PENSIOENBULLETIN
JULI 2008
NUMMER 4
Pensioeninformatie voor werkgevers en pensioenfondsen
JAARGANG 48
Invloed van marktrente op pensioen In onze pensioenwereld is iedereen er inmiddels wel van doordrongen dat de invoering van het Financieel Toetsingskader een enorme impact heeft. De geldt zeker voor de financiële positie van pensioenfondsen. De dekkingsgraden van pensioenfondsen zouden er op dit moment zeker minder goed voor staan in de oude 4%-wereld. Maar dat de invoering van de marktrente ook invloed heeft op andere zaken binnen de pensioenregeling is veel minder bekend. Daarom gaan we in dit artikel in op de invloed van de marktrente op de flexfactoren, waardeoverdrachten en risicokapitalen voor herverzekeringscontracten.
INVLOED OP FLEXFACTOREN In de afgelopen jaren zijn in de meeste pensioenregelingen keuzemogelijkheden voor de deelnemer opgenomen. Dit betreft de zogenaamde flexibileringsmogelijkheden die binnen de collectieve pensioenregeling zijn opgenomen, te weten: 1
vervroeging van de standaardpensioendatum;
2
uitstel van de standaardpensioendatum;
3
uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen;
4
uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen;
5
zogenaamde hoog/laag uitkering van de pensioenen;
6
deeltijdpensioen.
In de Pensioenwet is flexibilisering toegestaan onder voorwaarde dat deze actuarieel neutraal wordt uitgevoerd. De wetgever eist dat de pensioenuitvoerder voor mannen en vrouwen dezelfde flexfactoren hanteert. Het is verplicht om de keuzemogelijkheden (plusfactoren) op te nemen in het pensioenreglement. Voor de omrekening van deze flexibileringsmogelijkheden worden factoren bepaald. De tariefsgrondslagen zijn bepalend voor de vaststelling van de flexfactoren van het pensioenfonds. Tot 1 januari 2007 was de rekenrente bij pensioenfondsen 4%, daarna gold de marktrente. Het ligt voor de hand om de flexfactoren
INHOUD:
INVLOED VAN MARKTRENTE OP PENSIOENEN ACTIEF VERSUS PASSIEF B EHEER
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
dan óók op marktrente te bepalen. Anders zou het fonds hier immers risico (negatief dan wel positief) lopen. De marktrente voor de vaststelling van de voorziening wordt binnen een fonds jaarlijks vastgesteld. Voor een gemiddeld pensioenfonds was de marktrente ultimo 2006 4,25% en ultimo 2007 4,8%. Door de wijziging van de marktrente wijzigen de flexfactoren ook jaarlijks. De overgang van marktrente speelt met name bij pensioenfondsen. Voor verzekeraars is het FTK uitgesteld. Hieronder treft u een tabel aan voor de flexfactoren bij vervroegen respectievelijk uitstellen van de pensioendatum bij enkele verschillende rentes. De factoren zijn gebaseerd op de Generatietafel 2005-2055 van het Actuarieel Genootschap. Leeftijd
Vervroegen
Uitstel
3%
4%
5%
3%
4%
5%
62
0,815
0,799
0,782
60
0,712
0,696
0,672
67
1,160
1,176
1.193
70
1,481
1,532
1,587
Het vervroegde respectievelijk uitgestelde ouderdomspensioen wordt berekend door het op het moment van vervroeging opgebouwde ouderdomspensioen te vermenigvuldigen met de betreffende factor uit de tabel. Het partnerpensioen blijft daarbij steeds ongewijzigd. Uit de tabel kunnen we aflezen dat naarmate de marktrente toeneemt bij vervroeging het ouderdomspensioen iets afneemt en bij uitstel iets stijgt. Bekijken we de uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen en andersom, dan zien we het volgende beeld. Leeftijd
Partnerpension naar
Ouderdomspension
ouderdomspensioen
naar partnerpensioen
3%
4%
5%
3%
4%
5%
65
0,257
0,236
0,217
3,891
4,240
4,612
60
0,206
0,185
0,167
4,856
5,397
5,986
Hieruit kunnen we concluderen dat bij uitruil van partnerpensioen het te verkrijgen ouderdomspensioen iets afneemt naarmate de rente stijgt. Bij uitruil van ouderdomspensioen stijgt het partnerpensioen juist iets. Dit betekent dat de wijziging van de marktrente een substantieel effect heeft op de flexfactoren. Bij een aantal pensioenfondsen zien we dat ervoor wordt gekozen om de flexfactoren alleen te wijzigen op het moment dat de marktrente bijvoorbeeld met meer dan 1% stijgt of daalt ten opzichte van de laatst gebruikte marktrente. Het voordeel hiervan is dat de flexfactoren niet elk jaar hoeven te worden aangepast. Dit wekt ook minder verwarring naar de deelnemers. Deze manier van bepalen van de marktrente brengt wel een risico voor het pensioenfonds met zich mee doordat verschil zal ontstaan in marktrente voor de berekening van de voorziening en voor de berekening van de flexfactoren. Ander nadeel is dat er bij de pensioenuitvoering gewerkt moet worden met verschillende marktrentes. Een moderne pensioenadministratie zou dit echter wel aan moeten kunnen.
NUMMER 4
|
JULI 2008
JAARGANG 48
2
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
INVLOED WAARDEOVERDRACHT Het recht op waardeoverdracht bij individuele beëindiging van het dienstverband is vastgelegd in de Pensioenwet. De rekenregels voor de waardeoverdracht zijn wettelijk vastgelegd. De rekenrente voor waardeoverdrachten bedroeg tot 1 januari 2008 4%. Na 1 januari wordt deze jaarlijks vastgesteld op de marktrente met een looptijd van 25 jaar van oktober van het jaar daarvoor. De rekenrente voor waardeoverdrachten in 2008 komt daarmee uit op 4,9%. Deze rekenregels gelden voor alle pensioenuitvoerders, dus zowel voor pensioenfondsen als verzekeraars. De berekening van de aanspraken met betrekking tot overdracht voor de deelnemers is onafhankelijk van de marktrente. De deelnemers merken bij de waardeoverdracht niets van de problematiek rondom de rekenrente. De marktrente heeft alleen effect op de overdrachtswaarde. Onderstaand treft u een tabel aan waarbij het effect van de rente op de overdrachtswaarde is weergegeven. Het betreft een voorbeeld van een 45-jarige man met een opgebouwd ouderdomspensioen van EUR 10.000 en een opgebouwd partnerpensioen van EUR 7.000. Overdrachtswaarde
Uitvoerder
Marktrente 4,9 %
EUR 53.000
Waardeoverdracht
Marktrente 4,8 %
EUR 54.000
Pensioenfonds
Rekenrente 4,0 %
EUR 67.300
Volledig herverzekerd
Rekenrente 3,0 %
EUR 89.500
Verschil EUR 1.000
pensioenfonds
EUR 14.300
Rechtstreeks verzekerd
EUR 36.500
Pensioenfondsen met eigen beheer waarderen hun voorziening sinds 1 januari 2007 op marktrente. De rekenrente voor enig jaar wordt afgeleid van de marktrente van 31 december van het jaar daarvoor. De marktrente voor de waardeoverdrachten wordt gebaseerd op de stand oktober van het voorgaande jaar met een duration van 25 jaar. Voor 2008 komt een gemiddeld fonds uit op een marktrente van 4,8% en voor waardeoverdrachten geldt een marktrente van 4,9%. Bij inkomende waardeoverdrachten wordt er door het fonds dus iets verlies geleden, bij uitgaande waardeoverdrachten ontstaat een kleine winst. Pensioenfondsen die zijn herverzekerd rekenen over het algemeen (nog) niet met de marktrente maar met een vaste rekenrente van 4%. Het verlies op inkomende waardeoverdrachten is in 2008 dan een stuk hoger, de winst bij uitgaande waardeoverdrachten ook. In een aantal gevallen rekent het fonds deze winsten en verliezen door naar de werkgever. Bij rechtstreeks verzekerde regelingen wordt met een rekenrente gerekend van 3%. Het verlies op inkomende waardeoverdrachten is hier dus aanzienlijk. Bij rechtstreeks verzekerde regelingen komt het verlies of de winst rechtstreeks ten laste, dan wel ten gunste van de werkgever. Hierbij geldt de opmerking dat de grondslagen (overlevingstafels) voor de berekeningen bij pensioenfondsen en verzekeraars over het algemeen ook afwijken van de wettelijke grondslagen bij waardeoverdracht. Bij pensioenfondsen en verzekeraars wordt meestal met iets zwaardere (meer prudente) grondslagen gewerkt, dus een net iets hogere voorziening. Ook dit verschil leidt tot (weliswaar kleine) verliezen op inkomende waardeoverdracht en winsten op uitgaande waardeoverdrachten.
NUMMER 4
|
JULI 2008
JAARGANG 48
3
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
De crux zit hem dus in de verschillende wijzen van waarderen bij pensioenfondsen en verzekeraars. Voor bepaling van de rekenrente bij de waardeoverdrachten is gekozen voor de marktrente. Dit sluit aan op de systematiek bij pensioenfondsen. Naar verwachting gaan de verzekeraars (op langere termijn) ook over op waardering op marktrente. Dan worden daar de verschillen ook veel kleiner. De politiek heeft echter ook het probleem op kortere termijn onderkend en de SER opdracht gegeven om medio dit jaar met een voorstel voor een oplossing te komen.
MARKTRENTE EN HERVERZEKERING Pensioenfondsen die (een groot deel van) de pensioenregeling in eigen beheer voeren, hebben vaak bepaalde risico’s herverzekerd, veelal bij een gespecialiseerde verzekeraar. Dit betreft het overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico. Dit laatste heeft vooral betrekking op de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Bij deze herverzekeringen worden risicokapitalen en arbeidsongeschiktheidsrente vastgesteld. Deze kapitalen respectievelijk rentes worden bij overlijden en arbeidsongeschiktheid door de herverzekeraar uitgekeerd aan het fonds. Het risicokapitaal is veelal gelijk aan de contante waarde van het direct ingaande partnerpensioen verminderd met de aanwezige voorziening van ouderdoms- en partnerpensioen. Het fonds moet met de herverzekeraar afspraken maken of de contante waarde van het partnerpensioen tegen een vaste rekenrente plaatsvindt of tegen marktrente. In de overeenkomst met herverzekeraars staat vaak dat de contante waarde wordt vastgesteld op basis van de grondslagen van het fonds, dus op marktrente. Het is op zich goed om dit na te kijken. Want als de rekenrente afwijkt van de marktrente binnen het fonds kan er een tekort (of overschot) op het risicokapitaal zijn ten opzichte van de benodigde voorziening. Uitgaand van een waardering op marktrente heeft dit tot gevolg dat de risicokapitalen van jaar tot jaar (sterk) kunnen verschillen. Aangezien ook de premies van de herverzekeraar hiervan worden afgeleid zullen deze ook gaan fluctueren.
TEN SLOTTE Invoering van FTK heeft geleid tot waardering op marktrente bij pensioenfondsen. Hierdoor fluctueren de flexfactoren ook. Het pensioenfondsbestuur kan ervoor kiezen om hier een dempingmechanisme voor in te bouwen. Waardeoverdrachten vinden vanaf 2008 ook plaats tegen marktrente. Dit leidt met name bij rechtstreeks verzekerde regelingen tot financiële risico’s. De uitdaging is aan de SER om met een oplossing te komen. Bij de herverzekering van risico’s bij pensioenfondsen speelt de marktrente eveneens een rol. Wij adviseren de risicokapitalen en daarmee de premies af te leiden van de marktrente. Het is zaak om hier afspraken over te maken met de herverzekeraar. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Allard van der Meer, telefoonnummer 038 456 3175 of uw consultant bij Aon Consulting.
NUMMER 4
|
JULI 2008
JAARGANG 48
4
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
Actief versus passief beheer Onlangs kwam PGGM in het nieuws nadat zij bekend had gemaakt een strategische wijziging in haar portefeuille te hebben doorgevoerd. Een bedrag van EUR 10 miljard van de portefeuille dat was toegewezen aan interne en externe beheerders en actief werd beheerd is omgezet in passief beheerde beleggingen. Dit geeft weer voer voor de aloude discussie omtrent actief versus passief beheer.
ACTIEF VERSUS PASSIEF BEHEER De discussie tussen actief en passief beheerde fondsen wordt al gevoerd sinds het eerste indexfonds op de markt kwam. Met een actief beheerd fonds wordt een fonds bedoeld dat actief probeert een benchmark te verslaan. Een passief beheerd fonds daarentegen kopieert de benchmark. Passief beheer is een goedkope oplossing terwijl een actief beheerd fonds een hoger rendement kan scoren. De voor- en nadelen van beide strategieën zijn als volgt:
Passief beheerde fondsen
Actief beheerde fondsen
+ Lage kosten
+ Gespecialiseerde analisten
+ Blijft nooit ver achter op de markt
+ Kans op hoger rendement dan index + Kan defensieve maatregelen nemen
- Rendement nooit beter dan de markt - Hoge kosten - Fondsbeheerder kan verkeerde keuze(s) maken - Beleggingsstijl van het fonds kan rendement negatief beïnvloeden - Risicoprofiel van het fonds wijkt af van het marktrisico Onderzoek van academici en gerenommeerde vermogensbeheerders heeft nooit eenduidig kunnen aantonen welke van de twee strategieën beter is. Voor beide strategieën zijn er perioden en/of markten te vinden waarin de ene strategie beter scoort dan de ander in termen van rendement.
DE THEORETISCHE KEUZE In de moderne portefeuille theorie wordt standaard uitgegaan van een efficiënte markt. Dit houdt in dat alle beleggers op hetzelfde moment toegang hebben tot dezelfde informatie. Indien dit het geval is dan is het niet mogelijk om de markt te verslaan door een hoger rendement te halen dan de markt. Hoe is het dan toch mogelijk dat ondanks dat de moderne portefeuille theorie over het algemeen geaccepteerd wordt, er actieve fondsen zijn die toch in staat zijn de markt te verslaan, zelfs na kosten? Het eerste argument dat voor de hand ligt is dat ondanks de hedendaagse technologie en de toegankelijkheid van de markten deze toch niet volledig efficiënt is. Dit geldt niet alleen voor opkomende markten maar ook voor diverse sectoren zoals small caps. In markten waar minder beleggers in geïnteresseerd zijn is het niet onlogisch dat deze markten niet volledig efficiënt zijn waardoor actieve beheerders theoretisch in staat zijn om een outperformance te
NUMMER 4
|
JULI 2008
JAARGANG 48
5
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
halen. Onderzoek toont dan ook aan dat de kans op outperformance in doorontwikkelde markten (zoals S&P 500) veel lager is dan minder ontwikkelde markten. Een ander argument is dat passief beheerde fondsen geen defensieve maatregelen kunnen nemen. Een voorbeeld hiervan is dat actief beheerde fondsen cash mogen aanhouden en dat werkt natuurlijk positief in neergaande markten. Ook de beleggingsstijl van het fonds speelt een duidelijke rol in het al dan niet behalen van een outperformance. Beleggingsstijlen kunnen op het ene moment erg populair zijn en op het andere moment volledig uit de gratie raken. Ook kan een beleggingsstijl juist wel of niet profiteren van de economische omstandigheden: sommige fondsen verslaan de markt bij een recessie terwijl andere fondsen het juist weer uitstekend doen in economisch hoogtij. Er zijn dus zowel theoretische argumenten als empirisch bewijs dat actief beheer een goede keuze kan zijn ondanks de (veel) hogere kosten. Het omgekeerde is ook waar: er is meer dan genoeg bewijs dat passief beheer beter rendeert dan actief beheer.
MAAR WAAR MOET IK NU ALS PENSIOENFONDS VOOR KIEZEN? Zoals gezegd is er bewijs dat beide kampen ondersteunt en is een eenduidig antwoord dus niet te geven. Ondanks dat ieder basispunt aan rendement belangrijk is voor u, moet u toch beseffen dat de keuze voor actief dan wel passief beheer een tweede orde keuze is: de keuze voor een bepaalde strategische asset-mix bepaalt in veel hogere mate het rendement van uw portefeuille dan uw keuze voor actief dan wel passief beheer. Heeft u de tijd, de expertise en het geld om te kiezen voor actief beheer dan zijn wij van Aon Consulting van mening dat u zich af moet vragen of actief beheer past binnen uw risicoprofiel en of u bereid bent om op voorhand hogere kosten te betalen voor een kans op hoger rendement. Zoals aangegeven is actief beheer in doorontwikkelde markten moeilijker te behalen. PGGM lijkt deze conclusie te steunen aangezien zij juist het actief beheer in deze markten heeft verlaten maar nog altijd actief management voert in markten die minder efficiënt lijken te zijn. Duidelijk moge zijn dat uw beleggingsbeleid, en als onderdeel daarvan de keuze voor actief versus passief beheer, sterk afhankelijk is van uw specifieke situatie en wensen. Overigens geldt deze keuze absoluut niet alleen voor pensioenfondsen. Ook als u een herverzekerd contract heeft of direct verzekerd bent loont het de moeite om uzelf deze vraag te stellen. Indien u zich afvraagt of u voor actief of passief beheer moet kiezen of als u uw strategische belegginsmix (of de beheerder daarvan) wilt heroverwegen zijn wij van Aon Consulting u daarbij graag van dienst. Met onze uitgebreide ervaring op het gebied van Investment Consulting en kennis van de huidige pensioen- en beleggingsmarkt zijn wij ervan overtuigd dat wij u bij elk vraagstuk kunnen ondersteunen. Indien ondersteuning op het gebied van uw beleggingsbeleid wenselijk is kunt u contact opnemen met Chi Man Wong, telefoonnummer 020 430 5369 of uw eigen adviseur bij Aon Consulting.
NUMMER 4
|
JULI 2008
JAARGANG 48
6
PENSIOENBULLETIN
|
PENSIOENINFORMATIE VOOR WERKGEVERS EN PENSIOENFONDSEN
REDACTIE
drs. P. Gelderloos
CONTACT
AUTEURS
(eindredactie) R. van Harten
038 456 3113
[email protected]
Chi Man Wong
G. Junius (secretariaat)
Gitta Junius
Allard van der Meer
A. van der Meer mr. B. Mol
mr. R. Smit
Dit bulletin is met grote zorg samengesteld door Aon Consulting Nederland C.V. Niettemin kunnen zich incidenteel onvolkomenheden voordoen. De inhoud van dit bulletin is slechts bedoeld als informatie en dient dan ook niet gezien te worden als advies. Aon Consulting Nederland C.V. aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor schade die direct of indirect voortvloeit uit het gebruik van deze informatie. Vermenigvuldiging van deze publicatie of overname van de inhoud kan onder bronvermelding vrijelijk plaatsvinden. NUMMER 4
| JULI 2008
JAARGANG 48
7
5113aa