met de Stichting van de Arbeid (STAR) en de Pensioenfederatie. Tevens vond afstemming met DNB plaats. De bewindsvrouw heeft begrip voor de wens van sociale partners om in deze bijzondere omstandigheden tijdelijk extra indexatie uit indexatie depots aan bepaalde groepen te kunnen verstrekken. Een ruimharig gebruik van depots wil ze evenwel vermijden, omdat het nieuwe FTK een evenwichtige verdeling van het beschikbare vermogen over alle generaties als doel heeft. Daarom is gezocht naar een evenwichtige oplossing.
Als tweede omstandigheid wordt een collectieve wijziging van de pensioen regeling genoemd, waarbij een onvoorwaardelijke indexatietoezegging wordt gewijzigd in een voorwaardelijke. Ook in deze situatie verslechtert het indexatieperspectief voor een deel van het totale fondsbestand. De derde omstandigheid betreft een collectieve overstap, binnen een uitkeringsovereenkomst, naar een premie vaste periode van maximaal vijf jaar (CDC-regeling) of een overgang naar een DC-regeling, waarbij de premie direct na het beschikbaar stellen wordt omgezet in een aanspraak. Als gevolg van de overgang naar een CDCof DC-regeling moet het indexatie perspectief voor een afgebakende groep binnen het totale fondsbestand aantoonbaar verslechteren. Dit moet door middel van een scenarioanalyse duidelijk worden gemaakt.
instelling moet de toetsing op evenwichtige belangenafweging, als bedoeld in artikel 105 van de Pensioenwet, kunnen doorstaan.
Bestaande indexatiedepots De staatssecretaris wil faciliteren dat indexatiedepots die reeds vóór 1 januari 2015 -de datum waarop het nieuwe FTK in werking is getreden- waren i ngesteld, ongeacht de achtergrond voor het instellen van het depot, kunnen doorgaan met indexeren, afwijkend van de eis van toekomstbestendigheid, en wel voor een periode van maximaal 10 jaar. Wel moet sprake zijn van een depot dat uitsluitend tot doel heeft om tijdelijk extra indexatie te verlenen. In een dergelijk depot mogen nog gedurende dezelfde periode premies worden gestort.
Maximale periode Voorts mogen de regels voor toekomstbestendig indexeren voor een maximale periode van 10 jaar buiten toepassing blijven. De staatssecretaris schetst nauwkeurig wanneer deze periode juridisch begint te lopen.
Evenwichtige oplossingsrichting De staatssecretaris wil het Besluit FTK aanpassen en zal daarin aan het gebruik van depots enige randvoorwaarden verbinden. De hoofdregel blijft dat dat gebruik niet op gespannen voet mag staan met de FTK-voorschriften inzake toekomstbestendig indexeren: het beschikbare vermogen van een pensioenfonds moet evenwichtig over alle generaties worden verdeeld ofwel gespreid in de tijd worden benut. Alleen in specifieke omstandigheden, tijdelijk en voor een helder afgebakende groep binnen het totale deelnemersbestand mag de hoofdregel buiten werking gesteld worden. Slechts in drie specifieke omstandigheden De staatssecretaris onderkent drie specifieke omstandigheden. In de eerste plaats is dat een fusie van pensioen fondsen met verschillende dekkingsgraden. Het fonds met de hoogste dekkingsgraad, waarvoor het indexatieperspectief door de fusie verslechtert, mag een depot vormen, ter grootte van het verschil tussen de beide dekkingsgraden.
Afgebakende doelgroep De groep van personen, waaraan via een depot tijdelijk een hogere indexatie wordt gegeven, moet binnen het totale fondsbestand helder afgebakend zijn, terwijl objectief vastgesteld kan worden dat voor deze groep het indexatie perspectief is verslechterd door één van de bovengenoemde omstandigheden. Als bijvoorbeeld voor het totale bestand de indexatieambitie is gewijzigd, kan geen beroep op de uitzondering worden gedaan – immers er is dan geen sprake van een deelgroep. Ondergrens voor extra indexering Geen toeslag uit een indexatiedepot mag worden verleend als de beleids dekkingsgraad onder het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen ligt. Het is niet wenselijk dat deelnemers en gepensioneerden met kortingen te maken krijgen, terwijl een deelgroep wordt geïndexeerd uit het depot. Procedurele voorwaarden Tenslotte stelt de staatssecretaris enige procedurele voorwaarden aan het instellen van een depot. Een dergelijke
AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
/ 11
Uitvoeringskosten pensioenfondsen daalden licht in 2014 – verbeterde aanbevelingen in de maak De kosten van het vermogensbeheer van pensioenfondsen, inclusief transactiekosten, zijn in 2014 iets gedaald, van 0,63% naar 0,60% van het belegd vermogen. In absolute termen stegen de kosten van € 5,7 mrd naar € 6,3 mrd. Dit blijkt uit het jaarlijkse onderzoek van actuarieel adviesbureau LCP. LCP en de Pensioenfederatie hebben voor het onderzoek de jaarverslagen van 241 pensioenfondsen verzameld, samen goed voor 99% van de markt van pensioenfondsen.
Vrijwel alle pensioenfondsen rappor teren in hun jaarverslag over hun uitvoeringskosten. De meeste fondsen volgen daarbij de aanbevelingen over kostentransparantie van de Pensioenfederatie. Deze aanbevelingen dateren overigens al uit 2011. Ongeveer 96% van de deelnemende fondsen geeft inzicht in de kosten van het pensioen beheer, 95% in de kosten van het vermogensbeheer en 77% in de trans actiekosten. Gerelateerd aan het fondsvermogen waren deze percentages zelfs nagenoeg 110, 98 en 95 procent.
Uitgesplitst, daalden de kosten van het vermogensbeheer van 0,54% naar 0,52%, en gingen de transactiekosten omlaag van 0,09% naar 0,08%. De kosten van het pensioenbeheer bleven met € 122 per deelnemer constant. Volgens het onderzoek blijkt overigens dat fondsen de laatstgenoemde kosten met circa 6% onderrapporteren. Oorzaak daarvan is dat sommige fondsen eenmalige kosten weglaten dan wel dat bepaalde kosten (zoals huisvesting en personeel) door de werkgever worden betaald.
Verbetering van de kostenverantwoording wordt verwacht omdat vanaf verslagjaar 2015 aan DNB moet worden gerapporteerd, een en ander gecontroleerd door de accountant.
12 / AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
Verbeterde aanbevelingen in de maak De Pensioenfederatie geeft als toelichting bij het rapport aan, dat de verantwoording over kosten nog verder verbeterd kan worden. Ook de onderlinge vergelijkbaarheid moet beter kunnen. De federatie werkt aan een nieuwe versie van de aanbevelingen, die naar verwachting begin volgend jaar zal worden gepresenteerd.
Overigens komt ook LCP met aan bevelingen. Voorgesteld wordt dat de pensioenfondsen de uitvoeringskosten vermelden bij de kerncijfers in het openbare jaarverslag en uitgebreider verantwoording afleggen over nut en noodzaak van de gemaakte kosten. Met andere woorden, een kwalitatieve toelichting wordt voorgesteld, waarmee kan worden aangetoond dat het fondsbestuur kosteneffectief werkt in relatie tot zijn doelstellingen. Zo bleek bijvoorbeeld uit het onderzoek dat wel de oorzaak van een kostendaling werd
vermeld, maar niet van een stijging. Als ander voorbeeld noemt LCP dat een rechtvaardiging in het jaarverslag zou kunnen worden opgenomen waarom actief dan wel passief vermogensbeheer plaatsvindt. Tenslotte meldt LCP dat slechts in ongeveer 15% de kosten tegen een benchmark werden afgezet en het bestuur slechts in 6% een oordeel gaf over de uitvoeringskosten en in 12% over de vermogensbeheerkosten. Het rapport is aangeboden aan staatssecretaris Klijnsma.
AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
/ 13
Worden pensioenfondsen ‘organisaties van openbaar belang’? Minister Dijsselbloem van Financiën heeft op 2 november jl. schriftelijke vragen van de Tweede Kamer beantwoord over de uitbreiding van het aantal organisaties die worden aangemerkt als ‘organisatie van openbaar belang’ (oob). De Tweede Kamer wilde weten wat de toegevoegde waarde is van de oob-status voor grote pensioenfondsen. De vragen hadden vooral betrekking op de verdergaande accountantscontrole waarmee oob’s worden geconfronteerd, ten opzichte van de ‘reguliere’ wettelijke controle, zoals verplicht gesteld bij of krachtens de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta). Voor de laatstgenoemde, wettelijke controles stelt de wet kwaliteitseisen aan de accountantsorganisatie en de daar werkzame accountants. Deze eisen hebben onder meer betrekking op de onafhankelijkheid van de accountant en de kwaliteitsbeheersing. Voor de controle op oob’s gelden additionele eisen ofwel aan vullende waarborgen. Dit vloeit voort
uit het maatschappelijke belang van de als oob aangewezen instelling. Over het algemeen verwachtte de minister niet dat door de aanwijzing als oob de accountantskosten en administratieve lasten aanmerkelijk zouden stijgen.
Meerwaarde De meerwaarde van de oob-status zit in de extra waarborgen die met name de accountant in acht moet nemen. Deze extra waarborgen zijn erop gericht de kans op fouten te laten afnemen. De aanvullende waarborgen zien met name op: −− het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantsorganisatie (verplichte kwaliteitsbeoordeling, aanwijzing van een compliance officer en publicatie van een jaarlijks transparantieverslag); −− de onafhankelijkheidseisen (rou latietermijn, scheiding controle en advies, verplichte instelling van een auditcommissie door de oob waarmee de accountant onafhankelijkheidsvraagstukken afstemt), en
Minister Dijsselbloem kiest ervoor dat bij pensioenfondsen nog nader wordt uitgewerkt welke organisaties precies als oob worden aangewezen. De sector heeft mogelijk behoefte aan een ‘eigen aanpak’ voor andersoortige problemen.
14 / AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
−− intensiever toezicht van de AFM op de accountantsorganisatie en accountants.
Internationale herkenning Het begrip oob is internationaal bekend. Op grond van de Europese Richtlijn 2006/43/EG inzake de wettelijke controles van (geconsolideerde) jaarrekeningen, zijn beursgenoteerde ondernemingen, banken en verzekeraars oob. Het gaat om alle banken en verzekeraars met een vergunning op grond van de Wft. Uitgezonderd zijn verzekeraars met beperkte risicoomvang. Vijftien EU-lidstaten hebben van de optie gebruik gemaakt om andere instellingen als oob aan te merken. Het ging daarbij onder meer ook om pensioenfondsen. Het is duidelijk dat de oob-status een pensioenfonds geen bijzondere voorrechten verschaft, vergelijkbaar met de rechtvaardiging van de verplichtstelling van bedrijfstakpensioenfondsen vanwege hun belangrijke, sociale doelstellingen.
Aanwijzing pensioenfondsen Het voornemen van de minister om pensioenfondsen aan te merken als oob is ingegeven door de sterke vergelijkbaarheid van pensioenfondsen met andere financiële instellingen, in combinatie met het (door de minister) geconstateerde gebrek aan toezicht op de kwaliteit van de uitgevoerde con troles. Aanwijzing ligt volgens de minister voor de hand, gelet op het maatschappelijke belang van pensioenfondsen.
Zorgen over extra kosten De pensioenfondsen zijn evenwel bezorgd over de verhouding tussen de toegevoegde waarde van de oob-status en de extra kosten die daarmee zijn gemoeid. De minister deelt niet de zorg dat de rol van de externe accountant groter wordt en de controlekosten zullen stijgen. Hij wijst erop dat uit gesprekken met accountants is gebleken dat zij in een aantal gevallen de uitgebreidere controleverklaring, die bij de oob-status hoort, reeds hanteren. De vereiste, aanvullende waarborgen die de accountantsorganisaties in acht moeten nemen, zouden reeds onderdeel van hun bedrijfsvoering zijn. De opdrachtgerichte kwaliteits beoordeling is wel een voorbeeld van een waarborg die waarschijnlijk tot extra kosten leidt.
Oproep Pensioenfederatie aan minister Dijsselbloem Als een pensioenfonds de oob-status krijgt, moet het over een auditcommissie beschikken, dan wel een orgaan met soortgelijke taken. Het is vervolgens de intentie van de minister om de eisen die aan een auditcommissie worden gesteld, verder uit te breiden. Nieuwe eisen gaan gelden met betrekking tot de samen stelling van de auditcommissie, t.w. eisen ten aanzien van de deskundigheid en onafhankelijkheid. De Pensioenfederatie is niet tegen een oob-status voor grotere pensioenfondsen, maar vindt dat de eisen moeten passen binnen de huidige governance structuur, die per 1 juli 2014 al zo ingrijpend gewijzigd is. Een reeds bestaande raad van toezicht of een bestaande auditcommissie moet kunnen fungeren als een audit commissie in de zin van de Wta.
Er zijn volgens de minister verder geen specifieke problemen waarvoor de oob-status geen oplossing biedt. Welke pensioenfondsen als oob worden aangewezen, wil hij bepalen bij algemene maatregel van bestuur. De Pensioenfederatie zal bij de beoor deling worden betrokken. Daarbij moet de grens worden aangegeven voor kleine(re) fondsen, waarvoor de oob-status niet zal gelden.
AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
/ 15
Ombudsman Pensioenen ziet systeemfouten ontstaan In een interview laat de Ombudsman Pensioenen weten dat hij waarneemt dat de onzekerheid over pensioen bij deelnemers en gepensioneerden toeneemt. Deels is dit volgens hem te wijten aan de snelle opeenvolging van wettelijke veranderingen. Belangrijker vindt hij nog het feit dat de doelgroepen meer risico’s moeten dragen. ‘Een klacht over de pensioenuitvoerder is dan snel geboren’, aldus de ombudsman. Hij ziet te vaak dat individuele pensioendossiers bij de uitvoerder niet op orde zijn. Financiële aanspraken over het verleden zijn nog wel te achterhalen, maar de juridische onder bouwing en historie van een dossier ontbreken. Dat levert vervolgens hem problemen op bij overdracht van pen sioenverplichtingen, als gevolg van fusies en liquidaties. Vaak komen de onduidelijkheden pas jaren later naar boven, als de deelnemer vlak voor zijn pensioen staat. De ombudsman vindt het volstrekt onaanvaardbaar dat het dossier onvolledig of onvindbaar is. Het dossier moet alle noodzakelijke informatie bevatten om een geschil te kunnen oplossen. Als een geschil ontstaat, is voor de ombudsman de harde, juridische lijn niet altijd leidend. Hij zoekt naar een oplossing die voor beide partijen redelijk en aanvaardbaar is.
16 / AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
De ombudsman uit fundamentele kritiek op hoe de politiek wijzigingen in het pensioenstelsel doorvoert. Hij ziet dat daarbij systeemfouten ontstaan, omdat de samenhang van het stelsel wordt ondermijnd. Hij doelt met name op de verhoudingen tussen de drie pijlers van de oudedagsvoorzieningen.
Digitale, op de doelgroep of zelfs het individu toegesneden pensioeninformatie ziet de ombudsman als een ‘lichtpuntje’. De belanghebbende krijgt als perspectief te zien wat hij zelf nog kan doen aan zijn pensioeninkomen. De forse, eenzijdige ingreep van de wetgever in de tweede pijler vergroot het belang van een adequaat pensioen in de eerste pijler. De afnemende solidariteit in de tweede pijler, het verschuiven van de risico’s naar de deelnemer en veranderingen in de arbeidsmarkt, maken de pensioenuitkomsten ongewis. De ombudsman vraagt om een nieuw evenwicht door verhoging van de AOW.
K O RT
Uitstel verplichte herrekening pensioen dat vòòr de verjaardag ingaat
Toetsingsproces pensioenbestuurders wordt aangepast Het proces van toetsingen van bestuurders en toezicht houders bij pensioenfondsen wordt klantvriendelijker, de norm verandert niet. Dit heeft DNB bekend gemaakt. Bij de toetsingsgesprekken zal worden geprobeerd meer ervaren medewerkers in te zetten, afhankelijk van de senioriteit en het gewicht van de te toetsen personen of de omvang van zijn organisatie. Daarmee zouden de gesprek ken niet langer worden afgenomen door ‘dertigjarige psychologen’, aldus een toezichtdirecteur. Daarnaast zal DNB meer aandacht geven aan de infor matieverstrekking en klantvriendelijkheid, zodat mensen beter weten waar ze aan toe zijn en wat er precies gebeurt. Ook zullen meer voorlichtingsbijeenkomsten over het proces van de toetsing worden georganiseerd. Voorts gaat DNB bekijken of negatieve oordelen (aftoetsingen) vaker op schrift gesteld kunnen worden. Afgetoetste personen geven geregeld aan dat ze liever niets zwart op wit krijgen, maar dat belemmert wel een beroep tegen de beslissing. De inhoud van de beoordelingen verandert niet. De proces aanpassingen leiden op zich dan ook niet tot meer of minder aftoetsingen of hertoetsingen. DNB constateert wel dat bij de financiële instellingen de kwaliteit van de voor drachten verbetert, hetgeen in de toekomst tot minder aftoetsingen moet leiden. Gemiddeld wordt in de hele financiële sector 11% van de kandidaten afgekeurd. Pensioenfondsen doen het met gemiddeld 8% goed.
Bij besluit van 6 november jl. heeft staatssecretaris Wiebes van Financiën de overgangstermijn voor aanpassing van die pensioenregelingen verlengd die nog de eerste dag van de maand waarin men de 67-jarige leeftijd bereikt, als pen sioeningangsdatum hanteren. Deze pensioenregelingen zijn in feite bovenmatig, omdat het pensioen op zijn vroegst op een later moment, namelijk de verjaardag, moet ingaan. De eerste dag van de maand komt neer op vervroe ging van de pensioeningang, hetgeen weer impliceert dat het pensioen actuarieel moet worden herrekend. Deze herrekening kon aanvankelijk tot 1 januari 2017 achterwege blijven. Nu heeft de staatssecretaris besloten deze termijn met een jaar te verlengen tot 1 januari 2018.
Aftoppingsgrens geïndexeerd, afkoopgrens verhoogd Sinds 1 januari 2015 bestaat een maximuminkomensgrens, waarboven in de tweede pijler (ofwel in de arbeidsrelatie) geen (collectief) pensioen kan worden opgebouwd. Deze zogenaamde aftoppingsgrens ligt op € 100.000. Op de pensioenwebsite van de Belastingdienst is op 3 december jl. een nieuwe grens voor 2016 gepubliceerd; de grens is verhoogd naar € 101.519. Het grensbedrag volgt, met andere woorden, de ontwikkeling van de contractlonen. Hoewel weleens de vrees is geuit dat de grens in de naaste toekomst verder wordt verlaagd, is in casu in ieder geval sprake van een verhoging. Kleine pensioenaanspraken kunnen worden afgekocht. Dit omdat de kosten van de administratieve handelingen n verband met die aanspraken niet in verhouding staan tot de geringe hoogte van het pensioenbedrag. De afkoopgrens wordt jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (Alle Huishoudens), zoals berekend door het CBS. De afkoopgrens wordt met ingang van 1 januari 2016 van € 462,88 verhoogd naar € 465,94.
AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
/ 17
Nadere invulling prudent person regel voor pensioenfondsen
Uniformering invulling van het begrip ‘partner’ bepleit Staatssecretaris Klijnsma heeft overleg gevoerd met de STAR en de Pensioenfederatie over de toepassing van het begrip ‘partner’ in de praktijk. Bij de voornoemde organisa ties bestaat de bereidheid om deze kwestie onder de aan dacht te brengen van de decentrale partijen die betrokken zijn bij het arbeidsvoorwaardenoverleg. De STAR komt tot de volgende aanbevelingen: • in de pensioenregeling wordt duidelijk vastgelegd wat onder ‘partner’ wordt verstaan (inclusief duidelijkheid over begrippen als ‘relatie’ en ‘zelfde woonadres’); dit betreft niet alleen huwelijk en geregistreerd partnerschap, maar ook situaties waarin sprake is van ongehuwd samenwonen op basis van een notariële samenlevingsovereenkomst; • pensioenuitvoerders informeren deelnemers regelmatig dat bij ongehuwd samenwonen actieve aanmelding nood zakelijk is en welke eisen en voorwaarden daarbij voor deze aanmelding gelden. De staatssecretaris heeft het voornemen om eind 2016 te bezien in hoeverre aan deze aanbevelingen gevolg is gegeven en zal de Tweede Kamer over de uitkomsten informeren.
DNB meldt op haar website dat in het wetstraject “Aanpassing financieel toetsingskader” de regel inzake prudent person is verduidelijkt. In lagere regelgeving zijn uitgangspunten toegevoegd die kenbaar maken wat van een adequaat beleggingsproces bij pensioenfondsen wordt verwacht. In artikel 135 van de Pensioenwet staat aangegeven dat pensioenfondsen een beleggingsbeleid dienen uit te voeren dat in overeenstemming is met het prudent person begin sel. In lagere regelgeving worden daarnaast nadere en nieuwe eisen gesteld aan de invulling en onderbouwing van het (strategisch) beleggingsbeleid, de organisatiestructuur voor de uitvoering van het beleggingsbeleid en mogelijke uitbesteding van het beheer van de beleggingen. Deze vereisten zijn ondergebracht in een nieuw artikel 13a in het Besluit FTK, en tevens zijn artikel 142 en 34 van de Pw toegevoegd aan artikel 18 Besluit FTK en artikel 13 en 14 van het Besluit uitvoering Pw en Wvb. Pensioenfondsen zijn onder het nieuwe FTK wettelijk verplicht om zelf te onderzoeken en te documenteren of hun beleid voldoet aan de prudent person regel. De waar merkend actuaris toetst vervolgens jaarlijks in het kader van het jaarwerk of het pensioenfonds aan de prudent person regel heeft voldaan. Het is dus raadzaam voor de fonds besturen om contact op te nemen met hun waarmerkend actuaris om vast te stellen of de wijze van toetsing aan de prudent person regel door de waarmerkend actuaris gaat wijzigen als gevolg van de voornoemde, verduidelijkte eisen.
Pensioenregister levert geen hoog-laag-constructie
Aanpassing werkgeverschecklist Onlangs is de checklist voor werkgevers, getiteld ‘Wegwijs in het pensioen’, gepubliceerd. Deze checklist is bedoeld om werkgevers te helpen om tijdens het arbeidsvoorwaar dengesprek met sollicitanten het onderwerp pensioen te bespreken. Inmiddels zijn enkele wijzigingen in de checklist aangebracht. De term ‘geregistreerd partnerschap’ is ver vangen door ‘notariële akte’. Voorts zijn drie aanvullende iconen toegevoegd.
18 / AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
Het Pensioenregister is verplicht om vanaf 1 juli 2016 inzichtelijk te maken wat het effect is van het vervroegen en uitstellen van de pensioenuitkering. Daartoe geven de pensioenfondsen aan het register door wat het pensioen wordt bij enkele specifieke vervroegings- of uitstelmomen ten. Een pensioenfonds kan echter per ingangsdatum maar één getal voor het ouderdomspensioen doorgeven. Recentelijk is duidelijk geworden dat er pensioenfondsen zijn die het vervroegen van de ingangsdatum standaard koppelen aan een hoog-laag-constructie. Deze constructies worden in het Pensioenregister niet weergegeven. Hierdoor krijgt de deelnemer een bedrag te zien dat niet correspon deert met het bedrag dat hij reglementair krijgt. Bij het Pensioenregister is erop aangedrongen om in deze situatie een toelichtende tekst te laten zien, waarin naar het betref fende fonds wordt verwezen.
Afschaffing VAR vraagt om nieuwe positiebepaling bestuurders en toezichthouders In de juridische pensioenvakliteratuur wordt gewag gemaakt van de ‘Wet deregulering beoordeling arbeids relaties’, waarbij de door de Belastingdienst af te geven Verklaring arbeidsrelatie (VAR) naar verwachting per 1 april 2016 wordt afgeschaft. Dit heeft gevolgen voor bestuurders en leden van de raad van toezicht die als zelf standige (zzp-er) werkzaam zijn voor een pensioenfonds, alsmede voor personen die als financieel, actuarieel of juri disch deskundige diensten verlenen aan pensioenfondsen. Fondsen behoeven over de vergoeding aan deze zzp-ers thans geen loonbelasting en sociale premies in te houden en af te dragen, mits de zelfstandigen over een VAR beschikken. Er moet vanwege de afschaffing van de VAR opnieuw een beoordeling van de beoogde positie van de betrokkenen plaats te vinden, rekening houdend met het gekozen governance model binnen het fonds. Mogelijk gaan bestuurders en specialisten een dienstbetrekking met het fonds aan, in welke situatie wel een inhoudingsplicht ontstaat. De Belastingdienst publiceert modelovereen komsten. Als deze strikt worden gebruikt, voorkomt het fonds dat een inhoudingsplicht ontstaat. Kan men het model niet (volledig) volgen, dan ontstaat deze plicht wel.
Meest waarschijnlijke AOW-leeftijd in pensioenregister Door de Tweede Kamer is gevraagd om een betere weer gave in het pensioenregister van de meest waarschijnlijke AOW-leeftijd, gebaseerd op de levensverwachting. Staatssecretaris Klijnsma heeft daartoe met het register contact opgenomen. Dit leverde op dat de bezoekers van de website van het pensioenregister via een link worden geïnformeerd over hun mogelijke, toekomstige AOWleeftijd. Er worden nu derhalve ook AOW-leeftijden zicht baar die hoger liggen dan 67 jaar. Het register maakt evenwel geen berekeningen dan wel toont geen bedragen die aan die hogere leeftijd zijn gerelateerd. Uitgangspunt is de huidige AOW-leeftijd. Hierop wordt echter één uitzondering gemaakt. Als uiterlijk op 1 juli 2016 de functionaliteit ‘vervroegen en verlaten pensioenleeftijd’ is ingevoerd, wordt voor de deelnemer het te bereiken pensioenbedrag op 68-jarige leeftijd zichtbaar. Het register bevat voorts een link naar de website van de Sociale Verzekeringsban (SVB) die duidelijke informatie over toekomstige AOW-leeftijden bevat.
VBDO publiceert jaarlijkse benchmark en komt tot aanbevelingen De Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) heeft voor de negende keer haar jaarlijkse bench mark ‘Duurzaam Beleggen door pensioenfondsen in Nederland’ uitgevoerd. In de benchmark wordt de duur zaamheid van de beleggingen van de 50 grootste pensioen fondsen vergeleken. De VBDO stelt vast dat voor 76% van de beleggingen een duurzaamheidsbeleid bestaat. In 2009 was dat nog slechts 12% van de beleggingen. De vereniging meent dat Nederlandse pensioenfondsen hun beleggingen sneller zouden kunnen verduurzamen als ze meer gaan samenwerken en elkaar adviseren. Voorts zouden fondsen meer moeten doen op het terrein van de raadpleging van hun deelnemers. Het duurzaam beleggen is grotendeels uitbesteed, con stateert de VBDO. Het is dan wel belangrijk dat de eind verantwoordelijkheid wordt waargemaakt doordat fondsbesturen het beleid blijven bepalen en een sturende rol in de implementatie van het beleid vervullen. Ook zou er bij actieve aandeelhouders-activiteiten meer nadruk kunnen liggen op het stimuleren van maatschappelijk verantwoorde bedrijfsvoering. De VBDO raadt verder de overheid, DNB en AFM aan om pensioenfondsen beter te begeleiden met betrekking tot de naleving van wettelijke plichten ter zake. Fondsen zijn verplicht om over hun verantwoord beleggingsactiviteiten te rapporteren, maar de wettelijke eisen zijn onduidelijk – ze weten daardoor niet of ze aan die eisen voldoen. De toezichthouders zouden volgens de VBDO ook een meer proactieve houding kunnen aannemen: ze zouden een platform kunnen bieden waar gediscussieerd kan worden over systematische risico’s, zoals klimaatverandering.
AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven
/ 19
UPO-model voor DC-regelingen
Kabinet wijst pan-Europees
aangepast
pensioenproduct af
In een brief van 30 november jl. laat staatssecretaris Klijnsma aan de Tweede Kamer weten dat zij –conform toezegging– het UPO-model voor DC-regelingen heeft aangepast. In de modellen voor 2013, 2014 en 2015 werd uitgegaan van een uniforme rente. In het model voor 2016 wordt voortaan uitgegaan van de daadwerkelijke rente die de betrokken pensioenuitvoerder hanteert op de peildatum van het UPO bij aankoop van pensioen. Het betreffende pensioen wordt dus in het vervolg berekend op basis van de maatschappijtarieven, inclusief de eigen maatschappij rentes. Met de aanpassing wordt voorkomen dat deelnemers te hoge pensioenbedragen op hun UPO of via het pensioen register gepresenteerd krijgen.
In een brief aan de Tweede Kamer en de European Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA) wijst het kabinet een door de EIOPA voorgesteld, gestandaardiseerd pan-Europees pensioenproduct (PEPP) af. Een dergelijk product, dan behorend tot de derde pijler, voegt niets toe aan de bestaande arrangementen. De EIOPA geeft boven dien onvoldoende aan welke problemen met een PEPP worden opgelost en de reikwijdte van dit product. In de tweede pijler komen ook individuele pensioenproduc ten voor, maar deze worden strikt afgestemd op en sluiten aan bij de collectieve afspraken op bedrijfstak- en onder nemingsniveau. Men heeft in die sectoren geen behoefte aan standaardisering.
Verder zijn de UPO-modellen voor de actieve deelnemers aangevuld met de mededeling dat het Pensioenregister geen aanspraken, opgebouwd in een netto pensioen regeling, toont. Op termijn is het de bedoeling dat dat wel gebeurt.
Colofon Uitgever AZL N.V. / Postbus 4471 / 6401 CZ Heerlen T 088 - 116 2000 / I www.azl.eu Redactie Mr Rob ten Wolde (hoofdredacteur) en Mr Chi Man Chan. Vormgeving/opmaak Martin Huijnen / Marion Kramer. Fotografie Shutterstock.com. Oude(re) uitgaven van de Pensioenitems en overige publicaties kunt u raadplegen via: http://www.azl.eu/pensioenkennis/pensioenitems/
20 / AZL Pensioenitems november-december 2015 # zeven